archiveren

Maandelijks archief: augustus 2021

523x840
Ik blijf nog maar even bij Jeroen Brouwers en zijn zelfmoord-essays, want dit boek, Adolf & Eva & de Dood is daar een afgeleide van. Dat zegt Brouwers althans zelf; zijn belangstelling voor Adolf Hitler en zijn vrouw Eva Braun komt voort uit zijn fascinatie voor de suïcidologie en hij wil ooit nog een boek schrijven over het verschijnsel dubbelzelfmoord (zo zei hij in de jaren negentig althans).

Dit boek kan als studie daarvoor dienen en het bevalt mij veel beter dan zijn vorige zelfmoord-boek, De versierde dood. Minder rommelig en uiteindelijk met een opbouw naar het welbekende einde van de dictator en zijn vrouw.

Brouwers begint zijn verhaal in de geboorteplaats van Hitler, in het Oostenrijkse grensstadje Braunau. Daar herinnert niets meer aan Hitler. Zijn geboortehuis staat er nog wel en ironisch genoeg was dat ten tijde van het bezoek van Brouwers een dagverblijf voor zwakbegaafde kinderen. Kinderen waarvoor geen plaats was in Hitler’s ideale samenleving. Brouwers kan het niet laten om vrijuit te speculeren over de betekenis van Braunau voor Hitler;

Zit hem soms daarin de schaamte van Braunau: des Führers voorkeur voor bruin, die hij misschien met de naam van zijn geboortedorp is blijven associëren? ‘Braunau’ zou kunnen worden vertaald als ‘Bruinoord’. Duizenden hebben het bruine Hitleruniform gedragen, de hoofdzetel van de Hitler-Partei te München heette ‘das braune Haus’, er hebben braune Bataillone over de wereld lopen stampen, en er is nog veel meer bruins in het leven en de carrière van Hitler aan te wijzen.

Jawel, zelfs zijn uiteindelijke bruid heette dus Braun, maar niemand heeft dit alles overtuigend aan Braunau kunnen relateren. Hij heeft er maar een paar jaar gewoond overigens.

Een boek van goed 160 pagina’s is natuurlijk geen biografie, het zijn meer bespiegelingen over het leven van Adolf en Eva en met een reuzensprong gaan we naar de auteur van Mein Kampf. Hij geniet enige bekendheid omdat hij heeft vastgezeten na een mislukte staatsgreep en cultiveert zijn naam. Adolf komt natuurlijk van het oostduitse ‘Athalwolf’ en het begrip wolf zal hij zijn leven lang koesteren. Zijn domicilies en hoofdkwartieren droegen namen als Wolfschanze, Werwolf en Wolfsschlucht. Overigens had Hitler bijna Schicklgruber geheten;

Het voorgeslacht van Adolf Hitler is te vergelijken met een pan spaghetti, waarvan de ene sliert met de andere is verstrengeld of verknoopt.

Door die vrij incestueuze toestand heette zijn vader later pas Hitler. Interessant leesvoer in ieder geval en het doet mij uitkijken naar de biografie van Hitler die ik nog in de kast heb staan om te lezen.

Ineens komen we terecht bij de lijffotograaf en vertrouweling van Hitler, Heinrich Hoffmann. Niet voor niets, want hij had een medewerkster waarvan Hitler zeer gecharmeerd raakte, Eva Braun. Door die fotograaf gaat het ineens over het uiterlijk van Hitler. Dat uiterlijk is bekend natuurlijk en ook vaak geregisseerd. Hij moest zo voordelig mogelijk in beeld worden gebracht en daarbij hielp een foto in lederhosen niet echt. Die was verboden door Hitler voor publicatie maar staat afgebeeld in dit boek;

Maar Hitlers mollige blote knieën en…Hitlers marsepeinblanke dijen – het is geen gezicht met dat streuvelgewas onder zijn neus en al helemaal niet met het grimmige ideeëngoed dat door het hakenkruis op zijn bovenarm wordt verzinnebeeld.

