archiveren

Maandelijks archief: september 2022

In goed en kwaad is het verzameld werk van F. Harmsen van Beek. Nu heb ik van haar net de biografie gelezen en dat helpt erg bij het lezen van haar werk. Het verzameld werk bevat gedichten, korte verhalen, artikelen en tekeningen. Haar werk kenmerkt zich vooral door het ongebreideld spelen met taal. Ze heeft lak aan allerlei conventies, grammatica of zinsbouw en tijdens het lezen gaat u van alles niet begrijpen.

Dat geeft niet. U dient het gewoon te ondergaan, geef u eraan over en dan is het genieten. De biografie helpt wel want biografe Maaike Meijer doet een aantal dappere pogingen het werk nader toe te lichten en zo is het ook een klein feest der herkenning.

Zo is er al de titel van haar debuutbundel, Geachte muizenpoot en achttien andere gedichten. Muizenpoot is een koosnaam die Frederike ooit toebedeeld kreeg maar die ze ging gebruiken voor haar toenmalige geliefde Peter Vos. Een aanhef die afstand schept en tegelijk lief klinkt. Bekend is ook het gedicht Goede morgen? Hemelse mevrouw Ping dat ze schreef aan haar neerslachtige poes, ter vertroosting bij het overlijden van zijn gebroed. Prachtige woorden gebruikt ze als radarbesnorde, dubbelgepuntmutste, mevrouwogige poezin.

De poëtische avonturen van Polsmofje en het poesje Fik verdienen ook wel enige uitleg. Het poesje Fik (met hondennaam) vertelt over haar meesteres Polsmofje die dronken en ziek uit het café komt maar toch herrijst. Wellicht begrijpt u het als Collodi de harlekijn astrant deed wezen dat dit over Pinokkio gaat maar ik moest het even opzoeken. Een mooie vondst vind ik het strandleven dat ontstaat aan de zee van tranen van Polsmofje.

De eerste korte verhalen hebben een wat unheimisch karakter. Wat knaagt? Gaat over, juist, iets dat knaagt. Wat? Lastig te zeggen maar het is er en het knaagt, dat is zeker. Uiteindelijk is het thema van het verhaal vergankelijkheid en slopend verlies. Heel anders is het verhaal Het taxivarken. Het voert te ver om dat weer te geven maar stapt u niet zomaar in als er voorin een taxivarken ligt, dat is duidelijk. De verhalenbundel Neerbraak is vervolgens een oefening in tederheid;

Een duizendpoot zag ik, in de badkamer, waar zo’n dier natuurlijk niet hoort, en gratie Gods dat is tederheid, zo’n duizendpoot die zijn toch al zo geringe gewicht verspreidt over al die voetjes.

Ook het verhaal Als kind aan huis over een beul en zijn beroep is mooi maar het verhaal Voor je verjaardag dat ze schreef voor geliefde Rutger Coucke is hilarisch en begint als volgt;

Een konijn, een wit konijn, leefde op een kasteel, omringd door kachelpijpen (zonder kachels er aan vast), gebroken stoelleuningen (zitplaatsen er van af) en theekopjes zonder oren.
Maar het konijn klaagde niet, het had het nergens over. Het dronk geen thee maar uit een fles, die bestelde het iedere dag bij de melkboer. Dan weer eens chocomel, dan weer eens pils, dan weer eens sevenup, en daar was hij nog het gelukkigst mee, omdat er op stond: it likes you.

Gaat u het vooral lezen, het wordt nog veel gekker en het deed mij denken aan de verhalen van Rob van Essen. Niet omdat ze zozeer op elkaar lijken als wel door het schrijfplezier dat er van af spat. Vooruit, ik geef u ook het begin van het verhaal Ingeburgerd mee, omdat het zo leuk is;

Op reis zijnde, kom ik opeens bij een grenskantoor terecht van een land dat daar volgens mijn overigens dus nogal beperkte topografische inzichten, volstrekt niet behoort te liggen. Ik spreek mijn bevreemding uit tegenover de man achter het loket.
‘Dat klopt, ouwe,’ zegt opgewekt de beambte die er zelf met zijn oude-veldsla-achtige voorkomen uitziet als het begin van een weinig goeds voorspellend akkertje, zo’n akkertje als men wel liggen ziet langs de spoorrails, terzijde van die kleine kartonnen huisjes waarop men vaker de getallen 13, 8 en 27 kan opmerken dan bijvoorbeeld 4, 9 of 61, zonder dat ooit duidelijk wordt waarom dit zo is.

Dit soort verhalen mogen van mij eindeloos doorgaan. Dat gaan ze helaas niet maar er staat meer moois in het boek. De artikelen zijn ook de moeite waard, zoals het gesprek met de autocoureur Maurice Trintignant. Het is een mooie parodie op de sportjournalistiek.

Natuurlijk staat haar eerst gepubliceerde gedicht erin met de titel (Dit is de stem van mijn worgengel:). Jawel, de haakjes en dubbele punt horen erbij. Een deel ervan:

kom
kom bij mij
kom in tot mijn
bekommering, kom in
mijn koele, kale kamer,
de verlaten kamer waar de
valse vleugels van gazellen
gazig zijn aan glas en
lig

Lastig? Jawel maar ook erg mooi en in de biografie wordt uitgebreid bij de betekenis stil gestaan. Makkelijker is het gedicht Déjeuner sur l’herbe als provocatie geschreven op een romantisch gedicht van Rutger Kopland. Waar Kopland het teder heeft over zacht en dichtbij onder een appelboom zitten, maakt Harmsen van Beek er dit van;

Appelboompje

Hoewel wij het nooit eronder deden,
zo dicht aan de straat:
ik beklaag mijn appelboompje niet.
Omdat toch wel degelijk
mijn heilige kater,
die zonder ballen.
beneden het zat,

Enzovoort. Ik houd ervan en dit werk van Harmsen van Beek is een prettige ontdekking in het literaire landschap.

Hemelse mevrouw Frederike van Maaike Meijer is de biografie van F. Harmsen van Beek [1927-2009]. Frederike, Fritzi voor intimi maar dat ligt gevoelig, was dichter, schrijver, journalist, kunstenaar en illustrator. Ze liet geen groot (geschreven) oeuvre na, maar wel een opmerkelijk oeuvre. Ik ga het u toelichten.

Frederike groeide op in Blaricum als kind van twee illustratoren in Blaricum. Haar vader tekende de beroemde Flipje-reeks en Frederike hielp vaak mee om deze in te kleuren. Ze woonde een paar jaar in Frankrijk en leerde daar Eric de Mareschal kennen waarmee ze zoon Gilles kreeg. Ze keerde alleen met Gilles terug naar Nederland en de vader verdween uit beeld. Ze kon terecht in een grote Blaricumse villa, Jagtlust, waar ze als huismeester werd aangesteld.

Die villa wordt het middelpunt van een ogenschijnlijk hedonistisch universum. Dat wordt gevoed door het boek Jagtlust van Annejet van der Zijl en geschriften van Gerard Reve. Biografe Maaike Meijer ontkent dit niet in dit boek maar brengt wel de nodige nuance aan. Feit is dat de villa wel een ontmoetingsplaats werd voor verschillende Nederlandse kunstenaars. Remco Campert kwam er en trouwde later met Frederike. Ook Cees Nooteboom, een schrijver van eenentwintig jaar, was present;

Het was daar op Jagtlust een fantastische chaos. Er waren altijd mensen, er was altijd gedoe en zij was het fascinerende middelpunt met die zichzelf opwindende stem waarmee zij niet zozeer praatte als wel sprak, zo, dat je het meteen wilde opschrijven. Ze had planeten om zich heen. In hoeverre dat affaires waren wist je niet precies.

