archiveren

Nederlandstalige literatuur

De schrijver en dichter Jan Jacob Slauerhoff (1898-1936) gaat al een tijd met mij mee. Ik ken zijn verhalen, zijn romans, zijn reisbeschrijvingen en zijn gedichten. Ik wilde dan ook graag de biografie van Slauerhoff lezen die Wim Hazeu al in 1995 schreef, maar waarvan ik de uitgebreide en herziene editie uit 2018 heb gelezen.

Slauerhoff wordt in Leeuwarden geboren in een gezin van zes kinderen. Zijn gezondheid is niet geweldig, hij lijdt aan astma-aanvallen en gaat daarom regelmatig naar Vlieland, waar hij in de gezonde lucht bij familie kan bijkomen. In Amsterdam studeert hij geneeskunde waar hij de latere schrijver Simon Vestdijk ontmoet.

Hij heeft dan al een grote belangstelling voor literatuur en poëzie en dichters als Verlaine, Corbière, Baudelaire maar vooral Rimbaud beïnvloeden hem. Zelf schrijft hij ook al poëzie en zijn werk wordt soms in het studentenblad Propria Cures gepubliceerd. In die tijd is hij ook verloofd met Truus de Ruyter, maar die relatie zal geen stand houden.

Slauerhoff gaat namelijk naar zee, om een reis naar Bordeaux en Porto te maken. Die reis zou beslissend worden voor zijn toekomst. Hij is voorgoed verknocht aan het ontdekken van nieuwe plaatsen, de zee zelf en hij ontdekt in Porto de fado, de weemoedige zang waarvan zijn werk ook doortrokken zou raken.

Hij studeert af als arts en om zijn hang naar verre oorden te combineren met zijn studie wordt hij scheepsarts. Dat geeft hem ook tijd om te gaan schrijven en dichten. Het zorgt ervoor dat zijn werk gedompeld is in zijn ervaringen en dat onderscheidt hem van andere auteurs volgens journalist en dichter Herman van den Bergh;

Slauerhoff bemint de zee, niet voorzichig en met-de-rug-ernaar-toe als onze retorici, niet op een afstand extatisch als Kloos en niet steriel-bespiegelend als Verwey; hij ondergaat de zee als een volslagen wereld, met een “natuur”, een diepe, een onnaspeurlijke vegetatie, een haast metafysisch bestaan, een psyche waarvan alleen de gedichten de studie zijn…

Slauerhoff reist naar Batavia en vindt een betrekking als arts op de Java-China-Japan Lijn. Hij bevaart die route meerdere malen en raakt in de ban van China. Hij zal het allemaal in zijn oeuvre verwerken. Overigens wil hij niet als dichter op een schip bekend staan, hij neemt zijn werk als arts zeer serieus. Hij zorgt dat hij op de hoogte is van de laatste vakliteratuur, is voorkomend en beleefd naar patiënten en de bemanning loopt met hem weg. Hij wordt wel narrig als iemand aan boord ontdekt dat hij ook schrijft;

“Ik ben Slauerhoff, van dat boek en ik wil niet hebben dat ze hier utgestald liggen…Ik ben op een schip en een dichter en een kip, dat is de pest op een schip!”

Daar kon men het mee doen. Hij keert af en toe terug naar Nederland, neemt ook wel eens waar in een praktijk en heeft wat relaties, maar blijft vooral rusteloos. Uiteraard gaat hij weer naar zee, nu voor zes reizen naar Zuid-Amerika wat hem nieuwe inspiratie verschaft voor zijn werk. Zijn gezondheid blijft hem hinderen, hij loopt ook tuberculose op, dat hij zelf steevast als koorts en angina benoemt.

Terug in Nederland mengt hij zich ook in het Nederlandse schrijversklimaat. Hij raakt bevriend met E. du Perron en bezoekt hem op diens kasteel in Gistoux, België. Hij publiceert romans en gedichten en dat levert uiteraard kritieken op en niet altijd positieve. Een achterneef van Slauerhoff schrijft zelfs;

Dat Slauerhoff de sfeer van schepen en zeelieden op een onnavolgbare wijze heeft beschreven, maar dat hij over navigatie, tuigvoering, meteorologie en andere zeemanszaken schreef ‘met een zodanig negeren van het ambacht van de vaart ter zee, dat het geen wonder is dat de schepen in z’n gedichten en verhalen vergaan.’

Overigens was die kritiek niet terecht want Slauerhoff was goed op de hoogte. Ondertussen vindt hij ook geluk in de liefde en trouwt hij met een danseres, Darja Collin. Darja raakt in verwachting maar een zoontje wordt helaas dood geboren. Slauerhoff heeft nog altijd geen rust, maakt reizen naar Afrika en houdt zelfs een tijd een praktijk in Tanger, Marokko aan. Zijn huwelijk zou dan ook geen stand houden. Hij schrijft veel met vrienden en collega’s en is soms onhebbelijk of zoekt het conflict op. Dat levert hem ruzie op Jan Greshoff en later ook met E. du Perron. Met de eerste wordt het uitgepraat, met de tweede komt het niet meer goed.

Dat had wèl gekund want respect was er wel, ware het niet dat hij naast zijn astma en tuberculose ook nog malaria opliep. Dat werd hem allemaal teveel en zijn gezondheid liet hem definitief in de steek. Oud zou hij niet worden, hij overlijdt in een rusthuis in Hilversum op 38-jarige leeftijd.

De biografie is een dik boek van 748 pagina’s en leest prima door. De auteur wisselt zijn chronologische verhaal af met een paar intermezzo’s waarin hij dieper ingaat op een aantal facetten van Slauerhoff, zoals diens opiumgebuik of beruchte slordig- en onvoorzichtigheid:

Die nonchalance bleek ook uit het feit dat de dokter een lucifer aanstak om in de tank van de auto te kijken of er nog benzine in zat.

Het heeft mij in ieder geval dichter bij de mens Slauerhoff gebracht, waarvan ik de gedichten nog heel regelmatig lees en waarmee ik ook wil afsluiten, met het laatste deel van zijn gedicht In memoriam mijzelf;

Ik deins niet voor de grens,
Nam afscheid van geen mensch,
Toch heb ik nog een wensch,
Dat men mij na zal geven:
‘Het goede deed hij slecht,
Beleed het kwaad oprecht,
Hij stierf in het gevecht,
Hij leidde recht en slecht
Een onverdraagzaam leven.’

Je hoeft geen dik boek te schrijven om een goed boek te schrijven, zo bewijst Tim Krabbé met zijn boek Het gouden ei. In 67 pagina’s gaat het over eenzaamheid, de machtsverhoudingen in een relatie en het gevoel opgesloten te zitten. Bovendien kent het hele verhaal een spanningsopbouw waardoor het boek niet weg te leggen is. Hoe gaan we dit nu vertellen zonder spoilers weg te geven? Een poging dan.

Rex Hofman en Saskia Ehlvest rijden over de Autoroute du Soleil naar hun Franse vakantiebestemming. Dat levert al een mooie openingszin op;

Gelijkmatig als ruimteschepen bewogen de cabines vol toeristen zich over de lange brede weg naar het zuiden.