Hitler en vrouwen is een verhaal apart. Zijn grote liefde Geli Raubal pleegde zelfmoord. Vaak wordt dat aangegrepen voor het begin of de reden voor zijn meedogenloosheid, maar ook dat blijft speculeren. Hij had meerdere aanbidsters maar bleef Eva Braun trouw. Feit is wel dat alle dames die dicht bij hem kwamen, inclusief Eva, allemaal al dan niet geslaagde zelfmoordpogingen hebben ondernomen (om maar een beetje bij het hoofdonderwerp te blijven).

Toch was er uiteindelijk maar één echte bruid en dat is waar Brouwers naar toe werkt in dit boek. Dat is Duitsland. Of ze worden gelukkig samen, of ze gaan samen ten onder. Dat is niet louter dramatisch verzinsel, Hitler heeft er naar gehandeld. Hij gaf het zogenaamde Nero-bevel, om alle militaire, verkeers-, pers-, industrie- en verzorgingsinstallaties, evenals kapitaalgoederen binnen het rijksgebied waarvan de vijand gebruik zou kunnen maken te vernietigen. Toen Albert Speer bezwaren uitte sprak Hitler;

‘Het is niet nodig rekening te houden met de basisvoorwaarden die het Duitse volk nodig heeft om ook maar op de primitiefste manier verder te leven.’

Een ‘Liebestod’, ogenschijnlijk uitgevoerd samen met Eva Braun, maar uiteindelijk bedoeld voor zijn Duizendjarig Rijk.

12e05c60ae352bd592b53465841444341587343_v5
Sinds zijn boek De laatste deur, over zelfmoord door schrijvers in het Nederlandstalig gebied, is Jeroen Brouwers zo’n beetje de literaire expert op dit gebied. Hij zou nog meer boeken over dit onderwerp schrijven en De versierde dood is er één van. Volgens de schrijver is het ‘een dossier over zelfmoordclubs, zelfmoordsekten, Russische roulette en andere zelfmoordspelen, over de veronderstelde invloed van films, rockmuziek en strips op suïcidaal gedrag van jongeren, over de vraag of dieren zelfmoord begaan en over vele andere mysteries rondom de zelfverkozen dood’.

Dit alles binnen een bestek van 200 pagina’s en na lezing vind ik het een beetje een vreemd boek. De laatste deur was een goed doortimmerd boek waar de research van af droop. Brouwers heeft ook boekjes rondom het zelfmoord-thema geschreven als Twee verwoeste levens en De Zwarte Zon of Adolf & Eva & de Dood en die lijken me allemaal wat beter geschreven dan dit boek, hoewel ik de laatste twee nog moet lezen.

We gaan namelijk in een razend tempo door al die onderwerpen heen want ze komen allemaal aan bod. Zelfmoordclubs vinden we terug in de literatuur, zoals bij Robert Louis Stevenson die er zelfs een verhaal over schreef, The Suicide Club. Brouwers haalt wetenschappelijke werken aan over deze clubs en noemt bijvoorbeeld het Selbstmörderbuch van Emil Szittya, waarin over een Parijse ‘Vereniging van vrienden van de zelfmoord’ wordt geschreven met maar liefst twaalf leden. Daar kon je niet zomaar lid van worden. De statuten bepaalden dat ieder lid:

  • Een man van eer moest zijn;
  • Een ervaring achter de rug moest hebben van menselijke onrechtvaardigheid
  • Sedert jaren een onvervulbare zieleleegte moest hebben gevoeld, een onbehagen over alles wat met het leven te maken had.

Vervolgens, we zitten er nu toch lekker in, komen allerhande zelfmoordsekten voorbij, waarbij de bekendste waarschijnlijk de massale zelfmoord was van de People’s Temple-commune in Jonestown, waarbij zo’n 900 mensen omkwamen door het drinken van een giftige drank.

Via de zelfmoordsekten gaan we naar de zelfmoordpacten. De schrijver André Gide baseerde zijn roman De valsemunters deels op zo’n gegeven. Drie leerlingen hadden een ‘pact met de dood’ gesloten en zouden alle drie zelfmoord begaan, in de klas en in het bijzijn van andere leerlingen. Er komen meer voorbeelden voorbij waarbij het beroemde pact tussen aartshertog Rudolf van Oostenrijk en zijn maîtresse Marie von Vetsera dan weer ontbreekt.