Affaires waren er genoeg, gaat u dat vooral zelf lezen. Dat praten of spreken; ze schreef het zelf op. Frederike ging gedichten schrijven en deed dat zoals niemand dat nog had gedaan. Onderscheidend van de Vijftigers, niet per se brekend met een traditie zoals die Vijftigers dat deden, maar spelend met de traditie op een erudiete en barokke manier. Haar debuutbundel Geachte muizenpoot en achttien andere gedichten wordt uitgebreid door Meijer besproken;

Deze gedichten zijn een adembenemende achtbaan van mogelijkheden, geschreven door iemand met een zware vorm van linguïstische ADHD.

De gedichten zijn ook niet altijd makkelijk en er zijn er maar weinigen die ronduit hebben toegegeven dat dit debuut ondanks al zijn charme en brille soms haast niet te begrijpen is. Frederike had dit al voorzien in haar openingsgedichten: Twee raadselrijmen die samen een antwoord vormen dat bij nader inzien is zoekgeraakt.

Ik houd daarvan en daarom ga ik hierna haar oeuvre lezen. Persoonlijk gaat het Frederike niet altijd voor de wind. Haar zoon Gilles raakt verslaafd en brengt tijd in de gevangenis door. Ze moet Jagtlust verlaten en haar vrienden kopen een huisje voor haar in Garnwerd in Groningen. Dat is goed bedoeld maar zelf zit het haar niet lekker;

Het is zo, dat ik nu eigenlijk heel geen persoonlijke persoon meer ben. […] ik ben iemand die voortaan nu altijd (24 uur per etmaal) dankbaar (nou shitt!) maar, erger nog ‘gelukkig’ moet zijn.

Toch zou ze er langzaam wennen en ook lokaal actief zijn. Ze blijft er een keur aan relaties op na houden en vriendinnen komen haar daar bezoeken. Die vriendschappen zijn een verhaal apart. Frederike is een eigenzinnig persoon en ze kan jarenlange vriendschappen ineens beëindigen. Dat gebeurde met Charlotte Mutsaers maar ook met anderen. Ook de vader van haar zoon, haar broer Hein en zelfs haar zoon Gilles werden ‘bijgezet in het rijtje’ van personen over wie ze uiteindelijk nooit meer sprak. Het was tragisch dat ze haar zoon drie jaar zou overleven.

Frederike schrijft verhalen en gedichten maar niet veel. Haar oeuvre past in 500 pagina’s en daar zal ik nog op terugkomen als ik dat gelezen heb. Ze heeft ook illustraties gemaakt maar was eigenlijk een totaalkunstenaar. Alles kon ze gebruiken. Kleine voorwerpen of knipsels voor collages, miniatuurvoorstellingen in walnoten tot een complete installatie in een steendrukkerij met een nagebouwde versie van haar sprookjesachtige kinderkamer.

Toch ben ik gefascineerd door haar proza en gedichten waarvan Meijer veel voorbeelden geeft en die ze (soms tegen beter weten in) probeert te duiden. Frederike tart alle regels van woordkeuze, grammatica (een punt middenin een zin) en logica. De kritieken en het succes zijn er ook naar. Ze wordt vaak uitgenodigd voor congressen en bijeenkomsten maar verschijnt zelden. Als de bekende componist Joop Stokkermans haar gedichten op muziek wil zetten wordt hij afgepoeierd;

‘Ik heb gezegd dat hij eerst zijn studie maar af moest maken…Iedere zeehond kan wel zeggen dat hij componist is.’

Toch komt ze er mee weg en wordt ze als oorspronkelijke schrijver en dichter op handen gedragen en ik moet zeggen dat ik deze biografie met stijgende fascinatie heb gelezen. Voor de persoon, die mij vaag bekend was en het werk dat mij nog niet bekend was maar dat je wil gaan leren kennen na het lezen van de biografie. Laat ik afsluiten met de woorden van de biografe zelf over Frederike en die wat zegt over hoe Frederike werd gezien;

Ze wordt nu alom bemind vanwege haar bijzonderheid. Men is blij als ze zich – hoe weinig ook – vertoont. Het beeld van de ontremde bohemienne draait dus: Harmsen van Beek wordt ‘the darling of the forces.’ Men heeft besloten dat ze de wereld een klein maar blijvend betoverend oeuvre heeft geschonken, dat ze net zo eigenaardig mag zijn als ze wil, het is allemaal goed.

Zaterdag 4 april 2009 glijdt ze weg in de dood, eenentachtig jaar oud.

Ik had al twee boekjes van Ignace Schretlen over het Franse chanson besproken en wel hier en hier, maar ik zocht het vervolg daarop nog en dat is Alles eindigt met een lied. Het boekje telt 92 pagina’s maar als u ieder chanson beluistert dat wordt genoemd dan houdt het u toch even bezig.

Eerst even de titel; als de Fransen een schokkende gebeurtenis willen relativeren dan zou de frase Alles eindigt met een lied wel gebruikt worden. Ik ken het niet maar wellicht is de uitdrukking wat gedateerd, dit boekje is immers uit 1981. De besproken artiesten leven dus ook nog ten tijde van het verschijnen van dit boek. Dat gaat in dit geval om Gilbert Bécaud, Charles Aznavour, Barbara, Jean Ferrat en Georges Moustaki. Waarom deze artiesten en wat staat er in het boek? De auteur licht het toe;

De keuze is uiteraard arbitrair en werd mede bepaald door de affiniteit van de auteur met het repertoire van de genoemde artiesten. Het accent ligt op de ontwikkeling, die ieder van hen heeft doorgemaakt. Enerzijds wordt deze ontwikkeling geschetst vanuit de achtergrond van de betreffende persoon, terwijl anderzijds de wereld van het chanson als decor figureert.

Dat levert een aantal aardige portretten op van de genoemde artiesten met het grote voordeel van een hoop tips over chansons die met een bepaalde insteek geschreven zijn. Dan luister je er toch net even wat anders naar. Ik heb al veel Franse muziek beluisterd maar ik doe toch weer nieuwe tips op of het is de kracht van de herhaling die mij opnieuw naar muziek doet luisteren.

Zo kende ik wel wat van de muziek van ‘Mister 100.000 Volts’, Gilbert Bécaud, maar ik wist niet dat hij zo muzikaal onderlegd was. Dat wil zeggen, hij schreef de muziek en liet de teksten vaak over aan vaste tekstschrijvers. Ik wist ook niet dat hij begon als schrijver van filmmuziek. Hij had een groot aantal hits die door Engelstalige artiesten zoals Elvis Presley, Frank Sinatra en Barbra Streisand op het repertoire werden gezet. Interessant is het fenomeen dat ik eerder ook al beschreef en dat artiesten op elkaars chansons reageren met een ander lied. Bécaud zong over Dimanche à Orly waarin mensen verpozing zoeken op het vliegveld op een zondag. Jacques Brel reageerde daarop met Orly waarin datzelfde vliegveld het decor wordt van een hartverscheurend afscheid.

Een boek over chansons kan moeilijk om Charles Aznavour heen. Ik heb de man zien optreden en ben fan van zijn muziek. Niet van al zijn muziek overigens, soms sluipt de eenvormigheid erin, zo stelt ook Schretlen;

Hij ziet echter niet de noodzaak ervan in om in teksten te blijven streven naar originaliteit. Wanneer een chanson aanslaat bij het publiek, probeert Aznavour in volgende liedjes erop voort te bouwen zonder dat hij er iets nieuws aan toevoegt.

