archiveren

Maandelijks archief: maart 2022

0195097335.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Myself when I am real van muziekcriticus, columnist en schrijver Gene Santoro is de biografie van jazzmusicus Charles Mingus, wiens autobiografie ik al las. Het is goed om deze biografie na de autobiografie te lezen, want er wordt zo veel duidelijk over dat laatste boek.

Om daar meteen maar mee te beginnen, er worden een aantal zaken in bevestigd en een aantal zaken ontkracht. Mingus heeft nooit de pooier uitgehangen. Grote verhalen hangt hij erover op, dat wel; feiten zijn er niet over bekend. Zijn temperament, dat was er wel degelijk. Zijn bijnaam ‘Jazz’s Angry Man’ was dubbel en dwars verdiend maar er zaten heel veel kanten aan de man. Het voorwoord geeft een aardige opsomming van wat we kunnen verwachten;

He had a lot of fans who dug his shows. Important and influential critics and record company heads dug his music. He was rich. He died broke. He’d erupt in volcanic passions for dim (if any) reasons. Erratic. Unpredictable. Mood swings. Evil…He chased women constantly. Women, especially white women, adored him.

Dat gaat nog even zo door en in 384 pagina’s levert Santoro het allemaal op. Omdat dit een biografie is ontkomen we niet aan een feitelijke opsomming van alles sinds zijn vroege jeugd, maar Santoro verwijst vaak naar de autobiografie Beneath the underdog en zo gaan steeds meer dingen op hun plek vallen. Dit boek is tevens een mooi tijdsbeeld van de jazz-scene in de jaren vijftig in New York. Een roerige tijd waarin drank en drugs een grote rol speelden. Ook Mingus gebruikte wel, maar niet in grote hoeveelheden. Santoro beschrijft hoe het er aan toe kon gaan tijdens een optreden;

With Art Blakey and Kenny Dorham, both junkies, he watched Bird and Bud Powell self-destruct on Birdland’s fabled bandstand. Powell was drunk; he attacked Bird’s playing. Parker lashed back. Powell smashed the keyboard and walked offstage…Mingus grabbed a microphone and said, “Ladies and Gentlemen, please don’t associate me with any of this. This is not jazz. These are sick people.”
Backstage afterward, Thelonious Monk, who seemed the most eccentric of them all, scolded Powell and the rest. “I told you guys to act crazy,” he said, “but I didn’t tell you to fall in love with your act. You’re really crazy now.” No one said a word. It was the epitaph for an era.

Net als de biografie van Monk geeft ook dit boek een brede kijk op de tijd van toen. Ook de politieke gebeurtenissen komen erin voor en al die invloeden zijn van belang voor de muziek van Mingus. Ook allerlei soorten muziek en literatuur gebruikt hij dit boek is een prima manier om zijn werk beter te leren kennen. Verschillende hoofdstukken zijn aan bekende albums van hem gewijd. Mingus is ook maatschappelijk betrokken met het racisme-thema als grote rode draad in zijn leven. Pianist Mal Waldron vertelt;

With things like “Work Song”, we were going into the area of traditional music. We were going into the background of black people in America, into their experiences in life. Mingus was trying to portray that in his music…He would explain the feeling of a guy with a sledgehammer trying to hit a rock, trying to make little rocks out of big rocks.

Zoekt u het maar eens op op Youtube, zulke verhalen helpen bij het luisteren naar zijn muziek. Het wordt nog mooier met songtitels als The Shoes Of The Fisherman’s Wife Are Some Jiveass Slippers of Don’t Be Afraid, The Clown’s Afraid Too.

Zijn optredens worden uiteraard uitgebreid beschreven, hij treedt wereldwijd op. Zijn omgang met zijn collega-muzikanten is een verhaal apart. Het is tenenkrommend om te lezen als hij zijn pianiste meer als Duke Ellington wil horen spelen;

The next day, she listened to Ellington records. That night, she played lots of flat fives and nines….Everything seemed fine until the middle of the second set, when Mingus stormed off the stage to the dressing room. The Workshop kept playing to a backdrop of tearing sounds, until he emerged with long strips of terrycloth – a torn-up towel. He pushed her of the bench, crawled below, and tied the piano pedals up.

Toch had ‘Jazz’s Angry Man’ ook andere kanten en ook die krijgen de nodige aandacht, zoals wanneer Mingus trompettist Dizzy Gillespie ziet spelen op een festival in Nice. Mingus zegt;

I was some distance away, and his back was turned. I was looking at him, thinking how important he was and how I hoped he’d live forever. Suddenly Dizzy turned around and said, “Where’s all this love coming from?” He looked at me. “You really do love me, don’t you?” I felt like I was in heaven.

Mingus zelf zou niet oud worden, hij stierf op de leeftijd van 57 jaar aan ALS en dat proces wordt mooi beschreven, maar het moet moeilijk geweest zijn voor iemand die altijd zelf de lijnen uitzette. Het is een prima geschreven boek met uiteraard een utgebreide discografie achterin die ik er nog wel eens bij zal pakken.

0679737618.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Beneath the underdog; his world as composed by Mingus is de autobiografie van jazzmusicus en -bassist Charles Mingus. Het is verre van een traditionele autobiografie. Verwacht geen chronologisch verhaal van jeugd, muzikale opleiding en een lijst van met wie hij wanneer heeft opgetreden.

Het is meer een beatnovel. Novel? Ja, het is een combinatie van feit en fictie en dat wordt vooraf ook aangegeven:

Some names in this work have been changed and some of the characters and incidents are fictitious.

Daar kan je dus alle kanten mee op en kunnen we het dan nog als autobiografie aanmerken? Ten dele zeer zeker. U moet het meer zien als een compositie van Mingus. Net zoals in zijn nummers is het een manier om zijn gedachten te uiten. Hij schreef het ook meer voor zichzelf dan voor het grote publiek. De jazzmuziek die hij maakte en componeerde heeft zelfs niet een heel grote rol, het speelt mee aan de zijkant. Het gaat meer om Mingus zelf en daar komt hij niet eens zo mooi uit naar voren.

Dat heeft te maken met de persoon Mingus zelf. Elders schreef ik al over zijn temperament en in dit boek voegt hij nog iets toe, een tomeloze opschepperij en dan met name over zijn viriliteit. Dat is soms op het pornografische af en als je je er op voorstaat dat je je jeugdliefde én een blanke vriendin kan bewegen om zich voor je te prostitueren weet ik niet wat dat voor een mens van je maakt, anders dan een pooier.

Hij schetst wel waar het vandaan komt. Een gewelddadige vader en onduidelijkheid over zijn ras. Hij is licht gekleurd, hoort niet bij ‘de blanken’ maar ook niet bij ‘de zwarten’. Pooiers waren de mensen tegen wie hij opkeek, met een hoop aanzien, mooie vrouwen en dure spullen. Het zal hem zijn leven lang bezig blijven houden.

In de muziek begint hij met een trombone, dan een cello en vrienden halen hem over om bas te gaan spelen. Daarvoor nam hij contact op met Joe Comfort, de beste bassist in Watts, de plaats waar Mingus opgroeide;

“How can I learn to play bass, Joe?”
“Got one?”
‘Yeah.”
“Turn on the radio and start right in playing with it. That’s how I started.”
Not even knowing the names of the strings or how to tune his instrument, Charles began practicing hour after hour standing by the RCA Victor console radio in the living room and after a few weeks he began to get the feel of it. He could follow what he heard, using cello fingering.

Opvallend is dat het boek in de derde persoon is geschreven, zoals hij hier zichzelf ‘Charles’ en ‘he’ noemt. Vaak gebruikt hij ook ‘my boy’ om zichzelf aan te duiden, het lijkt of hij zo wat afstand wil scheppen ten opzichte van zichzelf.

Hij volgt lessen en belandt bij de beroemde pianist Art Tatum. Langzaamaan wordt hij bekender en gaat hij optreden met Miles Davis, Charlie Parker en neemt Lionel Hampton een nummer van hem op. Hij raakt bevriend met de beroemde maar jong gestorven trompettist Fats Navarro die hem uilegt hoe het werkt in de jazz-scene;

“Jazz is big business to the white man and you can’t move without him. We just work-ants.”