Omdat de benzinemeter stuk is moeten ze op tijd gaan tanken. Dat is belangrijk, want in Italië zijn ze een keer gestrand. Rex ging toen benzine halen en Saskia heeft angstige uren alleen doorgebracht, het leidde zelfs tot totale paniek. De beklemming van het alleen zijn in die kleine auto deed haar denken aan haar nachtmerrie over het gouden ei;

Toen ze klein was had ze eens gedroomd dat ze opgesloten zat in een gouden ei dat door het heelal vloog. Alles was zwart, er waren niet eens sterren, ze zou er altijd in moeten zitten, en ze kon niet doodgaan. Er was maar één hoop. Er vloog nog zo’n gouden ei door de ruimte, als ze tegen elkaar botsten zouden ze allebei vernietigd zijn, dan was het afgelopen. Maar het heelal was zo groot!

Op tijd tanken dus. De relatie tussen Rex en Saskia is prima, maar Rex staat zichzelf wel gedachten toe over haar die verder gaan dan de plagerijen waarmee hij haar soms treft. Die plagerijen verdraagt ze, ze sluiten altijd vrede. Er wordt getankt en Saskia gaat nog wat drankjes halen.

Rex wacht tot ze terugkomt, maar dat duurt lang. Te lang. Er zijn allerlei redenen waarom ze even kan blijven hangen in zo’n winkel, maar uiteindelijk gaat hij kijken. Saskia is nergens te vinden. Mensen hebben haar gezien, ze is naar buiten gelopen met drankjes en ineens lijkt ze van de aardbodem verdwenen.

We maken een tijdsprong van acht jaar en Rex is op vakantie met zijn nieuwe vriendin Lieneke in Italië. Rex is in de sociale omgang weinig veranderd. Hij heeft het gelijk graag aan zijn zijde, wil winnen met computerspelletjes van de lokale jeugd en met badmintonnen van andere toeristen. Hij wil ook trouwen met Lieneke, maar weet dat hij Saskia niet vergeten is. Lieneke vraagt hem ernaar;

‘Hoop je wel eens dat ze terugkomt?’
‘Nee. Maar ik stel het me wel eens voor. Dan voel ik altijd een soort teleurstelling. Alsof ik die acht jaar voor niets zou hebben geleefd. Ik zal je iets heel goedkoops zeggen: als ze terugkwam zou ik bij jou blijven. Maar als ik terug mocht naar dat benzinestation dan zou ik dat doen.’

Het zijn eerlijke gesprekken en Rex kan niet anders dan eerlijk zijn over wat hem toch bezig houdt, want ook hij heeft nachtmerries over Saskia’s gouden ei; ‘Gáhd, gááhd! Het gouden ei!’

Dan verschuift het verhaal ineens naar het verleden. Raymond Lemorne is een Franse jongen en zit in 1950 alleen op een balkon in Dijon. Hij is dol op scheikunde en wil leraar worden in dat vak, maar voorlopig zit hij alleen met zijn gedachten op dat balkon en kijkt naar beneden naar het gladgeschoren gazon.

‘Als ik eens sprong?’

…dacht Raymond. Hij zou niet weten hoe dat was tenzij hij het probeerde. Het duurt eenentwintig jaar voor er weer zo’n Gordiaanse gedachtenknoop bij Raymond opkomt.

Ondertussen kan Rex in Nederland Saskia toch niet vergeten en hij zet een advertentiecampagne op in Frankrijk om meer te weten te komen, ook al is het zo lang geleden. Hij wordt benaderd door paragnosten en privé-detectives, Saskia zou ergens in een apotheek werken, zelfs de chauffeur van de vrachtwagen die bij het benzinestation stond schrijft hem, maar het haalt niets uit.

Tot hij, bij het postkantoor, in het Frans aangesproken wordt door een rijzige goedverzorgde heer. Hij kan hem meer vertellen, maar er zit een voorwaarde aan vast.

Hier stop ik met de samenvatting, gaat u vooral zelf de rest lezen. Het is een beklemmend en goed geschreven verhaal waarin eenzaamheid en machtsverhoudingen belangrijk zijn en waarin misschien de conclusie is dat de mannelijke hoofdpersonen niet eens zoveel van elkaar verschillen in gedachten. Wel in de uitvoering ervan.

Gerrit Kouwenaar was ik al tegengekomen in boeken over Remco Campert en Lucebert, zijn medestrijders in De Vijftigers, de literaire stroming die vond dat het allemaal anders moest.

men moet (jawel, geen hoofdletters) van Arjen Fortuin is de biografie van gerrit kouwenaar (jawel, weer geen hoofdletters) die wellicht niet de definitieve biografie is van deze dichter. Ook Kouwenaar’s vriend Wiel Kusters is net met een biografie over Kouwenaar gekomen met de titel Morgen wordt het voor iedereen maandag. Het is zelfs het eerste deel dus wie weet wat er nog komt.

Ik koos echter voor de biografie van Fortuin omdat ik diens eerdere biografie over Geert van Oorschot goed geschreven vond en dat geldt ook voor dit boek. Het telt ruim 500 pagina’s en het leven van Kouwenaar wordt chronologisch gevolgd. Vaak opent Fortuin een hoofdstuk met het leven van een bepalende persoon in Kouwenaar’s leven, wat verschillende perspectieven oplevert. Het leest allemaal erg prettig door.

Taal was er al vroeg in het gezin Kouwenaar. Gerrit groeide op met een oudere zus en broer en het hele gezin was dol op nonsensrijmpjes. Woorden waren immers gratis speelgoed, dat altijd ter beschikking stond van gezinsleden die zich wilden amuseren. Een gezonde instelling, lijkt mij.

Kouwenaar gaat dan ook schrijven en maakt al vroeg zijn prozadebuut. De oorlog gooit roet in het eten en hij wordt vanwege betrokkenheid bij illegale tijdschriften opgepakt en zit een half jaar vast. Het zou een grote invloed op hem hebben.

Na de oorlog onmoet hij Lucebert en herkent onmiddelijk een geestverwant. De beide dichters vullen elkaar aan en zoeken aansluiting met een andere experimentele groep, de Cobragroep van onder meer Karel Appel en Corneille. Toch komt het succes niet aanwaaien. Het werk van Lucebert en Kouwenaar wordt bekritiseerd door onder meer Willem Frederik Hermans. Ook Godfried Bomans en uitgever A.A.M. Stols zijn kritisch en betogen dat de zogenaamde ‘vernieuwing’ niet tot hen doordringt.

Toch komen er langzamerhand publicaties. Van Remco Campert, Simon Vinkenoog, Paul Rodenko, Hans Andreus, Jan Hanlo, Gerrit Kouwenaar en vooral van Lucebert;

Op de bagagedrager van het wonderlijke genie Lucebert reden de andere jongelingen de literaire wereld in.

Gedichten schrijven is geen vetpot en Kouwenaar had wat succes met drie romans. Om den brode ging hij ook vertaalwerk doen en daar zou hij zelfs prijzen voor krijgen. Hij bleef het lange tijd doen. Toch beschouwt hij zichzelf primair als dichter en hij wil zich losmaken van De Vijftigers. Zijn gedichten worden nog niet omarmd door het grote publiek en zelfs critici als Kees Fens, die zijn werk waarderen schrijven;

‘De poëzie uit de jongste dichtbundel van Gerrit Kouwenaar…is moeilijk toegankelijk. Na lezing en herhaaldelijke lezing blijft er voor de lezer veel gesloten. Nu is dat niet zo bezwaarlijk: er zijn verzen die pas na jaren hun laatste woord spreken en sommige doen het nooit.’

