archiveren

Maandelijks archief: december 2010

910fdf50f1ec2c45932594f5951444341587343

Bint is mijn eerste kennismaking met Ferdinand Bordewijk. Het is een korte roman van 76 pagina’s en de bondige titel verwijst naar de dictatoriale schooldirecteur die een ijzeren discipline voorschrijft op zijn school.

 

De Bree is de nieuwe docent Nederlands, die zijn weggetreiterde voorganger moet gaan vervangen in “De Hel”, ofwel klas 4D. Deze klas is meteen het eliteproject van directeur Bint. De leerlingen uit deze klas dienen te worden omgevormd tot maatschappelijke reuzen.

 

De Bree is gewaarschuwd en denkt sterker te zijn dan de klas. Hij verklaart ze onomwonden de oorlog:

 

‘Dat jullie door elkaar zit en verkeerde namen opgeeft beschouw ik niet als een kinderachtigheid. Net zo min als wat jullie daarnet hebt uitgehaald met deze tafel.’
Hij legde zijn armen erop, en wipte even op zijn stoel vooruit, volkomen thuis. De klas wachtte stil af.
‘Jullie bent te groot voor iets kinderachtigs. Daarom, ik beschouw dit als vijandschap. Jullie wilt oorlog. Het zal oorlog tussen ons zijn, zonder ophouden, het hele schooljaar door…’

 

De Bree laat ze terugkomen op zaterdag en geeft strafwerk op. Hij gaat geloven in het regime van Bint. Als de cijfers worden besproken en een leerling met zelfmoord dreigt bij een onvoldoende, wordt dit genegeerd door Bint. De leerling overlijdt inderdaad en er breekt een oproer uit. Dan blijkt klas 4D een eenheid, want door hen wordt de oproer neergeslagen.

 

Die eenheid blijkt ook op een schoolreis. Als twee leerlingen ervandoor gaan, worden ze door de groep genadeloos afgestraft. Na de zomervakantie blijkt dat Bint toch tenonder gaat aan zijn eigen systeem. De zelfmoord van zijn leerling is de reden dat hij niet terugkeert. De Bree, tijdelijk aangesteld, komt wel terug en probeert nog met Bint in contact te komen. Hij ziet zichzelf als zijn leerling, maar het is vergeefs, Bint zwijgt in alle talen.

 

Het verhaal leest als een trein en ik ben er positief door verrast. Bordewijk schrijft in korte zinnen en bijna poëtisch to-the-point. Dat viel al op bij de eerste zinnen van het boek:

 

De Bree zijn denken was hoekig en nors. De lucht lag laag morsig roetig. Novemberochtend. De wind danste lomp om de hoeken. De boerse reuzin viel over hem met de volle vracht van natte kleren.

 

Verder zijn de namen en beschrijvingen van de leerlingen een feest om te lezen. Wat opvalt is dat hij vaak dieren gebruikt in zijn typeringen (Hij had de mond van een wulp, een roofvogel…vroeg plots krijsend: ‘Meneer, mag die deur dicht!’, Een gorilla zwaaide sloom op hem toe). Vagelijk had ik wel eens gehoord van Van den Kabargenbok, Schattenkeinder en Taas Daamde, maar het was mooi om eens kennis met ze te maken.

45e04886ab0f22359394a755277444341587343

Omdat ik een zwembad in juli toch niet de juiste plek vind voor dit boek nu maar aan de Kerstverhalen van Charles Dickens begonnen. In dit boek van zo’n 334 pagina’s staan vijf verhalen, waarvan A Christmas Carol in Prose het bekendst is.
 

Ik heb ooit wel eens een versie gezien van Scrooge, dus kende de strekking van het verhaal. Het verhaal zoals opgetekend door Dickens bevatte dan ook geen nieuws, maar ik kreeg wel weer een bevestiging van de beeldende en humorvolle manier waarop hij zijn verhalen vertelt. Zoals wanneer Scrooge bezocht wordt door de geest van zijn overleden compagnon maar hij er nog niet aan wil geloven:


…Onzin, zeg ik je. Onzin!’
Bij deze woorden slaakte de geest een vreselijke gil en rammelde hij zo gruwelijk en huiveringwekkend met zijn ketens, dat Scrooge zich stijf aan zijn stoel vastklampte om niet in zwijm te vallen. Maar hoeveel groter werd zijn ontzetting, toen het spook, alsof het hier binnen te warm was, de band rond zijn hoofd loswikkelde en de benedenkaak daarbij tot op de borst neerklapte!