Ook over de invloed van films en televisie is wel iets te zeggen. Natuurlijk zijn er wankele geesten die zich laten beïnvloeden maar die waren er in de tijd van Goethe en zijn Werther ook. De aanwijzingen dat Rambo, The Deer Hunter (met de beroemde Russische roulette-scène) of A Clockwork Orange voor golven van geweld hebben gezorgd zijn flinterdun of niet bestaand.

Over Russische roulette gesproken, Brouwers doet zijn best om te achterhalen waar die term vandaan komt en komt niet veel verder dan…Lucky Luke, het album De Grootvorst;

In dit verhaal stelt zijn keizerlijke hoogheid, de Russische grootvorst Leonid, op studiereis door het wilde Westen, in zekere situatie voor om in plaats van te pokeren een spelletje ‘roulette’ te doen.

Dat blijkt om die dodelijke variant van het spel te gaan, vijf jaar voordat het wereldberoemd werd door The Deer Hunter. Ook de popmuziek wordt onder de loep gelegd en in verband met zelfmoord gebracht. Niet zozeer door Brouwers zelf, maar hij schetst het schokkende verhaal van de Sex Pistols-zanger Sid Vicious die zijn vriendin Nancy Spungen vermoordde maar te laf was om de hand aan zichzelf te slaan. Vervolgens zijn er de verhalen van satanische teksten die te horen zouden zijn als platen achterstevoren worden afgespeeld. De jeugd zou er door worden aangezet zelfmoord te plegen en er zijn rechtszaken over gevoerd.

Brouwers zou Brouwers niet zijn als er niet af en toe iemand over de knie ging en in dit boek is dat de psycholoog of, volgens Brouwers, suïcidoloog René Diekstra;

In het Utrechts Nieuwsblad van 26 april 1988 schreef hij een artikeltje, dat in zijn tendentieusheid even helder is als een daarjuist gelapte glazen ruit: ‘Als je regelmatig in kranten of op televisie uitgebreid over zelfmoorden bericht, dan neemt het aantal zelfmoorden toe. Zo eenvoudig ligt dat.’
Dit is inderdaad zo eenvoudig als een glazen ruit helder is, die in geen jaren meer is gelapt.

Nog even door over bizarre uitdagingen door tegen het verkeer in te rijden, zo lang mogelijk voor treinen of auto’s te blijven staan of eenvoudigweg te parachutespringen, te bungee-jumpen of Houdini-acts op te voeren. Het staat soms gelijk aan…precies.

Doen dieren ook aan zelfmoord? U kent vast al die lemmingen wel die en masse over de rand van een klif hun dood tegemoet springen. Zelfmoord? Welnee, daar zijn prima verklaringen voor. Die zwaan dan, die doodstil langs de snelweg staat en niet met zijn ogen knippert als de auto’s rakelings langs hem scheren, om vervolgens rustig op te vliegen en zich morsdood te laten rijden door de grootste vrachtwagen die er is? Zelfmoord? Geen enkele aanwijzing daarvoor.

Het is een wat lange bespreking van een niet zo’n dik boek en er staan nog talloze andere voorbeelden in. Het is aardig om te lezen maar Brouwers kennende had hier veel meer in gezeten, dit lijkt me toch wat snel bij elkaar gesprokkeld.

194353229X.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Oscar Wilde zei het al;

Death must be so beautiful…To lie in the soft brown earth, with the grasses waving over one’s head, and to listen to silence. To have no yesterday, and no tomorrow. To forget time, to forgive life, to be at peace.

Hij is nog druk bezig met dat te ervaren, want hij ligt begraven op het kerkhof Père-Lachaise in Parijs. De Amerikaanse schrijfster en fotografe Carolyn Campbell schreef het boek City of Immortals, over het ontstaan van Père-Lachaise en waarin routes zijn opgenomen die je langs bijzondere graven leiden van een aantal beroemde vaste bewoners.

