archiveren

Maandelijks archief: april 2018

54b73eba30eaa365970776b7141437641414141
In Leven in een doodgeboren droom duikt Rémon van Gemeren in de wereld van Joost Zwagerman. Het is geen biografie, maar een literatuurstudie naar het werk van Zwagerman. De kernvraag daarbij is: Wat doe je als je moet leven in een werkelijkheid die je onaangenaam vindt?

Er komt een soort van antwoord op die vraag en Van Gemeren zegt er dit over in zijn inleiding:

Er zijn mooie dingen, bovenal liefde en kunst, maar de intensiteit die ze teweegbrengen, vervliegt spoedig en laat je achter in leegte en verveling, mismoedigheid en wanhoop…In zijn werk schept Zwagerman een wereld waarin gesmacht wordt naar iets om je aan vast te grijpen…Hij gaat daarin zo ver dat hij zelfs manieren verkent om, als je geen doel of geluk kunt vinden, te leven terwijl je er, al is het maar even, niet meer bent. Je verdwijnt – figuurlijk uiteraard.

Een soort van antwoord, want het gaat over verdwijnen terwijl je blijft leven. We kennen de trieste afloop dus het antwoord was blijkbaar niet voldoende, maar daar gaat het niet om. Wat de auteur doet is aantonen dat dit verlangen een rol speelt in het complete oeuvre van Zwagerman.

Allereerst wordt het verhalend proza bestudeerd. Van Gemeren toont via Gimmick! aan dat het thema er al vroeg in zat. De hoofdpersoon tracht te ontsnappen aan het artistieke milieu waar hij in zit, maar dat dit praktisch onmogelijk is. In Vals Licht is het nog duidelijker; een student krijgt relatie met een prostituee en leeft daarmee in een schijnwereld waarin hij niet gelukkig is. Dat is hij ook niet in de wereld erbuiten, van zijn medestudenten, ouders en vrienden. Die spanning is door het hele boek voelbaar. Het verlangen te verdwijnen is minder evident in het boekenweekgeschenk Duel maar het is er wel. Het gaat over de corrupte kunstwereld en de bijna gedwongen keuze om je hier van af te keren als je er geen deel aan wil nemen;

Wie dat doorheeft en er niet aan wil meedoen, lijkt geen andere keuze te hebben dan de kunst…volledig de rug toe te keren in een dappere poging je er volledig aan te onttrekken, wat bijna neerkomt op het verdwijnen in een welhaast surrealistische wereld waarin geen kunst voorkomt.

Op eenzelfde wijze worden de poëzie en de essays van Zwagerman doorgelicht. Met name van de laatste ben ik een liefhebber (de poëzie ken ik nog niet) en daar was ik dus benieuwd naar. Eerlijk gezegd vond ik het thema er soms met de haren bijgesleept of som te weinig belicht. De maatschappelijke essays van Zwagerman gaan bijvoorbeeld over de zwakke plekken in de Nederlandse samenleving en de conclusie moet dan een pleidooi voor meer beschaving in Nederland zijn, maar de rode draad ontging mij hier.

Zo niet in zijn essays over romantiek. De androgynie van een David Bowie of Prince, dat snap ik. Zijn beschouwingen over Boudewijn Büch, James Frey, de film Blue Velvet, Van Gemeren legt het uit. Soms ligt dat verdwijnen er zelfs een beetje te dik bovenop, zoals bij de schilderijen van Willem Althuis, maar vooruit.

Het is wrang om over zijn essays met betrekking tot zelfdoding te lezen. Zwagerman wijst zelfdoding af maar oordeelt niet. Hij heeft sympathie voor de verbondenheid die het publiek aan de dag legde na de zelfmoord van Herman Brood, maar:

…wijst hij erop dat het voorbijging aan ‘de eenzaamheid die aan een zelfmoord voorafgaat.’

Je gaat onvermijdelijk zijn werk anders lezen na zijn eigen zelfmoord maar ook na het lezen van dit boek. Dat geeft niet, ik hoop dat het mij bewuster laat lezen, want ik heb nog werk van hem in de kast staan. Dat ga ik nog lezen, met in mijn achterhoofd die machteloosheid van de schrijver, zijn besef daarvan en zijn onmacht om die te verlichten of te aanvaarden.

