In Leven in een doodgeboren droom duikt Rémon van Gemeren in de wereld van Joost Zwagerman. Het is geen biografie, maar een literatuurstudie naar het werk van Zwagerman. De kernvraag daarbij is: Wat doe je als je moet leven in een werkelijkheid die je onaangenaam vindt?
Er komt een soort van antwoord op die vraag en Van Gemeren zegt er dit over in zijn inleiding:
Er zijn mooie dingen, bovenal liefde en kunst, maar de intensiteit die ze teweegbrengen, vervliegt spoedig en laat je achter in leegte en verveling, mismoedigheid en wanhoop…In zijn werk schept Zwagerman een wereld waarin gesmacht wordt naar iets om je aan vast te grijpen…Hij gaat daarin zo ver dat hij zelfs manieren verkent om, als je geen doel of geluk kunt vinden, te leven terwijl je er, al is het maar even, niet meer bent. Je verdwijnt – figuurlijk uiteraard.
Een soort van antwoord, want het gaat over verdwijnen terwijl je blijft leven. We kennen de trieste afloop dus het antwoord was blijkbaar niet voldoende, maar daar gaat het niet om. Wat de auteur doet is aantonen dat dit verlangen een rol speelt in het complete oeuvre van Zwagerman.
Allereerst wordt het verhalend proza bestudeerd. Van Gemeren toont via Gimmick! aan dat het thema er al vroeg in zat. De hoofdpersoon tracht te ontsnappen aan het artistieke milieu waar hij in zit, maar dat dit praktisch onmogelijk is. In Vals Licht is het nog duidelijker; een student krijgt relatie met een prostituee en leeft daarmee in een schijnwereld waarin hij niet gelukkig is. Dat is hij ook niet in de wereld erbuiten, van zijn medestudenten, ouders en vrienden. Die spanning is door het hele boek voelbaar. Het verlangen te verdwijnen is minder evident in het boekenweekgeschenk Duel maar het is er wel. Het gaat over de corrupte kunstwereld en de bijna gedwongen keuze om je hier van af te keren als je er geen deel aan wil nemen;
Wie dat doorheeft en er niet aan wil meedoen, lijkt geen andere keuze te hebben dan de kunst…volledig de rug toe te keren in een dappere poging je er volledig aan te onttrekken, wat bijna neerkomt op het verdwijnen in een welhaast surrealistische wereld waarin geen kunst voorkomt.
Op eenzelfde wijze worden de poëzie en de essays van Zwagerman doorgelicht. Met name van de laatste ben ik een liefhebber (de poëzie ken ik nog niet) en daar was ik dus benieuwd naar. Eerlijk gezegd vond ik het thema er soms met de haren bijgesleept of som te weinig belicht. De maatschappelijke essays van Zwagerman gaan bijvoorbeeld over de zwakke plekken in de Nederlandse samenleving en de conclusie moet dan een pleidooi voor meer beschaving in Nederland zijn, maar de rode draad ontging mij hier.
Zo niet in zijn essays over romantiek. De androgynie van een David Bowie of Prince, dat snap ik. Zijn beschouwingen over Boudewijn Büch, James Frey, de film Blue Velvet, Van Gemeren legt het uit. Soms ligt dat verdwijnen er zelfs een beetje te dik bovenop, zoals bij de schilderijen van Willem Althuis, maar vooruit.
Het is wrang om over zijn essays met betrekking tot zelfdoding te lezen. Zwagerman wijst zelfdoding af maar oordeelt niet. Hij heeft sympathie voor de verbondenheid die het publiek aan de dag legde na de zelfmoord van Herman Brood, maar:
…wijst hij erop dat het voorbijging aan ‘de eenzaamheid die aan een zelfmoord voorafgaat.’
Je gaat onvermijdelijk zijn werk anders lezen na zijn eigen zelfmoord maar ook na het lezen van dit boek. Dat geeft niet, ik hoop dat het mij bewuster laat lezen, want ik heb nog werk van hem in de kast staan. Dat ga ik nog lezen, met in mijn achterhoofd die machteloosheid van de schrijver, zijn besef daarvan en zijn onmacht om die te verlichten of te aanvaarden.