Er staan talloze voorbeelden in het boek en op het eerste gezicht lijkt het lastige poëzie, maar Fortuin weet prima uit te leggen hoe Kouwenaar te werk gaat en hoe die werkwijze verandert. Waar Kouwenaar eerst veel gedichten schreef en er een paar goede uitkoos, zou hij later minder gedichten schrijven waar hij eindeloos aan kon peuteren om een woord goed te krijgen. En dat zijn werk lastig te begrijpen is? Hij zegt er zelf over;

‘dat wat niet in drie minuten was gemaakt, ook niet in drie minuten begrepen kan worden.’

De successen zouden komen en de prijzen ook. Kouwenaar was nooit erg openhartig over zijn privéleven maar ook dat komt ruimschoots aan bod. Zijn relaties, zijn zoon Marnix en diens verslavingsproblematiek, zijn vriendschappen met Lucebert, Remco Campert, Hans Faverey, Anna Enquist, Wiel Kusters en al die anderen die zich in het literaire landschap bewegen. Het gaat over zijn huis in Frankrijk dat hij met zijn vrouw Paula betrok en de beroemde ‘witte kamer’ waarin hij werkte en waarover hij dichtte. Die witte kamer zou onlosmakelijk verbonden worden aan de nagedachtenis van zijn vrouw Paula.

Want Kouwenaar zou haar en vele vrienden overleven. Hij werd 91 jaar en overleed in 2014, waar Remco Campert zou overblijven als laatste van De Vijftigers. Hij overleed in 2022, 92 jaar oud.

De biografie heeft mij veel bijgebracht over de dichter Kouwenaar en de mens Kouwenaar. De mens was niet altijd even makkelijk. Niet als vader en niet voor zijn vrienden. Hij kon tijden niets van zich laten horen als vrienden hem nodig hadden. Hij verontschuldigde zich dan wel. Het was ook geen desinteresse, het was schroom en onhandigheid. Fortuin;

Maar naast die mopperaar bestond de sociale Kouwenaar, de eter en drinker die tot diep in de nacht het hoogste woord kon hebben, die met Paula in Frankrijk elk zomerweekend wel andere vrienden te logeren had. De man die zich verlustigde in ‘een grapje dat mag’, in running gags en woordspelingen die buiten de literaire conventies vielen – een man die speels kon zijn.

En een man die een bijzonder oeuvre heeft nagelaten dat ik door dit boek al deels heb leren kennen, maar waar ik mij nog meer in ga verdiepen.

U heeft vast wel eens meegemaakt dat u iets is ontgaan wat in het nieuws is geweest, maar Tomas Boom maakt het wel heel bont. Als hij wakker wordt blijkt namelijk de halve wereldbevolking verdwenen. Men wist natuurlijk wel dat dit ergens ging gebeuren, maar niet nu al. Nou, zo natuurlijk is dit allemaal niet voor Tomas en dat is het gegeven waar Gebied 19 van Esther Gerritsen om draait.

Hij gaat er nog even van uit dat zijn vrouw Suzanne een ommetje met hond Toto aan het maken is, maar ze is weg. Zijn zoon Parker uit een vorige relatie ook. Toto niet, die is er nog. Dat is fijn, maar dat van zijn vrouw en zoon niet. Ook niet omdat hij gisteren met Suzanne getrouwd is en vandaag op huwelijksreis zou gaan. Het wordt een heel andere dag.

Omdat Tomas niet weet wat er gaande is leven wij mee met zijn ongeloof en dat is leuk. Zo krijgt hij een Whatsapp-bericht van een onbekend nummer;

Als u dit leest, bent u achtergebleven. U kunt uw leven geheel naar eigen wens vormgeven, de door u gekende overheid is vertrokken.

Dat klinkt niet bemoedigend en Tomas gaat op onderzoek uit. Het is stil op straat en hij komt in een buurthuis waar hij langzaam iets wijzer wordt. Hoewel, wijzer…een goed deel van de mensheid is verhuisd naar een andere planeet, de TOI-700d. Alleen de noodzakelijken dan en dat geeft Tomas, als thriller-schrijver die net een nieuw boek uit heeft gegeven, geen goed gevoel. Wat ook geen goed gevoel geeft is dat iedereen zo’n beetje op de hoogte is maar hij niet.

Toch blijkt er een soort protestbeweging en die zorgt ervoor dat hij in contact komt met zijn vrouw Suzanne. Die legt hem via een videoverbinding uit dat ze op de nieuwe planeet zijn die er precies zoals de aarde uitziet, alleen is alles wat ruimer opgezet. Zijn zoon Parker is gewoon naar Thailand op vakantie, maar dan Thailand daar. Zo simpel is het.

Via zijn vrouw gaat het langzaam een beetje dagen bij Tomas en er is sprake van experimenten gericht op een gebied in de hersenen, Gebied 19 natuurlijk, die ervoor zorgen dat herinneringen aan de ‘oude’ aarde worden weggewist. Er wordt een nieuwe aarde gecreëerd met minder mensen en meer ruimte. Wat er achterblijft, daar hebben we het niet meer over. Hoe dat allemaal gebeurt? Tomas heeft geen idee, maar het ziekenhuis speelt een sleutelrol.

Wat leuk is aan dit boek en waardoor het toch licht verslavend leest, is dat je wil weten hoe het zit. Tomas stelt logische vragen maar krijgt geen antwoorden;

‘Welke optie is het geloofwaardigst,’ vroeg Tomas, ‘de halve wereldbevolking een waanidee laten geloven, of de halve wereldbevolking verplaatsen?’

Dat antwoord is zo makkelijk niet en we komen zelfs op licht filosofische hellingen terecht als hij tegen de hond zegt;

‘Jij bent hier, ik ben hier, dat is alles wat we weten.’

Ik ga natuurlijk niet teveel weggeven, maar het kan zijn dat hij toch zijn vrouw ineens ziet lopen die toch echt op de nieuwe planeet zou moeten zijn. Hij krijgt déja vu’s (let op, die worden nog belangrijk) en het verhaal is zo vreemd niet of Tomas bevindt zich ook ineens op TOI-700d. Daar wordt hij herenigd met zijn zoon, zijn moeder, zijn ex (wie wil dat niet), zijn buren en vrienden.

Het is een mooie, ruime wereld waarin zijn boek, net uitgebracht immers, erg goed blijkt te verkopen. Alleen zijn vrouw is er niet en hij weet dat ze nog op aarde is. Hij merkt dat iedereen die aarde wil vergeten, omdat men heel gelukkig is in het nu. Maar Tomas wil en kan zijn vrouw niet vergeten en ook zijn overleden tweelingzus niet. Ook daar doet men niet aan, terugdenken aan mensen die er niet meer zijn en het bevalt hem niets. Hij belandt wel in eindeloze discussies met zijn zoon, die het prima naar zijn zin heeft;

‘Wij zeggen niet “hier, papa. Sommige dingen en mensen zijn er niet meer. Zo moet je dat zeggen. “Niet meer”. Niet “niet hier”.’
‘Van wie moet dat?’
‘Zo praten we nu. Iedereen. Dit is de vernieuwde aarde.’
‘De aarde? Dit is niet de aarde, Parker. Dit is planeet TOI-700d.’
Parker was stil.
‘Parker?’
‘Dat was de werknaam. Het wordt De Aarde.’
‘Er is al een aarde.’