 

Ik kan me niet herinneren dat te hebben gezien in een Scrooge-versie; vaak is het boek beter dan de film. 


De overige verhalen kende ik niet en zijn vermakelijk genoeg. Het Carillon gaat over de geesten der klokken die een brave kruier laten zien wat voor scenario’s er mogelijk zijn als zijn dochter niet met haar geliefde mag trouwen. Ook hier dus bovennatuurlijk gedoe met een happy end.
 

De krekel bij de haard kon mij wat minder boeien, maar wat opvalt is dat Dickens hier weer gebruik maakt van een cynische, oude baas, een speelgoedfabrikant. Dat zien we ook in het laatste verhaal, De bezeten man. Hier ook een in zichzelf gekeerde, humeurige man die een deal maakt met een geest waarbij hij het vermogen krijgt om smartelijke herinneringen uit te wissen bij zichzelf en bij anderen, maar tegelijkertijd de prettige herinneringen ook maar wist. Dat is wat deze verhalen bij elkaar houdt, er zitten parallellen tussen hoofdpersonen en (bovennatuurlijke) gebeurtenissen en alle verhalen spelen zich af rond de Kerst met de onvermijdelijke koude en sneeuw.

 

Met dat laatste weet Dickens wel raad. Hij is sterk in zijn beschrijvingen van de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt, of dat nu de sloppen van een stad zijn, of de weersgesteldheid van dat moment. Zijn beschrijving van de sombere wintertijd in De bezeten man is prachtig:

 

Als de wind floot, scherp en snijdend, bij het ondergaan ener befloerste zon. Als het zo donker was, dat de vormen der dingen vaag en onduidelijk werden maar zich nog niet helemaal in het duister hadden opgelost…Als de reizigers het bitter koud hadden en vermoeid staarden naar de sombere landschappen, die ruisten en huiverden in de wind…Als matrozen op zee aan de beijsde raas hangend ijzingwekkend heen en weer werden gezwaaid en geslingerd boven de brullende oceaan.


Als, als, als. Dickens neemt op deze manier bijna twee pagina’s de tijd om het weer te beschrijven. Geloof me, dan zit je er behoorlijk in. Mooi gedaan dus, hoewel ik na dit boek weer even af moet van Dickens. Ik consumeer dit met mate.

 

9057592142.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_

Ik leerde van de dichtbundel Kleur komt nooit alleen van Antjie Krog door Michael Zeeman. Hij was er enthousiast over en ik deel dat. Het is een overdonderend werk, niets meer dan dat.

Eigenlijk las ik de bundel twee maal. Eerst het gedicht in het Nederlands, daarna hetzelfde gedicht in het Afrikaans. Dat moet, want het voegt iets toe. Het is een zangerige taal met een eigen idioom. Het geeft de woorden een eigen lading mee:

Ze gooien stenen door de ruit
niet huilen Nontuthuzelo, zeg je
een mens sterft maar één keer
kom doe de bonen in de pan

hulle gooi klippe deur die venster
moenie huil nie Nontuthuzelo, sê jy
’n mens sterf net eenmaal
kom sit die boontjies in die pot

Bovenstaande geeft voor mij aan dat alleen een Nederlandse vertaling niet voldoet, dat doet afbreuk aan het werk, maar het is wel erg handig om de strekking goed te begrijpen. Hulde voor de uitgave daarom. Waarom vind ik deze bundel zo mooi?