Zo hadden ze volgens Fats ook de zangeres Billie Holiday in de tang:

“They had Billie so hung up they wouldn’t pay the right way, they just put a little money in her hand every night after work, just enough so she come back tomorrow”

Ook geeft hij nog een waarschuwing voor de gevolgen als je tegen die heersende cultuur ingaat;

“You breaking into Whitey’s private vault when you start telling Negroes to wake up and move in where they belong and it ain’t safe, Mingus. When the day comes the black man says I want mine, then hide your family and get yourself some guns.”

Het is een thema van die tijd (en waarschijnlijk ook van nu) waar ook Miles Davis tegenaan liep en die overal in het boek terug komt.

Mingus vertelt over hoe hij zich aameldt bij het psychiatrisch ziekenhuis Bellevue, maar daar later spijt van heeft. Erin komen is één ding hij komt er niet zo makkelijk uit en schrijft dat ze een lobotomie op hem wilden uitvoeren, iets wat volgens hem ook bij pianist Bud Powell is uitgevoerd.

Of dat allemaal waar is weten we niet zeker, hij herhaalt het in ieder geval wel in het interview over zijn autobiografie uit 1971 dat hier te horen is. Uit dat interview komt ook nog zijn interessante theorie dat de jazzmuziek niet voortkomt uit de hoerenhuizen, maar uit de grote huizen van plantage-eigenaren, die hun instrumenten beschikbaar stelden aan slaven die er de jazz op uitvonden.

Een waterval aan belevenissen van een niet heel sympathieke man maar wel van een groot musicus wiens muziek het verdient om gehoord te worden en die in dit boek én in zijn muziek zijn leven verwoordt. Dat kan niet anders met muziektitels als All The Things You Could Be By Now If Sigmund Freud’s Wife Was Your Mother of Hellview from Bellevue (Lock ‘em Up). Omdat ik toch wat meer over Charles Mingus wil weten uit een wat meer onafhankelijke bron ga ik zijn biografie van Gene Santoro nog lezen.

0195304640.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Chasin’ the Bird. The Life and Legacy of Charlie Parker van Brian Priestley is een soort biografie over de legendarische altsaxofoonspeler Charlie Parker, wiens bijnaam ‘Bird’ of ‘Yardbird’ was. Het is geen dik boek, 198 pagina’s in totaal, waarvan de pagina’s 139-199 bestaan uit een uitgebreide discografie, waarin al zijn uitgekomen muziek is opgenomen.

Dat laatste is mooi, maar dan blijft er voor de levensbeschrijving van zo’n jazzgrootheid niet veel ruimte over en dat viel mij dan ook tegen. Misschien moet ik de biografie van Stanley Crouch over Parker maar eens proberen, die telt zo’n 384 pagina’s.

Wat mij bewoog om toch dit boek te lezen is wordt door de auteur toegelicht voor in het boek en is iets waar ik zelf erg nieuwsgierig naar ben;

…Parker’s music contained the seeds of so much that followed it. This, however, becomes blindingly obvious after such a listener has spent sufficient study on the altoist’s recordings to realize that he was light-years ahead of all but a handful of his contemporaries. The purpose of this book is to make that fact clear, and also to relate his musical development to his private life.

Uiteraard heb ik veel van Parker’s muziek beluisterd, maar zo ‘obvious’ is het voor mij nog niet, ook niet na het lezen van dit boek; daar kom ik nog op terug. Het kan ook goed dat ik mij nog meer in zijn muziek moet verdiepen natuurlijk.

Zo kwam voor mij niet heel goed uit dit boek naar voren hoe Parker zo virtuoos is geworden. We lezen iets over zijn eerste pogingen gedurende zijn jeugd in Kansas City. Wat wel duidelijk wordt is dat hij de smaak te pakken krijgt van de saxofoon en naar eigen zeggen elf tot vijftien uur per dag oefent. Dat mag wellicht wat overdreven zijn, maar feit is dat om een zo’n smetteloze techniek te verkrijgen heel veel training nodig is. Bovendien zijn er verhalen dat Parker met een aan hem uitgeleende klarinet praktisch direct uit de voeten kon. Hij was ongehoord muzikaal en bovendien gezegend met een ‘fotografisch’ geheugen voor muziek. Hij ging zijn eigen stijl ontwikkelen;

The ability to play improvised phrases at double the original tempo of the piece…was to become one of the distinguishing characteristics of Charlie’s mature style. Equally…he was in later years famous for the integration of melodic quotations during an improvisation on another tune.

Hij speelt in bands en komt uiteindelijk in New York uit. Zijn privéleven loopt niet over rozen. Hij trouwt twee keer en krijgt twee kinderen, waarvan er één jong overlijdt aan cystic fibrosis. Hij raakt in zijn tienerjaren al verslaafd en zou zijn leven lang met heroïne- en alcoholverslavingen worstelen. Ook belandt hij meerdere keren in een psychiatrische inrichtng, onder meer na één van zijn twee zelfmoordpogingen.

Dat laatste, hoe dat turbulente leven relateert aan zijn muziek komt voor mij niet helemaal uit de verf. Ik lees wel hoe het zijn leven beïnvloed en wat het met hem en zijn omgeving doet. Zo was hij een keer zoek toen hij moest optreden met trompettist Dizzy Gillespie. De producers van het concert herinnerden zich in een later gegeven interview, dat Parker lag te slapen in zijn bad. Gevloerd door alcohol, omdat hij in die tijd excessief dronk om de behoefte aan heroïne te verdringen;

We went to his room [at the Dewey Square] and broke down the bathroom door. We got him out of the tub, dried him, dressed him, got him in a cab, stuck the horn in his hands, and pushed him from the wings on to the stage. The result, which was recorded, can be heard on a record today. It is unbelievable in its speed, ideas, and artistry.

Daar ligt dus een stuk van zijn magie. Hij kon bijna altijd leveren en beter dan de rest. Zijn verslavingen worden hem wel fataal, hij overlijdt in het appartement van de jazz-barones en mecenas Pannonica de Koeningswarter, die hier en hier ook al ter sprake kwam. Hij was 34 jaar, de arts die zijn dood vaststelde schatte hem op 53.

De auteur is met Parker’s dood nog niet klaar met dit boek want dan hebben we goed 100 pagina’s gehad en dat blijft wat mager voor zo’n bewogen leven. Dan volgt er een analyse van Parker’s muziek en daar ligt een deel van de verklaring waarom zijn muziek zo virtuoos was, maar die mij af en toe toch wat ver ging. Er worden notenvoorbeelden gegeven en ik heb getracht het verschil te ontdekken tussen de eerste, vijfde en negende maten van Parker’s nummers Bongo Beep en Bongo Bop, maar daar moet ik gewoon meer tijd in steken of een boek tegenkomen waarin de voorbeelden in wat meer hapklare brokken opgeleverd worden. Een hedendaagse biografie met bijbehorende Spotify-lijst zou ideaal zijn natuurlijk. Voorlopig pak ik toch dit boek er af en toe bij, om het voor mij wat meer ‘obvious’ te maken waarin de grootsheid van zijn muziek ligt. Dat het soms duizelingwekkend snel is en vaak mooi om te beluisteren, dat hoor ik wel.

0684831902.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Thelonious Monk. The Life and Times of an American Original van Robin D.G. Kelley is de uitgebreide biografie van een eigenzinnige jazz-pianist. Het is een boek van 451 pagina’s en na het lezen ervan ben je aardig op de hoogte van de Amerikaanse jazz-scene in de vorige eeuw.

Ik wilde het boek graag lezen omdat Thelonious Monk een heel eigen plaats inneemt onder de jazz-muzikanten. Hij wordt nu beschouwd als één van de grootste artiesten in dat genre, maar daar ging wel wat tijd overheen. Dat komt onder meer door zijn gedrag, wat vaak als excentriek werd omschreven of soms als knettergek, maar waar later de diagnose bipolaire stoornis aan werd gegeven.

Hij groeit op in New York waar hij pianolessen neemt, ook al moet zijn moeder er hard voor werken (zijn vader is niet in beeld). Hij is een snelle leerling en krijgt invloeden mee van klassieke muziek, Caraïbische muziek en de gospels die in de kerk worden gezongen. Hij luistert naar pianisten als Art Tatum, Earl Hines en Fats Waller en ontwikkelt langzaam maar zeker een eigen stijl;

He heard players “bend” notes on the piano, or turn the beat around…or create dissonant harmonies with “splattered notes” and chord clusters…Monk embraced these elements in his own playing and exaggerated them.

Met de jaren werd die speelstijl zijn handelsmerk maar daar was nog niet iedereen klaar voor;

Monk’s chords were a product of years of training, experimentation, and a solid understanding of music theory. Monk knew it, which is why he became so annoyed when critics, musicians, or fans – even the sympathetic ones – described his chords as “wrong” or “weird”.

Het is vaak lastig voor hem om werk te vinden maar hij weet toch steeds bij de verschillende jazz-clubs als pianist op te treden. Hij moet er dan wel voor zorgen zijn ‘Cabaret Card’ te behouden, want zonder mag je niet optreden in clubs waar alcohol geschonken wordt. Dat lukt hem niet altijd, want hij wordt een aantal maal gearresteerd in verband met drugs. Naast zijn optredens begint hij ook met het opnemen van platen. Blue Note is een jonge maatschappij die gelooft in marketing dus wordt hij de “High Priest of Bebop” gedoopt en worden zijn excentrieke trekjes breed uitgemeten.

Die trekjes, dat zijn er nogal wat. Hij komt vaak te laat, is vaak dronken, danst of loopt rond op het podium en steeds vaker er vanaf ook, hjij kan dagenlang lethargisch op bed liggen of ineens een creatieve explosie krijgen waarbij hij dan weer helemaal niet slaapt. Excentriek, maar wellicht de voortekenen van zijn bipolaire stoornis.

Die creativiteit hoor je terug in zjn muziek. Die is vaak zo complex dat zelfs een held van Monk zelf, Coleman Hawkins en de ster van dat moment John Coltrane moeite hebben met wat Monk van hen vraagt. Een typische Monk-reactie volgt dan:

‘You’re the great Coleman Hawkins, right? You’re the guy who invented the tenor saxophone, right?’ Hawk agreed. Then Monk said to Trane, ‘You’re the great John Coltrane, right?’ Trane blushed, and mumbled, ‘Aw…I’m not so great.’ Then Monk said to both of them, ‘You both play saxophone, right?’ They nodded. ‘Well, the music is on the horn. Between the two of you, you should be able to find it.’

Daar kunnen de heren het mee doen. Het boek staat vol met optredens die Monk doet en er komen heel veel namen voorbij want het verloop met de muzikanten met wie hij speelt is groot. Het is een uitgebreide biografie, dus de buitenlandse tournees worden ook beschreven, tot aan optredens in Bussum en Hilversum aan toe. Gedurende al die tijd zijn twee vrouwen altijd bij hem, zijn vrouw Nellie en de jazz-barones Pannonica de Koenigswarter, een Rothschild-telg die tal van jazzmusici financieel helpt en Monk ook heel lang bijstaat.

Het mooie van dit boek is dat je op heel veel mooie muziek gewezen wordt, je zoekt televisiefragmenten erbij die vaak terug te vinden zijn op Youtube, zoals de documentaire Straight, No Chaser die er over Monk is gemaakt, maar de grote meerwaarde is dat je veel kennis opdoet over jazz in het algemeen. Waarom de muziek van Monk zo knap in elkaar zit, waarom de muziek van Ornette Coleman ineens als een bom insloeg of wat het belang van pianist Bud Powell was. Je bent er zowat bij als beschreven wordt dat Powell na een afwezigheid van zes jaar zich weer laat zien in de club Birdland;

Bud Powell had barely walked through the door before Birdland exploded with applause. As he made his way to the bandstand, holding fast to Francis Pandras’s arm and greeting well-wishers and old friends, the whole room was on its feet clapping and shouting. Birdland’s diminutive emcee, Pee Wee Marquette, held the microphone and attempted to introduce ‘the Amazing Bud Powell’ but the ovation lasted seventeen minutes.

Dus luister ik naast de muziek van Monk ook naar de muziek van Powell en ben er zelfs achter gekomen dat de beroemde Pee Wee Marquette nog bij David Letterman in zijn show is verschenen. U begrijpt, ook terug te vinden op Youtube.

Achter in het boek staan alle nummers die Monk heeft geschreven met een korte toelichting dus dat wordt vanzelf een luistergids. Een prima leesbaar boek, een prachtig tijdsbeeld en goed naslagwerk, ook omdat de besproken nummers opgenomen zijn in de index en dus overal in het boek terug te vinden zijn.