Het begon allemaal op Mont-Louis, een heuvel aan de buitenkant van Parijs vernoemd naar Lodewijk XIV. Daar stond een rusthuis voor jezuïeten waarvan de bekendste bewoner de biechtvader van Lodewijk XIV was, pater François d’Aix de La Chaise. Er werd in 1799, ten tijde van Napoléon Bonaparte, een wedstrijd uitgeschreven om nieuwe begraafplaatsen te creëeren en dit leek een uitgelezen plek.

De kerk was er minder blij mee, want die dreigde haar monopolie te verliezen op dit gebied maar de plannen werden doorgezet. De toenmalige stadsarchitect Alexandre-Théodore Brongniart richtte het gebied opnieuw in. De bevolking was aanvankelijk niet erg enthousiast want de begraafplaats lag verre van centraal, dus er moest aan marketing gedaan worden. De prefect van de Seine, Nicholas Frochot, was hier geknipt voor. Hij stelde de huidige naam in en zorgde ervoor dat er een aantal beroemde overledenen op Père-Lacaise terecht kwamen die allang elders begraven waren. Zo kwamen Molière, Jean de la Fontaine en de beroemde geliefden Héloïse en Abélard naar Parijs.

Campell gaat in op de regels van de begraafplaats. Het is er aardig vol dus u kunt er alleen volgens bepaalde spelregels nog begraven worden. Ze beschrijft ook de iconografie die terug te vinden is op de graven. Een gebroken pilaar voor abrupt onderbroken levens, een open boek voor het menselijk hart, een gesloten boek voor een voltooid leven, een gordijn voor de overgang naar een ander leven enzovoort.

Dan volgt er een ietwat curieus hoofdstuk waarin Campbell in gesprek gaat met een aantal ‘immortals’, mensen die daar begraven liggen. Zo keuvelt ze er onbekommerd op los met Edith Piaf;

Carolyn Campbell; Madame Piaf, why do you sing? And when did you start?

Edith Piaf; For me, singing is a way of escaping. It’s another world. I’m no longer on earth. I sang to survive as a child.

Op die manier heeft Campbell gesprekken met de schrijfster Colette, de componist Chopin, de zanger Jim Morrison, de schrijvers Honoré de Balzac en Oscar Wilde, met de kunstenaar Amedeo Modigliani en de danseres Isadora Duncan. Aardig, maar wat mij betreft een tikje overbodig.

De rondleidingen die daarna volgen vind ik namelijk veel interessanter. Die leiden je in drie verschillende tours langs de graven van allerlei beroemdheden, waaronder de hierboven genoemde. Bij ieder graf volgt een korte beschrijving van de persoon en dat is soms dezelfde informatie die al in die conversaties staat, waarvan de informatie natuurlijk ook gewoon uit bestaande literatuur komt. Ik had graag gezien dat er van ieder graf ook een foto in het boek zou staan. De foto’s dié er in staan zijn namelijk prachtig en in plaats van die conversaties had ik liever een uitbreiding op dit deel gehad. Nu heb ik ieder graf opgezocht op internet wegens ongebreidelde nieuwsgierigheid.

Naast de graven is er ook nog een Columbarium, waarin de as van gecremeerde mensen wordt bijgezet. Hier wordt stil gestaan bij beroemdheden als Maria Callas (wiens as er helemaal niet in ligt), Max Ernst, Paul Dukas en Isadora Duncan. Ook is het mooi dat er aandacht is voor gedenktekens zoals het prachtige beeldhouwwerk van Paul Moreau-Vauthier, buiten de begraafplaats. Dit kunstwerk gedenkt de omgekomen ‘Communards’, de verdedigers van de Parijse Commune die daar werden vermoord. De muur waar ze werden geëxecuteerd en waarvoor ze werden begraven staat wel op het terrein van Père-Lachaise.

Ik ben al eens op Père-Lachaise geweest, maar dat is lang geleden. Bij mijn eerstvolgende bezoek aan Parijs staat dit zeker weer op het programma, en dan gaat dit boek mee. Om de verhalen en om de handige plattegrond die achterin het boek is meegeleverd.

Lees ook de bespreking van Bettina hier, die wijst mij nogal eens op dit soort mooie boeken.

 

2baa678e928145859304f6a5551444341587343_v5
Ik had een wapenbroeder is de tweede roman van Maarten ’t Hart, geschreven in 1973. Ik heb, voordat ik begon met bloggen, het merendeel van zijn werk gelezen en de grote onderwerpen die kenmerkend zijn voor zijn oeuvre zijn allemaal in dit verhaal al in de kiem aanwezig. Klassieke muziek, (afstand van) het geloof en zijn bijbelkennis, maar ook het beroep van zijn vader en zijn wetenschappelijke loopbaan komen aan bod.

Hij was namelijk bioloog en heeft als etholoog gewerkt, ofwel als gedragsbioloog. ’t Hart noemt dit boek ook een ethologische thriller en hij beschrijft hierin een situatie die door hemzelf is bestudeerd bij ratten: agressie en seksualiteit in streng hiërarchisch levende groepen.

Hij gebruikt hiervoor de setting van de militaire dienst. De hoofdpersoon Ammer Stol raakt in zijn diensttijd bevriend met Arthur Holm. Daar begint het boek echter niet, want Ammer zit in de cel. Dat is niet voor niets, want hij heeft Arthur doodgeschoten. Tijdens een schietoefening. Het boek geeft de aanloop weer naar deze tragische gebeurtenis en doet onderzoek naar het motief. Wij blijven achter met de vraag of het nu opzet was of niet.

Het verhaal bevat een aantal flashbacks en voor wie in dienst heeft gezeten is het een feest der herkenning. Marcheren, een veldloop, inspectie van de kamerwacht en de onmogelijkheid van het kader om fatsoenlijk ‘Geeft acht!’ te scanderen;

Een enkeling nam de houding eerste rust aan. De sergeant vloekte en schreeuwde opnieuw ‘groep’, waarna iedereen in de houding eerste rust stond.
‘Geeft…ajt’

Ammer en Arthur vinden elkaar in dienst en er ontstaat een relatie. Ze spreken veel met elkaar en Arthur maakt vergelijkingen tussen de diensttijd en concentratiekampen. Arthur geeft aan dat hij geniet van het macht hebben over anderen als hij commando’s mag geven en hij herkent het uit zijn werk met ratten in een laboratorium. Om die ratten te doden moest hij ze in een emmer met ether doen en er een plaat op leggen;

Dat vasthouden van die plaat is een sensatie. Je voelt je oppermachtig, je heerst over dood en leven. Vergis ik me, of is het van daar maar één stap naar gas gooien in een gaskamer en door een ruitje naar binnen kijken hoe mensen sterven.

Vanuit het verleden komen we soms terug in het heden waarin Ammer wordt verhoord over de toedracht en aanleiding van de dood van zijn vriend. Ze zijn samen in Amsterdam geweest en waren wat stil na terugkomst op de kazerne. Bovendien is Arthur in Amsterdam gezien met een meisje. Ook weten we dat Arthur aandacht kreeg van een sergeant waardoor Ammer wel eens jaloers geweest kon zijn.

Als er, tijdens dienst, twee vrouwen het bivak inlopen worden er door de soldaten opmerkingen over gemaakt. Ammer kan er niets mee. Eigenlijk wil hij zelf een vrouw zijn en samenleven met Arthur. Zo worden er steeds meer puzzelstukjes gelegd die een aanleiding tot Arthur’s dood zouden kunnen zijn.

Weer terug in het heden mag Ammer even zijn cel uit om de begrafenis van zijn grootvader bij te wonen. Daar ontsnapt hij met behulp van een doodgraver;

‘Ik ben geen doodgraver, ik graaf geen mens dood, ik ben grafmaker.’

Hij verbergt zich in een schuur en komt later een oude vriend tegen, de bioloog Maarten. Die biedt hem voorlopig onderdak. Ammer vertelt hem zijn verhaal en vertelt alles over zijn homoseksualiteit, zijn neiging tot travestie en over de gebeurtenissen die tot de dood van Arthur hebben geleid. Maarten houdt Ammer een spiegel voor door te vertellen over een meisje dat hij aan een ander kwijt raakte;

Toen ik haar voor de eerste keer zag met haar vriend, een mooie jongen met een indrukwekkende snor, nou ja, heel anders dan ik dus, was ik ongelooflijk jaloers. Op dat ogenblik dacht ik: ik zou jullie allebei willen vermoorden, maar stel nu dat ik haar een dag later zou hebben overreden met mijn auto, zou ik dan een moord gepleegd hebben omdat ik een dag eerder dacht: ik wil je doodmaken?

