archiveren

Nederland

De Gouden Eeuw in 500 portretten, taferelen en analyses is een omvangrijk werk van 1593 pagina’s, verdeeld over twee boeken. U kunt het als één boek beschouwen; band 1 bevat alle denkbare onderwerpen onder de letters A t/m L en band 2 die onder de letters M t/m Z. De paginanummering loopt gewoon door, maar de toch al niet dunne delen worden zo iets handzamer in het gebruik.

Het werk staat onder redactie van Willem Frijhoff. Hij is emeritus-hoogleraar moderne geschiedenis en hoogleraar cultuurgeschiedenis. Mederedacteuren zijn Catherine Secretan, onderzoekster aan het Centre national de la recherche scientifique te Parijs en Andreas Nijenhuis-Bescher, hoogleraar Dutch Area Studies. Verder zijn er voor vele lemma’s gastbijdragen van talloze specialisten.

Eerst de koe maar eens bij de hoorns gevat, want het begrip Gouden Eeuw is een tikje beladen sinds het Amsterdams Museum heeft aangegeven de term niet meer te zullen gebruiken, omdat die eeuw immers lang niet voor iedereen goudomrand was. Natuurlijk zit daar een kern van waarheid in en deze uitgave wijdt er een apart lemma aan. Daaruit blijkt dat de museale kritiek op het begrip de recente ontwikkelingen tussen historici weerspiegelt. Het begrip Gouden Eeuw is desondanks een herkenbaar uithangbord voor musea en publicaties. Het begrip werd al gebruikt in de zeventiende eeuw en is voor deze publicatie ook gehandhaafd, zij het uiteraard met de nodige aandacht voor de schaduwkanten van die periode, zoals blijkt uit lemma’s over onder meer de slavernij en de armoede.

Interessant is dan wel weer om te lezen dat armoede toendertijd een relatief begrip was;

Vroegmoderne samenlevingen waren sociaal gelaagd. Eer en aanzien bepaalden ieders plaats. Elke daling op die maatschappelijke ladder gold als ‘verval in armoede’. In de loop van de zeventiende eeuw ontstonden dan ook allerlei beursjes en fondsjes, gesticht en gefinancierd door specifieke beroepsgroepen, ten behoeve van de eigen leden en hun families die beneden hun stand dreigden te geraken ook wanneer dat niet direct tot gebrek leidde.

Als je een dergelijk overzichtswerk wil samenstellen over De Gouden Eeuw lijkt het me een opgave om de onderwerpen samen te stellen. Toch vind ik dat de redactie hier prima in is geslaagd. Je verwacht figuren als Willem van Oranje, Hugo de Groot, Johan van Oldebarnevelt, de gebroeders De Witt, Rembrandt van Rijn, Johannes Vermeer, Frans Hals, Joost van den Vondel, Pieter Cornelisz Hooft, Michiel de Ruyter, Maarten Tromp enzovoort. Maar die lijst is verre, verre van compleet. Het perpetuum mobile van Cornelis Drebbel, de filosofische conflicten van Antoine Arnauld, de geschriften van Daniel Jonctys die als één der eersten de martelpraktijken aanviel en de radicale vrijdenker Adriaan Koerbargh krijgen ook hun plaats.

Naast personen speelt topografie ook een belangrijke rol. Plaatsen als Amsterdam, Rotterdam, Antwerpen en Brussel, maar ook Zutphen, Veere, Enkhuizen, Deventer, Goes, Oudewater en Harderwijk krijgen hun hoofdstuk, maar ook Malakka, Ceylon, Deshima en Suriname en ook hier is de lijst nog verre van compleet.

Ik houd ervan om dergelijke boeken helemaal te lezen. Je leest van onderwerp naar onderwerp en er staan onverwachte verhalen in. Een hoofdstuk over gezelschapsspellen bijvoorbeeld waarin staat dat ondanks, of juist dankzij de (niet altijd geweldige) historische banden met Spanje niet de Spaanse symbolen als bokalen, zwaarden, staven en munten de boventoon voerden, maar juist de Franse symbolen zoals daar zijn klaveren, schoppen, harten en ruiten.

Er zijn delen over geur en reuk, over wijn en wijnhandel, vermaak en buitenspelen, carillons, frugaliteit, overstromingen, plooierijen, moedernegotie en monarchomachen. Nee, ik had ook niet al die kennis voorhanden en ik heb aardig wat bijgeleerd. Over de schilderkunst bijvoorbeeld. Er komen talloze schilders voorbij, maar ook hun kunst zelf wordt uitgebreid beschreven. Zo ging de schilder Michiel Jansz van Mierevelt bijna industrieel te werk in zijn portretkunst;

Voor al zijn portretten gebruikte hij hetzelfde in stippellijnen uitgetekende silhouet als basis. Dit maakte het mogelijk om van tevoren de ruimte tussen de ogen te bepalen en de richting van het gezicht, onafhankelijk van het geslacht of de status van zijn model, aangezien ze over het algemeen als halffiguren werden afgebeeld en de handen niet in beeld kwamen. Door deze methode leken al zijn werken weliswaar op elkaar, maar het zorgde er ook voor dat hij kon voldoen aan de almaar groeiende vraag naar portretten, waarvan hij in Delft het monopolie had.

Er moest immers geld verdiend worden. Ook Jan van Goyen had het er druk mee. Om aan de vraag te voldoen en om er wat aan over te houden diende hij om de twee dagen een landschap af te hebben.

Zo bevat dit boek, of de twee banden, een overvloed aan feiten, kennis en weetjes. Het belang van de overwinning op Zutphen was zo belangrijk voor Lodewijk XIV, dat het stadswapen van Zutphen nu prijkt op het plafond van de Grande Galerie in Versailles. Ik wist het niet. Enige humor vindt u ook tussen al die feiten, zoals in het lemma Zondag (‘gereformeerde’ wijze van naleving van de sabbat), over het bijwonen van de kerkdiensten;

Er werd vaak vals gezongen en het was bovendien een ware kakofonie omdat elke kerkganger de vertaling en melodie van zijn eigen voorkeur volgde. Vanaf 1650 bracht het orgel – lang door dominees tegengehouden omdat orgelspel de gemeente te veel zou afleiden – wat orde in die kakofonie.

Omdat er zoveel auteurs aan deze uitgave hebben meegwerkt zijn doublures in de tekst af en toe onvermijdelijk, maar voor mij werkt die kracht van de herhaling wel. Zo weet ik nu dat Michiel de Ruyter niet per se de grootste held is van de tocht naar Chatham, waarbij het Engelse vlaggenschip werd buitgemaakt. De gebroeders Cornelis en Johan de Witt bedachten het plan (De Ruyter was aanvankelijk tegen maar Cornelis De Witt drukte het door). Verder staan er talloze prachtige afbeeldingen in het boek of landkaarten ter verduidelijking van de tekst.

Omdat ik veel geschiedenisboeken lees zal ik dit boek regelmatig uit de kast trekken om er nog eens een onderwerp bij te pakken. Deze verzorgde uitgave leent zich daar uitermate goed voor.

De Zwijger is een biografie over het leven van Willem van Oranje van cultuurhistoricus René van Stipriaan. Een boek van 719 pagina’s en met een uitputtend notenapparaat van 160 pagina’s. Uitputtend wil niet zeggen vermoeiend. Het is, als het hele boek, zeer de moeite waard.

Willem van Oranje is voor mij iemand met heel veel klokken en evenzovele klepels. Door het onlangs bekijken van de gefilmde geschiedenis van Nederland Het verhaal van Nederland zat ik toch al lekker in de vaderlandse geschiedenis dus dit boek kon ik niet laten liggen.

Nu is er nogal wat geschreven over Willem van Oranje, dus wat moet een hedendaagse biografie bieden dan? Het boek moet duidelijk maken hoe Oranje de loop van de geschiedenis beïnvloedde. Een relaas van belangrijke levensfeiten in de context van de grotere geschiedenis is wel een minimale vereiste. De auteur is echter naar meer op zoek. Van Stipriaan;

Een biografie van Willem van Oranje zal de vraag moeten beantwoorden waar in zijn overwegingen ideeële motieven leidend waren, en waar het eigenbelang het overnam. En ook dan moeten we er rekening mee houden dat eigenbelang regelmatig verpakt werd in een hooggestemd verhaal. Daar wordt voor zijn biograaf het leven van Oranje complex.

We kennen Willem van Oranje natuurlijk als grote tegenstander van de Spanjaarden. Opstandeling tegen Filips II en zijn gevreesde hertog Alva. Het begon natuurlijk niet zo. Oranje was zijn loopbaan al begonnen bij de vader van Filips, Karel V, en hij maakte deel uit van het rondreizend gezelschap toen Filips als de nieuwe machthebber werd geïntroduceerd.

Oranje wordt een belangrijke figuur in Europa en wordt bevelhebber van het keizerlijke leger in de Nederlanden. Filips stelde Oranje ook aan als staatsraad die de vorst van advies voorzag en hij werd Ridder in de Orde van het Gulden Vlies. Niet mis allemaal, maar de politiek van Filips inzake religie en het landsbestuur zorgde ook voor de nodige oppositie. De toegestane religie was het katholicisme en het protestantisme lag in de verdrukking. Willem van Oranje en onder meer de graven Van Egmont en Van Horne gingen in de oppositie. Oranje stond tolerantie ten opzichte van godsdienst voor en was tegen de strenge katholieke leer die werd opgelegd, maar hij leek nog wel twee gezichten te hebben en hier wordt het interessant;

Oranje straalde al enige tijd uit dat de katholieke scherpslijpers in zijn omgeving eraan moesten wennen dat hij op godsdienstig terrein een gematigde koers wilde volgen, waarin voor verkettering van protestanten geen plaats meer was. Voor wie Oranje graag wilde indelen in een specifiek religieus kamp volgden verwarrende jaren.

Hij zou steeds meer kleur bekennen en daarmee meer anti-katholiek. Daarmee werkte hij de Beeldenstorm in de hand. Dat wilde hij niet en wat hij nog minder wilde was het vervolg. Filips was hier zo kwaad over dat hij de hardliner Alva naar de Nederlanden stuurde, die met zijn Bloedraad voor een ongekende repressie zorgde. De graven Van Egmont en Van Horne zouden dit ondervinden, zij werden vermoord. De veldtocht die Oranje zou ondernemen was een faliekante mislukking en dat kon hij zich niet permitteren met de bloedbaden van Naarden en Zutphen nog in het geheugen, waarbij praktisch de totale bevolking door de Spanjaarden werd uitgemoord.

Uiteindelijk kwam de kentering. Oranje trok zich terug en verzamelde fondsen, wist samen te werken met de eveneens opstandige Watergeuzen en wist slimme allianties en verbonden te smeden. Hij had de wind op een gegeven moment ook mee omdat Alva wel erg wreed tekeer ging en zware belastingen aan het volk oplegde. Hier gaan landsbelang en eigen belang van Oranje voor een deel samen, want er was inmiddels beslag gelegd op zowat al zijn bezittingen, inclusief zijn prinsdom Orange in Frankrijk, dat hij overigens nog nooit gezien had.

Willem van Oranje wordt uiteindelijk vogelvrij verklaard en overleeft een moordaanslag. Niet voor lang, Balthasar Gerards zou Oranje uiteindelijk vermoorden.

Er valt erg veel te zeggen over dit boek. Uiteraard heb ik het hoog over samengevat, want er is veel meer. Zijn vele, vaak strategische, huwelijken die hij sloot. Zijn zoon die veertig jaar in Spaanse handen vast zou blijven zitten, de belegeringen van Haarlem en Alkmaar, de inname van Den Briel en het Leidens ontzet. Het was mij niet bekend hoe belangrijk de broer Lodewijk van Willem van Oranje voor hem was, zowel als raadgever als in het veld. De heer van Brantôme gaf een rake observatie van de twee in toch voor hen moeilijke tijden;

Brantôme liet een en ander op zich inwerken, nam en passant waar dat Oranje een ‘erg mooi voorkomen had, en een mooi postuur’, en een eindje boven zijn broer Lodewijk uitstak. Hij zag ook dat Oranje iets triests over zich had en liet doorschemeren dat hij wel heel erg door het lot op de proef werd gesteld. Het gezicht van Lodewijk stond vrolijker, en hij toonde zich ook veel vastberadener dan Oranje. ‘De prins op zijn beurt is wijzer, volwassener en bedachtzamer.’

Het maakt ze ineens menselijk en dat is mooi om te lezen. Een eye-opener was ook het belang van het Wilhelmus voor Oranje. Er wordt uitgebreid ingegaan op de tekst en de mogelijke auteur. Ook op de laatste woorden van Oranje toen hij stierf. Hij zou de volzin uit hebben gesproken

‘Mijn God, ontfermt u over mijn ziel, mijn God, ontfermt u over dit arme volk .’

Dat is lastig te rijmen met de autopsie die zegt dat hij zowat op slag gestorven zou moeten zijn, maar er is iets over te vertellen, gaat u het vooral lezen.

Dan waar dit boek ook om te doen is. Was Oranje een pure patriot of speelden er ook eigen belangen? Beiden. Hij wilde een sterke oppositie tegen het Spaans gezag en was voor religieuze tolerantie. Hij had ook aanzienlijke belangen en soms liet hij zich in de kaart kijken, zoals in een brief aan zijn broer Jan, die het stadhouderschap van Gelderland weigerde voort te zetten, want

‘het zou ons huis tot des te meer welvaart en gunstige omstandigheden hebben gevoerd.’

Het lot van de Nederlanden en de welvaart van het huis van Nassau waren in het hoofd van Oranje innig met elkaar verbonden. Politieke macht, maar ook rijkdom, moest stevig verankerd worden, aan het huis en aan de dynastie. Een eye-opener zoals er veel meer in het boek staan en een absolute aanrader voor iedere liefhebber van de vaderlandse geschiedenis.

Nabrander: leuk om te vernemen dat de auteur René van Stipriaan met dit boek de Libris Geschiedenis Prijs van 2022 én de Nederlandse Biografieprijs 2022 heeft gewonnen

Nog een nabrander: er is onderzoek gedaan of het bloedbad in Zutphen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, door historicus Johan Visser. Hij heeft daar een boek over geschreven en u kunt daar hier meer over lezen. Wordt wellicht vervolgd.

De hoeve en het hart van historisch onderzoeker en journalist Enny De Bruijn is de kroniek van een boerenfamilie uit de Gouden Eeuw. Die kroniek kon worden geschreven omdat Arien van Rijckhuijsen, boer te Herwijnen, brieven schreef aan zijn zoon Gijsbert van Rijckhuijsen in Leiden. Gijsbert kopieerde deze brieven nauwgezet en heeft ze goed bewaard en dat heeft ertoe geleid dat De Bruijn die brieven als uitgangspunt kon nemen om het dorp Herwijnen in de Tieler- en Bommelerwaard tot leven te brengen. Niet alleen Herwijnen komt tot leven, maar ook nabijgelegen dorpen aan de Waal als Hellouw, Haaften en Varik worden bezocht.

Nu is dit geen brievenboek, het is meer dan dat. Uit het boek blijkt dat De Bruijn uitgebreid archiefonderzoek heeft gedaan om beweringen in brieven na te gaan maar ook, en dat is nog belangrijker, om ze meer inhoud en diepte te geven. Ik kom er op terug.

Het gaat niet alleen om de familie van boer Arien en zijn zoon, want Arien was geïnteresseerd in zijn stamboom en de verhalen daarover en heeft uitgebreid onderzoek daarnaar gedaan. Daarom gaat dit boek over de periode 1600-1750, het neemt het perspectief van de boeren als uitgangspunt en beschrijft vijf generaties van één boerenfamilie. Daarbij gaat het om de buitenkant van het boerenleven maar vooral ook om de binnenkant: moraal, opvattingen, mentaliteit, levensbeschouwing en identiteit. Dat wordt beschreven in delen met de titels Eer, Liefde, Bezit, Werk, Cultuur en Geloof.

Om te beginnen was Arien een geletterde boer. Hij kon lezen, schrijven en rekenen en had een aardig bezit aan grond. Geletterd zijn was nodig, want er moest handel gedreven worden met de opbrengst van het land. Er werd zuinig geleefd en uitgaven en inkomsten werden nauwgezet bijgehouden. Dat viel niet altijd mee want een eenduidig muntenstelsel was er nog niet;

Als je als boer op de markt een paar koeien wilt kopen voor twaalf Vlaamse ponden, moet je dus beseffen dat dat overeenkomt met 72 gulden. En als een koopman jou een rozenobel wil laten betalen, dan moet je weten dat een Gelderse rozenobel 7 gulden en 9 stuivers waard is, maar dat de dubbele Engelse rozenobel meer dan dubbel zoveel geldt. Al die koersen moet je in je hoofd paraat hebben, en daarbij in staat zijn bedragen snel om te rekenen en een en ander goed in je boek te noteren.

De bedrijven waren vaak gemengd en omdat het dorp aan de Waal lag waren de boeren ook verantwoordelijk voor een stuk dijk. Dijkdoorbraken kwamen veelvuldig voor en de gevolgen waren vaak ernstig. Als voorbeeld wordt een gat van 300 meter in de Lekdijk genoemd bij Wijk bij Duurstede, wat tot overstromingen heeft geleid tot aan Utrecht toe. Er moet dan veel grondwerk verzet worden en mannen staan met een handwaterpomp dag en nacht te pompen om water weg te krijgen.

Naast gemengde bedrijven waren er ook boeren die zich specialiseerden. Sommigen in de aanleg en onderhoud van dijken, maar er kwamen ook paardenhandelaren voor. Door de conflicten en oorlogen in die tijd was er een voortdurende behoefte aan paarden voor het leger. Niet direct om oorlog op te voeren, maar wel paarden die karren met wapens, voedsel en andere goederen konden voorttrekken. Daar bestaan allerlei officiële papieren over maar interessant is hoe er gehandeld werd en waar men op lette. Op de kleur van het paard bijvoorbeeld;

Over de kleuren moet men in het algemeen dit weten, dat iedere ongemengde kleur slecht is. Wit namelijk schept kinderen van het slijm, laffe, vreesachtige, slappe paarden. Zwart geeft tengevolge van de zwarte gal indolente, armzalige en weerspannige paarden.

Ook geboorte, trouwen en de liefde en het sterven komen uitgebreid aan bod. De overgrootvader van Arien, Alart Gijsberts kwam vroeg aan zijn einde omdat hij door ene Jan Elissen werd doodgeslagen. Wat daarover officieel bekend is staat in één zin, neergeschreven door de richter van de Tielerwaard in zijn lijst van ‘manslagen’ uit deze periode;

‘Alart Gijsbertssen tot Herwijnen is nedergelijt bij eenen Jan Eelissen.’

Wat De Bruijn vervolgens knap doet, en dat bedoel ik met het verhaal inhoud en diepte geven, is op zoek gaan naar de emoties achter dit verhaal. Hoeveel kinderen had Alart, wie was die Jan Elissen en zo komt ze erachter dat de mannen elkaar goed gekend hebben. Sterker, dat hun ouders een tijd naast elkaar hebben gewoond. Beiden zijn in goeden doen met een prima positie in het dorp en dan slaat ineens de vlam in de pan en wordt er iemand vermoord. Het is boeiend om te lezen.

Moord is een misdrijf, maar er komen genoeg andere zaken voorbij die de gemoederen bezig houden. Er worden veel processen gevoerd om bezit. Het geloof is belangrijk dus als er een dominee wordt benoemd waar men niet op zit te wachten is dat een issue in die tijd. Helemaal als die dominee beticht wordt van ongewenst gedrag. Die aanklacht werd ingetrokken maar de dominee werd al niet meer gepruimd door het dorp en dat wordt (weer na onderzoek door de auteur) gestaafd door bewijs dat er praktisch niemand meer werd gedoopt bijvoorbeeld.

Zo gaan we aan de hand van de brieven van Arien door een flink stuk geschiedenis heen. Hoewel het geen brievenboek is wordt er natuurlijk veel geciteerd. In de taal van die tijd en dat is prima te volgen (enige inspannig van u mag best verwacht worden) en te lastige woorden worden keurig toegelicht. Het geeft een prachtig beeld van een hardwerkende familie dat ik met veel plezier heb gelezen. Ik sluit af met Arien zelf aan het woord te laten, zomaar een stukje uit een brief in 1742, waarin hij vertelt dat hij veel kosten heeft gehad met het rechtzetten en opnieuw dekken van de hooiberg en dat er een muizenplaag heerst;

Daer wort hier gezeijt, dat ‘er wel 150 mergen koorn zal zijn, dat niet gemaeijt sal kunnen worden. En ’t gras en de weijlanden hebben de muijsen meest op gegeten.
Luijden die 80. of me’er jaren [zijn], hebben geen verhael gehoort, van so een menichte muijsen. So dat het hooij hier duur is, en zal nog duurder worden.

54b9a753c6baa765976325a7467444341587343_v5
Katholiek in de Republiek is de pakkende titel van dit boek van jurist en historicus Carolina Lenarduzzi. Zij promoveerde in 2018 aan de universiteit Leiden op een historisch proefschrift over de katholieke subcultuur in de Republiek en dit boek is de prima leesbare versie daarvan voor een wat breder publiek.

Wellicht mag de grondslag bekend zijn. Na de Nederlandse Opstand tegen hun landsheer Filips II werd in het noorden de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden gevormd. Vanaf het jaar 1580 werden daarmee een aantal anti-katholieke edicten uitgevaardigd die de grondvesten onder het bestaan van overtuigde katholieken deed schudden. Ze mochten hun geloof niet meer in het openbaar belijden en moesten toezien hoe hun belangrijke rituelen en symbolen als ‘paapsche superstitien ende affgoderie’ werden geweerd en hoe hun heilige objecten het mikpunt van spotternij en vandalisme werden.

De aanleiding voor de studie en dus voor dit boek was het paradoxale samengaan van het verbod op de uitoefening van het katholieke geloof en het bestaan van een bloeiende katholieke gemeenschap. Lenarduzzi wil beschrijven wat een inwoner van de Republiek tot een katholiek maakte en dat doet ze aan de hand van een aantal egodocumenten, variërend van particuliere kronieken en dagboeken tot poëzie en liederen.

Het boek is verdeeld in drie delen. Het eerste deel, Van mainstream naar marginale cultuur, onderzoekt de marges waarin katholieken nog zichzelf konden zijn. Hun kerken en kloosters kregen andere bestemmingen maar er verschenen bijvoorbeeld schuilkerken. Katholieke bestuurders werden verbannen en anderen, zoals de priester Franciscus Dusseldorpius (1567-1630) emigreerden zelf. Dusseldorpius liet een aantal jaarboeken na waaruit vaak geciteerd wordt. Hij beschrijft het bestaan van glippers, de katholieken die liever in ballingschap gingen dan onder het juk van de ‘ketters’ te moeten leven. Ook worden in dit deel de katholieke herinneringsculturen beschreven en hoe die nog steeds een rol speelden in het dagelijks leven. Het gaat dat om de verbeelding van het verleden, processies en bedevaarten die nog steeds plaatsvonden en de religieuze objecten die nog overal werden verborgen.

Het tweede gaat dieper in op De katholieke gedragscode. Hoe kijken de katholieken naar de wereld en hoe bewegen ze zich hier in? Alle vanzelfsprekende rituelen moesten immers heroverwogen worden. Een priester kon niet zomaar over straat;

De vanuit Gouda naar Amsterdam gevluchte broeder Wouter Jacobz noteerde in 1572 in zijn dagboek, dat priesters zieken bezochten ‘in vrouwencleeder […] om tselfde den guesen te verduysteren.’

Lenarduzzi gebruikt veel van dergelijke voorbeelden en dat maakt het tot een levendig boek. Er staan ook langere fragmenten in en dan moet u zich even concentreren op het taalgebruik, er wordt geen vertaling bijgegeven. In dit deel merken we ook hoe belangrijk de muziek is in het katholieke geloof. De liturgische gezangen verloren hun gebruikelijke setting en veel expertise ging verloren. Dat was van belang, want kosteres Tryn Oly (1585-1651), uit wiens geschriften ook vaak wordt geciteerd, gaf aan dat muziek belangrijk was voor de aanwas van nieuwe katholieken;

Weyntgen Hendriks, bijvoorbeeld, besloot haar wereldlijke leven vaarwel te zeggen toen de ‘soeticheyt des gesank’ en de ‘lieffelicheit der spelende instrumenten’ van de Haarlemse maagden haar ziel raakten.

Het derde deel tenslotte heet Dynamiek en gaat over het feit dat de katholieke gemeenschap en haar gedragscode geen statische maar dynamische grootheden zijn. Ze zijn onderhevig aan beweging en verandering, zowel intern als extern. Een voorbeeld hiervan is het schisma dat ontstond tussen rooms-katholieken en jansenisten. Ben je al een onderdrukte groep, moet je nog uitmaken of je wel in de juiste onderdrukte groep zit. Dat onderdrukte gevoel kwam er ook wel eens uit en katholiek geweld kwam dan ook voor. De Kroniek van het Sint Geertruyklooster beschreef tot in detail hoe de Bossche stadhouder Martinus Achterdijck in 1673 aan katholiek geweld ten prooi viel. Er overkwam hem van alles

Maer oock verschijnde slaegen, soo binnen als buijten de deure bij hem ontfangen, hem noch geïnfligeert was een seer periculeuse wonden int hooft, penetrerende tot in het pericranium, ende alnoch een diepe steeck met een moortpriem int dick van sijn lijff;

U heeft meteen een idee van al die fragmenten en hoe ze te lezen. Aparte vermelding verdienen de prachtige illustraties in het boek, soms over twee pagina’s. Het is een zeer interessante inkijk in de belevingswereld van een religieuze minderheid die zich toch behoorlijk liet gelden.

9020534866.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
De dageraad van Holland van heraldicus en historicus Henk ’t Jong beschrijft de geschiedenis van het graafschap Holland in de periode 1100-1300. Het sluit naadloos aan op het boek Strijd om West-Frisia van Kees Nieuwenhuijsen, dat de periode 900-1100 behandelt.

Floris II, Dirk VI, Floris III, Dirk VII, Willem I, Floris IV, Willem II, Floris V, Jan I; daar gaan we weer. Even het hoofd erbij houden want dit zijn alleen de hoofdrolspelers. Ook hun familieleden lopen over het toneel, vaak met dezelfde namen of varianten daarop. Concentreren dus, maar de auteur helpt daar goed bij. Voor in het boek staat een duidelijke stamboom waarin die verbanden in één oogopslag duidelijk worden. Iedere graaf heeft ook zijn eigen hoofdstuk en we lezen keurig in de tijd mee, dat scheelt ook.

De auteur maakt zich er sterk voor dat hij alleen afgaat op de feiten. Hij schroomt ook niet te zeggen als hij iets niet weet en geeft in het begin al aan dat we van de eerste twee graven, Floris II en Dirk VI, zo goed als niets weten. Van de volgende vier wat meer (in een glijdende schaal) en van de laatste drie behoorlijk veel. De bronnen waaruit geput is zijn onder meer het Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, de Annales Egmundenses ofwel de jaarkroniek uit de abdij van Egmond (1120-1205) en de berijmde geschiedenis van de grafelijke klerk Melis Stoke, de zogenaamde Rijmkroniek.

Nu is graaf Floris V de enige die het tot de canon van de Nederlandse geschiedenis heeft geschopt. Wellicht is bekend dat zijn ‘veroveringen’ ertoe hebben geleid dat ‘zijn’ edelen tegen hem in opstand kwamen en hem doodden. Veel lesmethodes en websites geven aan dat hij dit aan zichzelf te danken had maar dat ligt toch wat genuanceerder zoals uit dit boek blijkt en daarom is het ook een nuttig boek. Het kwam allemaal niet uit de lucht vallen.

Maar er is meer. We reizen door een Holland zoals we dat niet meer kennen en we zijn bij het ontstaan van steden als Dordrecht, Amsterdam, Gouda en Delft. Ik ben benieuwd hoevelen weten waar überhaupt de naam ‘Holland’ vandaan komt;

Het gebruik van de naam Holland, of eigenlijk Holtland, laat zich terugvoeren tot rond 1061. In een mogelijk Utrechtse bron, die als basis voor de Egmondse Annalen kan hebben gediend, komt die naam voor het Friese graafschap al voor…De naam wijst eerder op een bosrijk gebied, ‘holt’ is hout, maar dan ‘hoog opgaande eikenbossen’ in plaats van ‘lage elzen- en wilgenbossen…[die] woud genoemd’ werden.

In al die verhalen over de graven spelen de belangen mee in het graafschap Holland, maar wordt ook het grotere beeld nooit vergeten. De onlusten met West-Frisia (in wat nu Noord-Holland is), gedoe met het bisdom Utrecht of de graven van Gelre en natuurlijk de betrekkingen met de Duitse keizer, met de Vlaamse graven of de pauselijke invloed uit Rome. Maar ’t Jong blijft ook vaak heel dichtbij ‘huis’, als hij ingaat op het uiterlijk van de graven of gravinnen of wat zo’n graaf nu eigenlijk de hele dag doet. Zo kan Floris II wel ‘de Vette’ als bijnaam hebben, maar ’t Jong zoekt zelfs uit of dit geen erfelijkheidskwestie was in plaats van vraatzucht. Mooi bronnenwerk.

Wat wel blijkt is dat graaf zijn niet de makkelijkste betrekking is. De kans dat je op hoge leeftijd vredig de geest geeft is vrij klein. Dat lees je terug in de verhalen. Sommigen kwamen relatief onschuldig om op een toernooi of aan een ziekte, maar vaak gebeurde dat in de strijd, al of niet in het buitenland. Zo stierf graaf en tevens Rooms-Duitse koning Willem II van Holland in de strijd tegen de West-Friezen toen hij door het ijs zakte met zijn paard. Zijn moordenaars namen hem mee en begroeven hem onder de haard in een huis in Hoogwoud. Daar was de aarde nog warm genoeg om een graf te graven. Zijn zoon, Floris V, liet hem daar later opgraven;

De graaf nam, volgens Melis Stoke, ontroerd de schedel van zijn vader die hij nooit gekend had in de hand, dankte God en Maria en sprak:

Dat ic so vele dus mach scouwen
Vanden vader di mi ghewan.

Vertaald; ‘Dat ik dit nog mag zien, van de vader die mij verwekte’. Een mooi moment van een man die ook niet fijn aan zijn einde kwam en waar veel over geschreven is. Heel in het kort werd hij omgebracht vanwege zijn steun aan de lagere standen en zijn steun aan de Franse koning. Hij werd vermoord door een aantal voormalige getrouwen toen hij weerloos in een sloot lag na een val van zijn paard. Hij was, geboeid nog, op de vlucht geslagen nadat hij ontvoerd was. ’t Jong schrijft;

Werd graaf Floris door zijn edelen vermoord omdat hij hen tegen zich in het harnas had gejaagd? De van oorsprong Stichtse edelen Amstel en Woerden waren destijds ontegenzeggelijk op hun plaats gezet, maar daar hadden ze het ook wel naar gemaakt.

Aldus de nuance en dat levert boeiende leesstof op. Net zoals wordt beschreven dat Floris verantwoordelijk is voor de bouw van de nu zo bekende Ridderzaal op het Binnenhof en hoe die zaal gebruikt en gefinancierd werd. