archiveren

Dagboek

Winkeldagboek 2007-2022 van René Hesselink en Hans Engberts is het verslag van de belevenissen van twee boekverkopers van de antiquarische boekhandel Hinderickx & Winderickx aan de Oudegracht 234 in Utrecht.

Even wat achtergronden voor het onwaarschijnlijke geval dat u dit antiquariaat niet kent; de heren begonnen hun bedrijf in de Utrechtse Herenstraat en verhuisden in 1989 naar de Oudegracht. Er hebben nooit heren Hinderickx & Winderickx in het bedrijf gewerkt, deze figuren komen uit het gedicht van Paul van Ostaijen, Alpejagerslied. Het Winkeldagboek 2007-2022 is al het derde deel, eerder verschenen al ‘Winkeldagboek’ en ‘Oude Gracht 234’ als delen één en twee. Beiden heb ik natuurlijk gelezen, maar in de periode voordat ik hier blogs over schreef.

Wat maakt dit nu zo leuk om te lezen? Allereerst ken ik de zaak omdat ik mijn leven lang al in en om Utrecht woon. Ik ben er dus vaak geweest, ik weet ook dat ze dagboeken publiceren en ik probeer mij zo onopvallend mogelijk door de zaak te bewegen. Ik ga niet in discussie over de prijzen, kortom; ik hoef niet zo nodig te figureren in hun dagboek, ik lees liever over andere klanten en wat de heren daar van denken. Soms wil iemand wel graag genoemd worden en af en toe lukt dat ook, zoals u kunt lezen bij collega-blogger de Boekensneuper.

De teneur van de stukken is ironisch, sarcastisch maar vaak ook positief. De economische malaise of de coronacrisis lijken niet heel veel vat op de resultaten te hebben en dat is goed nieuws. Er wordt de heren wel eens verweten bot te zijn en af en toe sparen ze de klanten niet, maar zij sparen ook zichzelf niet dus die balans is er wel (en ik moet zeggen, sommige klanten verdienen ook niet beter).

Een treffend voorbeeld is Simon, die zaterdagavond mailt met het verzoek of de verkoper een aantal foto’s van boeken wil versturen. Omdat in de beschrijving vaak eventuele manco’s al worden beschreven en uit dergelijke verzoeken vaak weinig resultaat komt wijst René Hesselink het verzoek af. Simon blijft die avond mailen en geeft aan vervolgens nooit meer iets te bestellen. René besluit er toch maar een mail aan te wijden;

‘Beste Simon, Regelmatig wordt mij gevraagd foto’s te maken van boeken die op onze website staan…Uw mail blinkt uit door spelfouten en u bent nog te beroerd om de titels van de te fotograferen boeken te noemen. Zo’n mail, ondertekend met alleen een voornaam, neem ik niet erg serieus…Uw mail van gisteren kwam om halfacht aan – zaterdagavond half acht! – …u moet wel denken dat de boekverkoper uw slaaf is…Welnu, ik ben uw slaaf niet.

De mail is uitgebreider dan hier weergegeven en ik snap dat je er als verkoper wel eens moe van wordt. Ook het vak van boekhandelaar zie je veranderen. Waar ze vroeger op jacht moesten naar goede boeken om te verkopen worden ze tegenwoordig met dozen tegelijk aangeboden, soms voor niets. Het is de kunst om ze te verkopen. Ook internet en een site als Boekwinkeltjes spelen een grote rol. De internetverkoop wordt steeds belangrijker en daardoor wordt er noodgedwongen veel meer tijd achter het scherm besteed en aan het klaarmaken van te versturen pakketjes. Niet per se het werk waarom je een antiquariaat bent begonnen.

Op persoonlijk vlak gebeurt er genoeg. Hans Engberts is open over zijn worsteling met koning alcohol en hij krijgt in 2010 de diagnose kanker waar hij in 2011 aan zou komen te overlijden. René Hesselink heeft dus een groot deel van dit boek voor zijn rekening genomen. Soms wordt de winkel waargenomen door Roosje en/of Roland die het helemaal niet slecht doen. Zelfs schrijver Wim Hazeu neemt een keer waar in de winkel in de tijd dat hij bezig is met zijn biografie over Lucebert.

Voor mij herkenbaar zijn de perikelen in het Utrechtse boekwinkellandschap. Het mogelijk verdwijnen van antiquariaat De Aleph aan de Vismarkt, het verdwijnen (of beter het halfslachtige samengaan met boekhandel Selexyz) van boekhandel De Slegte en de transformatie van Selexyz (voorheen Broese Kemink) tot Polare en uiteindelijk weer in Broese Kemink in het pand van het voormalig hoofdpostkantoor in Utrecht.

Toch vind ik de opmerkingen van de klanten en opmerkingen over klanten het leukste aan die winkeldagboeken;

‘Staat alles op alfabet?’ Voor de duizendste keer wordt me deze vraag gesteld. Vaak heb ik de neiging te antwoorden: ‘Nee, alles staat door elkaar.’ Soms doe ik dat ook, maar meestal vraag ik: ‘Wat zoekt u?’

Er staat een groep oudere mensen voor de deur, rond iemand die duidelijk de gids van het gezelschap is. De deur gaat even open doordat er klanten naar binnen komen en ik hoor de gids zeggen:’…die hebben een dagboek geschreven over wat er zoal gebeurt in…’ en de deur gaat dicht. De oudjes gluren naar binnen, maar binnenkomen durven ze niet. De winkel van Hinderickx & Winderickx is een toeristische attractie geworden. De volgende stap is dat we op de monumentenlijst komen en uiteindelijk op die van het cultureel erfgoed van Unesco en dan mogen we geen boek meer verkopen want alles moet bewaard blijven in de toestand waarin het verkeert.