Het zijn gedichten die onverbloemd weergeven waar het om gaat. Krog is geen mooipraatster, alles komt recht uit het hart, onverbloemd. Ze is betrokken bij haar land en continent. Was als studente al een voorvechtster voor gelijke rechten voor zwart en blank. Volgens Wikipedia stond de pers al bij haar ouders op de deurmat toen ze in de schoolkrant schreef:

Gee vir my ’n land waar swart en wit hand aan hand
vrede en liefde kan bring in my mooi land

In die geest is deze bundel ook geschreven. Soms dondert en davert het zoals in het wrange Klaaglied:

geruisloos draf die dood deur die donker
draf die kappende, dolwende, snuiwende dood
(daar’s gister en môre, maar nóú is ondraaglik)
in die gouddonker hart van Rwanda
– (die skitterswart hart van almal)
kap ’n panga die tande dwars in sy gesig
kloof ’n panga haar vagina tot ravyn
skil ’n panga die kleintjie se kop soos ’n ui
die heuwels word wakker in ’n droesem van bloed
en die onwelvoeglike spektakel van been

Nooit eerder heb ik de gruwelen van Rwanda zo horen verwoorden; het gaat door merg en been. Maar Krog kan ook heel klein schrijven, intiem. Dat is misschien nog wel mooier dan de uithalen van hierboven:

sj-sj
stil maar
soet
slaap sag
slaap heel
en swart gekantel

kindertjie myne

kindertjie natgebore nou

Het gaat over mensen, over liefde, over oorlog en over het land zelf. Geen lofzang op de Afrikaanse verten, wel over het soms angstaanjagende landschap:

’n landskap soos dié maak my bang
reeds tussen Brandkaros en Bloedrif steek dit jou onder de klip

Tot mijn verrassing was ik toch niet helemaal onbekend met het werk van Krog. Toen ik aan het prachtwerk Skryfode (Schrijfode) toekwam las ik een frase die ik kende, al heb ik mijn hersens gepijnigd waarvan. Ik weet het niet, maar het was blijven hangen en zal blijven hangen, omdat het zo verschrikkelijk mooi is:

ek wil weet waar slaap hy vannag?

hier of daar
bogronds of onder
ek wil terug na die plekke waar ek onstwee gemaak het
iets in my het opgegroei om jou te vind
en op daardie moment het pyn klank geword
wat van toe af duur
tot nou toe
moenie weggaan nie
ooit van mij nie

7ce0dd12a7ccd1859387a735641444341587343

Een kort, maar intrigerend verhaal is Het papieren huis van Carlos María Domínguez. Bluma Lennon wordt overreden door een auto terwijl ze een gedichtenbundel leest van Emily Dickinson. Even na haar dood bezorgt de post een boek van Joseph Conrad op haar adres. Het boek zit onder de mortel en is, volgens de opdracht, een cadeau geweest van ene Carlos.

Bluma’s collega raakt geïntrigeerd en gaat op zoek naar deze Carlos en het verhaal achter het boek. Het brengt hem in Uruguay, waar hij in contact komt met bibliofielen. Eén van hen, Delgado, ontvangt hem om over Carlos te spreken.

Hij vertelt over het dwangmatig leesgedrag van Carlos, zijn verzamelwoede, zijn kaartsysteem om zijn boeken terug te vinden, zijn aantekeningen in zijn boeken, de strijd tegen zilvervisjes en tenslotte over zijn gekte:

Een vriend trof hem aan terwijl hij zat te eten, met op tafel een schitterende editie van Don Quichot, op een standaard geplaatst, en daarvoor een glas witte wijn. Begrijp me goed, niet het glas dat hij in de hand hield, maar een glas dat merkwaardig genoeg voor het boek was bestemd.

Carlos krijgt te maken met een brand die zijn kaartsysteem verwoest, met geldelijke problemen en verhuist. Verhuist met al zijn boeken naar een lagune, dicht bij zee. Daar laat hij een huis bouwen, een huis van papier. Voor een goed verstaander is één en één twee, dus ik zal hier stoppen met de verdere toedracht, men vogele dat zelf maar uit.