Een lastige situatie en het wordt nog lastiger als hij geen contact met zijn vrouw op aarde mag maken en dat toch doet. Dat bekomt haar niet goed maar de nieuwe machthebbers zijn zo gek niet of ze sturen haar toch ook maar naar die nieuwe planeet. Suzanne moet daar wel even bijkomen en lijkt zich wonderbaarlijk snel aan te passen. Tomas niet, die blijft met zijn gedachten in twee werelden hinken:

‘Dat koffiekopje, dat is thuis het kopje dat ik van Freddie heb gekregen. Dit is niet het kopje.’ Hij tilde het kopje op en liet het op de keukenvloer vallen.

Nu hoopt u op een eind goed, al goed maar daar gaat Gerritsen niet in mee. Sterker nog, heel het gezin gaat weer terug naar de aarde en vooral zoon Parker vindt daar iets van. Het open einde maakt het haast onvermijdelijk dat er een vervolg aan zit te komen.

Ik heb wat wisselende besprekingen over dit boek gelezen. Zeker is dat science fiction een eersteling is het oeuvre van Gerritsen, waarvan ik alleen het Boekenweekgeschenk Broer las. Het is waar dat de personages niet al te veel diepgang kennen en met al die dialogen heeft u dit boek van goed 300 pagina’s zo uit. Maar, ik vind het een origineel gegeven en ik schreef al dat het toch licht verslavend was; ik wilde en wil nog steeds weten waar dit naar toe gaat dus ik heb mij er prima mee vermaakt.

De gevarendriehoek is deel 2 van de cyclus De tandeloze tijd van A.F.Th. van der Heijden. Dit deel zet het thema van deel 1 voort, namelijk door het leven in de breedte te trekken. Dat klinkt wat vaag maar wil zeggen dat je de voortgang van het leven niet kan beïnvloeden maar het wel kan verbreden door zoveel mogelijk herinneringen op te roepen.

Concreet betekent dit dat het verhaal zich niet voortstuwt met grote avonturen, maar dat er uitgewaaierd wordt in herinneringen en taferelen. In die zin is er genoeg te beleven en is het een onderhoudend en prima geschreven verhaal.

Hoofdpersoon is weer Albert Egberts en die gaat om te beginnen op zoek naar de driehoek uit zijn jeugd, waar meteen de titel maar mee verklaard is. Albert is bij zijn ouders in Geldrop aan het studeren op zijn wiskunde voor zijn filosofiestudie en het wil niet opschieten met de driehoeken. Hij gaat lopen met hond Henna en merkt dat het driehoekige speelveldje uit zijn jeugd een stuk kleiner is geworden. Dat kan niet naar zijn mening en hij schaft zelfs stafkaarten aan om dit uit te zoeken;

‘Maar kijk nu eens Henna, richt je kop eens op…zo klein als dit zielige lapje grond kan de speeltuin van het baasje toch niet geweest zijn? Nee, Henna, hier is Ruimtelijke Ordening aan het knoeien en schuiven geweest. Ze hebben de boel verlegd, zo zit het.’

Een groot deel van het verhaal gaat over Albert’s jeugd, de streken die hij met vriend Flix Boezaardt uithaalt en de gevolgen daarvan. Die streken zijn niet mals en worden tot in detail beschreven. Leest u zelf maar wat ze met het paard van de bakker uitvreten want dat levert een pandemonium op. Ook de vleermuismishandeling liegt er niet om. Wellicht wilt u ook nog weten dat Albert uit een petomanenfamilie komt? Die familie en met name het gezin speelt een grote rol in het verhaal.

Vader is namelijk een verhaal apart. Hij werkt bij Philips, steevast Flipse genoemd, en weet zich redelijk te handhaven door de week, maar in het weekend is de kroeg zijn domein. Hij is dan doorlopend dronken en de weekenden zijn geen pretje voor het gezin vanwege zijn onberekenbare gedrag. Hij loopt met zijn mes ofwel zijn ‘kniep’ op zak en dreigt iedereen ermee overhoop te steken. Die kniep is een mooie vondst;

In dat ‘kniep’ van hem was alles samengebald wat nog van hem restte. Het betekende knijp, kroeg, en knip (de huishoudbeurs, waaruit hij zijn zakken kwam vullen om meer drank te kunnen kopen), en nogmaals knip, maar dan in de betekenis van nachtslot (dat niet dicht mocht, anders trapte hij de ruiten in), en ten slotte het knipmes waarmee hij zijn vrouw en kinderen bedreigde. De essentie van een man teruggebracht tot een enkel woord. Kniep.

Albert en zijn vriend Thjum moeten gekeurd worden voor militaire dienst en vinden manieren om hier onderuit te komen. Ze gaan studeren in Nijmegen en daar gaat Albert op zoek naar een meisje uit zijn jeugd, Milli Händel. Familie van Thjum en heel misschien ook van Albert zelf. Albert en Milli beginnen een relatie en dan dient het volgende grote thema zich aan, Albert’s impotentie.

Albert vindt dat lastig en zoekt allerlei uitvluchten om de daad niet aan te gaan. Hij gaat bij zichzelf te rade waarom hij die relatie met Milli is begonnen;

Lag daar misschein een diepere en duisterder reden waarom hij Milli’s leven was binnengedrongen – niet zozeer om door de bijgedachte aan incest van zijn kwaal te genezen, maar eerder om de oorzaak van zijn sexuele falen buiten zichzelf te kunnen leggen, in de walging namelijk over hun onverwachte bloedverwantschap?

De bom barst en Milli vertrekt voor een tijd naar Duitsland. Albert blijft achter en ontmoet Marike die ongewenst zwanger is. Albert betaalt de abortus als zij hem van zijn kwaal af kan helpen. Of dat allemaal lukt gaat u maar mooi zelf lezen.

Ik vind de schrijfstijl van Van der Heijden erg prettig. Het verhaal leest als een trein, hoewel niet heel veel gebeurt. Het boek staat wel vol met allerlei miniatuurtaferelen en gebeurtenissen die worden uitvergroot waardoor ik blijf lezen. Een voorbeeld is de goudvis die zijn partner kwijtraakt, een groter aquarium tot zijn beschikking krijgt maar afgemeten dezelfde ruimte in beslag blijft nemen.

Een ander voorbeeld is de verhaallijn over de bedrogen hospita van Albert met haar gehandicapte zoontje of de ring die Milli is als kind heeft ingeslikt; moeders kleine Nibelungengeschiedenis die evolueert in het inslikken van een open dasspeld. Het overlijden van een flatgenote van Milli mag u ook niet overslaan en de les is; weest u matig met uiensoep.

Van der Heijden verstaat de kunst om het leven behoorlijk breed te trekken.

De correspondentie van Desiderius Erasmus Brieven 842-992. Deel 6 van de twintigdelige serie van de volledige correspondentie van Erasmus gaat over de periode mei 1518 tot en met juni 1519.

Het opent met een brief over niet een heel sexy onderwerp, het apocriefe vierde boek der Makkabeeën, maar het gaat wel meteen over de ‘core business’ van Erasmus; het herzien en verbeteren van een tekst uit de Oudheid. Ook geeft hij hierin zijn visie op de verering van relikwieën die nogal typerend is voor hem, hij is niet de grootste fan van de verering ervan.

De brieven maken ook duidelijk hoe Erasmus contacten legt om aan die oude teksten te komen, zoals wanneer hij een brief schrijft naar Antoine Papin, de abt van het benedictijnerklooster van Gembloux;

Uit de catalogus van uw bibliotheek, waarover ik al een tijd geleden de beschikking kreeg, begrijp ik dat er bij u twee zeer oude handgeschreven boekwerken zijn met de werken van de heilige Cyprianus. Ik popel werkelijk van verlangen om deze auteur aan de wereld toe te vertrouwen, gereinigd van fouten, en ook gescheiden van werken die ten onrechte aan hem worden toegeschreven.

Erasmus houdt zich ook bezig met de herziene uitgave van het Nieuwe Testament waarover ik in deel 5 al schreef en hij onderneemt een reis naar Bazel om een nieuwe druk ervan te verzorgen. Tijdens die reis schrijft hij een zeer uitgebreide en boeiende brief waarin hij zich verdedigt tegen de kritiek van een onbekende persoon. Het moet hem hoog hebben gezeten, want hij weerlegt op maar liefst 95 punten de kritiek die aan hem gericht is.

Naast het werk aan het Nieuwe Testament weet hij ook een omvangrijke opdracht te voltooien bij een nieuwe editie van zijn Handboekje van de christensoldaat. Erasmus is een druk man en zijn gezondheid heeft eronder te lijden. Toen hij in september op de boot stapte, was hij amper hersteld van een hardnekkige ziekte. Daar doet hij uitgebreid verslag van en we komen deze tekst in meerdere brieven tegen;

Vanaf Tongeren ben ik met een wagen met twee paarden naar Leuven gebracht, meer dood dan levend, met drie zweren, een onder de linker heup, een andere in de rechter lies, een derde op de rug. Ik laat twee chirurgijnen komen: beide verklaren dat het de pest is.

Dat viel gelukkig mee maar het laat zien in wat voor een wereld Erasmus zich bewoog. De pest was nog alomtegenwoordig. De reis zorgt wel voor een mooie ontmoeting met een tolbeambte, die zowaar een groot liefhebber van Erasmus is. Hij schrijft hem later zelfs nog een brief;

Nooit overkwam me zo iets onverwachts als dit:…een tolbeambte die zich wijdt aan de Muzen en de hogere studie! Christus houdt de farizeeën als verwijt voor dat hoeren en tollenaars hen voorgaan in het koninkrijk der hemelen. Is het niet even schandelijk dat priesters en monniken in weelde en ledigheid leven voor hun buik, terwijl tolbeambten enthousiasme tonen voor de literatuur?

De brieven maken duidelijk dat Erasmus nog steeds op de piek van zijn roem zit. Hij schrijft brieven aan vorsten zoals Frederik van Saksen en aan de Engelse koning Hendrik VIII en ook paus Leo X is niet te beroerd om een brief aan Erasmus te schrijven. Soms gaat de correspondentie op het scherpst van de snede en worden vriendschappen op de proef gesteld, zoals in de briefwisseling met zijn vriend de Franse humanist Guillaume Budé. Erasmus schrijft;

Op je laatste brief, zeer geleerde Budé, antwoord ik in het geheel niet…Ik heb geen behoefte bij dit soort onderwerpen welbespraakt te lijken. Evenmin staat me een overwinning aan die gekocht wordt met het verlies van een vriendschap. Ik weet niet wat je van mij denkt.

Voordat u er onrustig over slaapt; het komt goed tussen die twee. Dat moeten we nog zien van Erasmus en Maarten Luther. De laatste deed van zich spreken met het timmeren van zijn stellingen op een kerkdeur en Luther richt zich zowaar tot Erasmus in een brief. Het is nog even aftasten tussen hen en Erasmus laat in andere brieven weten dat hij nog niet zoveel van en over Luther heeft gelezen. Verdere ontwikkelingen zullen volgen in deel 7 van de correspondentie dus die cliffhanger is bij deze uitgedeeld.

Even dacht ik dat dit boek weinig stof tot bespreking gaf. Er zitten onvermijdelijk brieven tussen die bol staan van uitgebreide beleefdheidsfrasen en die niet per se veel inhoud hebben, maar aan het eind van dit deel van 337 pagina’s blijkt er toch meer dan genoeg om over te hebben. Zijn eigen Adagia of verzamelde spreuken die Erasmus steevast gebruikt zijn een feest om te lezen; iemand die ergens aan begint en niet meer stopt haalt zich een Arabische fluitspeler op de hals bijvoorbeeld.

Verder wilt u lezen wat Erasmus te zeggen heeft over Stoici en Peripatetici en is dit deel alleen al onmisbaar omdat u na lezing weet wat een Erasmiomastix is. Kortom, ik ben onverminderd enthousiast over de rijke correspondentie van Erasmus.

Vertaling; Tineke L. ter Meer

Het hout van Jeroen Brouwers is een beklemmende roman over de misdaden en hypocrisie in de roomse kerk. Het boek kwam in 2014 uit en toen was dit een actueel thema, maar dat is het helaas nog steeds getuige de berichten die regelmatig in verschillende media hierover verschijnen.

Het verhaal wordt verteld door broeder Bonaventura die aan het waken is op de slaapzaal van het instituut Sint Jozef der Engelen, ergens in het zuidoosten van Nederland. Het is een autonome mannenkloostergemeenschap waar jongens les krijgen en wonen.

Bonaventura is begonnen als leraar Duits en heette toen nog Eldert Haman. Zoals dat gaat blijf je als leraar eten bij de broeders, je blijft er eens slapen en langzaam is hij ingelijfd als broeder in de gemeenschap.

We zijn nog geen 15 pagina’s ver als het hete hangijzer al wordt benoemd in de gedachten van Bonaventura. Aanleiding is het feit dat leerling Mark Freelink zich moet melden bij Mansuetus, hoofd van het instituut. Mark, Bonaventura en iedereen weet dat dit slecht nieuws is en Bonaventura heeft met hem te doen;

Toch al romig bleek als een cherubijn op schilderijen, was Mark nog witter geworden, tegen het vale aan. Hoofd tussen zijn schouders, ineengedoken boven zijn schrift…Schudde er zijn hoofd bij en keek mij benauwend aan. Scherpblauwe ogen. Mijn arm om zijn frêle schouders leggen? Niet doen. Ik raak de leerlingen niet aan. Ik niet. Ik zag zijn dunne gebogen dunne nek met de liggende accolade van zijn haargrens. Pensionaatsbloes reglementair tot bovenaan gesloten, pensionaatstropdas in een veel te strakke knoop.

