archiveren

Oostenrijkse literatuur

aa07867fc00c477597042366c41444341587343_v5
De tuin van inzicht is een korte novelle van de Oostenrijkse schrijver en diplomaat Leopold Reichsfreiherr Ferdinand von Andrian zu Werburg. Of Leopold Andrian, of zelfs ‘Poldi’ voor vrienden. Het is een kort verhaal van 55 pagina’s, maar is verworden tot cultnovelle, omdat het beschouwd wordt als de quintessens van ‘het moderne levensgevoel’ en daarmee een symbool is geworden voor een hele generatie. Dat dit niet onze generatie is mag duidelijk zijn, het is in 1895 geschreven door de dan 19-jarige auteur.

Het boek gaat door voor ‘de klassieke roman over de identiteitscrisis van het fin de siècle’ en voor ‘een van de mooiste poëtische documenten van het symbolisme’. Het is de zoektocht van een adolescent die het geheim van het leven probeert te ontraadselen en tot ‘inzicht’ wil komen. Gerrit Komrij verwoordt het aldus in zijn nawoord;

Er is nauwelijks van handeling sprake in het boek, de karakters krijgen geen gestalte, alles blijft etherisch. Tastbaarheid, driedimensionaliteit ontbreken. Het boek mist oorzaak en oordeel, noodzaak en noodlot, structuur en motoriek. Wat overblijft is een serie sensaties, nu eens in het zonlicht, dan weer door een regengordijn beschouwd.

Dat klinkt aantrekkelijk maar het levert wat mij betreft een boek op dat zich niet zomaar geeft. Aandachtig lezen en herlezen is wel nodig maar loont wel degelijk de moeite. Dan ontvouwt zich het verhaal van de jonge Erwin, die opgevoed wordt in een internaat, waar zijn medeleerlingen voor verwarring en vijandschap zorgen. Erwin ontdekt dat hij zijn rust in God kan vinden en besluit priester te worden.

Maar zoals dat gaat bij jongelingen is hij bevattelijk voor de schoonheden van de wereld en gaat hij op reis. Op weg naar Bolzano ontmoet hij een officier die aan tering lijdt en niet lang meer te leven heeft. Terug in Wenen geniet hij van het uitgaansleven, maar blijft hij zoeken naar het geheim om tot inzicht te komen. Hij voelt onrust en vindt het ook in de stad niet;

In de herfst, voor hij naar de stad ging, was hij veel in de bergen; hij had het gevoel alsof hij op de alpenweiden met de herdershutten waar hij langs kwam iets had achtergelaten, of beter gezegd vergeten was mee te nemen; hij was bang voor de stad, waarin je de herfst als een verwoeste zomer ervaart.

Erwin raakt bevriend met Clemens. Die is arm, nieuwsgierig, ‘verdorven als een straatjongen en op een bijna pathetische manier onschuldig.’ Wat dan volgt is een liefde voor zichzelf of een liefde voor elkaar of iets van liefde voor alles waar ze van gehouden hadden. Het is daarmee ook een Bildungsroman met narcisme als thema, iets dat terugkomt in het motto voor in het boek.

In de zoektocht naar zijn identiteit leeft Erwin samen met een vrouw;

Zij had de schoonheid van antieke borstbeelden die je even doen twijfelen of ze een jonge Aziatische koning voorstellen of een ouder wordende Romeinse keizerin.

Alle wonderen die Erwin van de openbaring verwacht had waren in die vrouw aanwezig maar u voelt hem al aankomen, ook hier vindt hij die niet. Uiteindelijk zal hij sterven zonder het zo gezochte inzicht gevonden te hebben.

In eerste instantie wist ik niet zo goed wat ik met dit boek aan moest. Het leest makkelijk weg en het is werkelijk prachtig proza, maar zoals gezegd moest ik het een paar keer herlezen. Je gaat dan mee met Erwin langs de tableaus van zijn leven, vaak gevat in heel alledaagse dingen. De auteur is soms heel concreet (Snel ging hij naar het dakkamertje boven het hooi, wikkelde zich in zijn jas en viel in slaap) en soms vaag (Maar hij kon niet tot haar sterven en hij vond niet het woord dat de dood leven schenkt), waardoor het dat etherische gevoel krijgt waar Komrij het over heeft.

Tenslotte is daar het raadselachtige fenomeen van een auteur die deze korte novelle met 19 jaar zo prachtig kan opschrijven, terwijl hij daarna in zijn 76-jarige leven niets meer publiceert. De Duitse dichter Stefan George was zo onder de indruk van het boek dat hij het voor zijn bibliotheek liet kalligraferen. Misschien moet ik maar afsluiten met wat de schrijver Walter H. Perl zegt over dit boek;

Bij een zo intens teer en ragfijn werk vernielt elke analyse eigenlijk de charme ervan, op zijn best kan men het alleen maar navertellen, met omvangrijke citaten.

U merkt, u kunt het eigenlijk het beste zelf gaan lezen.

Vertaling; Menno Wigman

9028210512.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Radetzkymars van Joseph Roth behoort tot de Duitse literaire canon en mag zich ook hier in een aardige belangstelling verheugen. Deze nieuwe vertaling van Els Snick verschijnt immers terwijl de vertaling van Willy Wielek-Berg nog volop te verkrijgen is. Dit boek bevat dan weer prachtige illustraties van Jan Vanriet.

Het is het verhaal van de familie Trotta, waarvan grootvader het leven van keizer Franz Joseph redt in wat later De Slag van Solferino gaat heten. Hij vangt een kogel voor de keizer op en als beloning wordt hij daarvoor in de adelstand verheven. Hij mag zich voortaan kapitein Joseph Trotta von Sipolje noemen.

Zijn zoon volgt hem niet op in het leger maar wordt jurist. Een vriendje van die zoon, Moser, maakt een schilderij van de held, dat door het hele boek een rol blijft spelen. Het gaat model staan voor de oude waarden van het land en trouw aan de keizer. Datzelfde geldt voor het muziekstuk van Johann Strauss senior, de Radetzkymars. De zoon is inmiddels districtshoofd Trotta geworden en luistert iedere zondag naar een nauwgezette uitvoering van de mars;

De stugge trommels roffelden, de zoete piccolo’s floten en de heerlijke cimbalen tinkelden. Er verscheen een gelukzalige glimlach op het gezicht van alle toehoorders en het bloed begon te tintelen in hun benen. Ze stonden nog stil, maar dachten dat ze al marcheerden. De jonge meisjes hielden hun adem in, hun mond ging open. De bedaagdere mannen lieten hun hoofd zakken en dachten aan manoeuvres. De oude vrouwtjes zaten vlakbij in het park en hun kleine, grijze hoofdjes beefden. En het was zomer.

Districtshoofd Trotta krijgt ook een zoon en die gaat wel het leger in, hij gaat dienen bij de cavalerie. Deze Carl Joseph von Trotta is geen hoogvlieger. Hij is meer geïntereseerd in de vrouw van de wachtmeester en speelt een rol in de dood van regimentsarts Demant. Bij de cavalerie is Carl Joseph niet op zijn plaats en hij laat zich overplaatsen naar de infanterie, aan de grens van het keizerrijk.

Hij tracht daar zijn plichten te vervullen maar ook hier heeft hij meer aandacht voor de feesten bij de plaatselijke graaf Chojnicki en voor de nieuw gebouwde speelhal. Hij drinkt veel en maakt schulden. Als er een opstand komt van lokale fabrieksarbeiders, speelt hij een kwalijke rol. Zijn vader heeft zo zijn eigen problemen. Er komt een nieuwe tijd aan en er heerst onrust in zijn district;

Langzaam maar zeker begon hij ze te haten, de oproerkraaiers, de brandstichters, de propagandisten. Hij drukte de districtscommandant op het hart elke vergadering meteen te ontbinden zodra er ook maar sprake was van het aannemen van ‘resoluties’. Van alle woorden die in zwang waren geraakt haatte hij dat woord het meest, misschien omdat er maar één lettertje nodig was om er het schandelijkste aller woorden van te maken: revolutie.

Vader en zoon zien elkaar af en toe maar er is afstand. Carl Joseph moet door zijn vader geholpen worden met hulp van de keizer zelf. Die is loyaal naar de nazaten van zijn redder op het slagveld. Het beeld van de oude keizer komt ook door het hele verhaal heen terug, om de lezer te herinneren aan dat wat dreigt te verdwijnen. En passant geeft Roth een mooi beeld van Franz Joseph;

Hij verhulde zijn kennis in eenvoud: want het betaamt een keizer niet even slim te zijn als zijn adviseurs. Hij wilde liever eenvoudig overkomen dan slim. Als hij ging jagen, wist hij maar al te goed dat het wild voor zijn vizier werd gebracht, en hoewel hij ook ander wild had kunnen schieten, schoot hij alleen op dat wat voor zijn loop werd gedreven. Want het betaamt een oude keizer niet te laten zien dat hij een list doorheeft en beter kan schieten dan de boswachter.