Schretlen toont aan dat hij soms dezelfde woorden letterlijk herhaalt in zijn liedjes. Niet getreurd, er staan ook talloze mooie tips in. Ook leuke anekdotes, zoals over zijn neus waarmee hij volgens Edith Piaf echt niet kon optreden. Simone Bertaut schreef hierover in zijn biografie;

Charles Aznavour zat nog geen tien minuten met Edith te kletsen, toen ze hem al midden in zijn gezicht zei: ‘Die neus van jou is waardeloos voor de bühne; die moet je veranderen.’
‘Het is geen autoband. Ik heb geen reserve!’

De chansonnière Barbara is een artieste die lastig te coveren is en een deel daarvan ligt in haar kristalheldere voordracht maar ook in haar muzikaliteit. Ze schrijft de teksten en muziek zelf en die liggen allemaal heel dicht bij haar eigen stem. Ik houd van de sfeer die ze oproept met haar liedjes en heb aardig wat van haar albums in huis. Zo prachtig als ze zingt, zo nietszeggend zijn haar interviews en daarvan is een voorbeeld opgenomen in het boek. Als dat maatgevend is voor haar andere interviews dan houdt u het liever bij de muziek, die is fenomenaal.

Ook de muziek van Jean Ferrat vind ik mooi. U kent de melodie van zijn hit La Montagne als Het Dorp van Wim Sonneveld maar er is zoveel meer. Ferrat is sociaal geëngageerd en laat dat horen in zijn chansons. Ondanks zijn populariteit is hij verschillende malen geboycot op de radio. Ook zijn chansons op teksten van de dichter Louis Aragon zijn zeer de moeite waard, zoals het melodieuze Que serais-je sans toi.

Tenslotte wordt Georges Moustaki besproken, die overigens ook al in Ik droom alleen wat minder aan bod kwam. Het zal een grote favoriet van de auteur zijn. Ik moet zeggen dat ik hem inmiddels nog meer ben gaan waarderen. Een aantal chansons vond ik mooi en kende ik maar met dit boek zijn er weer een aantal bijgekomen. Het is mooi om af en toe in de droomwereld van Moustaki te vertoeven, zoals met zijn lied Je suis un autre of natuurlijk met zijn duet met Barbara, La dame brune.

De conclusie is, over de drie besproken boekjes van Schretlen, dat ondanks dat het geen dikke boeken zijn ze wel bomvol met tips staan voor de liefhebber van het chanson. Ze hebben mij positief verrast.

De Bijbel cultureel van Marcel Barnard en Gerda van de Haar gaat over De Bijbel in de kunsten van de twintigste eeuw. Die kunsten zijn de film, het theater, de literatuur, klassieke muziek, popmuziek en de beeldende kunst. Het boek wordt vervolgens opgedeeld in 67 nummers (eigenlijk de hoofdstukken) die telkens een thema vormen uit de Bijbel, ruwweg in chronologische volgorde van verschijning.

Zo beginnen we met de Schepping, het Paradijs, Eva en verderop vinden we Prediker, Hooglied, Jesaja, Jezus, Maria (je verwacht het niet) om verderop bij de Kruisiging, Johannes, De Apocalyps en Het Laatste Oordeel te eindigen. Met nog heel veel daartussenin natuurlijk.

Ieder nummer wordt ingedeeld volgens een vast stramien, dus laten we nummer 9, Isaak, eens bij de kop pakken. Er zijn altijd vier onderdelen;

  1. Een korte uitleg van wat de persoon of gebeurtenis doet in de Bijbel. U weet wel, Isaak die door Abraham geofferd zou moeten worden ondanks dat het zijn enige zoon is.
  2. Een kunstwerk uit één van de genoemde disciplines dat besproken wordt. In dit geval de roman Karakter van F. Bordewijk. Isaak en Abraham is een vader-zoonding en daar gaat Karakter evenzeer over. In dit deel is er altijd een ‘Eerste blik’ met de duiding van het kunstwerk en daarna een ‘Tweede Blik’ met de koppeling aan de Bijbelse figuur.
  3. Een overzicht van de andere disciplines waarin Isaak een rol in speelt, variërend van een film van John Huston, The Bible: In The Beginning, tot het lied Abraham van Sufjan Stevens tot het boek Izak van P.F. Thomèse.
  4. Een essay over één van de genoemde disciplines met een wat bredere kijk op de materie. In dit geval via de muziek van Stravinsky.

U begrijpt dat een dergelijk boek, het telt 642 pagina’s, een stortvloed aan informatie geeft en ik weet niet of iedereen dit van kaft tot kaft zou moeten lezen (ik wel natuurlijk, ik dien het voor u te bespreken). Het is een ideaal bladerwerk en ik heb talloze aantekeningen gemaakt van zaken die ik nader wil bekijken of muziek die ik wil beluisteren. Een boek als dit kan ook nooit compleet zijn en ik weet niet precies wat de afwegingen zijn om werken wel of niet op te nemen. Zangers als Bob Dylan of Leonard Cohen worden vaak genoemd en in bovenstaand stuk over Isaak zou het nummer Story of Isaac van Leonard Cohen een logische toevoeging zijn maar ontbreekt in dit geval. Ook de roman De Jakobsladder van Maarten ’t Hart zou je verwachten bij nummer 10 Jakob, maar ontbreekt eveneens.

Dat zijn maar kleine kanttekeningen bij een zeer rijk boek waar u danig mee aan de slag kunt. U wordt gewezen op een stortvloed aan kunst en op hun verrassende verbanden. Je moet er maar op komen om de priester Ezechiël te duiden aan de hand van het album Tender Prey van Nick Cave. Waarschijnlijk heeft u bij het kijken naar de western Unforgiven van Clint Eastwood niet direct gedacht aan de joodse Susanna die het slachtoffer werd van twee jaloerse rechters, maar dat verandert na lezing van dit boek.

Het deel over Prediker is ook interessant. Door het toneelstuk Wachten op Godot van Samuel Becket dat wordt besproken, maar ook door het essay, dat de zaken nu eens omdraait;

In Prediker lijkt God minder prominent aanwezig dan in andere bijbelboeken. Gaan (vrijwel) alle essays in dit boek over de vraag wat bepaalde kunstenaars in een bepaalde periode van de twintigste eeuw deden met bepaalde onderwerpen uit de Bijbel, dit hoofdstuk behandelt een even twintigste-eeuws onderwerp: waarom is de Bijbel vrijwel geen inspiratiebron voor modernisten?

Dat wordt dan toegelicht aan de hand van klassieke muziek en de soep wordt natuurlijk niet zo heet gegeten als opgediend maar het is wel interessant.

Ik was verder niet bekend met La Nona Ora, het wassen beeld van de paus dat geraakt wordt door een meteoriet. Ik was nog minder bekend met de glas-in-betonramen van een parochiekerkje in de Zwitserse Jura. Ik kende de Italiaanse toneelspeler Dario Fo van naam, maar heb ademloos naar zijn optredens zitten kijken. In vertaalde versie, maar ook al versta ik hem niet dan is hij nog de moeite waard om te gaan zien.

De essays zijn soms best doorwrocht, zeker als je stelt dat componist Daan Manneke met zijn stuk Threni minder door Stravinsky’s Threni is beïnvloed maar veeleer door diens Mis uit 1948. Het nodigt mij alleen maar uit tot luisteren, ik vind het prachtig. Enige humor klinkt er ook door in de essays, zoals wanneer het over Jozef gaat;

Naar zijn daden gemeten is Jozef een van de grootste bijbelhelden. Als onderkoning van Egypte wist hij zijn familie van de hongerdood te redden en daarmee leverde hij een belangrijke bijdrage aan de verwerkelijking van de beloften die God aan zijn overgrootvader Abraham had gedaan. Bij nader toezien evenwel blijkt Jozef allerminst een lelieblanke held te zijn. Het is eigenlijk meteen al een etterstraal, vanaf het ogenblik dat hij in Genesis 37 zijn opwachting maakt.