Dit schreeuwt om ellende en die komt er ook. Mark meldt zich en komt die avond niet naar de slaapzaal, zijn bed blijft leeg. Langzaam wordt ook de titel van het boek verklaard, want het hout wordt geïntroduceerd als een strafwerktuig op het kantoor van Mansuetus dat naar believen losgelaten wordt op de leerlingen.

Wat Brouwers erg goed doet is de beklemming vastleggen die in zo’n gemeenschap heerst. Er zijn meerdere broeders die niet deugen en er zijn er die dat wel doen maar van alles op de hoogte zijn. Die daar vervolgens over zwijgen en daardoor ook weer niet deugen. Dat dilermma wordt mooi blootgelegd als Bonaventura na jaren weer eens buiten de kloostermuren komt om een pijnlijke kies te laten behandelen.

Hij komt bij de tandarts Patricia tegen die een winkeltje in de buurt heeft. Omdat hij meerdere behandelingen moet ondergaan bij de tandarts spreekt hij haar steeds vaker en er ontstaat een relatie. Hij vertelt haar hoe het er aan toegaat binnen de muren van het klooster. Hij probeert nog wat te bagatelliseren maar Patricia is duidelijk;

Zij: Ja. Die paar misbruiken wel op schandelijke manier hun macht over die ventjes en jij houdt net als de hele bende je mond erover dicht, want de macht van zo’n opperjurk strekt zich uit over de hele kwezelgemeenschap die uit schijtlaarzen en laffe apen bestaat. Jij bent medeplichtig, besef je dat.

We horen niemand minder dan de auteur zelf fulmineren tegen het roomse instituut en dat is wat dit hele boek ademt. Komt Bonaventura hier goed uit? Men komt erachter dat hij contacten heeft met Patricia en hij wordt naar Duitsland gestuurd voor tien dagen recollectie. Als dat niet helpt willen ze hem naar Nieuw-Guinea verplaatsen, maar of hij zich dat laat gebeuren, ik geef het niet weg. Ik geef nog wel wat van zijn gedachten weg, of die van Brouwers zelf, die nu bij monde van Bonaventura spreekt. Of dit wel wordt uitgevoerd? Gaat u het maar lezen in deze niet te vrolijke, maar wel prachtige roman;

Ik heb een grotere verzetsdaad in gedachten. Besluit. Ik denk aan bommenwerpers. De scholieren moeten worden gespaard, een paar goede mannen uit de broedergemeenschap ook. Bommen op dit instituut. Bommen op het hele instituut roomse kerk.

Het leukste jaar uit de geschiedenis van de mensheid van Ronald Giphart is weer een persoonlijke kroniek van Privé-Domein, waarin een Nederlandse schrijver gevraagd wordt om een dagboek bij te houden in een bepaald jaar. De laatste die ik las was die van Rogi Wieg over het jaar 1997 en Giphart buigt zich over het jaar 2001.

Nu zie ik Ronald Giphart wel eens op televisie optreden, ik heb hem als radio-deejay ook wel eens beluisterd en ik vind het een aardige vent, maar ik heb nog nooit de neiging gehad één van zijn boeken op te pakken. Die neiging is na het lezen van deze kroniek ook niet groter geworden.

Ik was namelijk niet onder de indruk van dit boek. Dat begint al met de tien ‘rechten’ die hij opschrijft voor het schrijven van een dagboek. Het recht om alles op te schrijven, het recht om dingen niet te beschrijven, het recht om mensen tegen zichzelf in bescherming te nemen, het recht om meedogenloos te zijn, het recht om dingen mee te maken voor dit boek, het recht om mijzelf tegen te spreken enzovoort. Een aantal open deuren die voor ieder dagboek op kunnen gaan.

Wat wel interessant is om te lezen zijn de perikelen rondom de verfilming van zijn boek Ik ook van jou. Giphart bemoeit zich niet met de verfilming (want dan verdien je er als schrijver meer aan) maar is niet onder de indruk van het eindproduct van regisseur Ruud van Hemert;

Ik zou een felle tirade kunnen houden over de artistieke armoede van filmmakers (niet alleen Van Hemert) die niet zelf verhalen bedenken, maar koopjebuur spelen bij andere kunstgenres, maar dat laat ik voorbijgaan. Deze film heeft bijna niets te maken met mijn boek. De titel is hetzelfde en sommige gebeurtenissen hebben dezelfde aanleiding, maar voor de rest is er geen enkele overeenkomst.

Ik had liever wel een felle tirade gelezen, het zou het verhaal wat meer pit geven. Hij doet het iets beter als hij literatuurcriticus Arjan Peeters aanpakt;

Nu had Arjan al vaker vol branie geroepen dat hij schrijvers keihard ging aanpakken. ‘Ik wil een gevreesde criticus worden,’ heb ik hem letterlijk horen zeggen. Ik vind dit een prima streven voor een criticus, alleen Arjan wilde niet gevreesd zijn om zijn oordeel over boeken maar om zijn hardvochtige mening over personen.

Er staan natuurlijk best een paar aardige zaken in het boek. Het is leuk om te lezen dat hij aanwezig is bij een voetbalwedstrijd van het Nederlands dameselftal onder leiding van, toen ook al, Andries Jonker (toen interim-coach, nu bondscoach). Coach Sarina Wiegman is dan nog speelster in het elftal. Het is mooi om te lezen over zijn reis naar Srebrenica en het zijn soms hartverscheurende verhalen die daarover worden opgetekend.

Toch beklijven de verhalen die hij vertelt niet echt. Een reisje naar Koeweit om de koe in een beter daglicht te stellen vanwege de MKZ-crisis is lollig, informatie dat we als luisteraar belazerd werden met het samenstellen van de Boeken-toptien niet verrassend en een anekdote over zijn Banani-onderbroek…juist.

Als er dan echt iets gebeurt in dat jaar, namelijk de aanslagen op het World Trade Centre in New York, blijft bij mij hangen dat Giphart vond dat de titel van zijn boek één van zijn minderen vondsten was en dat zijn zoontje het in kindertaal over de oorlog had. Het had allemaal wat meer uitgewerkt kunnen worden denk ik dan.

Giphart mag wat mij betreft vileiner, dat levert gewoon de leukste stukjes op. Zelfs als dat onbedoeld vilein is, zoals toen hij een recensie schreef voor Het Parool over de novelle Onderstroom van Fleur Bourgonje;

In die tijd moest ik mijn recensies nog faxen, waarna de tekst bij Het Parool werd overgetypt. Als boodschap voor Matthijs van Nieuwkerk, die toen nog de boeken deed, krabbelde ik onder mijn stuk: ‘Allemachtig, wat een kutboek.’ Blijkbaar heeft degene die mijn fax uittypte gedacht dat dit een toevoeging aan mijn recensie was. Toen ik op vrijdag de krant opensloeg zag ik dat de koppenmaker erg gecharmeerd was geweest van mijn nieuwe laatste zin. Als kop stond boven mijn stuk: ‘Allemachtig, wat een kutboek.’

Zover wil ik niet gaan voor dit boek, het is onderhoudend en fungeerde als vakantieleesvoer voor mij, maar voor een deel uit de serie Privé-Domein vind ik dit te licht.

