archiveren

Maandelijks archief: mei 2015

9048817447.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Gisèle van Susan Smit  is een roman over de glazenierster en schilderes Gisèle en speelt zich af rondom de Tweede Wereldoorlog. Zij is in de leer bij Joep Nicolas, met wie zij een verhouding krijgt. Joep’s vrouw Suzanne is gelukkig open-minded en staat dat niet in de weg. Gisèle ontmoet ook Joep’s vriend, de dichter Adriaan Roland Holst, ofwel Jany. Dat is nogal een versierder en ook Gisèle valt voor hem. Jany heeft echter één echte muze, de actrice Mies Peters. Deze laatste klimt langzaam op van bijrolletjes tot wat grotere rollen, maar zal nooit de echte top bereiken.

Dit driemanschap, Gisèle, Jany en Mies, vormt de basis voor een makkelijk en vlot leesbare roman over het kunstenaarsmilieu voor en na, maar vooral tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het is namelijk ook een roman over keuzes. Iedere kunstenaar moet zich in de oorlog inschrijven in de Kultuurkamer, wil hij of zij het vak blijven uitoefenen. Die Kultuurkamer bepaalt wat er wel en niet getoond mag worden, je ligt aan des nazi’s leiband. Gisèle is duidelijk, nooit zal ze tekenen, ze legt liever haar kunst neer;

Tijdens een bezoek aan Bergen bracht ze het onderwerp bij haar vader ter sprake. Zodra ze het woord ‘cultuurkamer’ uitsprak, verstrakte het gezicht van haar vader. ‘Ik heb daar vaker over gehoord,’ zei hij. ‘Ik zou me daar nooit bij kunnen aansluiten,’ zei Gisèle, als aanloop naar een betoog waarin ze haar beslissing zou verdedigen. ‘Het zou me hoogst verbazen als je dat wel zou doen,’ onderbrak hij haar en ze voelde zich warm worden van dankbaarheid.

Jany voelt er ook niets voor. Hij schrijft zich uiteindelijk wel in maar met een dermate brutale brief, dat hij toch moet onderduiken. Mies heeft minder scrupules. Zij zet haar toneelcarrière op de eerste plaats, legt het aan met een Duitse officier en tekent. Haar ex-man is vertrokken om voor Duitsland aan het Oostfront te vechten en haar dochter Joyce heeft ze gestald bij een paar strenge tantes. Mies kan haar gang gaan. Haar verhouding met Jany is een lastige. Zij hebben allebei meerdere affaires maar blijven elkaar opzoeken.

Gisèle betrekt een pand aan de Herengracht in Amsterdam, waarin ze onderduikers huisvest, een Duitse schrijver en een Joodse jongen. Het is één grote familie en samen maken ze er het beste van. Gisèle gaat een relatie aan met de Joodse Buri. Bij razzia’s zijn er in het pand allerlei schuilplaatsen gemaakt, tot in de pianola aan toe.

Ondertussen neemt Jany grote risico’s terwijl hij onderduikt. Hij kan het nalaten om toch naar Amsterdam te reizen om Mies op te zoeken. Hij komt er mee weg. Uiteindelijk, aan het eind van de oorlog, wordt het tijd om de balans op te maken van de keuzes die gemaakt zijn.

Zoals gezegd is het een makkelijk leesbaar verhaal, maar dat is ook een beetje de makke. Het mist voor mij wat sfeer. Alles wordt opgeschreven zoals het is, maar soms zie ik liever een sfeer gecreëerd door de dingen die niet worden benoemd. Weglaten, of zaken beschrijven die niet direct met de handeling te maken hebben. Dat is ook de reden dat ik niet goed wist of en zo ja welk fragment ik moest citeren. Verder heet het boek Gisèle, maar zijn de hoofdstukken evenwichtig verdeeld over Gisèle, Jany en Mies. Het had ook Jany kunnen heten.

Het neemt niet weg dat ik de persoon van Gisèle erg interessant vindt. Alle personages hebben bestaan en er wordt keurig toegelicht wat er van ze geworden is. Ondanks mijn lichte bezwaren heb ik er dan ook best van genoten. Onderstaand een interview met Gisèle.