Of Ammer hier verder uitkomt moet u vooral zelf maar gaan lezen. Het is een boek waarvan ik de uitkomst al heb weggegeven, maar daar draait het niet om. Het is een verhaal over macht en seksualiteit in een strak geregelde omgeving. Wij weten nu dat het verhaal behoorlijk wat autobiografische elementen heeft, getuige de travestie van de schrijver zelf in het verleden, zijn afkomst uit het gelovige milieu, het beroep van zijn vader die ook grafmaker was, zijn werk met ratten (hij publiceerde er een wetenschappelijk werk over) en natuurlijk zijn alter ego de bioloog Maarten die Ammer een spiegel voorhoudt.

 

9048813107.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
De leeuw van Toscane is het verhaal van de legendarische Italiaanse wielrenner Gino Bartali, opgetekend door Aili & Andres McConnon. Legendarisch, omdat hij zijn wedstrijden reed net voor en na de Tweede Wereldoorlog en een nog steeds ongeëvenaarde prestatie neerzette. Hij is tot nu toe de enige wielrenner die de zwaarste wielerwedstrijd, de Tour de France, met een tussentijd van 10 jaar wist te winnen; in 1938 en opnieuw in 1948. Daar waren redenen voor en er zat een hele lading achter, wat dan weer de aanleiding is voor dit boek.

Het is geen dik boek, ruim 260 pagina’s, en daarmee geen uitputtende biografie van Bartali. Toch begint het verhaal in zijn vroege jeugd waarin al vroeg bleek dat Gino talent had voor de fiets;

Al snel werd duidelijk dat Gino de sterkste van de groep was. Maar pas toen hij zijn kwaliteiten kon gaan bewijzen tegenover echte renners, besefte hij dat hij anders was, bijzonder zelfs….’Hoewel zij perfecte fietsen hadden, wonnen ze niet altijd, ook al leken onze fietsen nog het meest op hotsende paardenkarretjes. Bij een klim tegen mij verloren ze zelfs vaak,’ vertelde Gino.

Tegen de wil van zijn ouders in gingen Gino en zijn broer wielrennen. Hoewel zijn broer dat met de dood moest bekopen ging Gino door en boekte succes. Ondanks, zou je haast zeggen, de trainings- en voedingsadviezen van die tijd. Die stamden nog deels uit midden 19e eeuw;

In 1869 adviseerde een Franse arts zelfs aan wielrenners…om tijdens de race om de twintig à vijfentwintig kilometer af te stappen om wat te eten en te drinken, liefst een biefstuk met wat glazen madeira of zoete witte wijn erbij.

Bartali ontwikkelde een wat onorthodoxe stijl van wielrennen, waarbij hij om de haverklap in de aanval ging om zijn tegenstanders volledig uit te putten. Toch werkte dat voor hem en de overwinningen werden groter en talrijker.

Uiteindelijk won hij de Giro d’Italia en werd er druk op hem uitgeoefend om, ondanks de longontsteking die hij daarbij opliep, ook de Tour De France te gaan rijden. Hij liet zich overhalen maar zou hem niet uitrijden door een val in een rivier. Hij wilde wel, maar moest zich van overheidswege terugtrekken want Italië brengt natuurlijk louter winnaars voort.

Dat laatste kwam uit de koker van Mussolini die inmiddels aan de macht was. Die machthebbers gingen zijn wielerkalender bepalen en ondanks zijn droom om als eerste de Giro en de Tour in één jaar te winnen mocht hij het daaropvolgende jaar in 1938 alleen met de Tour de France meedoen. En er werd verwacht dat hij hem won ook. Winnen deed hij en de manier waarop dit beschreven wordt vind ik één van de grote charmes van dit boek én van het wielrennen uit die tijd.