Dat zou Hesselink misschien wel willen en hij zal het vast wel eens wat rustiger aan gaan doen, maar ik vermoed dat hij de nering nog wel even voortzet. Ik blijf, vaak ongemerkt, de winkel en de website bezoeken. De winkel die een begrip is in Utrecht maar ook daarbuiten, met dat logo waarin bepaalde klanten toch soms heel andere dingen zien dan die er bedoeld zijn.

Lees voor wat meer citaten ook het artikel van Erik over dit dagboek.

De last van de wereld van Peter Handke is een lastig boek om te bespreken. Uitgaven in de serie Privé-Domein bevatten vaak dagboeken of delen daaruit. Dit is een journaal uit de periode november 1975 – maart 1977 uit de tijd dat Handke in Parijs woonde. Daarmee is dit niet precies een dagboek (hoewel ik hem daar voor het gemak maar wel onder categoriseer). Aanvankelijk was er het plan om de aantekeningen in een kader te plaatsen van bijvoorbeeld een verhaal maar gaandeweg kreeg Handke het idee teveel zaken te vergeten en zo begon hij ook niet relevante zaken vast te houden.

Op die manier wordt het vol in het brein dus streefde hij ernaar zich te bevrijden van de gegeven literaire vormen zoals dat verhaal of een dagboek. Handke zegt daarover;

Ik trainde mij er nu in om op alles wat op mij afkwam onmiddelijk met taal te reageren, en ik ontdekte dat op het moment van het beleven juist deze tijdsprong lang ook de taal ging leven en meedeelbaar werd; een moment later zou het al weer de dagelijks gehoorde, van vertrouwdheid nietszeggend geworden, hulpeloze ‘je begrijpt-wel-wat-ik-bedoel’-taal van het communicatietijdperk zijn geworden.

Alle waarnemingen dus direct omzetten in taal. Hij noemt het zelf meer een reportage. Geen relaas van een bewustzijn, maar de directe, simultaan vastgehouden reportage daarvan.

Levert dit dan een leesbaar boek op? Jawel, het is een boek vol korte zinnen, soms wat langere fragmenten en dat leest prima door. Het chronologisch verhaal is minder van belang. Hij vertelt niet dat hij in het ziekenhuis ligt, je merkt dat aan zijn observaties ter plekke.

De teneur van die observaties gaan, zoals in het echte leven, alle kanten op. Soms grappig, soms banaal, melancholisch, het zit er allemaal in. Soms zijn het gewoon overpeinzingen of iets tussen dat alles in;

Degene die me elke dag opbelt zonder te zeggen wie hij is; misschien wil hij er zich alleen maar van vergewissen dat ik nog leef, dat ik er nog ben – en dan handelt hij dus uit bezorgdheid en niet om me dwars te zitten

Zoals gezegd bevindt hij zich ineens in het ziekenhuis;

Het knipperlicht op het cardiogramtoestel, en het knipperlicht van de voor het raam landende vliegtuigen.

Als hij later het ziekenhuis uit is en naar beneden kijkt ziet hij uiteraard het ziekenhuis liggen en volgen er omgekeerde observaties.

Verder valt er niet bijster veel over dit boek te vertellen, het gaat zo ruim 300 pagina’s lang door. Soms is dat vermakelijk;

‘Ik heb de voorschriften niet gemaakt en ben er ook niet op gesteld. Maar als we voor u een uitzondering maken, moeten we er voor de volgende ook een maken.’ – ‘Dat zou toch prachtig zijn – op die manier zouden er op het laatst geen voorschriften meer bestaan die u niet hebt gemaakt en waar u ook niet op gesteld bent’

Vraag van de telefoniste als ik een hotelkamer reserveer: ‘Êtes-vous une société?’ – ‘Non, au contraire.’ (Daarbij keek er een Amerikaan uit het raam en zei: ‘What a gloomy weekend.’)

Soms is het…tja, hoe noem je dit, heel erg jaren zeventig?

De voorstelling van de ontelbare huisvrouwen die zich in de loop van de dag in hun vingers snijden en bij wie de pleister er ’s avonds onder de afwas weer af gaat; opgerold liggen op dit moment de natte pleisters in ontelbare keukens naast de druipende vaat.

Maar soms is het pure poëzie;

Duiven, die ver weg tussen de huizen onverwachts opflitsen als steensplinters van een explosie

Het enige minpunt van deze uitgave is dat er maar liefst acht blanco pagina’s in het boek staan waarvan het lijkt of er daadwerkelijk tekst mist.

Vertaling; Hans Hom

9028220011.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Jac. P. Thijsse is bekend als één van onze eerste natuurbeschermers, als onderwijzer en als auteur van de bekende Verkade-albums waarin men plaatjes van flora en fauna kon plakken. Minder bekend is dat hij ook dagboeken bijhield van zijn wandelingen door de natuur. Die Wandeldagboeken uit 1884-1898, met de titel Nu ga ik er eens op uit, zijn bijeengebracht in dit boek door de biologe Marga Coesèl.

Het betreft overigens maar een klein deel van de in totaal zes wandeldagboeken die Thijsse heeft bijgehouden, namelijk de eerste twee. Dat heeft een paar redenen. De totale inhoud van alle zes de dagboeken zou te groot zijn voor één uitgave. Daar komt bij dat met name de eerste twee delen een verhalend karakter hebben. De overige delen zijn meer opsommingen van zijn waarnemingen en dat zou de leesbaarheid niet bevorderen.

Interessant is verder dat de twee uitgegeven delen stammen uit de tijd dat Thijsse nog geen bekende Nederlander was. Het valt op hoe groot zijn natuurkennis al was op jonge leeftijd en het is interessant om te lezen waar zijn belangstelling naar uitging. Verder zijn deze dagboeken voorzien van potlood- en pentekeningen van zijn hand waarvan er een aantal zijn opgenomen in het boek.

De liefde voor de natuur zat er al vroeg in bij Thijsse. Hij verzamelde als kind al van alles en legde een herbarium en insectenverzameling aan. Het hielp dat hij op de kweekschool in Amsterdam een bevlogen leraar plant- en dierkunde trof, de latere directeur van Artis. Deze Coenraad Kerbert nam Thijsse mee op excursies naar de Zuiderzee en het Nieuwe Diep. Thijsse abonneerde zich op het Engelse tijdschrift Science-Gossip en dat blad was mogelijk de aanleiding om een wandeldagboek te beginnen. Er stonden namelijk verslagen in van waarnemingen van andere natuurliefhebbers.

Zo begon hij ook aan zijn wandeldagboeken en ik pak er een zaterdag bij, te weten die van 29 maart 1884:

In Diemen per tram naar Muiden. Een tramwagen gevuld met slapende Huizer-visboeren. Bij Muiden ga ik aan de oostzijde een pad op dat aanvankelijk langs de vestinggracht, later door de weilanden naar de Zuiderzeedijk leidt. Aan weerskanten van ’t pad bloeit zeer veel Nasturtium officinale. In ’t weiland staat een groepje wilgen. Na de sloot overgesprongen te zijn, kom ik in een drassig landje, jaag een paar kievitten op en kom eindelijk bij de wilgen.

Als u even niet weet wat Nasturtium officinale is, Coesèl heeft achterin een uitgebreide lijst namen opgenomen waarin alles verklaard wordt. Bovenstaande leest goed door, maar Thijsse gaat ook wel eens de diepte in, als hij het bosviooltje tot in detail beschrijft.

Tussen de dagboeken door krijgen we een korte biografie van Thijsse, zodat we weten dat hij enige tijd op Texel woont waar hij zjin hart kan ophalen qua natuur, maar dat hij later met zijn vrouw ook weer naar Amsterdam terugkeert. Hij gaat er samenwerken met Eli Heimans, een jonge hoofdonderwijzer met dezelfde passie voor natuur als hijzelf. Samen zouden ze populaire boeken over de natuur schrijven én een tijdschrift uitgeven. Coesèl is overigens actief in de naar hen vernoemde Heimans en Thijsse Stichting, die een bibliotheek en een archief beheert met materiaal over de ontwikkeling in het denken over en het omgaan met de natuur.

In 1902 verhuisde het echtpaar Thijsse naar Bloemendaal. In die tijd vernam hij tot zijn schrik dat men het plan had om het Naardermeer om te vormen tot een vuilstortplaats. Dat was de reden tot de oprichting van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Het Naardermeer werd de eerste aankoop. Ook werd hij benaderd door Verkade om de teksten te schrijven voor de inmiddels beroemde albums. Thijsse zag de mogelijkheden om een groot publiek te bereiken en ging er graag op in.

Tussen al deze informatie moeten we ook de dagboeken niet vergeten natuurlijk. Van een aantal excursies maakte Thijsse langere verslagen en die zijn apart in het boek opgenomen. Daar zitten soms prachtige stukken tussen;

Ja, al die strandvogels hebben hun vaste uren. De tureluurs komen ’t eerst, dan de kemphaantjes en de grutto’s, vervolgens de kleine wulpen en eindelijk de grote. Nu is ’t nog grutto-tijd. Daar komt een hele troep aanvliegen, heel, heel hoog: drie gelederen elk wel van honderd stuks.

Het is soms pijnlijk duidelijk dat Thijsse zijn waarnemingen deed in een andere tijd dan de onze. Veel van de flora en fauna die hij beschrijft wordt bedreigd of is er zelfs niet meer. Dat onderschrijft meteen het belang van de door hem opgerichte stichting.

Aan feitelijk dagboekmateriaal is er dus niet heel veel te lezen, je bent er redelijk snel doorheen. Maar die dagboekfragmenten samen met de biografische informatie en de losse en uitgebreidere artikelen maken het boek toch zeer de moeite waard. Verder is het boek voorzien van talloze prachtige illustraties en dat maakt het wat mij betreft tot een aanrader.

Leuk voor mij is dat ik reden heb om aan te nemen dat een voorvader van mij nog een rol speelt in het boek, de visser Jan Hoetmer die Thijsse en Prins Hendrik op het Naardermeer heeft rondgevaren. Ik kan het niet helemaal hard maken geef ik toe, maar ik weet dat er in de lijn van mijn voorvaderen Jan Hoetmers, ook vissers, in die tijd rond die plassen actief waren. Ik neem het maar gewoon voor waar aan.

IMG_8429 (002)
Het tweede deel van Tot het bittere einde van Victor Klemperer behelzen de dagboeken over de periode 1942-1945. Uiteraard gaat het verder waar deel 1 geëindigd is en Klemperer en zijn vrouw Eva wonen nog in het jodenhuis in Dresden.

De beschrijvingen die volgen liggen ook in het verlengde van deel 1 en dat lijkt wellicht saai maar dat is het allerminst. Het is juist de grote kracht van het boek. Het laat zien dat de samenleving er voor joden er met de dag beklemmender en verstikkender op wordt. Klemperer heeft het ‘geluk’ getrouwd te zijn met een arische vrouw én dat hij in de Eerste Wereldoorlog als vrijwilliger heeft gediend. Daardoor is hij ‘geprivilegieerd’, maar uiteindelijk zegt dat niets. Voorschriften wijzigen per dag en de willekeur heerst. Op de eerste dag zit de spanning er al meteen in, als Klemperer wordt opgepakt door de Staatspolitie en mee moet naar het gebouw van de Gestapo, waarover alleen maar slechte verhalen bestaan. De ondervraging barst los;

‘Wie gaat de oorlog winnen? Wij of jullie?’ – ‘Hoe bedoelt u?’ – ‘Nou ja, jullie bidden toch dagelijks om onze nederlaag – tot Jaweh, zo heet dat toch? Het is toch de joodse oorlog? Dat heeft Adolf Hitler gezegd – (pathetisch brullend): En wat Adolf Hitler zegt, dat ís zo…’Je laat je gezicht hier niet meer in de tram zien. Je kunt lopen. En als we je hier nog eens tegenkomen, word je afgevoerd. Je weet wel waarheen. Begrepen?

Het is geen loos dreigement, er worden in hun omgeving veel mensen afgevoerd. Ook hun medebewoonster mevrouw Pick moet zich melden bij de Gestapo. Zij wacht het niet af en pleegt zelfmoord. Klemperer en zijn vrouw moeten weer verhuizen en hij wordt tevens tewerkgesteld. Het is geen zwaar werk, het afwegen en inpakken van thee, maar het is saai en eentonig. Hij ontmoet er de heer Conradi met een vergelijkbare achtergrond. Ook professor, heeft ook gediend in de oorlog en ook een gemengd huwelijk. Als Conradi wordt gearresteerd en omkomt, is het Klemperer duidelijk dat hij nooit veilig zal zijn;

Ieder moment kan het lot mij treffen. En dan in de cel van minuut tot minuut gaan zitten wachten op de beul…misschien wurgt me hier wel niemand (‘hang ik me niet op’), maar sterf ik als ik onderweg ben naar het concentratiekamp (‘bij een vluchtpoging doodgeschoten’) of in Auschwitz zelf aan een ‘zwak hart’.

Aldus de eufemismen die men dagelijks te horen krijgt over de omgekomen kennissen. Ze redden het zo goed en kwaad als ze kunnen. Af en toe is het honger lijden en krijgen ze zelfs een ‘hongerbuik’. Ook de geestelijke honger kan maar moeilijk gestild worden. Klemperer weet wel ‘Mein Kampf’ van Hitler nog te lezen;

Het is even interessant als afgrijselijk en deprimerend – dat boek was er, en toen hebben ze van die man de Führer gemaakt en hem tot nu toe elf jaar laten regeren!

Ik heb het hier nog liggen om te lezen en ben toch benieuwd…Inmiddels is wel de invasie begonnen en die berichten komen maar heel moeilijk door. De staatsomroep heeft het alleen over de schade die de V1-raketten in Londen aanrichten. In Dresden zelf gaat af en toe het luchtalarm af, maar hoewel Berlijn en Leipzig de volle laag krijgen lijkt Dresden stelselmatig genegeerd te worden. Dacht men.

Wij weten beter natuurlijk en dat bombardement is één van de trieste ‘hoogtepunten’ in dit boek. Klemperer en zijn vrouw weten op wonderbaarlijke wijze te overleven, maar vraag niet hoe;

Intussen een zware inslag in de buurt. Ik dook op mijn knieën tegen de muur bij de toegang tot de binnenplaats. Toen ik opkeek, was Eva verdwenen…Ik riep herhaaldelijk om Eva. Geen antwoord. Zware inslagen. Opnieuw barstte de ruit in de tegenoverliggende muur…er sloeg iets hards en gloeiend heets tegen de rechterkant van mijn gezicht. Ik voelde onmiddelijk met mijn hand, die zat onder het bloed, ik betastte mijn oog, het zat er nog.

Uiteindelijk zouden er zo’n 130.000 tot 140.000 doden vallen. Klemperer en zijn vrouw vinden elkaar en slaan door Duitsland aan het zwerven tot aan de bevrijding. Het verhaal sluit mooi af als ze naar hun zelfgebouwde huisje in Dölzschen gaan, net buiten Dresden.

Na het dagboek van Anne Frank natuurlijk zijn deze dagboeken ook een uiterst persoonlijke weergave van het leven net voor en in de Tweede Wereldoorlog in Duitsland. Het is ongekunsteld opgeschreven en maakt de alledaagse terreur heel erg voelbaar, juist door al die beperkingen, ge- en verboden, kleine en grote treiterijen, onheuse behandelingen, afranselingen en mysterieuze verdwijningen. Een absolute aanrader wat mij betreft.

Vertaling: W. Hansen

IMG_8430 (002)
Tot het bittere einde is de titel van de oorlogsdagboeken van de Duits-joodse filoloog en schrijver Victor Klemperer. Dit eerste deel gaat over de jaren 1933-1941 en het beschrijft hoe de wereld in  Duitsland geleidelijk aan veranderde voor met name de joodse bevolking.

Als hij begint te schrijven heeft hij een aanstelling als professor Romanistiek aan de Hogeschool in Dresden. Hij is getrouwd met Eva, een niet-joodse vrouw. Ze zijn bezig om fondsen te vinden om een huisje te laten bouwen net buiten Dresden, maar het is lastig om dat voor elkaar te krijgen; gebrek aan financiën zal als een rode draad door het boek heen lopen.

Hitler is al aan de macht en joden hebben het moeilijk. Klemperer ergert zich aan het gedrag van velen van hen, die de gettovorming blijkbaar accepteren als het nieuwe normaal. Toch is hij verderop in het verhaal ook niet helemaal vrij van dergelijk gedrag; hij moet zich wel degelijk neerleggen bij sommige, grievende, maatregelen.

De gezondheid speelt hen beiden parten. Klemperer heeft regelmatig last van zijn hart en Eva leidt aan ontstekingen in de mond en aan haar ogen. Uiteindelijk weten ze hun huis te realiseren en gaat Klemperer ook autorijlessen volgen en haalt zijn rijbewijs. In zijn werk ondervindt hij steeds meer beperkingen die worden opgelegd. Ze denken wel aan emigreren maar verwerpen het eigenlijk als optie; er is geen werk voor geesteswetenschappers in het buitenland en zijn Engels is te slecht.

Het sluipt er allemaal in. Als jood krijgt hij een leeszaalverbod in de bibliotheek. Vanuit de gemeente volgt de ene na de andere pesterij wat betreft zijn huis, zoals toen er iemand in zijn tuin verscheen;

Toen verscheen om acht uur de gemeentetuinman: controle of de tuin gedaan was. Ik liet hem zien dat alles gesnoeid was; hij trok iets uit de grond: ‘Dit is nog onkruid, en dit, en dit. Dat moet ik melden, ze sturen arbeiders naar u toe, u bent gedwongen ze te laten werken.’…Ik: ‘Wat wilt u eigenlijk van me?’ – ‘De tuin moet voor een paar honderd mark door deskundige tuinlieden worden opgeknapt.’

Er volgt een legitimatiekaart voor joden en er komen huiszoekingen. Een sabel, aandenken uit de Eerste Wereldoorlog, is reden voor arrestatie maar Klemperer komt snel vrij. Grote gebeurtenissen als de Kristallnacht worden wel genoemd, maar de belevenissen dicht bij huis vormen het verhaal.

Het wordt serieuzer als zijn rijbewijs wordt ingenomen en als ze zelfs hun huis uit moeten. Ze worden ondergebracht in een jodenhuis in Dresden. Er komt een verbod voor joden om na acht uur buiten te zijn en Klemperer is gedwongen zijn bibliotheek te ontmantelen; hij kan niet alles meenemen.

Inmiddels is het offensief tegen Polen al in volle gang en is Hitler een aanval begonnen op Nederland en België. Het wordt steeds lastiger om aan voedsel en om aan kleren te komen;

Mevrouw Voß smeedt een plan om mij een pak van Moral te bezorgen. Maar die man was veel smaller dan ik. Kousen van de gesneuvelde Haeselbarth, misschien een pak van de zelfmoordenaar Moral – joodse kleren in het 3e Rijk.

Engeland is inmiddels ook betrokken in de oorlog en ze horen de vliegtuigen op weg naar Berlijn. Ook in Dresden gaat het luchtalarm af maar vooralsnog gebeurt er niets. De beperkingen gaan gewoon door. De telefoon wordt ook verboden voor joden en uiteindelijk volgt de ultieme vernedering, een gele ster ter herkenning. Het is al bekend dat er veel mensen gedeporteerd worden en het is leven bij de dag; iedere dag kan het zover zijn. Klemperer vergeet een keer het raam te verduisteren en dat komt hem op een week gevangenisstraf te staan.

Het sterke van dit boek vind ik dat door zijn manier van beschrijven het heel duidelijk wordt hoe het is om als jood te leven in een maatschappij waarin de vrijheden steeds meer aan banden worden gelegd. We horen wat er op het grote politieke toneel gebeurt, maar Klemperer brengt alles meteen terug tot zijn eigen wereld en de impact die alles op het dagelijks leven heeft. Van hem, maar ook van zijn niet-joodse kennissen. Dat wordt afgewisseld met zaken als rijlessen, huishouden, boodschappen; al die dingen die wij ook kennen, maar die voor hem steeds lastiger worden. Dus hij en zijn vrouw moeten daar mee om zien te gaan, maar hij schetst ook een samenleving die steeds meer verandert en dat wordt misschien een beetje duidelijk in wat hij hoort van een oudere arbeider;

‘Zeg kameraad, ken jij een zekere Hersschmann? – Nee? Dat is ook een jood, een conciërge, net als ik – ik wilde je alleen maar zeggen: maak je niet druk over die ster, we zijn allemaal mensen, en ik ken ook goede joden.’

Deel 2 van zijn dagboeken moet ik nog lezen, over de jaren 1942-1945 en het zal er niet beter op worden. Het lijkt me wel een belangrijk en zeker goed geschreven document.

Vertaling; W. Hansen

e9afa7b340e9ae45935676a5767444341587343 (3)
Giacomo Leopardi (1798-1837) was het beste jongetje van de klas. Voor zijn achttiende had hij al een aantal literaire en wetenschappelijke werken op zijn naam staan. Hij was verder geleerde, dichter en filosoof. Die veelzijdigheid komen het best tot uiting in zijn Zibaldone, een intellectueel dagboek dat hij bijhield van 1817 tot 1832.

Het is een immens werk van in totaal 4526 schriftvellen en dit boek is een bloemlezing daaruit. Nu houd ik van dagboeken en essays dus ik was benieuwd naar de gedachtesprongen van deze alleskunner. De inhoud gaat over van alles; schrijvers en literatuur, filosofie, psychologische observaties, onvoltooide proza- en poëziefragmenten enzovoort.

Dat viel me dus nog niet mee. Het is geen dik boek, zo’n 248 pagina’s, de hoofdstukken over verschillende onderwerpen zijn niet lang maar ik vond het niet lekker weglezen. Een willekeurig voorbeeld van het begin van een nieuw hoofdstuk;

De uitspraak dat de mensen in alle tijden en landen steeds hetzelfde zijn, is alleen maar waar in deze zin. De perioden die de mens (en ook ieder volk) doorloopt, vertonen, evenals de tijdsperioden onderling, globaal gezien steeds een duidelijke gelijkenis en overeenkomst; maar de diverse tijdvakken waaruit deze grotere perioden bestaan, zijn onderling zeer verschillend, en datzelfde geldt voor de mensen van het ene tijdvak ten opzichte van die van het andere, en voor een volk dat zich op dit moment in het ene tijdvak bevindt tegenover een volk dat zich momenteel in het andere bevindt.

Bent u er nog? De zinnen zijn vaak erg lang. Op pagina 134 staan 4 volledige zinnen. Als zin 5 gelezen is zitten we halverwege pagina 135. Dat hielp ook niet mee. Is er ook iets positiefs te melden? Natuurlijk. Als je je even concentreert zijn er mooie quotes op te halen;

Wie op deze wereld een beroep wil uitoefenen, en daaruit ook nog enig rendement wil halen, kan alleen maar dat van oplichter kiezen, welk terrein hij ook betreedt.

Ik werk in de verzekeringsbranche maar heb hier vooralsnog geen conclusie aan verbonden. Leopardi stelt ook dat als ongeletterden een beroemd auteur lezen, ze hier geen genoegen aan beleven, omdat ze een onmogelijk genot verwachten, een niveau van perfectie waartoe de menselijke geest niet in staat is. Daarom lachen ze om die auteur of minachten hem zelfs. Dat laatste doe ik zeker niet, maar misschien verwachtte ik toch een wat hoger genot dan dit boek mij verschafte. Wat natuurlijk ook aan mijn geletterdheid kan liggen.

Het was wel leuk om de naam van Bilderdijk tegen te komen in Leopardi’s werk en ik blijf onverminderd benieuwd naar zijn Canti, ofwel gedichten. Dat zijn er niet veel maar zouden van een ongehoorde schoonheid zijn. Leopardi zelf? Hij had een zwakke gezondheid en was ook niet direct het zonnetje in huis. In zijn Zibaldone is de natuur aanvankelijk nog ‘de enige bron van het schone, het grote, het leven en de afwisseling’ maar allengs wordt zijn toon donkerder en pessimistischer. Uiteindelijk is de natuur ‘een valse stiefmoeder die haar kinderen alleen maar wil zien lijden’. Jammer dat hij er niet langer van mocht genieten.

Vertaling; Frans van Dooren

118ad671ca28e85593948795241444341587343
Waarom ik De dagboeken 1950-1962 van Sylvia Plath heb gelezen, leg ik uit in mijn blog over haar man, Ted Hughes. De dagboeken beschrijven wel een andere periode dan het brievenboek van Hughes. Het verhaal van Plath begint bij haar periode als beursstudente en eindigt een jaar voor haar zelfmoord in 1963, waar het brievenboek doorloopt tot 1998.

Ook de stijl is anders, een dagboek heeft nu eenmaal een andere toon dan een brief. Ik kan niet aangeven welk boek mij beter beviel, ik heb ze beiden (deze toch ook ruim 400 pagina’s) achter elkaar uitgelezen.

De dagboeken van Plath beginnen met studenten- en campusbelevenissen, zoals vriendjes die maar op één ding uit zijn, maar wat opvalt is dat Plath zich ook direct met grotere vragen bezig houdt;

Waarom zijn mensen geobsedeerd door vernietiging en moord? Wat zouden we moeten beginnen met Rusland als we hen tot ruïne bombarderen?

Ze houdt van schrijven en dichten en is erg bezig met jongens en mannen. Ze denkt zelfs al vroeg na over haar partnerkeuze en dan al, in haar studentenjaren duiken de eerste donkere gedachten bij haar op;

God, als ik ooit na aan zelfmoord toe was, is het nu wel, met dat versufte, slapeloze bloed dat zich door mijn aderen sleept…Ik wil mezelf doden om aan alle verantwoordelijkheid te ontsnappen, miserabel terug te kruipen in de baarmoeder.

In 1953 doet ze daadwerkelijk een poging maar dat mislukt. Dan ontmoet ze Ted Hughes en daar kan ze niet omheen. Die ontmoeting is te lang om te citeren maar wordt o zo prachtig beschreven. Het stel pendelt in de komende jaren tussen Engeland en de Verenigde Staten. Thema’s blijven geldzorgen, het produceren van gedichten, verhalen en romans en steeds maar weer de teleurstelling verwerken van afwijzingen. Plath loopt inmiddels bij een psychiater en haar stemmingen wisselen voortdurend. Zo moet ze af zien te rekenen met haar moederhaat;

Maar ik heb, vanaf mijn achtste, de liefde van een vader niet meer gekend, de liefde van een altijd aanwezige man met wie ik bloedbanden had. Mijn moeder vermoordde de enige man die mijn leven lang van me gehouden zou hebben: kwam op een ochtend binnen met nobele tranen in haar ogen en zei dat hij voorgoed was heengegaan. Daarom haat ik haar. Ik haat haar omdat zij niet van hem hield. Hij was een monster. Maar ik mis hem. Hij was oud, maar zij trouwde met een oude man die mijn vader moest worden. Het was haar schuld. Verdomme nog aan toe. (Haar vader overleed in 1940 ten gevolge van diabetes).

Uiteindelijk krijgen Plath en Hughes twee kinderen. Plath was er lange tijd niet aan toe omdat kinderen geld en tijd kosten, hun vrijheid en mogelijkheid om te schrijven zou er onder lijden. Plath draaide bij en had het later zelfs over een huis vol kinderen. Toch heeft ze haar demon uiteindelijk niet overwonnen en pleegde in 1963 zelfmoord. Zelf verwoordde ze het zo;

Ik heb een goed ik, een ik dat houdt van luchten, heuvels, ideeën, lekker eten en vrolijke kleuren. Mijn demon zou dat graag om zeep helpen door te eisen dat het een feilloos toonbeeld is, en te zeggen dat het weg moet rennen zodra het ook maar iets minder is. Ik zal onverdroten mijn best blijven doen en weten dat ik dat doe, wat anderen ook mogen zeggen.