Afscheid van de handkus van Benno Barnard is deel drie van zijn dagboeken en loopt van juli 2019 tot en met januari 2022. Een goed deel van dit boek, 341 pagina’s wordt hierdoor in beslag genomen. Het laatste deel, t/m pagina 459, bevat een korte roman met de titel Afscheid van de handkus.

Over de inhoud van zijn dagboeken kan ik redelijk voortborduren op de vorige twee delen. Hij woont nog met zijn vrouw Joy in Brede in Sussex, Engeland en zijn zoon Christopher woont en werkt in de Verenigde Staten. Hij heeft er zich eerst verloofd en we maken er ook zijn bruiloft mee. Overigens vind ik die ontboezemingen over zijn privé-leven nog de minst interessante delen van zijn verhaal, zeker wanneer we ook nog mee naar de uroloog moeten;

Gisteren moest ik vanwege mijn opstandige prostaat een biopsie ondergaan in Eastbourne. Ik laat u ongaarne toe tot mijn onderbroek , maar ik moet het noteren omdat de situatie zo theatraal was.

Dat viel nogal mee maar dan heeft u ook een proeve van de alledaagse wereld van de heer Barnard. Ik smul wel echt van zijn gedachten over de literatuur of wat hij opschrijft als hij aan het lezen is;

Een klein papierkleurig motje landt op pagina 137 van Everything Is Illuminated (een boek waar ik te lang over doe); de rand van zijn vleugeltjes is versierd met donkere streepjes, die op Hebreeuwse kwadraatletters lijken, alsof een miniem stukje Talmoed vleugels heeft gekregen en verzelfstandigd naar Foers roman is overgevlogen. Ik pak een vergrootglas. Ik tuur. Er staat: alles moet blijven zoals het nooit geweest is.

Zo begint hij ook aan het magnum opus van Proust, maar dat kan zijn goedkeuring veel minder wegdragen. Te veel onnodige details, een Proustiaans vergrootglas boven elke stamper en elke meeldraad in plaats van dat een meidoorn gewoon in vrede wat bloemen produceert. Na deel één gelooft hij het wel. Ik niet, ik vond het wel mooi (want ik las ooit De kant van Swann) en ik ga de complete Proust bij leven en welzijn nog eens tot mij nemen.

Overigens heb ik ook De Toverberg van Thomas Mann nog te lezen liggen en ook dat schaart Barnard onder humorloos proza. Gelukkig hoef ik niet direct wakker te liggen van zijn mening want hij houdt ook niet van de muziek van Johann Sebastian Bach (behalve diens cantates) en ook die heb ik heel hoog zitten. Maar, hij schrijft wel erg fijn over al die zaken waar hij niet van houdt dus van mij mag hij.

Een dagboek brengt onlosmakelijk ook wat versnipperde belevenissen en gedachten met zich mee. Zo heeft Barnard het over zijn voor moord veroordeelde achterneef, over zijn verzameling Engelse kinderboeken, over de euthanasie van de bevriende dichter Koenraad Goudeseune en over de benoeming van een nieuwe dominee in het dorp. Zij maken overigens kennis met die dominee en zijn vrouw die Anna heet, net als de overleden dochter van Barnard. Het toeval wil dat de domineesvrouw een etnische Indische is, net als hun adoptiedochter die begraven ligt naast het huis van het domineesechtpaar;

‘Ik zal haar graf zoeken.’…
‘Op de steen staat Anna Vandana. Ze kwam bij ons als Vandana en wij hebben daar Anna aan toegevoegd. Anna Vandana Barnard. Zeven a’s.’…de domineesvouw Anna slaat haar hand voor haar mond. Haar schouders beginnen te schokken als in een negentiende-eeuwse roman. ‘Dat is mijn naam…’ zegt ze tenslotte.

Een mooi stuk in het dagboek en een sterk staaltje toeval. Verder heb ik zelf bijzonder weinig met Engeland (ik ben er zefs nog nooit geweest) maar die Barnard krijgt het wel voor elkaar dat ik nu denk dat ik er toch nodig eens een keer moet gaan kijken en dat is dan weer een verdienste.

De roman achter in het boek is een soort verlengde van het dagboek. Barnard geeft aan dat het idee ontstond door de ontmoeting met een antiquaar die hem een familiegeschiedenis liet lezen. Het brengt de verteller naar Belgrado en het zou gaan om een nagelaten geschrift van Gavrilo Princip, de moordenaar van aartshertog Frans Ferdinand van Oostenrijk en zijn vrouw. In het verhaal zijn echo’s uit zijn dagboekaantekeningen te lezen en het is een mooi, klein verhaal.

Verder hoop ik dat Benno Barnard doorgaat met zijn dagboeken, ik zal ze zeker weer gaan lezen want ze bevallen mij bijzonder goed.

Ik maakte in Stemmen op schrift al kennis met Frits van Oostrom en zijn verhaal over het werk Van den vos Reynaerde, of in de volksmond ook De Reynaert genoemd. Die eerste kennismaking deed mij het werk zelf lezen in de bewerking van Ard Posthuma en nu is er dan De Reynaert: Leven met een middeleeuws meesterwerk.

Het is een boek van bijna 600 pagina’s en het markeert het einde van het hoogleraarschap van Frits van Oostrom in Utrecht. Hij bundelt er zijn kennis, maar vooral zijn enthousiasme voor dit werk van Willem, die wij nog steeds alleen bij zijn voornaam kennen.

Het is handig om het verhaal eerst zelf tot u te nemen, bijvoorbeeld in de prima leesbare editie van Posthuma. U krijgt dan zoveel meer mee van de inhoud van dit boek en dan is het een feest om te lezen. Ik gaf in Stemmen op schrift al aan dat Van Oostrom een bezield verteller is en dat laat hij in dit boek weer zien.

Van Oostrom pakt het hele spectrum aan in zijn boek en maakt er zelfs een persoonlijk verhaal van. Hij ziet drie niveau’s. Allereerst het verhaal zelf. Waarom staat De Reynaert altijd bovenaan in de literaire canonlijstjes? Wat gebeurt er nu precies in die vierduizend verzen en wat heeft de schrijver willen zeggen?

Het tweede niveau gaat over wat De Reynaert allemaal los heeft gemaakt bij mensen. Bij schrijvers als Willem Elsschot (hij ontleende zijn voornaam aan de schrijver van De Reynaert), Louis Paul Boon en Stijn Streuvels, bij artiesten die er opera’s, toneelstukken en raps over maakten tot de makers van Reynaert-bier, -fietsroutes, -pralines en -tabak.

Op het derde niveau is het boek de achtergrond van zijn eigen loopbaan. Hij laat zien hoe er het in zijn vakgebied aan toe gaat en laat zien wat de Reynaert-vorsers zoal boven water hebben gehaald. Ook komt hij terug op zijn eigen publicaties, waar hij af en toe zijn eigen werk nuanceert als hij in zijn jeugdige overmoed te snel aannames heeft gedaan.