Het verhaal telt 96 pagina’s en is in een oogwenk gelezen, maar ik had het niet willen missen. Bibliofilie, behoud en verval van de collectie, de ordening van de bibliotheek, het zit er allemaal in. De tragische figuur van Carlos spreekt mij wel aan. Hij kan geen schrijvers naast elkaar zetten die elkaar niet mogen, zijn wanhopige strijd tegen de zilvervisjes, het heffen van een glas wijn met een boek, de ordening van boeken op zijn bed in de vorm van een menselijk lichaam en tenslotte zijn eenzaam verblijf in de lagune tussen zijn boeken, het is fraai neergezet. Tot slot een passage waardoor ik waarschijnlijk toch weer anders naar boeken ga kijken, uitgesproken door bibliofiel Delgado;

‘En die gangen, wat een genot.’
‘Welke gangen?’ vroeg ik beduusd.
‘Kijk, dat is een oude discussie. Niemand kan het met zekerheid zeggen of het gaat om talent van de schrijver of de voortreffelijkheid van de uitgave…maar veel lezers hoeven alleen maar naar de gangen te kijken om te weten of het boek goed is en verdient gelezen te worden.’
Delgado liep naar zijn boekenkast, haalde er een oude editie van Eugénie Grandet uit en overhandigde mij het exemplaar. Hij vroeg me om het open te slaan en op een willekeurige pagina verticale of diagonale straten te zoeken die getekend waren door de ruimtes tussen de woorden…
‘Een schrijver die geen ritme in zijn zinnen legt, lukt dat niet. Als hij de taal bederft door twee of drie woorden met meer dan vier lettergrepen in één zin te schrijven, zal hij onvermijdelijk de straat doorbreken en uiteraard ook het ritme.

We zullen zien. Ik heb nog aardig wat wereldliteratuur in het verschiet liggen en ‘de gangen’ hebben zich in mijn achterhoofd genesteld.

ae2ff3a951a3a87597859515551444341587343

Tja, en dan heb je Het geraas en gebral (The sound and the fury) achter de kiezen van William Faulkner. Het is, net als bijvoorbeeld Ulysses van James Joyce, een boek waar wel tegenop gekeken wordt vanwege de moeilijkheidsgraad. Voor een deel is dat terecht, maar het is maar hoe je er mee om gaat. Kom ik op terug.

In grote lijnen gaat het boek over het verval van de familie Compson, een familie uit het zuiden van de Verenigde Staten. Dat verhaal bestaat uit vier hoofdstukken en ieder hoofdstuk vertelt vanuit een ander perspectief. Bindende factor is dochter Caddy. Haar broers Benjy, Quentin en Jason kunnen het niet velen dat hun zuster er vandoor gaat met een manspersoon.

Het eerste hoofdstuk wordt verteld vanuit het perspectief van Benjy. Hij is zwakbegaafd en hangt aan zijn zuster. Hij heeft geen coherente gedachtenstroom en dat is voor Faulkner aanleiding om de stream-of-consciousnesstechniek ten volle te benutten. Dat wil zeggen dat er geen chronologisch verhaal volgt, maar dat het gevoel en de stemmingen van Benjy de boventoon gaan voeren. Gevoelens van nu worden afgewisseld met herinneringen en dat maakt het soms lastig om te lezen. De lezer wordt in dit hoofdstuk wel enigzins geholpen door Faulkner met cursief gedrukte passages bij een overgang naar een herinnering. Een ander houvast zijn de verschillende zwarte verzorgers van Benjy. Zij figureren in bijna iedere herinnering en brengen zo wat orde in de ogenschijnlijke chaos. Een prachtig stukje is de parfum-scene. Een houvast voor Benjy is de geur van Caddy. Zij ruikt naar bomen. Als Caddy parfum gaat gebruiken is dat houvast weg. Hij moet huilen maar kan haar niet duidelijk maken waarom. Een mooi mini-drama, geschreven vanuit Benjy zelf:

…Caddy opende de deur. ‘Zo, Benjy,’ zei ze. Ze keek me aan en ik ging en ze sloeg haar armen om me heen. ‘Heb je Caddy weer gevonden,’ zei ze, ‘Dacht je dat Caddy weg was.’
Caddy rook als bomen.
We gingen naar Caddy’s kamer..’Nou, Benjy. Wat is er.’ zei ze. ‘Je moet niet huilen. Caddy gaat niet weg. Kijk eens.’ zei ze. Ze nam het flesje en haalde de stop eruit en hield het bij mijn neus. ‘Zoet. Ruik maar. Lekker.’ Ik ging weg en ik hield niet op en ze hield het flesje in haar hand en keek me aan.