Uiteraard waren er geen strakke asfaltwegen maar was het afzien in ontzettend lange etappes. Na zijn winst weigerde hij om die winst ten gunste van het fascistische regime aan te wenden en daarom kreeg hij geen groots onthaal in Italië.

De oorlog brak uit. Bartali was inmiddels getrouwd en had een zoon en ging in dienst werken als fietskoerier. Zo kon hij zijn vorm een beetje behouden, maar hij ging tevens als koerier werken voor de Joodse gemeenschap. Weinige dingen waren in de oorlog belangrijker als identiteitsbewijzen en de papieren daarvoor vervoerde Bartali in het frame van zijn fiets. Met gevaar voor eigen leven, want bij ontdekking was executie een reële mogelijkheid.

Na de oorlog pakte hij het wielrennen weer op maar in Italië is het onrustig. De christendemocraten winnen de verkiezingen van de communisten en er wordt een aanslag gepleegd op een communistenleider. Totale chaos dreigt.

Bartali heeft zijn zinnen gezet op de Tour de France uit 1948. Zijn grootste rivaal, uit die tijd, Fausto Coppi, doet niet mee maar hij zal moeten afrekenen met een contingent jonge en sterke Franse wielrenners. Bovendien kreeg hij een belangrijk telefoontje van de Italiaanse premier De Gasperi;

‘Denk je dat je de Tour wint? ‘
‘Nou ja, we moeten nog een week. Maar ik ben voor negentig procent zeker dat ik morgen de etappe win.’…
‘Je hebt gelijk. Jullie moeten nog een week. Maar doe je uiterste best. Dat zou voor iedereen hier heel erg belangrijk zijn.’
‘Hoezo?’
‘Omdat de situatie hier behoorlijk chaotisch is,’ zei De Gasperi.

Alsof het lot van het land op de schouders van de oude Bartali wordt gelegd. Maar hij gaat er vol voor en opent de jacht op zijn Franse concurrent Robic;

Gino’s benen gingen als zuigers op en neer en hij liep op hem in…Jakkerend over de door het naar beneden komende water vernielde weg passeerde Gino hem. Robic was nu zo opgebrand dat hij er niets meer tegen in kon brengen. Integendeel, hij keek Gino aan met een blik die weet dat zijn lot bezegeld is.

U merkt, de schrijfstijl is ook niet vrij van enige dramatiek maar dat past prima bij dit boek. Bartali zou inderdaad de Tour winnen en het voert te ver om te zeggen dat hij daarmee alle spanning in Italië uit de lucht haalde, maar het zorgde voor enige verlichting. De schrijvers van dit boek geven aan talloze interviews voor dit boek te hebben gehouden en uitgebreid bronnenonderzoek te hebben gedaan en staan in voor de uitspraken zoals ze in dit boek staan. Dat moeten we dan maar aannemen want er staat geen literatuurlijst in, maar het zorgt in ieder geval voor een prima leesbaar en heroïsch verhaal over een bijzonder mens.

Lees ook de prima bespreking van Bettina hier.

Vertaling; Pon Ruiter, Jevgenia Lodewijks en Paul Heijman

54b9a753c6baa765976325a7467444341587343_v5
Katholiek in de Republiek is de pakkende titel van dit boek van jurist en historicus Carolina Lenarduzzi. Zij promoveerde in 2018 aan de universiteit Leiden op een historisch proefschrift over de katholieke subcultuur in de Republiek en dit boek is de prima leesbare versie daarvan voor een wat breder publiek.

Wellicht mag de grondslag bekend zijn. Na de Nederlandse Opstand tegen hun landsheer Filips II werd in het noorden de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden gevormd. Vanaf het jaar 1580 werden daarmee een aantal anti-katholieke edicten uitgevaardigd die de grondvesten onder het bestaan van overtuigde katholieken deed schudden. Ze mochten hun geloof niet meer in het openbaar belijden en moesten toezien hoe hun belangrijke rituelen en symbolen als ‘paapsche superstitien ende affgoderie’ werden geweerd en hoe hun heilige objecten het mikpunt van spotternij en vandalisme werden.