Iemand die ook veel aannames deed was Wytze Gerbens Hellinga (1908-1985). Hij omhelsde Reynaert als vrijbuiter en huldigde de opvatting dat De Reynaert stijf van de seks staat. Nu heb ik uw aandacht natuurlijk en die gedachte is niet eens zo vreemd. In mijn blog over De Reynaert verwees ik al naar de homoseksuele connotatie als Reynaert de haas Cuwaert ‘kapelaan maakt’ en daar gaat dit boek uitgebreid op in. Als dan ook de vraag nog gesteld wordt of Kriekeputte, de bergplaats van de schat waarmee Reynaert zich vrijpleit bij Koning Nobel, wellicht een homo-ontmoetingsplaats was (en het is een serieuze vraag!) dan weet u, het is smullen geblazen in dit boek.

Dan, waar te beginnen over dit rijke boek? Bij de voorgangers van De Reynaert natuurlijk, want die vos kwam niet uit de lucht vallen. Er is al een Frans werk over hem wat Willem als inspiratie diende, Le Roman de Renard. Willem heeft dit verhaal uitgebreid en er diepere lagen aan gegeven. Dan de oerversies van Willem. Het origineel is er niet meer, maar er zijn twee afschriften in de Comburg-versie en de Dyck-versie.

Dan de inhoud van het verhaal. Willem die Madoc schreef, zo introduceert de auteur zichzelf. Madoc? Er is niets te vinden over een geschrift met deze naam. Er zijn redenen voor Welshe wortels van dat geschrift en het leuke is dat ‘madoc’ in het Welsh een gangbaar woord voor vos is. Er is wel een roman over Willem geschreven die Madoc maakte en die besprak ik hier.

Verder rept de proloog over een dame zonder wie Willem helemaal dit werk niet had geschreven. U raadt het, men heeft geen idee welke dame. Ook vertelt de proloog over ene Arnout die er maar niet aan toekwam dit verhaal te vertellen. Jawel, de literaire wereld zoekt vertwijfeld naar Arnout;

In tegenstelling tot zo menige middeleeuwse proloog krijgen we niet de geringste indicatie omtrent tijd, plaats of publiek van deze avonture van Reynaerde. Behalve dan dat de dichter goede verstaanders eist, en op voorhand in verzen vol venijn uithaalt naar criticasters.

Dat laatste is interessant, want waarom zou je dat doen als je een dierenverhaal vertelt? Ik kom er op terug.

Reynaert moet voor de koning verschijnen want hij heeft iedereen wel iets geflikt. Eerst moet Bruun de beer hem halen, dan Tybeert de kater en beiden falen ze en laten er zowat het leven bij. Neef Grimbeert de das troont hem wel mee en er volgt een proces, waarin Reynaert ter dood veroordeeld wordt maar…hij vertelt de koning van een schat bij Kriekeputte. De koning, door hebzucht verblind, scheldt hem de doodstraf kwijt. Reynaert mag op pelgrimage als koning Nobel daarna mag delen in de buit. Het is een meesterlijke list. Belijn de ram en Cuwaert de haas vergezellen de vos als hij afscheid wil nemen van zijn gezin en het eindigt zo dat Belijn, zonder het te weten, de kop van Cuwaert aflevert bij de bedrogen koning. Reynaert verkast met zijn gezin naar een woeste plek waar niemand hen kan vinden.

Hier is onnoemelijk veel over te vertellen en te duiden. Wat te denken van de ‘negatieve ruimtewisseling’? De sterke Bruun en listige Tybeert maken geen schijn van kans als ze uit de geordende rechtstaat van koning Nobel op het woeste en wetteloze terrein van Reynaert komen, de burcht Maupertuus. Over die naam is ook genoeg te vertellen, gaat u het vooral lezen.

Heel belangrijk is natuurlijk welke vogel Tybeert ziet vliegen als hij Reynaert gaat halen. Hij praat er zelfs mee en de geleerden zijn er over uit dat het een blauwe kiekendief is. Tot en met de redactie van het programma Vroege Vogels is men gegaan om dit uit te pluizen en het is een prachtverhaal. Ook het abrupte einde is een studie waardig. De koning is bedrogen, brult het van vernedering uit en tjoep, daar springt Firapeel het luipaard uit de struiken om als een deus ex machina de oplossing aan te dragen. Die hadden we heel het verhaal nog niet gezien maar komt nu alles keurig afronden.

Dan wilt u ook weten wie de secretaris van de koning is, want Botsaert wordt verder niet geduid, maar de geleerden vinden het met reden een aap. Ook wilt u weten hoe het zit met het uitwissen van sporen met de vossenstaart. Vossen doen dat namelijk niet, van leeuwen is dat wel bekend uit middeleeuwse bestiaria. Wat moeten we daar nu weer achter zoeken?

Het zijn onmisbare verhalen om als achtergrond erbij te hebben maar het grotere plaatje is net zo boeiend. Waarom is Reynaert zo onnodig wreed? Het is niet genoeg dat Bruun de beer en Isengrijn de wolf als verraders gevangen genomen worden, hen wordt ook de huid afgestroopt op verzoek van Reynaert om hem van schoenen en een tas te voorzien voor zijn pelgrimage. Het zijn ronduit wrede taferelen en in latere versies, zeker die bestemd voor de jeugd, worden deze scènes danig afgezwakt.

Ook is er geopperd dat De Reynaert een wraakfantasie is ten opzichte van mede-auteurs, vandaar die waarschuwing aan iedereen in zijn proloog. Verder zijn er andere parallellen met de actualiteit van toen. Zo was er een machtsstrijd tussen de kinderen uit twee huwelijken van gravin Margaretha van Vlaanderen en Henegouwen en die kan heel goed als inspiratie hebben gediend. Verder wordt er aannemelijk gemaakt dat de auteur Willem goed op de hoogte was van de rechtsgang in die tijd. Met name het pleidooi van de vos zelf verdient alle lof en dat geldt ook voor het opgenomen schema waarin zijn list helemaal wordt uitgetekend in stappen zodat u kunt zien hoe ver hij vooruit heeft gedacht.

Van Oostrom geeft zelf een aardige opsomming van wat dit boek heeft gedaan;

De tekst van het handschrift Dyck…gerehabiliteerd naast het soms…gefavoriseerde handschrift-Comburg…beredeneerd wat de Madoc kan zijn geweest…beargumenteerd hoe het recht misschien wel alfa maar niet omega is van de tekst; nadere aanwijzingen gebracht omtrent de homo-erotiek tussen de verzen; de grandioze list van Reynaert in zijn complexiteit ontleed; en zowel de humor als het narcisme en zelfs de psychopathie van de hoofdfiguur doen uitkomen.

Zelfs dat is nog maar een deel van wat er werkelijk te beleven is in dit boek. Gaat u eerst het verhaal zelf lezen en dan heeft u met dit boek nog een prachtige verdieping in handen van een meesterwerk in de Nederlandstalige literatuur waar men nog niet klaar mee is. Zoals conservator Middeleeuwse handschriften aan de Universiteit van Leiden André Bouwman zegt;

Ruim zevenhonderd jaar na dato is het Middelnederlands voor ons doorgaans uitstekend vertaalbaar op letterlijk niveau…Maar vertaald is niet hetzelfde als begrijpelijk.

Het boek maakt duidelijk dat we veel weten maar dat er heel veel lacunes zijn dus literatuurwetenschappers en filologen kunnen nog lang moedig voorwaarts.