Lees ook de bespreking van Bettina

3d350f9b74139835931566c5841444341587343
Warhol, Kunst als commercie is het tweede deel van de Taschen-serie van De Volkskrant over moderne schilderkunst. Klaus Honnef schetst in 90 pagina’s het leven van de pop-art kunstenaar Andy Warhol.

Andy Warhola is van Tsjechische origine en studeerde van 1945 tot 1949 aan het Carnegie Institute of Technology in Pittsburgh. Daarna vertrekt hij naar New York, waar hij als reclametekenaar aan de slag gaat. Daar was hij goed in, maar hij zag zichzelf toch echt als kunstenaar. Juist in die richting koos hij voor een weg die opzien baarde op zijn minst, maar ook irriteerde en veranderend was. Daarnaast combineerde hij zakelijke handigheid met zijn eigen transformatie tot ‘kunstster’;

Henry Geldzahler, een vriend van het eerste uur…, roemde de ‘samensmelting van commercie en kunst’ van de kunstenaar. Zonder de bewuste stilering van zijn persoonlijkheid tot een wereldvreemde ster zouden de zaken waarschijnlijk aanzienlijk minder succesvol verlopen zijn.

Aanvankelijk bestond zijn kunst uit teken- en schilderwerk. Hij zag af van de striptekening toen hij zag wat Roy Lichtenstein daarin al had bereikt en legde zich toe op aquarel en later op zeefdrukken. Een belangrijk thema is het consumentisme. Bekend zijn de afbeeldingen van de Campbell’s soepblikken, de Brillo-dozen en de Amerikaanse dollarbiljetten. Doodgewone, alledaagse zaken die hij vergroot en verveelvoudigt. Dat doet hij niet alleen. In zijn atelier in New York heeft hij niets minder dan een productiefabriekje. Warhol bedenkt het concept en de kleuren en waar herhaling nodig is, en dat komt vaak voor in zijn werken, kunnen de medewerkers de rest doen.

Zijn portretten zijn ook bekend. Marilyn Monroe, Mao Tse Tung, Elizabeth Taylor, Mick Jagger, een enorm scala wordt door hem vereeuwigd. Over zijn iconische Monroe-portretten zegt Warhol;

“Voor mij is Monroe niets anders dan een persoon zoals alle andere. En wat betreft de vraag of het een symbolische daad is om Monroe in dergelijke felle kleuren te schilderen, kan ik slechts zeggen: mij ging het om de schoonheid en ze is mooi, en als iets mooi is dan zijn het wel mooie kleuren. Dat is alles. Zo ongeveer zit het in elkaar.”

Als persoon doet hij zich gelden in New York. Hij heeft zijn haar blond geverfd en ontbreekt op geen feestje. Zijn werk sloeg in als een bom maar werd geaccepteerd en het geld stroomt binnen. In 1964 volgt een aanslag op zijn werk, een vrouw schiet op de Monroe-portretten. Dat wordt in 1968 veel ernstiger, als het enige lid van S.C.U.M. (Society for Cutting Up Men), Valerie Solanis, Warhol neerschiet . Hij wordt hierbij levensgevaarlijk verwond en zal permanent klachten blijven houden.

Toch is hij niet te stoppen. Naast zijn zeefdrukken maakt hij decorstukken en films. Met de Velvet Underground en het Duitse model Nico doet hij projecten, hij geeft een tijdschrift uit en hij schrijft boeken. Hij wordt ook steeds bekender en excentrieker. Een voorbeeld van hoe het er aan toe ging, als de Kennedy’s al zitten te wachten tot de bruiloft van hun nichtje kan beginnen:

Daar rijdt, 25 minuten te laat, een limousine voor, die zacht verend een uitzinnig paar aankondigt: popzangeres Grace Jones in een gifpaarse bontjas en Andy Warhol, geheel in zwart leer gehuld, op de schouders de onvermijdelijke rugzak. ‘Daar is-ie’, wordt uit de menigte geschreeuwd, ‘nu kan de show beginnen.’

Ondanks deze groteske wereld, maakte de man, die uiteindelijk alleen met zijn moeder en een hele bende katten leefde, ook veel soberder werk. Hoewel ik fan ben van veel van zijn werk, vind ik dit het mooiste. De portretten van de ‘Thirteen Most Wanted Men”, die hij bestemde voor op straat, op het New York State Pavilion. Ook die deden veel stof opwaaien. De sobere weergave van een elektrische stoel of van de krantenkoppen waarin dodelijke ongelukken vermeld werden, vaak met de foto erbij. Die stemmen net wat meer tot nadenken, wat mij betreft, dan de Noodle Soup van Campbell’s.