Het doet mij alleen maar verder lezen en dat geldt voor alles in dit boek. Ik wil de film Au hasard Balthazar zien, over het ezeltje uit de Franse Pyreneeën wiens leven paralellen kent met dat van Jezus. Ook de film La vie de Jésus wil ik zien, de Jezusfilm zonder Jezus, Judas en Pilatus, maar waar het verhaal is overgebracht naar het Frans-Vlaamse landschap. Ik heb mij verwonderd over de hedendaagse verschijningsvormen van de Pièta, de voorstelling van Maria met haar overleden zoon op haar schoot, niet in het minst over de foto van zangeres Courtney Love met haar man, de overleden zanger Kurt Cobain op haar schoot. Ik ben nu bekend met de antropometrieën van Yves Klein, de lichaamsafdrukken op gaas die doen denken aan de Lijkwade van Turijn en ik ben getroffen door het schilderij De Clown / Pierrot van Georges Rouault;

Het gelaat van de clown is meer dan een spiegel van het lijden van de wereld. De clown lijdt aan ons, heeft pijn om ons. Zonder het met veel woorden te benoemen heeft Jaffé over het gelaat van de clown dat van Christus neergelegd.

Het is een mèr à boire van prachtige kunstwerken geïnspireerd door de Bijbel en het laat zien welke verrassende verbanden er te leggen zijn. Ik ga mij nog even verdiepen in de De Wederkomst door The Rise And Fall of Ziggy Stardust and The Spiders from Mars van David Bowie op te zetten.

Ik ken natuurlijk het debuutalbum van The Velvet Underground met zangeres/model Nico, u weet wel, met die banaan van Andy Warhol op de hoes. Ik ken ook de solo-albums van Lou Reed Transformer en Berlin, maar heel veel wist ik ook weer niet van de frontman van The Velvet Underground.

Howard Sounes schreef Lou Reed, een leven in The Velvet Underground en heeft daarvoor veel bekenden van de in 2013 overleden zanger geïnterviewd. Van een autobiografie kwam het nooit en voor het waarom zei hij in 2013 tegen concertorganisator Mojo;

‘Waarom zou ik over mezelf schrijven? Om dingen recht te zetten? Er valt niets recht te zetten. Ik ben wat ik ben. Het is wat het is en val dood.’

De toon is gezet. Het lijkt geen makkelijk heerschap en daar kom ik nog op terug. Lou Reed werd geboren in Brooklyn, New York en was op school al met bandjes bezig. Zoals alle jongens in de weer met vriendinnen en in zijn geval ook met vriendjes. Zijn geaardheid was jarenlang een vraagstuk voor de wereld. Niet zijn voorliefde voor verdovende middelen. Hij begon al vroeg met marihuana.

Hij staat bekend als provocateur en krijgt al jong een zenuwinzinking. Daardoor belandt hij in een psychiatrisch ziekenhuis en ondergaat shocktherapieën. Bovendien ontwikkelde hij een woede en bitterheid ten opzichte van zijn ouders en met name zijn vader, waarvan het maar de vraag is waaraan ze dat precies hadden verdiend. Niettemin, die woede was er en zou zich ontwikkelen tot een terugkerend thema in zijn teksten.

Als hij een relatie met een meisje krijgt, Shelley Albin, inspireert zij hem ook tot teksten, maar dat doen de travestieten ook die hij ontmoet in de clubs waar hij komt. Marihuana maakt al snel plaats voor heroïne en dan begint dat wankele evenwicht van een zeer getalenteerd songwriter die zichzelf in de weg zit door zijn karakter en zijn alcohol- en drugsgebruik.

Eén van zijn vroege nummers, Heroin, is een schitterende song, maar kan alleen geschreven worden door iemand die het gebruik door en door kent. Dat niet alleen, hij is ook belezen en is een van de eerste singer-songwriters die poëtische, literaire taal combineren met rock-‘n-roll. Hij is veel meer literair ingesteld dan zijn tijdgenoten; schrijvers als Raymond Chandler, Dostojevski, Edgar Allen Poe en Hubert Selby zijn voor hem net zulke belangrijke invloeden als zijn favoriete musici. In dat opzicht is hij vergelijkbaar met Leonard Cohen.

Toch moet er ook brood op de plank komen en dat lukt nog niet met optreden. Hij gaat pastiches schrijven van bestaande popsongs. Als hij John Cale ontmoet (niet te verwarren met de muzikant J.J. Cale) is dat het begin van The Velvet Underground. Cale is klassiek geschoold en een prima muzikant. Reed niet maar is een fantastische songwriter en samen blijkt dat een gouden combinatie. Als pop-art artiest Andy Warhol zich als hun manager opwerpt en gitarist Sterling Morrison en drummer Moe Tucker zich aansluiten is de band compleet. Ze maken deel uit vand de vaste scene van Andy Warhol, The Factory en brengen met de Duitse zangeres Nico hun eerste album uit, die met de banaan.

Dat album verkocht niet heel erg goed, maar topproducer en muzikant Brian Eno merkte later wel op dat weliswaar slechts een paar duizend mensen die plaat kochten, maar dat die mensen vervolgens wel allemaal een band oprichtten. Om maar even het belang van die plaat te benadrukken. Ook David Bowie beluisterde de plaat en vond het een revelatie:

‘Het kon de muziek niets schelen of ik haar mooi vond of niet. Echt geen ene reet. Ze was volledig in beslag genomen door een wereld die ik vanuit de voorsteden niet kon waarnemen…De krioelende nummers sloegen een voor een hun tentakels rond mijn brein…Het was de ene knock-out na de andere.’

Bowie zou fan blijven en gaat later de soloplaat van Reed produceren, Transformer. Bowie is direct verantwoordelijk voor hoe Reed’s grote hit Take A Walk On The Wildside klinkt, Reed had het nummer veel eenvoudiger opgezet dan hoe het nu klinkt.

Lou Reed ging solo omdat hij The Velvet Underground opgeblazen had. Hij kon niet meer overweg met Cale en maakt met iedereen ruzie. Professioneel, maar ook privé is het erg moeilijk om met hem om te gaan. Hij trouwt met Bettye maar net als anderen beschrijft ze Lou als een vrouwenhater;

Ze zegt dat hij haar heeft geslagen, dat heeft Lou toegegeven. ‘Ik had behoefte aan een jaknikker die ik kon slaan. Ze voldeed perfect aan mijn eisen…maar zij zag het voor liefde aan. Ha!’

U begrijpt, Bettye is geen blijver. Lou gaat een relatie aan met een travestiet Rachel. Hij blijft solo-albums maken, onder meer het album Berlin. Als hij vervolgens contractueel nog een plaat moet afleveren, waar hij geen zin in had, doet hij het volgende;

‘We sjouwden samen de versterkers naar een kamer en draaiden de volumeknoppen open tot elf [sic], zodat ze feedback gaven. Het was een grote stapel met elkaar verbonden versterkers in een kamer en één gitaar om de feedback te activeren. Het jankte als de duivel. We moesten de kamer verlaten en de opnameapparatuur de rest laten doen’.

De platenmaatschappij bracht het nog uit ook. Metal Machine Music is een plaat zonder zang, ritme of melodie, vier plaatkanten vol en laat mij vooral weten of u het heeft uitgeluisterd. Jawel, ik wel.

Er is veel meer te vertellen. Over zijn nieuwe relatie met Sylvia Morales, over de aanslag op en later de dood van Andy Warhol, over zijn succesvolle optredens en zijn vriendschap met de Tsjechische president Václav Havel, zijn prachtige Songs for Drella die hj toch weer met Cale schreef over Andy Warhol en zijn over gedrag. Vooral dat obstinate en onhebbelijke gedrag.