Hoofdstuk twee gaat over de student Quentin. Hij is depressief en kan ook niet omgaan met de verhouding van Caddy. Het hoofdstuk is in feite een lange inleiding tot zijn zelfmoord. Hij begeert zijn zuster voor zichzelf en voor zijn broer. Hij beseft dat de intimiteit tussen familieleden voorbij is en kan dat niet verkroppen. Maarten ’t Hart geeft aan in zijn boek De som van misverstanden dat je zijn zelfmoord nooit kan aanvaarden als je niet eerst de Benjy-sectie hebt gelezen. Dat komt doordat bij Benjy alle gebeurtenissen onder een vergrootglas liggen. Hij kan het niet in perspectief plaatsen. Bij Quentin komen deze gevoelens terug en gecombineerd met zijn depressie leidt dat tot een onvermijdelijk einde. Faulkner illustreert dat nog eens mooi door steeds te vermelden dat er klokken slaan als voorbode van wat komen gaat:

Het klokkespel begon weer, het halve uur. Ik stond in de buik van mijn schaduw en luisterde naar de slagen die met tussenpozen en rustig hoog in het zonlicht te midden van de roerloze kleine bladeren weerklonken…De klokken zwegen. Ik ging terug naar het postkantoor, mijn schaduw in het plaveisel vertrappend.

Hoofdstuk drie wordt verteld vanuit Jason Compson. Een verdorven persoon die voor Faulkner het absolute kwaad vertegenwoordigde. Hij is slechts belust op geld. Dit hoofdstuk is makkelijker te verteren dan de voorgaande twee en dat geldt ook voor het laatste hoofdstuk, waar verteld wordt vanuit de zwarte slaaf van de familie.

Hoe ga ik nu zo’n lastig boek te lijf? Eigenlijk vrij ongedwongen. Het helpt om het Faulkner-hoofdstuk te lezen uit De som van misverstanden van Maarten ’t Hart. Dan ben je op de hoogte van de moeilijkheden van met name de eerste twee hoofdstukken maar heb je meteen je referentiepunten te pakken. Ik las pas na dit boek de recensie van Marc van Oostendorp op Las! en daar staat een mooie link naar een pagina waarin je kan spelen met de chronologie van het verhaal. Erg nuttig.

Ik heb dat echter niet gebruikt. Ik begin te lezen en ga mee met de sfeer van het verhaal. Soms is het verwarrend, maar als je de personages in gedachten houdt van waaruit geschreven wordt dan valt het uiteindelijk wel mee. Resumerend: ik ben enthousiast maar moet meer van Faulkner lezen om zijn werk ten volle te waarderen, omdat hij vaak in andere boeken terugkomt op personages of gebeurtenissen. Zijn oeuvre is doorwrochter dan menigeen denkt. Dat maakt de uitdaging des te groter; ik heb Terwijl ik al heenging al in de kast staan. Omdat het wiel niet meedere malen uitgevonden dient te worden is deze bespreking schatplichtig aan Marc van Oostendorp en Maarten ’t Hart. Dank daarvoor.

159fe99d7c9dedb593937685951444341587343

Geheim dagboek van een puritein van Samuel Pepys staat al een tijdje op mijn wensenlijst omdat ik erg nieuwsgierig ben naar dit dagboek. Het complete dagboek wel te verstaan. Die heb ik mij nog niet aangeschaft. Omdat ik her en der ook Privé-Domeinen verzamel mag deze echter niet ontbreken en ik zie het maar als een inleiding op het complete dagboek, wat vast en zeker nog wel een keer gekocht wordt…

Pepys (spreek uit als Pieps) was secretaris van de Admiraliteit en leefde van 1633 tot 1703. Gedurende tien jaar hield hij een dagboek bij, wat resulteerde in een werk van zo’n 3800 pagina’s. In dit boek is hiervan een selectie gemaakt uit de jaren 1660-1669.

We worden geconfronteerd met eerst en vooral de dagelijkse beslommeringen in huize Pepys. Het gaat over bedienden die worden aangenomen en/of ontslagen, over schilderijen waarvoor hij en zijn vrouw poseren, over kleren die worden besteld en over verbouwingen in en om het huis. Het gaat over bezoekjes die worden afgelegd, reisjes die worden gemaakt en voorstellingen die worden bezocht.

Dat klinkt niet enerverend en dat is het ook niet. Voor een groot deel kabbelt het verhaal voort. Ik sla het boek open, het is 5 september 1662:

5 september Vandaag heb ik bij mijnheer Bland, de koopman, gedineerd met de heren van de douane-commissie; een bijzonder voornaam gezelschap…
9 september Sir John Minnes heeft geklaagd over de verbouwing van mijn huis. Hij zegt dat hij nu geen licht meer heeft op zijn trap en zijn deur naar het dak niet meer kan gebruiken en hij dreigde dat hij maatregelen zou nemen…
12 september Bijtijds op en meteen naar mijn huis om met de werklui te spreken; er zit niet veel schot in…
14 september (Dag des Heren) Naar Whitehall; heb de dienst bijgewoond in de kapel van de Koning…

Dat kabbelt allemaal aardig voort. Toch staan er ook zaken in waarvoor ik dergelijke boeken graag lees. Als het gaat over de pestepidemie die er heerst, dan lees je wat voor een impact dat heeft op het straatbeeld. Van de grote brand in Londen wist ik wel, maar Pepys was erbij en heeft het beschreven:

Naarmate het donker werd, zagen we het vuur steeds duidelijker in hoeken en op torens, tussen kerken en huizen zo ver ons oog reikte over de hele heuvel van de City, met afschuwelijke, boosaardige, bloedrode vlammen, helemaal niet zoals de fijne vlammen van een gewoon vuur. Toen het donker werd, zagen we de brand als één grote boog van vuur, die van de ene kant van London Bridge naar de andere kant liep en nog een boog van meer dan een mijl lang de heuvel op; ik heb gehuild toen ik het zag.

Ook de voortdurende twisten met de Hollanders worden beschreven. Het is de tijd van De Ruyter dus in de meeste gevallen loopt het slecht af voor de Engelsen, helemaal als de Hollanders de beroemde ketting bij Chatham hebben gebroken.

Wat opvalt in het dagboek is de eerlijkheid waarmee alles wordt opgetekend (Ze lijkt me een vriendelijke vrouw, maar mooi is ze niet). Hij ontziet hierin ook zichzelf niet. Al zijn zwakheden vertrouwt hij toe aan het papier. Zo is hij niet de aardigste wederhelft en maakt regelmatig ruzie met zijn vrouw (Vanmiddag liet mijn vrouw mij op kantoor een briefje brengen; heb besloten het niet te lezen en het thuis voor haar ogen te verbranden. Ze moet goed weten dat ik van dergelijke onzin niet gediend ben). Daarbij is hij een onverbeterlijke rokkenjager, geen dienstertje is veilig voor hem. Hij wordt een keer betrapt door zijn vrouw en hij weet het goed te praten maar verleren doet hij het niet. Dat maakt hem niet altijd even sympathiek, maar hij houdt niets achter voor zijn dagboek. Verder worden we keurig op de hoogte gehouden van zijn vermogen. Met regelmaat doet hij de boekhouding en tekent hij op hoeveel hij bezit. Dat geld is belangrijk voor hem en als de situatie erom gaat spannen verdeelt hij zijn bezittingen. Zijn vrouw en vader begraven zijn goudstukken voor hem en doen dat volgens hem op knullige wijze. Ook hier krijgt vrouwlief weer de wind van voren.

Ik ben het met Boeklog eens dat dit deel slechts een kleine proeve biedt van het origineel en dat het geenszins volstaat om een oordeel te vellen over “Het dagboek van Pepys” in zijn geheel. Daarvoor is toch echt de aanschaf vereist van de volledige, ongecensureerde versie. Die blijft op de wensenlijst.

The-Dutch-burn-English-ships-during-the-expedition-to-Chatham-Raid-on-Medway-1667Jan-van-Leyden-1669

Engelse schepen in brand tijdens de tocht naar Chatham
Schilderij van Jan van Leyden, Rijksmuseum Amsterdam