111c541974589f1593030395377444341587343
Ik had Hersenschimmen van J. Bernlef al eens gelezen, maar nog niet zijn pendant Eclips. Hoe zat dat ook al weer dan? Hersenschimmen gaat over Maarten Klein, die kampt met een snel toenemend geheugenverlies. Dat wordt knap verteld door Bernlef en hier vertelt hij zijn verhaal in omgekeerde richting.

Kees Zomer zit in de auto als de eclips plotseling toeslaat. Daarmee opent het verhaal ook;

Ik moet naar rechts, van de weg af. Omdat de linkerkant van de wereld verdwenen is, plotseling weg. Daarom moet ik wel naar rechts, de kaarsrechte vaart in. De achterbumper slaat met een harde klap op de wallekant. Dan begint het zinken.

Hij zinkt, het kanaal en zijn geheugen in. Hij weet zich te redden, komt weer op de wal maar is alles aan de linkerkant kwijt. Hij ontmoet een aantal mensen zoals de zwerfster Toos, die hem al snel in de steek laat. Hij kan zich moeilijk bewegen en komt slecht uit zijn woorden. De muziek uit een transistorradio helpt hem langzaam wat woorden terug te vinden;

Ik draai aan de zenderknop tot ik de muziek hoor…’Kom op, dansen Kees!’ Maar dat durf ik niet, bang in een draaikolk terecht te komen waarin ik ook het restant van mijn lichaam zou kunnen kwijtraken…’Geëxcuseer,’ zeg ik. ‘Ik leef daarvoor nog te gering. Het was niet mijn bedoeling je affront te maken.’

Kees verblijft bij de inbrekers Cor en Karel die zich bruut van hem ontdoen. Daarna wordt hij gevonden door IJe, een oudere man die zich over hem ontfermt. Kees is nog steeds verward, maar hij merkt dat langzaam zich enige verbindingen weer beginnen te herstellen. Toch hapert het nog;

…al die losse flarden vormen niet langer een verhaal. Ze zwerven als losse scherven door mijn hoofd, willen zich niet samenvoegen tot wat je het verloop van een dag zou kunnen noemen. 
Ja, ik herinner mij. Het is beter dan het is geweest, toen het begon met helemaal niets, maar het is niet genoeg. Want als er geen onderlinge verbanden meer bestaan, geen volgorde, zijn je herinneringen waardeloos.

Als hij bij een boekhandelaar binnenstapt, nog steeds redelijk verward, begint het toch steeds meer te dagen. Hij was al als vermist opgegeven en hoe het afloopt, lees dat vooral zelf. Als pendant van Hersenschimmen is het boek de moeite waard om te lezen.

9200000086440941
Omdat ik zo’n plezier beleefde aan Alle vogels van Koos van Zomeren, kon het vervolg Nog meer vogels niet uitblijven. Waarom een vervolg? (overigens maar 115 pagina’s leesvoer dus een stuk dunner dan zijn voorganger). De auteur;

Op donderdag 11 mei van dit jaar zou in kleine kring de verschijning van Alle vogels worden gevierd. In de trein naar Amsterdam moest ik opeens aan twee eksters denken. Ergens in mijn boeken waren ze opgevlogen, en even later kon je al niet meer zien welke de ene was en welke de andere. Zoiets. Vermoedelijk in een van mijn thrillers. Jammer dat ik daar nu pas aan dacht.
Dit was de aanleiding om eens in die thrillers te duiken. Tot mijn niet geringe verbazing, en schrik, bleek het daar te wemelen van de vogels.

Reden voor de schrijver om een aantal van deze fragmenten te bundelen, maar ook andere stukken waar hij nog op geattendeerd werd vonden hun weg naar dit boek. Dat levert weer een aantal mooie fragmenten op, zij het meer versnipperd dan in het vorige deel. In het boek staan ook weer aan groot aantal penseeltekeningen van Erik van Ommen. De schrijfstijl is dezelfde dus ik las het in één adem uit. Een fraai fragment over de zang van vogels is deze;

Op zichzelf geeft een zingende vogel de wereld een buitengewoon eenvoudig signaal. Ik zit hier, hier zit ik. Maar in zijn uitwerking is dit signaal zo eenvoudig niet…Het begint er al mee dat een zingende vogel met een welhaast artistieke bravoure zijn eigen publiek uitkiest. Een vink zingt uitsluitend voor vinken…Je kunt een vink begraven onder de winterkoninkjes, dat doet hem niks…Maar ook binnen het selecte gezelschap van goede verstaanders heeft een vink met één en hetzelfde zangetje een dubbele boodschap. Voor mannetjes-vinken betekent het: ik zit hier, blijf jij maar uit de buurt. Voor vrouwtjes-vinken daarentegen: hier zit ik en ik zou het heerlijk vinden als je bij me kwam zitten.