Carl Joseph acht zich ongeschikt voor dienst en verlaat de infanterie, tot de Eerste Wereldoorlog uitbreekt. Dan begint toch eindelijk ‘zijn oorlog’ en neemt hij de wapens weer op. Uiteindeijk weten we dat het keizerrijk hier tot zijn eind komt en dat geldt ook voor het geslacht Trotta.

Roth heeft een prachtig verhaal geschreven waarin het verval van de familie Trotta gespiegeld wordt aan de val van het keizerrijk van Franz Joseph. Hij gebruikt daarbij herhaaldelijk het schilderij van de oude Trotta, held van Solferino én het geschilderde portret van de keizer. Zelfs de bakkebaarden van de keizer en districtsraad Trotta hebben een prominente rol in het verhaal; ze geven nog net niet de stand van het land weer, maar het scheelt weinig. Roth beschrijft het prachtig bij de keizer;

Hij meesmuilde naar zijn dienaar en naar de oppasser die nu binnenkwam en als verstijfd bleef staan, geschrokken door dat spottende lachje van de keizer, door de bretels van Zijne Majesteit, die hij voor het eerst in zijn leven zag, door de nog verwarde, wat klitterige bakkebaarden, waartussen dat lachje heen en weer vloog als een vermoeid oud vogeltje, door de gele gelaatskleur van de keizer en door zijn kale schedel met de schilferende huid.

Vertaling: Els Snick
Illustraties; Jan Vanriet

9200000114812238
Toen Fantastische nacht en andere verhalen van Stefan Zweig uitkwam hoefde ik niet te twijfelen. Ik had Schaaknovelle al gelezen en was erg benieuwd naar ander werk van Zweig. In dit boek van bijna 650 pagina’s staan naast Schaaknovelle nog zeventien andere verhalen en ik heb er zonder uitzondering van genoten.

Nu heb ik in mijn aantekeningen hele korte samenvattingen gemaakt van al die verhalen maar het heeft weinig zin die allemaal weer te geven. Ik zit mij meer af te vragen wat het is waarom die verhalen mij zo aanspreken. Zweig schrijft toegankelijk en er zit vaak een element van spanning in. Het gaat over menselijke afgronden en hartstochten en over emoties die broeien onder het beschaafde oppervlak van het alledaags bestaan.

Een mooi voorbeeld daarvan is het verhaal Vierentwintig uur uit het leven van een vrouw. Daar ontstaat een discussie onder de gasten van een pension over een vrouw die man en kinderen in de steek laat voor iemand die ze net heeft ontmoet. Verderfelijk, volgens de meesten, maar verdedigd door de vertelster die aangeeft dat hier redenen voor kunnen zijn. Zweig gebruikt dit om een andere gast een verhaal te laten vertellen uit haar verleden over een goklustige jongeman. Zij wilde hem voor zelfmoord behoeden en zou op enig moment, hoewel ze hem verder niet kende, zo met hem meegegaan zijn om zijn leven te delen.

Dat doet Zweig vaker. Een verhaal beginnen waarvan je benieuwd bent hoe dat afloopt, maar dit gebruiken om iets heel anders te vertellen. De dochter van Salomonsohn die hij ’s nachts betrapt op de gang in het hotel als ze uit de kamer van een man komt is niet meer dan de aanleiding tot het verhaal over het verval van de man zelf.

Verval, dood en (gedachte aan) zelfmoord is wel een thema dat vaak terugkomt. Het speelt een rol in Leporella over Crescenz, de schonkige dienstbode uit het Zillertal en in het prachtige verhaal Angst, waarin een vrouw vreemdgaat en wordt afgeperst.

Ook de oorlog speelt soms een rol. De dwang vertelt het verhaal van een Duitse schilder in Zwitserland die opgeroepen wordt voor dienst. Hij wil niet maar voelt de grote dwang om toch te gaan. Boekenmendel gaat over de Joodse Jakob Mendel die dagelijks in een Weens koffiehuis zat, verdiept in zijn boeken en met een fenomenaal geheugen van het totale boekenaanbod in Wenen. Hij is zo verdiept in zijn boeken dat de oorlog geheel aan hem voorbij gaat. Hij stuurt onverstoord maar vol naïviteit brieven naar Engeland en Frankrijk met de vraag waarom de laatste nummers van zijn abonnementen niet meer naar hem verstuurd worden. Tot de Duitsers daar lucht van krijgen en de arme Mendel oppakken.