Reed kreeg te horen dat hij bipolair was en dat verklaart waarschijnlijk een deel van zijn gedrag. Dan krijg je ruzie over het woord ‘pruttelen’ op een soepblik, gaat u dat vooral zelf lezen. In later jaren vond hij wat rust bij zijn laatste vrouw Laurie Anderson. Hij kreeg hepatitis en diabetes en stierf uiteindelijk aan leverkanker in 2013. Een moeilijk en vervelend heerschap, inderdaad, maar dit boek maakt duidelijk dat hij ook een groot talent bezat en dat hij van grote invloed is geweest in het bereiden van de weg voor nieuwe stromingen als new wave en punk.

Vertaling: Robert Neugarten

De roman Geheime kamers van Jeroen Brouwers is een op het oog dikke pil van 488 pagina’s, maar laat dat u niet weerhouden om het boek te gaan lezen. Het is een toegankelijk en vermakelijk verhaal waar de kluchten van John Lanting bij verbleken.

Ik zal u even de situatie schetsen. We kruipen in het hoofd van Jelmer van Hoff, een oud-geschiedenisleraar die met zijn vrouw Paula die huisarts is op een afgelegen woonboot woont. Hun huwelijk is op zijn eind, Jelmer mag haar niet meer aanraken en Paula wil hun beider dochter Hanneke niet meer zien. Hanneke heeft het syndroom van Down en Jelmer bezoekt haar op zondag in het tehuis waar ze woont. Jelmer doet niet veel, krijgt karrenvrachten pillen van zijn psychiater voor zijn angsten die hij vervolgens niet slikt maar wel bewaart en Paula is altijd op pad, druk met haar werk of naar een symposium.

Jelmer krijgt een uitnodiging voor de inaugurele rede van zijn studiegenoot Nico Sibelijn. Die is een zeer succesvol archeoloog en Jelmer denkt terug aan de tijd dat ze samen de grotten in de Ardennen zouden gaan onderzoeken. Dat ging niet helemaal goed. Jelmer werd er doodziek omdat hij vervuild beekwater dronk en hij belandde in het ziekenhuis waarbij Daphne, de toenmalige vriendin van Nico, als redster in nood ineens verscheen.

Diezelfde Daphne ontmoet Jelmer op de receptie van Nico. Zij is inmiddels een gevierde opera-zangeres en na de receptie zoekt ze contact met Jelmer. Er volgt een intense briefwisseling, later gevolgd door telefoontjes en een aantal bijna-afspraken. Wel intenties maar de afspraken lopen in de soep. Tot het wel een keer lukt en er eigenlijk nog niets gebeurd op de hotelkamer.

De wederzijdse partners gaan verdenkingen koesteren en confronteren Jelmer en Daphne hiermee. Het helpt niet dat de zoon van Daphne wat telefoongesprekken overhoort, dat Jelmer een seksuele relatie is aangegaan met een moeder van een andere Down-patiënt en dat Paula het een beetje te goed kan vinden met haar eigen naaste collega in haar praktijk, van wie Jelmer een boxershort in hun woonboot tegenkomt.

Genoeg ingrediënten voor een mooi verhaal en laat het maar aan Brouwers over om de zaken dik aan te zetten. Het is natuurlijk kommer en kwel en het valt op dat de weersomstandigheden dit alleen maar onderschrijven. Het is niet één keer mooi weer in het boek;

Door ondergelopen straten, waar de afvoerputten de wateroverlast niet konden verwerken terwijl de regen onverpoosd met dezelfde kracht bleef neerslaan. De ruitenwissers waren niet in staat om de als bajonetten naar beneden komende stralen te weerstaan, zodat ik bij ontstentenis van helder zicht stapvoets moest rijden.

Ellendig allemaal en natuurlijk zijn we er nog niet met het verhaal. Want waarom wil Daphne zo nodig contact met Jelmer? Zit er meer achter? Ze weet dat hij een geheim kan bewaren en biecht aan hem op dat haar huwelijk een afleiding is om haar echte relatie te verbloemen, die met haar veel oudere zangleraar Johann Fahrenfurth. Dat is al aan de gang sinds hun studententijd. Nico was nog niet vertrokken of ze dook al met Johann onder de vleugel (ik verzin dit niet, leest u het vooral zelf en tel mee met de condooms die er wel of niet over zijn).

Vervolgens komt de succesvolle carrière van Nico onder vuur als hij wordt beschuldigd van het vervalsen van de gevonden steen die hem beroemd heeft gemaakt. Want wat doet het hakenkruis en een hippie-vredesteken tussen die verder onbegrijpelijke runen-tekens op die beroemde Steen van Sibelijn? Ook weer drama en hij leek zo goed bezig met zijn vak;

Nico morrelde tevreden met pincetten in de door hem ontdekte Tyrannosauruscoproliet, waarin hij zorgvuldig vermalen botresten aantrof…Bij zulk onderzoek droeg hij twee brillen, zijn gewone en een met theekleurige glazen waarmee hij dwars door allerlei materies heen kon kijken, behalve door zijn echtgenote.

Ik zal verder niet helemaal de afloop uit de doeken doen, maar uiteindelijk wordt het duidelijk dat u een raamvertelling aan het lezen bent, want dit is het verhaal dat Jelmer uit de doeken doet om in een politierapport op te nemen. Het is een knap geschreven verhaal waarin je naar hartelust verwijzingen en verbanden kunt opsporen. De schok van de woonboot die ineens loskomt uit de modder door de overvloedige regen als metafoor voor de schok in het leven van Jelmer bij het hernieuwde contact met Daphne, het graven in de diepte van de verre prehistorie als metafoor voor het ontsluiten van de geheime kamers die eenieder schijnt te hebben, zo vertelt Daphne aan Jelmer over haar man Nico;

‘Hij hoeft niet alles te weten. Hij komt niets te kort en daar mag hij tevreden mee zijn. Er zijn geheime kamers waar hij niets te zoeken heeft.’…In het halflicht, dat niet alleen de schaduw van de hond tot monsterachtigheid vertekende, herhaalde ik: ‘Geheime kamers?’
‘Heb jij die dan niet?’
‘Tenzij,’ opperde ik, ‘ze zo geheim zijn dat ik zelf er niet van op de hoogte ben. Misschien in de metafysische oorden waar ik ben als ik slaap? Zo geheim dat ik me ze na het wakker worden in ieder geval niet eens herinner. Ik weet niet precies wat je bedoelt. Zit ik zo’n geheime kamer van je?’
‘Ik leg het je nog weleens uit.’

Gaat u dat vooral zelf lezen, het is weer een prachtig boek van een groot schrijver die ons dit jaar ontvallen is.

Op 4 juli van dit jaar overleed Remco Campert op een leeftijd van 92 jaar. In 2018 verscheen al Een knipperend ogenblik, een portret van Remco Campert geschreven door Mirjam van Hengel. Campert leefde dus nog en heeft zijn medewerking aan dit boek verleend. Daarvoor heeft de auteur twee jaar lang bezoeken afgelegd om met Campert te praten.

In die zin is het dus geen volledige biografie, maar een portret. Het is ook duidelijk dat niet alles wat Campert heeft verteld het boek heeft gehaald. Wat overblijft is niettemin een prachtig verteld verhaal over één van de grote schrijvers van ons land.

De auteur komt niet alleen naar Campert om verhalen aan te horen, ze doet ook haar research en brengt dus ook informatie mee. Zo informeert ze hem over de school waarop hij tijdens de oorlogsjaren zat. De joodse leerlingen moesten apart gehouden worden en men bedacht een oplossing door een muur in de school te bouwen. Joodse kinderen namen de achteringang, de andere kinderen de hoofdingang. Na enkele maanden merkten de kinderen aan de voorkant hoe stil het was geworden achter de muur. Van Hengel;

Terwijl ik over de school praat verandert Remco’s gezicht. Grote schrikogen die langzaam vollopen, bloed trekt naar zijn wangen. Radeloos kijkt hij me aan.
‘En die zijn uiteindelijk allemaal niet teruggekeerd. Gódverdomme.’ Ik zie voor het eerst de rafels van zijn oorlogsjaren.

De oorlog is belangrijk voor Campert, net als voor ‘de grote drie’. Zijn vader verliet zijn gezin toen Remco drie jaar was en zou uitgroeien tot een verzetsheld. Jan Campert zou in een concentratiekamp omkomen.

Campert vertelt dat hij pas in het gedicht ‘Januari 1943’ voor het eerst over zijn vader kon schrijven, maar Van Hengel komt erachter dat zijn vroegste bijdrage aan een schoolkrantje juist over zijn vader gaat. Naast bijdragen aan de schoolkrant gaat Campert gedichten schrijven en richt hij met zijn vriend Rudy Kousbroek het tijdschrift Braak op. Het is een platform voor experimentele dichters, waar ook Lucebert, Bert Schierbeek, Gerrit Kouwenaar, Hugo Claus en Jan Elburg zich bij aansluiten. Ze zullen worden aangeduid als De Vijftigers.

Hij ontmoet ook zijn eerste vrouw Freddy en, na een kort avontuurtje met Andreas Burnier, trouwt met haar. Wellicht te snel, want hij laat haar in de steek op een vakantie in Mallorca. Hij stapte op zijn scooter om in Nederland geld te gaan halen en kwam doodleuk nooit meer terug. Op literair gebied zijn Ernest Hemingway, Scott Fitzgerald en Raymond Queneau voorbeelden. Van die laatste kijkt hij de spellingsgrappen af die hij bijvoorbeeld in Het leven is vurrukkulluk gebruikt. Ook de jazzmuziek, en met name de bebop, inspireert hem.

Zijn tweede huwelijk, met Fritzi Harmsen van Beek was ook geen lang leven beschoren. Met haar ging hij in haar grote huis Jagtlust in Blaricum wonen wat een hedonistische ontmoetingsplek zou worden voor schrijvers en dichters. De biografie over Fritzi kunt u nog een keer tegemoet zien op dit blog.

Van gedichten word je niet rijk dus Campert schreef ook columns ‘om den brode’ en werkte aan zijn eerste roman. Die roman, Het leven is vurrukkulluk, wordt welwillend ontvangen. Hij is inmiddels toe aan echtgenote drie, Lucia van den Berg met wie hij twee dochters krijgt. Dat vaderschap ligt hem niet zo en dat geldt ook voor de moeder. De kinderen worden vaak aan hun lot overgelaten of ondergebracht bij kindermeisjes.

Ook met Lucia houdt hij het niet lang vol, hij ontmoet galeriehoudster Deborah Wolf. Zij mag prinses Beatrix tot haar clientèle rekenen en er staat een hilarisch verhaal in dat Deborah eens een dronken vriend onder de tafel moest verstoppen toen Beatrix onverwacht langs kwam.

Het boek heeft mij wel nieuwsgieriger gemaakt naar het werk van Campert. Ik heb nog niet veel van hem gelezen en zijn gedichten kende ik niet maar wat ik wel heb gelezen bevalt me, zoals de lichte ironie in dit gedicht

Als Paul van Ostaijen
niet zo jong gestorven was
en nu nog leefde
dan was hij 69 geweest

daar moet je toch eigenlijk
ook niet aan denken  

Verder vind ik het erg leuk om te lezen over het Nederlandse literaire klimaat en er zijn verhalen te over in dit boek. Over zijn losbandige leven, hij heeft zijn leven lang gerookt en gedronken, maar ook over zijn vakmanschap. Zo had hij zijn ‘jawoord’ gegeven om een column met Jan Mulder te schrijven. Dat boezemde hem wat angst in;

Hij wist hoe gebrekkig zijn zelfdiscipline kon zijn. Maar na een paar maanden CaMu raakte hij eraan gewend. Overdag broedde hij, las zijn kranten, liep door de stad, keek uit het raam, om er aan het eind van de middag voor te gaan zitten. Stond de eerste zin er eenmaal, dan kon hij verder en was het meestal in een uur, anderhalf uur gepiept. Iedere keer lukte het. Tien jaar lang.

Over zijn einde had Campert ook al nagedacht. Hij heeft herhaaldelijk geschreven over hoe hij ervoor wil staan als het zover is: met zoveel mogelijk zaken voltooid. Hij zei:

‘Eigenlijk zou ik willen dat, als ik doodga, alles precies is opgelost, dat ik geen verleden meer heb…Als ik doodga wil ik niets meer hebben om over te tobben. En dat moet kunnen. Vroeger had je het Polygoon Cineac Journaal, waar op de titelrol een meneertje van krantenpapier geknipt te zien was. Op een gegeven moment rolde hij zichzelf op, tot een klein dingetje dat van het doek aftolde. Zoiets stel ik me voor.’

Een meneertje van krantenpapier dat zichzelf oprolt als het klaar is. Ik vond het een mooi beeld.

Liefde is een zwaar beroep is de persoonlijke kroniek van schrijver Rogi Wieg over het jaar 1997. De Arbeiderspers had het idee opgevat om naar het jaar 2000 schrijvers te benaderen om een jaar lang een dagboek bij te houden. Rogi Wieg was de eerste, onder meer Boudewijn Büch en Maarten ’t Hart volgden.

Laat ik eerst Wieg maar eens laten uitleggen waarom hij dit avontuur aanging;

‘Ik heb altijd veel over mezelf moeten uitleggen. Daar had ik genoeg van. De herhalingen in de verhalen over mijzelf verveelden me. Nu kan ik zeggen: Lees Liefde is een zwaar beroep als je me wilt kennen. Na lezing zouden mensen dus niet alleen moeten zeggen “Goed boek”, maar ook: “Het is een werkelijk mens dat ik hier in handen heb en geen fictie.”’

Het boek van 329 pagina’s leest vlot door en, bijna onvermijdelijk met een dagboek, kenmerkt zich door een afwisseling van gedachten, gebeurtenissen, ideeën, verhalen en gedichten. Die variatie vind ik wel prettig, een rode lijn is alleen wat lastiger te ontdekken, of het moet zijn knipperlichtrelatie met G. en haar twee kinderen zijn, waar hij het overigens prima mee kan vinden.

Vooruit, een andere constante zijn de wetenschappelijke verhalen die ingegeven zijn door zijn wiskundige studie en het feit dat hij OCD-patiënt is. Dat staat voor Obsessive Compulsive Disorder;

Het is een mooie naam voor een verschrikking die mijn leven stukmaakt. Ik denk dingen die ik niet wil denken, en heb gevoelens die mij vreemd voorkomen. Bovendien ben ik angstig en heb ik vele, vele dwanghandelingen.

Als je deze kroniek leest zou je denken dat het nog te doen is, maar het ergste moet dan nog komen. Wieg zou in 2015 kiezen voor euthanasie wegens ondraaglijk psychisch en lichamelijk lijden.

Zover zijn we nog niet en hij is nog volop actief in de literaire wereld. Hij vindt iets over de aanval van Jeroen Brouwers op uitgever Ronald Dietz (‘Er is iets aan de hand met Brouwers, serieus’). Hij heeft het over zijn eigen boek De overval die nu eens wat lichter van toon is en zijn treurigheid niet meer zo pathologisch is. Hij is niet te beroerd om Ronald Giphart de maat te nemen waar Giphart behoorlijk narrig over is en over Andreas Burnier en Arnon Grunberg is Wieg nog veel minder te spreken;

Ik heb de indruk dat Arnon Grunberg mijn uitlatingen in de pers nauwgezet leest en me dan napraat (paranoïde ben ik niet). Ik ken Arnon al heel lang en heb hem een keer mijn kamer uit geschopt toen hij me op de zenuwen begon te werken door alle flauwigheden die hij uitkraamde.

Dit leest natuurlijk allemaal prima weg, maar gelukkig staan er ook stukken in met wat meer substantie. Zo staan er gedichten in die worden geduid en soms vertaald en Wieg geeft aan waar je als vertaler tegenaan loopt. Het is een vak apart zo blijkt maar weer. Hij is ook kritisch op het werk van zijn goede vriend Joost Zwagerman en er staat een prachtige brief in aan Adriaan van Dis, over diens breekbaarheid tijdens het voorlezen van zijn eigen gedichten.

Verder lijkt Wieg een eerlijk verhaal te vertellen. Over de moeizame relatie met zijn ouders bijvoorbeeld. Hij publiceert een woedende brief waarin hij ze vertelt voorgoed met ze te breken. Zijn relatie met G. wordt uitgebreid beschreven net als de reden waarom ze uiteindelijk uit elkaar gaan. Ook vertelt hij hoe het überhaupt altijd gaat met zijn relaties;

Dat is mijn hobby: intrekken bij vrouwen en ze vragen om met me te trouwen en kinderen met me te maken. Als ze ‘ja’ zeggen, ga ik er vroeg of laat vandoor. Zeggen ze ‘nee’, dan ben ik boos.

Verder is het boek een prettige reis terug in de tijd. Gerard Reve komt nog thuis uit het ziekenhuis, Johan Cruijff wordt vijftig jaar en er is gedoe rond de Turkse familie Gümüs.

Makkelijk was het blijkbaar niet altijd om dit boek te schrijven. Zijn bestaan mag weliswaar publiek bezit worden maar hij twijfelt of zijn belevenissen en gedachten interessant genoeg zijn;

Maar ik heb door aan dit dagboek te werken gebroken met alle morele wetten die elke schrijver als ontembare windvlagen najaagt. Alle schrijvers liegen als het om de waarheid gaat en ik heb besloten niet meer te liegen. Dit is een proces waar ik heimelijk van geniet.

Meer non-fictie wordt het niet en hij twijfelde voor niets; zijn gedachten en belevenissen vond ik zeer de moeite waard.

Ik had nog nooit van Henrietta Lacks gehoord en daar zal ik vast de enige niet in zijn. Of u moet in de geneeskundige wereld werken en iets met celonderzoek doen, en dan nog zal de afkorting van haar naam, HeLa, u wellicht meer zeggen dan haar volledige naam.

Het onsterfelijke leven van Henrietta Lacks van auteur Rebecca Skloot gaat daar allemaal verandering in brengen. Het is de biografie van een vrouw die, zonder het te weten, een bijdrage heeft geleverd aan de meest uiteenlopende medicaties. Ik leg het u uit.

Henrietta Lacks (1920-1951) groeit op in Clover, Virginia waar alles draait om de tabaksindustrie. Ze trouwt met haar neef David “Day” Lacks en ze krijgen een zoon, Lawrence en een dochter Elsie. Elsie zou in haar ontwikkeling achterblijven en zij groeit op in een tehuis. Later krijgen ze nog drie kinderen, David “Sonny” jr., Deborah en Joseph “Joe”.

Als Henrietta merkt dat ze ziek is gaat ze naar het Johns Hopkins waar baarmoederhalskanker wordt vastgesteld. Ze wordt behandeld met radium maar de behandeling slaat niet aan. Omdat er ook onderzoek wordt gedaan naar kanker worden er zonder haar medeweten of toestemming kankercellen bij haar weggehaald om ze op kweek te zetten. Geen uitzonderlijke procedure overigens, alleen de uitkomst is nu rigoureus anders dan bij kweken van eerdere patiënten.

Het blijkt moeilijk om cellen buiten het lichaam te laten leven en ze te laten groeien. Het is zoeken naar de juiste voeding en dat blijkt een moeizaam proces. Tot de cellen van Henrietta op kweek worden gezet. Laborante Mary wist niet wat ze zag;

…bij Henrietta’s cellen was het niet alleen maar een kwestie van overleven: ze groeiden in een fabelachtig tempo. De volgende morgen hadden ze zich verdubbeld. Mary verdeelde de inhoud van iedere buis in tweeën, zodat de cellen meer ruimte hadden om te groeien. Binnen vierentwintig uur hadden ze zich weer verdubbeld. Al snel moest ze ze over vier buizen verdelen, en daarna over zes.

Dat was het begin van de onstuitbare opmars van de cellen van Henrietta. Zijzelf zou het niet overleven maar haar cellen wel. De HeLa-fabriek was gestart. Wetenschappers zaten namelijk te springen om cellen die snel konden groeien. De meeste cellen in kweek groeiden in één enkele laag tegen elkaar op een glazen oppervlak en het kostte veel tijd om hun aantal te verhogen. De HeLa-cellen bleken niet kieskeurig, die hebben geen glazen oppervlak nodig en konden snel gekweekt worden. Ze werden overal naar toe verzonden en het werd al snel een wereldwijde industrie.

De cellen van Henrietta hebben een rol gespeeld op het gebied van de virologie, bij het klonen en bij de ontcijfering van het DNA. Er zijn miljarden mee verdiend en dat roept interessante vragen op waar de auteur verder op ingaat.

Er is namelijk nooit toestemming gegeven om cellen weg te nemen. De familie van Henrietta is nog te arm om een ziektekostenverzekerin te bekostigen, terwijl de HeLa-cellen zoveel geld opbrengen. Daarom is de auteur de familie op gaan zoeken. Daar heeft ze erg veel moeite voor moeten doen, de familie is vaker benaderd en wilde er eigenlijk niets van weten. Uiteindelijk komt de auteur in contact met de jongste dochter Deborah en later ook met de andere kinderen. Die vinden het moeilijk te bevatten wat er met hun moeder’s cellen is gebeurd;

‘Miss Rebecca vertelt me over onze moeder d’r cellen,’ zei Lawrence. ‘Ze vertelde me fascinerende dingen. Wist je dat onze moeder d’r cellen gebruikt worden om Stevie Wonder te laten zien?’

Zo ligt het niet helemaal maar langzaam maar zeker wordt duidelijk wat het belang is. De kinderen zijn niet per se op geld uit, maar wel op erkenning dat de procedures niet altijd even netjes gevolgd zijn en de informatievoorziening nog veel meer te wensen over liet. De auteur trekt mooie paralellen naar vergelijkbare gevallen in de geschiedenis en het wordt pijnlijk duidelijk wat er allemaal met, voornamelijk donkere, patiënten is gebeurd. Cellen wegnemen is één ding, er zijn ook patiënten zonder toestemming geïnjecteerd met kankercellen om de effecten daarvan te bestuderen.

Uiteindelijk blijkt de toestemmingsvraag vooor het afstaan van weefsel niet wettelijk noodzakelijk en dat wordt helder toegelicht in het boek. Als je voor onderzoek naar het ziekenhuis gaat en je staat weefsel af voor onderzoek dan mag dit gebruikt worden. Toch blijft het een lastig verhaal. Als je de HeLa-cellen onderzoekt, zit daar iets van het DNA van Henrietta in. Dat DNA is ook aanwezig in haar kinderen en men kan aanvoeren dat daardoor wetenschappers die de HeLa-cellen onderzoeken, ook onderzoek doen op de kinderen Lacks. Om die reden zouden de kinderen de HeLa-cellen in theorie kunnen terugtrekken, iets dat praktisch gezien niet te doen is omdat die cellen in ieder laboratorium ter wereld te vinden zijn inmiddels. De kinderen zijn er ook niet op uit;

‘Ik wil geen problemen voor de wetenschap veroorzaken,’ vertelde Sonny me toen dit boek ter perse ging…En trouwens, ik ben trots op mijn moeder en op wat ze heeft gedaan voor de wetenschap. Ik hoop gewoon dat het Hopkins en een paar van de andere lui die voordeel hebben gehad uit haar cellen, iets zullen doen om haar te eren en het goed te maken met de familie.’