Deze stukken boeien mij meer dan de bijeengezochte stukken uit zijn fictieve werk, hoewel daar ook moois tussen zit. Maar het liefst hoor ik de schrijver en liefhebber zelf aan het woord, zoals in dit interview met Hans Neervoort;

[,,,] Maar in de eerste plaats geloof ik dat vogels ook wel buiten mijn stukjes om bestaan. Een winterkoninkje dat ik zie heeft mijn stukje helemaal niet nodig om te leven. Ik kan bovendien wat daar zit niet verbeteren, maar ik kan er wel iets anders van maken. En dat anders is gelegen in de vraag: wat doet dat vogeltje met mij? Want dan kan ik weer wat met dat vogeltje doen. Daar gaan al die stukjes over.

Dat is dan ook precies wat mij er zo in aanspreekt.

73bc2e9a5797542596e63327141444341587343
Zeker had ik van Jacob van Lennep gehoord, als schrijver in ieder geval en omdat een straat hierachter naar hem is vernoemd én ik associeerde hem met een flinke wandeltocht. Dat klopt, maar er is zoveel meer en Marita Mathijsen legt dit allemaal uit in zijn biografie Een bezielde schavuit.

De man leefde van 1802 tot 1868 en heeft een groot stempel gedrukt op de Amsterdamse én Nederlandse samenleving van de 19e eeuw. Hij was advocaat, politicus, romanschrijver, dichter, toneelschrijver, historicus, editeur, taalkundige en beschermer van oudheden. Hij stond aan de basis van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, de verbetering van het Nederlands toneel, het Vondel- én het Rembrandtstandbeeld, het behoud van de Ridderzaal, schoon drinkwater in Amsterdam, het Amstel Hotel, het Noordzeekanaal, de uitgave van Max Havelaar én de bescherming van oudheden in Nederland.

Zo begon het echter niet. Van Lennep stond in zijn studententijd onder invloed van de ‘dompers’ Bilderdijk en Da Costa. Streng gelovig en ver verwijderd van de zelfbewuste man die hij zou worden. Dat stelt de auteur ook voor een probleem;

Ikzelf althans heb er moeite mee Van Lennep te portretteren als iemand die werkelijk punnikte aan de pre-destinatiegedachte en gebukt ging onder religieus schuldbesef. Ik zie liever de vrolijke frans, de schaterlachende verteller, de plannenmaker, de oprichter van monumenten, de editeur van Vondel, de monumentenbeschermer, de helper van mensen in nood, en ook de vrouwenjager is me lief.

Van Lennep verloor al jong zijn moeder en dat zou volgens de biograaf een thema in zijn leven blijven. Vrouwenjager was hij ook en hij wordt met 20 jaar al vader van een dochter. Hij zal haar erkennen maar het wordt nooit bekend wie de moeder is. Hij trouwt en zal één dochter en vijf zonen krijgen.

Dat van die wandeltocht klopt, hij maakt met een vriend een voetreis door Nederland. Daarna gaat hij schrijven en publiceert hij romantische gedichten en dito verhalen. Zijn vader is hij opgevolgd als rijksadvocaat, een beroep dat hij tot zijn dood zal uitoefenen. Hij tracht uit zijn huwelijk te breken door met ene Doortje Ringeling naar Engeland te vluchten maar zijn vader belet hem dat. Hij keert terug bij zijn vrouw en Doortje stierf alleen. Dat leidde overigens tot een mooie reactie van een familielid van Doortje op het blog van de auteur.

Het boek geeft een razend interessante inkijk in de 19e eeuw en zijn moraal. De boeken die Van Lennep publiceert worden niet allemaal even goed ontvangen. Hij krijgt een lading kritiek als hij de Vaderlandse geschiedenis met enige humor en illustraties uitgeeft. De wereld was nog niet klaar voor een fragment als dit:

De moord op graaf Floris I wordt gadegeslagen door de keukenmeid die het zonde vindt dat de moordenaar de man in bed doodsteekt door het beddengoed heen:

“Och, meneer! – sprak de meid – wat een zunde veur die mooie noppiesdeken!”
“Hoû je stil, ouê Trijn! dat is gestopt met drie steken.”

De auteur geeft in de epiloog aan dat het een enorme klus is geweest om research voor dit boek te doen, juist omdat er zoveel bewaard is gebleven. Talloze brieven, zijn Vondel-project, rechtbankverslagen, zijn complete oeuvre, vergaderverslagen uit de Tweede kamer en al die instituten waarbij hij betrokken was. Gelukkig is dat wel gebeurd want al die fragmenten vormen de meerwaarde van dit boek. Je bent er zelf bij, zoals bij de verwikkelingen over de grondwetswijziging. Van Lennep uitte kritiek op die wijzigingen met het argument dat de Amsterdamse bevolking daar helemaal niet achter stond. Dat leverde hem de volgende schrobbering op van het Algemeen Handelsblad:

Waarlijk, Mijnheer Van Lennep, nu maakt gij het wat al te bont: Uw brief aan Mr. D. Donker Curtius loopt de spuigaten uit, en gelijk gij durft te veronderstellen, dat de commissie van herziening eenige artikelen der grondwet na den eten of ’s morgens heel vroeg in een uur van slaperigheid zou hebben opgesteld, komen wij tot de stellige overtuiging, dat gij in eene bui van groote opgewondenheid, welligt na een of ander souper, u aan het schrijven hebt gezet, en al schrijvende zulk een welbehagen in u zelven gekregen hebt, dat gij niet kondet uitscheiden, maar u op het laatst wel moest verbeelden, dat gij de ziel waart, zoo niet van het geheele land, dan toch van Amsterdam […]. Waart gij het verzenmaken of romanschrijven beû, gelijk u zeker de rijksbelastingzaken reeds lang de keel uithangen, welnu, goed, bemoei u dan ook eens met andere rijksbelangen dan die van de belasting; maar bemoei u dan alleen met de landstaal: daar zijt gij in uw element.

Die kon hij in zijn zak steken. Het boek staat vol met zulke fragmenten, evenals met prachtige illustraties over de hoofdpersonen en uitgaven van zijn werk. De genoemde epiloog is een mooie afsluiter van dit boek, waarin Mathijsen aangeeft dat ze drie draden heeft proberen te vervlechten tot één draad; de zoektocht naar de moeder, het werken aan maatschappelijke vooruitgang en bekommernis om zwakken. Daarin moest de vreemde tweespalt in zijn karakter ook een plaats krijgen, de religieuze tobber uit zijn vroege jaren en de gedreven en maatschappelijk betrokken burger uit zij latere jaren. Het heeft mij mateloos geboeid.

9200000086440939
In het Bach-jaar 2000 schreef Maarten ’t Hart zijn boek over Johann Sebastian Bach, destijds te koop bij een welbekende drogisterijketen. Dat boek heeft hij herzien en uitgebreid en dat is het boek dat onlangs is uitgekomen. Ik heb het herlezen en heb mij er goed mee vermaakt.

Dat kan positief en negatief zijn en er zit van beiden wat in. Allereerst de meerwaarde van de heruitgave. Die zit hem in de toevoeging van de hoofdstukken over de Goldbergvariaties en Die Kunst der Fuge, in de bespreking van de Bach-publicaties na het jaar 2000 én de uitbreiding van de bespreking van de Bach-cantates. Waar er eerst een selectie werd besproken, behandelt ’t Hart ze nu allemaal.

De auteur is een bevlogen liefhebber en kenner van Bach’s werk. Dat zorgt voor een aanstekelijk enthousiasme, maar ook voor een overdaad aan superlatieven. Met name in de cantate-besprekingen buitelen ze over je heen. Ik heb even voor u geturfd, van de 215 besproken cantates geeft hij 184 keer blijk van zijn enthousiasme. Bovendien kan ik er niet altijd iets mee (“Een van de tien machtigste cantates”, “Boven alle lof verheven”).

Prachtig is het stuk over het incident met Geyersbach. Bach kreeg het aan de stok met deze leerling en dat wordt beschreven in de Bach-Dokumente. Dat zou de bron voor de Bach-biografen moeten zijn, maar ’t Hart toont haarfijn aan wie er met de feiten aan de haal gaat. Dat gaat zover dat biograaf Eidam aan ’t Hart moet toegeven wat namen erbij verzonnen te hebben.

De auteur geeft aan dat we weinig weten over Bach en dat er door de biografen talloze aannames worden gedaan. Toch ontkomt hij daar zelf ook niet aan. In het stuk waar Bach de koorprefect Krause verjaagt, kan ’t Hart het niet nalaten te zeggen “Bovendien schijnt die Krause een prutser te zijn geweest.” Ook spreekt de auteur zichzelf tegen als het over Bach als briefschrijver gaat. Waar hij op pagina 71 aangeeft niet te zwaar te tillen aan Bach’s epistolaire kruiperigheid en beleefdheid, zegt hij op pagina 76 “Wat mij bij eerste lezing meteen stoorde, waren weer die onderdanige frasen”. Nu ik toch even in de kritiek zit, de meest grappige fout vind ik terug op pagina 269. Hierin geeft ’t Hart aan dat er wat foutjes zitten in het boek van De Keyzer “Bachs grote passie“. Hij schrijft dat er onder meer op pagina 21 van dat boek wat foutjes staan. Die foutjes staan inderdaad in dat boek, zij het op pagina 31…

De kritiekpuntjes daargelaten is er gelukkig ook veel positiefs over het boek te vertellen. ’t Hart laat mij stilstaan bij mij bekende muziek, maar waar ik aan de tekst voorbij ben gegaan, zoals bij cantate 206. De auteur vertelt;

Vrij vertaald luidt dus de tekst: zolang er nog water in de kanalen staat, moge het Uwe Doorluchtigheid goed gaan. Ik moet u eerlijk bekennen dat ik daar bepaald onthutst van opkeek. Je hoort een onvergankelijk stukje muziek en dat blijkt geïnspireerd door kanaalwater.

Zo ken ik ’t Hart weer. Ook zijn verhandeling over Bach’s orgelwerken mag er zijn. Hij geeft aan dat, hoewel algemeen erkend wordt dat Bach de grootste orgelcomponist was, hij toch geen speciale verwantschap had met dat instrument;

Heeft Bach een innige relatie met het orgel gehad? Nauwelijks. Zijn laatste ambtelijke functie als organist is zijn aanstelling in Mühlhausen geweest, die hij in 1708, dus toen hij drieëntwintig was, opgaf…De grootste orgelcomponist aller tijden had geen grotere verbondenheid met het orgel dan bijvoorbeeld met de viool, waarvoor hij tenslotte zijn allermooiste stuk componeerde: de Chaconne.

Uiteraard heb ik bij dit boek veel muziek beluisterd. Zo wist ik wel van de Köthener Trauermusik, maar was dit aardig weggezakt. Bach schreef dit stuk voor zijn overleden vorst toen hij aan de Matthäus-Passie bezig was en zag er geen been in deze muziek op andere tekst te zetten en voilà, we hebben een treurstuk. Er valt dus best wat aan te merken op dit boek maar er valt ook veel uit te halen. Het is vintage ’t Hart, wat blijkt uit de volgende citaten, de eerste over de top als hij in zijn enthousiasme een beetje uit de bocht vliegt, de tweede recht uit zijn muzikantenhart;

In de Vijfde partita, met zijn grootse Preambulum, zijn triolen-Allemande, zijn liefelijke Corrente (alsof je weer even mag terugstappen in de wereld van de Kleine preludes en fughetten), zijn tertsen-Sarabande, zijn halsbrekende Menuet, zijn grappige Passepied, en zijn voor een amateur vrijwel onspeelbare Gigue, wordt al de aanloop genomen naar de meest vergeestelijkte Partita.

Een van de vele aantrekkelijke kanten van Bach is dat zelfs zijn moeilijkste werken gedeelten bevatten die een beginneling kan spelen. Vrijwel niets in zijn werken voor klavier stelt hogere eisen aan de uitvoerende dan de laatste Goldbergvariaties, maar ook daarin vind je simpele variaties die je vrijwel à vue spelen kunt. Als gevolg daarvan heb je ook als amateur het gevoel dat Bach je serieus neemt en alvast een tipje van de sluier voor je oplicht, je wordt al een beetje ingewijd, je mag al meedoen, en niet eens voor spek en bonen.

9029510625.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Elders op dit blog heb ik wel eens aangegeven dat ik van vogels houd en daarom moest Alle vogels van Koos van Zomeren beslist gelezen worden. Vogels zijn namelijk al veertig jaar hét specialisme van de auteur, die jarenlang zijn miniaturen in het NRC Handelsblad over vogels heeft geschreven, maar ook in tal van andere publicaties.

In dit boek zijn een groot aantal van die stukken gebundeld en speciaal voor dit boek heeft Erik van Ommen prachtige penseeltekeningen van allerlei vogels gemaakt.

Nu telt het boek bijna 870 pagina’s en is dat dan leuk, alleen maar over vogels? Ik zeg volmondig ja. Ik kan het merendeel van de besproken vogels zo’n beetje wel voor het netvlies halen, maar hun achtergronden zijn mij echt onbekend. Daar word je in korte tijd aardig over bijgespijkerd. Niet alleen over vogels, maar juist ook over hun leefgebied en het belang daarvan. Zo wordt het belang van de Waddenzee duidelijk aan de hand van een Yellow 20, een wulp;

Deze vertrok half april van dit jaar, waarschijnlijk naar Finland. Half juni was hij terug en nam hij tot op de vierkante meter nauwkeurig hetzelfde territorium weer in beslag. Yellow 20 kent zijn modderhoekje zo goed dat hij twee dagen lang rond een paaltje snuffelde dat nieuw was. Anders dan voor mensen is voor vogels de Waddenzee dus geen gigantisch groot gebied, waar best wat af kan. Voor duizenden bonte strandlopers is de Waddenzee niet groter dan het wad ten zuiden van Paal Q op Schiermonnikoog. Erg klein eigenlijk.

Voor mij best een eye-opener. Zo wist ik natuurlijk van trekvogels, je ziet de ganzen ieder jaar hun formaties vormen, maar ik had nooit zo stilgestaan bij die kleine vogels als fitissen, tjiftjafs en boerenzwaluwen, die ook duizenden kilometers maken per jaar. Zo trekt de boerenzwaluw helemaal naar Zuidelijk Afrika, gewoon, op eigen kracht. En wij maar klagen als het in Zuid-Frankrijk een beetje vast staat…

Dat is ook een beetje de toon die de auteur aanslaat. Een licht humorvolle toon in het merendeel van zijn beschouwingen en dat leest erg prettig;

De bosuil, veruit de zwaarste van onze uilen, weegt ongeveer 550 gram, zoiets als een half pak suiker, maar in een bosuil zit aanzienlijk meer leven.

Dat begint lekker, waarna een aantal stukjes volgen over uilen in ons land. Prachtig om te lezen;

Plotseling schoot er een geruisloze schaduw over ons heen. Dat is een uil; een tijdelijke verdichting van het donker. Heel even stak het stompe profiel af tegen de hemel. Ik dacht dat hij te pletter zou slaan, maar hij verdween gewoon. Feilloos vond hij het gat in het uilenbord, een gat ter grootte van een werkmansvuist. Hij had de vaart van een fietser.

De bijeengebracht stukken dateren uit de periode 1977-2014. Bij sommige oudere stukken vroeg ik mij wel af hoe actueel ze nog waren, zoals bij het stuk uit de jaren tachtig over de korhoenders. Van Zomeren schreef toen dat het vrij slecht ging met die vogels in Nederland maar dat het laatste terrein waar ze een gemeenschap vormen op de Sallandse Heuvelrug ligt. Er staat geen update bij over de huidige situatie dus dat heb ik even voor u opgezocht; die is nog steeds vrij belabberd.

Zo staat het boek bol van de wetenswaardigheden en wordt het nergens zwaar. Hij legt uit waarom een specht geen knallende koppijn krijgt, waarom de ene steltloper uit Canada naar Zuid-Amerika vliegt en zijn buurman naar de Waddenzee, je raakt thuis op Engelsmanplaat (de zandplaat tussen Ameland en Schiermonnikoog) en je weet waarom de bontgekleurde grauwe klauwier ‘grauw’ wordt genoemd. Kortom, ik ben erg enthousiast over dit boek en ik vind een medestander in Maarten ’t Hart. Tot slot een mooi stukje over duikende kuifeenden in het IJsselmeer, ook illustratief voor de schrijfstijl van de auteur;

In het vrije veld zijn kuifeendjes vooral ’s nachts actief. Ze duiken naar driehoeksmosselen, zo nodig tot een meter of acht, liefst minder. Geringe diepte kost minder moeite én levert grotere mosselen op.
Ook dat duiken heeft Joep nauwlettend bekeken. Dat gaat pijlsnel naar beneden en dan is het keihard werken om beneden te blijven. De eendjes staan, eigenlijk in het pikkedonker, met de snavel rechtstandig op de bodem, worstelend met lijf en leden om die positie te handhaven. De gemiddelde duik duurt twintig seconden, vijfhonderd duiken per nacht, bijna drie uur zuivere duiktijd.
Vervolgens schieten ze als een losgelaten kurk omhoog. vlak onder de oppervlakte veranderen ze de stand van hun lichaam om af te remmen. Zo niet, heeft Joep berekend, dan zouden ze zestig centimeter boven het water uitploppen.
Stel je voor: het IJsselmeer bij volle maan en overal van die woest stuivende kuifeendjes.

To-Be-Read-Pile

Ik vond hier een interessant artikel dat gaat over al die ongelezen boeken in de boekenkast. Het is iets wat voor mij vrij herkenbaar is, maar waar ik me eigenlijk vrij weinig van aantrek.

Ik heb inmiddels ruim 200 boeken in de kast staan die ik nog niet gelezen heb. Geen enkele reden om nog boeken te kopen, zou je zeggen. Nu weet ik dat ik op dit blog of in commentaren heb gezegd dat ik een zogenaamde ‘koopstop’ heb, maar ook dat ik heer en meester ben over die ‘koopstop’. Ergo; ik koop nog steeds boeken. Sterker, ik betrap mijzelf erop dat ik steeds vaker boeken koop die recent zijn verschenen en die ik dan direct wil lezen, waarbij ik dus schromelijk de boeken veronachtzaam die al langer mij hoopvol in de boekenkast aan staan te kijken.

Ik denk er wel eens aan hoe dat kan. Die andere boeken leken mij ooit ook zeer de moeite waard, waarom die dan niet eerst gelezen? Een reden is toeval. Ik kreeg ooit de mogelijkheid een hoop delen uit de Russische bibliotheek te kopen voor heel weinig geld, en daar kreeg ik het complete werk van Arthur van Schendel bij cadeau. Dat schiet meteen lekker op. Verder zijn Marktplaats en de Kringloopwinkel af en toe een goudmijn, maar mijn opportunisme speelt hierin ook een grote rol. Ik heb veel boeken gekocht die ‘je toch een keer gelezen moet hebben’. Als die voor weinig te koop zijn, vult dat snel je boekenkast.

Maar…of ik ook zin heb die boeken te lezen, dat is een heel ander verhaal. Er waren boeken waar ik tegenaan zat te hikken. Alle verhalen van ‘Duizend-en-één-nacht’ bijvoorbeeld, de verhalen van Lewis Caroll, de verhalen van Rabelais…ze staarden mij aan met verwachtingsvolle blik…wanneer ben ik aan de beurt?

Daar heb ik dus mee gebroken. Ik heb best wat boeken weg gedaan. Dat gaf lucht. Ik heb nog steeds ‘veel’ boeken (dat is relatief, weet ik) en ik ben er nog niet, maar de meeste boeken die ik nu in de kast heb staan wil ik erg graag lezen. De twijfelgevallen zijn toch de Russische bibliotheek en (o, vloeken in de kerk) de boeken van Proust. Ik wil ze echt graag lezen ergens, maar ik zie telkens boeken die ik liever eerst lees.

Het artikel van hierboven bevestigt wel een beetje wat ik voel. Hoewel ik veel boeken heb die ik ook echt wil lezen (en een aantal waarover ik dus wel twijfels heb) blijf ik boeken kopen, en eindig ik dus waarschijnlijk met meer boeken dan ik ooit kan uitlezen. Het artikel vertelt mij echter geruststellend dat dit prima is. De reden voor dit blog is dat ik wel benieuwd ben hoe anderen hier mee omgaan, dus reacties zijn welkom.