De schrijfwijze van Zweig is een verhaal apart. Hij heeft een gave om een gemoedstoestand, een sfeer of een gebeurtenis uitgebreid te beschrijven zonder dat het saai wordt. Waar ik voor mijzelf vaak aantekeningen maak om een treffend citaat te vermelden heb ik dat nu niet gedaan. Dan kan ik het hele boek wel weergeven. Ik sla het boek zomaar open en lees in het verhaal Fantastische nacht. Een rijke jongeman bemerkt een psychisch defect bij zichzelf, namelijk de afwezigheid van emoties. Die hervindt hij als hij, met onrechtmatig verkregen geld, ’s avonds in het Prater belandt. Zweig vertelt;

Mijn hele, leeg voorbijgegane leven was plotseling teruggestroomd en hoopte zich op bij mijn keel. En hoe ik ook gekweld werd door mijn zinloze waan om te blijven…ik genoot van die kwelling…En hoe meer dat uur vorderde, des te meer drong de nacht op. De kramen doofden stuk voor stuk het licht, en dan viel steeds als een opkomende vloed de duisternis in, slokte de lichte plek in het gras op….Een kwartier nog, dan zouden de gevlekte houten paarden stilstaan, de rode en groene gloeilampjes op hun onnozele koppen zouden uitgaan, het opgeblazen orkestrion zou ophouden met stampen.

Een pagina later staat de man er nog, maar dat geeft niet. Dit nodigt uit tot ‘slow reading’ wat mij betreft, iets dat ik ook bij Sebald heb en wat mij betreft een absolute aanbeveling is. Je leest dan niet over dit soort pareltjes heen;

Maar het toeval heeft diamanten boren, en het lot, gevaarlijk listig, ziet vaak kans om zich vanuit de meest onverwachte positie toegang te geven tot de rotsachtigste natuur en daar grote schokken teweeg te brengen.

De blinde oude man die denkt dat hij nog een prachtige verzameling etsen heeft, de lichtzinnige en de vrome zus, de brief van het gestorven overbuurmeisje, de wanhopige man die in de kroeg van een Franse havenstad wordt afgeblaft door een serveerster maar toch blijft, de jongen die zijn moeder redt van een heilloos avontuur, de jongeling die ’s nachts gekust wordt en wil uitvinden door wie, de zakkenroller in zijn kanariegele manteltje; het zijn stuk voor stuk aanbevelingen om de verhalen te gaan lezen.

De Schaaknovelle heb ik herlezen in een nieuwe vertaling van Ria van Hengel en het meest opvallende verschil is de uitroep na het verslaan van de wereldkampioen schaak door een onbekende uitdager. Ernst van Altena vertaalt dit als “Zie zo! Afgemaakt!”, waar Van Hengel dit weergeeft als “Zo! Afgelopen!”. Dat is toch een verschil en ik heb de originele tekst niet gezien maar ben daar nu toch benieuwd naar. Overigens leuk om de geleerde Franz Joseph Gall in dit verhaal weer tegen te komen.

Vertaling; Ria van Hengel

1db4085bf26102e597844535a51444341587343
De Oostenrijkse Elfriede Jelinek won in 2004 de Nobelprijs voor de Literatuur. Daar zal de roman De pianiste in niet geringe mate aan hebben bijgedragen. Jelinek heeft een prachtige stijl van schrijven en construeert het verhaal zo, dat het op allerlei manieren benaderbaar is.

Dat verhaal is niet te ingewikkeld. Erika Kohut is een pianolerares uit Wenen die haar carrière niet van de grond zag komen. Zij woont samen met haar moeder die zorgt voor een verstikkende atmosfeer. Het mens wil alles van de handel en wandel van haar dochter weten en haar wil is vooral wet;

Maar vandaag is vandaag. Nu wordt er eindelijk geslapen! Dat eist de moeder vanuit het echtelijk bed, Maar Erika staat nog steeds voor de spiegel te draaien. Moederlijke bevelen raken haar als bijlen in de rug.