Het is een fascinerend verhaal met meerdere kanten. Het biografische verhaal van Henrietta en haar familie, de zoektocht van de auteur naar die familie en naar betrokkenen, de ethische kant over het gebruik van weefsels zonder toestemming en een geschiedenisverhaal over de ontwikkeling van de geneeskunst en de rol van de HeLa-cellen hierin.

De erkenning is er nu gelukkig wel. Er is een film op basis van dit boek gemaakt. De opbrengsten daarvan en van haar boek gebruikt de auteur voor een stichting die zorgt voor studiebeurzen en ziektekostenverzekeringen voor de nakomelingen van Henrietta Lacks. Publicaties waarin de HeLa-cellen een rol spelen worden mede beoordeeld door een afvaardiging van de familie én de familie dient te worden erkend in die publicatie. Tenslotte is deze zaak van invloed geweest op de uitvaardiging van de Common Rule. Dat is ethische regelgeving die een ‘verklaring van vrijwillige toestemming’ verplicht als dokters van plan zijn gegevens van een patiënt te gebruiken in hun onderzoek.

Vertaling; Ariëtte van Bennekum

09b60ccc18fe35959754f737451444341587343_v5

Colette, een zinnelijk leven van Judith Thurman is de lijvige biografie van 528 pagina’s van de beroemde Franse schrijfster Colette (1873-1954). Naast schrijfster was ze ook journaliste en actrice en had ze nog even een schooheidsinstituut ook. Ze trouwde drie keer, had een verhouding met de markiezin Mathilde de Morny (‘Missy’) en een verhouding met haar stiefzoon Bertrand de Jouvenel. Het leken mij genoeg ingrediënten voor een mooi verhaal.

Dat klopt. Het is een prima leesbare biografie, zonder dat ik nu meteen getriggerd wordt om heel haar oeuvre te lezen. Haar romans Chéri en Het einde van Chérie heb ik in het verleden met plezier gelezen, maar haar levensloop biedt zelf al genoeg materiaal voor genoeg leesplezier.

Colette wordt geboren in een klein dorpje in een gezin van vier kinderen en haar jeugd wordt beheerst door haar moeder, die haar leven lang een belangrijke figuur voor haar zal blijven. Colette trouwt in 1893 met de oudere schrijver Henry Gauthier-Villars (zeg maar ‘Willy’) en ze gaan in Parijs wonen. Colette begint daar te schrijven aan haar Claudine-romans. Dat zijn verhalen met een autobiografisch karakter, vol met onverbloemde erotische verhalen. Willy had al enige naam en de romans worden onder zijn naam gepubliceerd en zijn erg succesvol. Omdat Willy een enorme schuinsmarcheerder is en Colette de romans onder eigen naam wil publiceren eindigt hun relatie in een scheiding.

Colette zoekt haar heil bij de markiezin De Morny ofwel Missy. Ze gaat toneelspelen en hoewel dit allemaal normaal is in onze ogen, lag dit begin 20e eeuw toch wat anders;

Colettes toneelcarrière was een ingewikkelde daad van verzet, van seksuele afvalligheid en van een zekere hoogmoed, waarin de moed en het idealisme van een revolutionair waren vermengd met de woede, de uitbundigheid, de eigenwaan en de onvolwassenheid van een puber. Ze was uit haar huwelijk gestapt, ze leefde met een vrouw en ze was trots op haar lef.

Er volgden spraakmakende optredens in onder meer de Moulin Rouge. Colette publiceert de Claudine-romans nu onder eigen naam en ze is nu een rondtrekkend artieste. Ook vindt ze tijd voor journalistiek werk, schrijft ze film- en toneelkritieken en is ze literair redacteur. Aan de verhouding met Missy komt een eind en ze begint een relatie met Henri de Jouvenel. Hij wordt de vader van haar dochter, Colette-Renée (koosnaam Bel-Gazou). Dat moederschap is niet aan Colette besteed, ze is een volledig passieve moeder. Dat heeft zijn weerslag op haar dochter;

Haar brieven tonen een nog treuriger tegenstelling tussen een bovenmatig levendige en krachtige Colette die afwisselend bezitterig en afstandelijk is, en een Bel-Gazou die zich afwisselend wegcijfert en opstandig toont en die tot nadenken aanzet – de enige manier waarop ze haar moeder kan laten merken dat ze bestaat, is door haar grootste teleurstelling te worden.

Haar journalistieke werk brengt Colette naar het front van de Eerste Wereldoorlog. Opmerkelijk is de luchtige toon van haar verslaggeving; doden komen er niet in voor. Er is wel sprake van angst, maar niet van wanhoop. Ze spreekt over de honger maar niet over de hongerdood. Eigenlijk komt ze nooit in opstand tegen de dwaasheid en gruwel van die oorlog. Ondertussen gaat ze een relatie met haar stiefzoon Bertrand aan en begint ze met haar roman Chérie die bij publicatie terstond een jubelkritiek van de grote schrijver André Gide oplevert.

Zoals vaak leveren dit soort boeken een mooi tijdsbeeld op. De courtisane Liane de Pougy doet er verslag van in haar blauwe dagboeken, het is de wereld van Colette en consorten. Colette is alweer aan haar volgende man toe, Maurice Goudeket. Een stuk jonger dan Colette, maar hij zou tot haar dood bij haar blijven. Goudeket, die in deze bespreking van boekverkoper en schrijver Ad ten Bosch verrassend genoeg ook voorbij kwam. In deze tijd begint Colette haar schoonheidsinstituut, maar dat loopt niet helemaal lekker, terwijl ze toch zo van eigen kunnen overtuigd was;

‘Ik weet zo goed wat men op een doodsbang vrouwengezicht, zo hoopvol in zijn aftakeling, moet smeren. Ik heb zo vaak gestaard naar dat grote landschap, het menselijke gezicht, dat ik niet aarzel erdoorheen te dwalen.’

In de Tweede Wereldoorlog werkt ze gewoon door. Ze is niet echt pro-Duits, maar heeft wel veel contacten in die richting. Dat, terwijl haar man met zijn Joodse afkomst wel degelijk moet vluchten. Het deert de roem van Colette niet. Zij wordt de eerste vrouwelijke voorzitter van de Académie Goncourt, het literaire bolwerk waarvan vrouwen uitgesloten waren volgens wens van de oprichter Edmond de Goncourt. Uiteindelijk zal Colete worden herinnerd als één van de grootste schrijfsters van Frankrijk en wordt ze geëerd met een staatsbegrafenis. Laat ik afsluiten met wat die andere grote schrijfster, Simone de Beauvoir, over Colette zei tegen haar Amerikaanse minnaar Nelson Algren;

Ik neem aan dat je Colette hebt gehoord: ze is de enige echt grote schrijfster in Frankrijk, een echt groot auteur. Ze was ooit een beeldschone vrouw. Ze danste in het variététheater, sliep met vele mannen, schreef pornografische romans en daarna hoogstaande romans…Nu is ze vijfenzeventig jaar en ze heeft nog steeds ongelooflijk fascinerende ogen en een mooi, driehoekig kattengezicht; ze is heel dik, zwak en een beetje doof, maar ze kan verhalen vertellen en glimlachen en schateren op zo’n manier dat niemand het in zijn hoofd zou halen om naar een jongere, mooiere vrouw te kijken.

Vertaling; Annelies Eulen