Vertaling; Nelleke van Maaren

 

 

359ab805510e795593059315741437641414141
Ik had in een ver verleden Een boekenkast op reis van Boudewijn Büch al eens gelezen, maar ik kon deze mooie eerste druk bemachtigen voor een vriendenprijs, dus dat was een mooie reden om het boek te herlezen. Met veel plezier, want de 270 pagina’s waren in ‘no time’ verslonden.

Het is een dagboek van het jaar 1998, het jaar waarin hij reist naar De Verenigde Staten, Zuid-Afrika, Oostenrijk, Duitsland, Zwitserland en Italië. Hij verdiept zich dat jaar weer bovenmatig in Goethe vanwege een televisieproject, verdiept zich altijd in Napoleon, de coelacant (de wat?, dit dus), de Boerenoorlog, Amerikaanse presidenten en ga zo maar door. Dat vind ik meteen het fascinerende aan de man. Hij wist en weet mij te enthousiasmeren (ik heb al zijn programma’s op dvd) voor zaken die anders aan mij voorbij gaan. Ik weet niet hoeveel mensen zich specifiek interesseren voor The Jameson Raid (de prelude tot de Tweede Boerenoorlog), maar Büch is er één van. Zulke dingen vind ik dus leuk en dat is waar dit boek over gaat. Een boek dat hij helemaal niet wilde beginnen. Hij schrijft op 1 januari 1998;

Ik hoor het vuurwerk – het is nu een halfuur in het nieuwe jaar – en ik haat het oude jaar en heb direct al een hekel aan het nieuwe…Hoewel ik al meer dan veertig jaar een dagboek schrijf, weet ik dat ik dit jaar voor een boekpublicatie zal pennen. Waarom ik uiteindelijk ja heb gezegd tegen het publiceren van een heel dagboek weet ik niet, maar ik heb er nu in elk geval al spijt van.

De auteur is natuurlijk een bibliomaan en verzamelt en koopt honderden boeken per reis voor astronomische bedragen. Het is een feest om te lezen welke titels hij zoal binnensleept. Een kleine proeve;

  • Bericht über die in höchsten Auftrage Seiner Königlichen Hoheit des Prinzen Carl von Preussen […] bewirkte Untersuchung einiger Theile des Mosquitolandes
  • Leaves from the battle-field of Gettysburg
  • Beyond the lines; or a Yankee prisoner loose in Dixie
  • Die berühmteste Radfahr-patrouille des Weltkrieges
  • Evita Perón e l’oro dei nazisti

Wellicht zijn de drie catalogi van Bubb Kuyper nog ergens te koop, daar staat Büch’s nalatenschap in en daarin zijn al die titels na te lezen. Veel van wat er in het boek staat is te zien in zijn programma’s. Wat daar niet in te zien is, zijn de meer persoonlijke gevoelens van Büch. Zo is hij niet tevreden over zijn team (cameravrouw, geluidsman en producer) in Zuid-Afrika. Hij moppert er vrijuit over en dat doet hij ook over de hotelkamers, het eten en de Nederlanders die hem overal aanspreken. Hij lijdt nogal eens aan zwaarmoedigheid en allerlei lichamelijke kwaaltjes en zo zucht en puft hij zich wel een beetje door het boek heen. Dat vind ik meteen de mindere kant van hem. Hij neemt zichzelf nooit eens bij de lurven om dat zelfopgelegde lijden wat te verlichten. Zo vind ik zijn verliefdheid voor de zesentwintigjarige producer Panda ook wat pathetisch overkomen. Dat gezegd hebbend voert zijn enthousiasme voor wat hem wel boeit gelukkig de boventoon en daarom mag ik zijn boeken graag lezen en blijf ik nog steeds naar zijn programma’s kijken.

821f302eba0c615593831375841444341587343
Er zijn veel mensen die wel eens een dagboek bijhouden, maar als de beroemde Franse courtisane Liane de Pougy (1869-1950), dat doet…dan heb je wellicht ook wat moois om te lezen. Het resultaat van haar noeste arbeid zijn Mes cahiers blues en ik las de Engelse vertaling, My blue notebooks.

Liane de Pougy werd geïnspireerd door de dagboeken van Marie Bashkirtseff. Ook Liane schreef haar dagboeken voor publicatie en daardoor zijn ze wat gekleurd. Ik vind er weinig negatiefs over Liane zelf in. Daarover zo meer. Desondanks heb ik er wel van genoten.

Even wat highlights. Liane stortte zich al vroeg in een slecht huwelijk met een legerofficier. Zij kregen een zoon die al jong zou omkomen als piloot. Liane vluchtte naar Parijs en ontmoette de beroemde courtisane Valtessa de la Bigne. Daar begon het gelazer. Liane steeg snel in de rangen van de Parijse elite, kwam uit voor haar bisexuele geaardheid en snoepte van ieder walletje dat ze tegenkwam.Zij liet zich overladen met juwelen en schrok niet terug voor uiterlijk vertoon:

One day…the Poirets called on us to invite us to a dinner dance….everyone was to come dressed as a ‘royal’…we decided to appear thus: the King and Queen of Albania, with their Favourite. The favourite was to be an Italian greyhound wearing a collar of gold and lying on a velvet cushion…

Doe maar gek. Liane, inmiddels getrouwd met de Roemeense prins Ghika, laat het af en toe breed hangen. Haar man is haar ontrouw, maar komt later terug, Toch, ondanks al deze liederlijkheid, heeft zij iets van haar religieuze opvoeding behouden. Haar geloof komt regelmatig terug en zij steunt een opvanghuis voor mismaakte en verweesde kinderen. Uiteindelijk is ze, na de dood van haar man, non geworden; een opmerkelijke carrière-move voor een courtisane.

Zoals gezegd schreef ze voor publicatie. Ze laat veel weg en dat wordt summier toegelicht door de uitgever. Het beeld van haar wordt een klein beetje rechtgezet in het voorwoord door de Dominicaan R.P. Rzewuski, die haar kende:

..there is the odd and mysterious business with Nathalie Barney, friend of her early youth in Paris: her beloved and matchless Flossie. They were united by forty years of mutual affection….the bond…would seem to have become stronger, unbreakable. Well, it was not. One day…Liane…almost bumped into her in a narrow alley. She thought she discerned a mocking smile on the Amazon’s lips, turned her head away and went by without saying a word. She never saw her again.

Dat was Liane dus ook. Keihard soms, maar misschien kan dat niet anders als je je staande wilt houden in de Parijse upper-class. Maar het is leuk om een verslag te lezen uit het Parijs rondom de start van de twintigste eeuw, waar Marcel Proust in het wild rondliep, evenals de componisten Hahn, Poulenc, Auric en de alleskunner Jean Cocteau. Misschien moet u soms wat nazoeken wie Max Jacob (dichter) of Salomon Reinach (linguïst en archeoloog) ook al weer was, maar dan duikt u in een mooie tijd.

Vertaling: Diana Athill

depo1a

Liane de Pougy & Suzanne Dorval

963e210cd2b842e59342f675977444341587343
Na de antisemitische complottheorieën uit Eco’s Begraafplaats van Praag leek Het Achterhuis van Anne Frank mij een mooie tegenhanger, ook al omdat het morgen Nationale Dodenherdenking is.

Het verhaal mag bekend zijn; de dertienjarige Anne Frank duikt met haar famlie en wat anderen onder in Het Achterhuis. Hier begint zij haar wereldberoemde dagboek, waarin zij de brieven richt aan haar denkbeeldige vriendin Kitty.

In het begin schrijft zij echt voor zichzelf; het is niet de bedoeling dat iemand dit leest. Later hoort zij op de radio een toespraak van minister Bolkestein die wijst op het belang van dagboeken uit de oorlog. Dan beseft zij dat ze wellicht ook voor anderen kan schrijven. Wat meteen opvalt is dat zij onverbloemd en verbazend volwassen is in haar taalgebruik. Als iemand nog met het beeld in zijn hoofd zit van dat lieve, kleine meisje dat sierlijk haar dagboekje volkrult, dan zal ik dat hier eventjes bijstellen. Het is een fragment waarin zij uitvaart tegen Kitty over die volwassenen die zich over Anne’s gedrag beklagen:

Ik denk er niet aan om al die beledigingen op me te laten zitten, ik zal ze wel laten zien dat Anne Frank niet van gisteren is, ze zullen nog opkijken en gauw hun grote bek houden, als ik ze duidelijk maak, dat ze niet aan mijn, maar aan hun eigen opvoeding het eerst moeten beginnen…Maar zodra ik er aan ga wennen en dat al wel gauw zijn, zal ik ze hun woorden ongezouten teruggeven, dan zullen ze wel anders praten!

Anne maakt er geen geheim van dat ze niet van haar moeder houdt. De verhouding met haar vader en zus varieert, maar moeder heeft definitief afgedaan en ook dat vermeldt zij. Zij leest op latere leeftijd wel stukken terug en verbaast zich dat zij zo openhartig is geweest, schrijft dat ook op in een naschrift, maar laat alles wel staan. Dat is het mooie van deze uitgave, die is compleet, waar vroegere uitgaven door de vader van Anne Frank, die als enige de oorlog overleefde, werden geredigeerd. De pijnlijkste passages werden er door hem uitgehaald.

De verhouding met Peter, een jongen die ook ondergedoken zit, wordt ook mooi beschreven. Eerst ziet zij hem niet zitten. Hij is verlegen en teruggetrokken, maar naarmate de tijd vordert worden zij vrienden. Zij bespreken alles, zelfs de ontluikende sexualiteit wordt door Anne tot in detail beschreven. Die openhartigheid neemt mij voor haar in.

Het boek ontkomt niet aan een zekere monotonie. Dat heeft te maken met de lange tijd die mensen in een kleine ruimte met elkaar doorbrengen, de kleine en grotere irritaties die er ontstaan. Er gebeurt nu eenmaal niet veel in zo’n kleine ruimte. We moeten het dus hebben van Anne’s observeringen, gedachten en dromen. En er is de angst, de angst om ontdekt te worden, om verraden te worden. Die angst wordt af en toe bijna tastbaar:

Dan, kwart over elf, gedruis beneden. Bij ons was de ademhaling van het hele gezin hoorbaar, verder verroerden we ons niet. Stappen in huis, privé-kantoor, keuken, dan…onze trap. Niemand ademde nu hoorbaar, acht harten bonkten. Stappen op onze trap, dan gerammel aan de draaikast. Dit moment is onbeschrijfelijk.
‘Nu zijn we verloren!’ zei ik, en ik zag ons alle vijftien diezelfde nacht nog door de Gestapo weggevoerd.

Toen liep het goed af, later zijn ze uiteindelijk verraden en is Anne overleden aan de gevolgen van een tyfus-epidemie in concentratiekamp Bergen-Belsen. Het is bekend, maar het wordt des te schrijnender als je net haar enthousiasme hebt gelezen over de succesvolle invasie, de moeder die ze later zelf wil worden en de roman die ze wil schrijven met als titel Het Achterhuis