De aanleiding voor de studie en dus voor dit boek was het paradoxale samengaan van het verbod op de uitoefening van het katholieke geloof en het bestaan van een bloeiende katholieke gemeenschap. Lenarduzzi wil beschrijven wat een inwoner van de Republiek tot een katholiek maakte en dat doet ze aan de hand van een aantal egodocumenten, variërend van particuliere kronieken en dagboeken tot poëzie en liederen.

Het boek is verdeeld in drie delen. Het eerste deel, Van mainstream naar marginale cultuur, onderzoekt de marges waarin katholieken nog zichzelf konden zijn. Hun kerken en kloosters kregen andere bestemmingen maar er verschenen bijvoorbeeld schuilkerken. Katholieke bestuurders werden verbannen en anderen, zoals de priester Franciscus Dusseldorpius (1567-1630) emigreerden zelf. Dusseldorpius liet een aantal jaarboeken na waaruit vaak geciteerd wordt. Hij beschrijft het bestaan van glippers, de katholieken die liever in ballingschap gingen dan onder het juk van de ‘ketters’ te moeten leven. Ook worden in dit deel de katholieke herinneringsculturen beschreven en hoe die nog steeds een rol speelden in het dagelijks leven. Het gaat dat om de verbeelding van het verleden, processies en bedevaarten die nog steeds plaatsvonden en de religieuze objecten die nog overal werden verborgen.

Het tweede gaat dieper in op De katholieke gedragscode. Hoe kijken de katholieken naar de wereld en hoe bewegen ze zich hier in? Alle vanzelfsprekende rituelen moesten immers heroverwogen worden. Een priester kon niet zomaar over straat;

De vanuit Gouda naar Amsterdam gevluchte broeder Wouter Jacobz noteerde in 1572 in zijn dagboek, dat priesters zieken bezochten ‘in vrouwencleeder […] om tselfde den guesen te verduysteren.’

Lenarduzzi gebruikt veel van dergelijke voorbeelden en dat maakt het tot een levendig boek. Er staan ook langere fragmenten in en dan moet u zich even concentreren op het taalgebruik, er wordt geen vertaling bijgegeven. In dit deel merken we ook hoe belangrijk de muziek is in het katholieke geloof. De liturgische gezangen verloren hun gebruikelijke setting en veel expertise ging verloren. Dat was van belang, want kosteres Tryn Oly (1585-1651), uit wiens geschriften ook vaak wordt geciteerd, gaf aan dat muziek belangrijk was voor de aanwas van nieuwe katholieken;

Weyntgen Hendriks, bijvoorbeeld, besloot haar wereldlijke leven vaarwel te zeggen toen de ‘soeticheyt des gesank’ en de ‘lieffelicheit der spelende instrumenten’ van de Haarlemse maagden haar ziel raakten.

Het derde deel tenslotte heet Dynamiek en gaat over het feit dat de katholieke gemeenschap en haar gedragscode geen statische maar dynamische grootheden zijn. Ze zijn onderhevig aan beweging en verandering, zowel intern als extern. Een voorbeeld hiervan is het schisma dat ontstond tussen rooms-katholieken en jansenisten. Ben je al een onderdrukte groep, moet je nog uitmaken of je wel in de juiste onderdrukte groep zit. Dat onderdrukte gevoel kwam er ook wel eens uit en katholiek geweld kwam dan ook voor. De Kroniek van het Sint Geertruyklooster beschreef tot in detail hoe de Bossche stadhouder Martinus Achterdijck in 1673 aan katholiek geweld ten prooi viel. Er overkwam hem van alles

Maer oock verschijnde slaegen, soo binnen als buijten de deure bij hem ontfangen, hem noch geïnfligeert was een seer periculeuse wonden int hooft, penetrerende tot in het pericranium, ende alnoch een diepe steeck met een moortpriem int dick van sijn lijff;

U heeft meteen een idee van al die fragmenten en hoe ze te lezen. Aparte vermelding verdienen de prachtige illustraties in het boek, soms over twee pagina’s. Het is een zeer interessante inkijk in de belevingswereld van een religieuze minderheid die zich toch behoorlijk liet gelden.