Erika maakt nachtelijke wandelingen door Wenen. Ze bezoekt peepshows en pornobioscopen. Ze begluurt plat op haar buik de verrichtingen van een Turk met een Weense in het stadspark. Bijna wordt ze gesnapt. Je kan je op dat moment afvragen hoe het met de geestesgesteldheid is van Erika. Dat kan je nog veel meer, als je leest dat ze zichzelf verwondt.

Daarmee stopt het niet. Ze heeft een leerling, Walter Klemmer, die geïnteresseerd blijkt in haar. Aanvankelijk houdt ze de boot af, zeker met de walmende adem van moeder in haar nek, maar uiteindelijk hebben ze een onhandig, seksueel contact in een bezemkast. Erika probeert het heft in handen te nemen door hem een brief te schrijven met hoe hij haar dient te behandelen.

Erika is van plan zichzelf in minieme hapklare brokjes toe te dienen aan de man. Hij mag zich aan haar niet overeten, hij moet voortdurend knagende honger lijden aan haar. Ze spaart zichzelf en geeft zichzelf slechts node uit, nadat ze al het mogelijke heeft bedacht. Ze woekert met haar ponden. Het kleingeld van haar lichaam zal ze voor Klemmer krenterig uittellen, zodat hij denkt dat het minstens twee maal zo veel is als zij in werkelijkheid uitgeeft.

Klemmer leest de brief en behandelt haar verlangens met banaal geweld. Als Erika tenslotte met een mes naar hem op zoek gaat…zult u dat vast zelf willen gaan lezen.

Bovenstaande geeft al een beetje prijs van de schrijfstijl van Jelinek. Die is prachtig, het zijn zorgvuldig gekozen zinnen. Hoewel bij, de geur van een pissoir doet denken aan een pestgroeve, ik geen idee heb van hoe een pestgroeve ruikt (wel van een pissoir overigens). Het is een roman bomvol thema’s als haat en liefde, zelfbeschadiging, voyeurisme, zelfvernietiging, masochisme, hysterie enzovoort. Je pakt een portret van Wenen mee door de uitgebreide beschrijving van de wandeling van Erika door de stad. Het verhaal wordt chronologisch verteld, dus het leest erg makkelijk. Onverbloemd, prachtig proza met rauwe randen in een Weens decor.

Vertaling; Tinke Davids

0842653fe371f58593878775877444341587343

Schaaknovelle van Stefan Zweig is een kort maar krachtig boek. Het verhaal is eenvoudig, de verteller vaart mee op een oceaanstomer en is getuige van een schaakwedstrijd tussen een onbehouwen, ongeletterde wereldkampioen schaken en een volslagen onbekende die hem uitdaagt.

De onbekende heeft naar eigen zeggen in twintig jaar geen schaakstuk aangeraakt, maar geeft de wereldkampioen geweldig partij. Hoe dat kan, verklap ik niet maar wordt in dit korte verhaal uitgelegd.

De novelle is een absolute aanrader. In kort bestek worden grote thema’s behandeld zoals de obsessie voor een spel (zelfs “schaakvergiftiging” wordt gebruikt), hebzucht, politieke manipulatie en marteling door het Nazi-regime. Daarin verwordt het schaakspel tot een psychologische verslaving, maar fungeert het ook als redmiddel tegen totale waanzin. Wat een mooie tegenstelling. Een tipje van de sluier over deze obsessie voor het schaakspel:

Maar in werkelijkheid wachtte ik…om mijn spel, mijn waanzinnige spel, te vervolgen met een nieuwe partij en nog een en nog een…ik deed van vroeg tot laat niets anders meer…onophoudelijk ijsbeerde ik, terwijl ik over de partijen nadacht, steeds sneller en sneller en sneller heen en weer, heen en weer, en steeds verhitter, naarmate de beslissing van de partij naderde.

Daar klinkt de waanzin al in door. Als de finale partij zijn einde nadert op het stoomschip, en de uitdager denkt gewonnen te hebben eindigt hij ook niet met het gebruikelijke “schaakmat”, maar zegt hij luid:

“Zie zo! Afgemaakt!”

Meer geef ik niet weg, lees het zelf. Ik kende de titel van dit boek, maar wist eigenlijk niet dat het postuum verschenen was, in 1943, een jaar na zijn tragische dubbele zelfmoord met zijn vrouw. Zij stierven in Brazilië, gevlucht voor de nazi’s, gedesillusioneerd over de toestand in Europa.

Vertaling: Ernst van Altena