Vertaling: Jan Wynsen

9warholsfair64

“13 Most Wanted Men”

9025367836.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
De essays van Michel de Montaigne. Dan heb je ze ineens alle 107 gelezen, 1377 pagina’s achter elkaar. Waarvan wordt gezegd dat je ze niet allemaal achter elkaar moet lezen. Wat ik natuurlijk wel heb gedaan. Wat mij overigens uitstekend is bevallen, ik heb mij geen moment verveeld.

Montaigne trok zich in 1570 terug uit het openbare leven om de “Klassieken” te gaan bestuderen en om zijn gedachten op papier te zetten. Aanvankelijk in korte geschriften, later in veel langere betogen. De onderwerpen gaan vaak over persoonlijke ervaringen en algemeen bekende gemoedstoestanden, zoals de titels laten zien; ‘Over droefheid’, ‘Over de ijdelheid’ en ‘Over de vriendschap’ zijn wat voorbeelden. Hij geeft zelf aan hoe hij te werk gaat:

Hoe grote nonsens ik ook te berde breng, ik ben niet van plan die te verbergen…Want ook wat ik nu schrijf zijn míjn gevoelens en meningen. Ik breng ze naar voren als wat ík geloof, niet als wat men geloven moet. Het gaat er mij alleen om hier mijn eigen ik te ontdekken, dat er morgen misschien anders uitziet, als ik verander met het nieuwe dat ik leer.

Als ik nadenk over waarom mij dit boek zo goed is bevallen, dan is dat ten eerste omdat het een prachtige inkijk in de 16e eeuw verschaft. Amerika is net ontdekt en de gruwelen van de ‘conquistadores’ in Zuid- en Midden-Amerika zijn dan al doorgedrongen tot Europa. De ‘Decamerone’ wordt gezien als moderne literatuur en Copernicus en Galileï poneren boude stellingen over de plaats van de aarde in het heelal. Er gebeuren dingen. Ten tweede is het de vertelwijze. Alsof hij je een persoonlijk verhaal zit te vertellen en feitelijk doet hij dat ook. Hij geeft het zelfs aan in zijn voorwoord, het boek is bestemd voor vrienden en verwanten. Voilà, ik behoor ineens tot zijn ‘inner circle’.

Verder is hij redelijk no-nonsense en ook dat bevalt. Hij hekelt de heksenprocessen van zijn tijd met woorden zoals wij er nu tegenaan kijken;

wat is er met het verstand van een rechter aan de hand dat hij op grond van andermans verklaringen gelooft dat iemand in staat is op een bezemsteel uit de schoorsteenpijp weg te vliegen?

Geen alcohol schenken aan kinderen voor hun zestiende of achttiende levensjaar, geeft hij aan. We hebben het er in onze tijd nog over. Waarom worden de dingen door wijsgeren met opzet zo moeilijk gezegd? Meer cachet geven aan loze materie, vertelt hij. Als hij voor zijn nierstenen rattenkeutels voorgeschreven krijgt schuift hij dit terzijde.  Hij gaat voor degelijke wetenschap en anders niets. Ook zijn eigen tekortkomingen schuwt hij niet;

Ik persoonlijk vind elk antwoord uitstekend, als het maar ter zake is. Maar als de discussie warrig en ordeloos verloopt, verlies ik de draad en klamp mij nurks en ongenuanceerd vast aan de uiterlijke vorm en begin schamper en verbeten te disputeren, zó bedillerig dat ik er later het schaamrood van op mijn kaken krijg.

Het zijn 107 essays met een veelheid aan onderwerpen. Wel gelardeerd met een niet-aflatende stroom aan voorbeelden en anekdotes. Uit zijn eigen leven, maar vaak ontleend aan de “Klassieken”. Het leest geweldig en de vertaler heeft hier ook de hand in. Ik weet niet wat er in het origineel heeft gestaan, maar ik kom woorden tegen als “moeders pappot”, “hineininterpretiert’, “zielenpiet” en “haastje-repje” en het lijken de enige juiste woorden.

Vertaling; Hans van Pinxteren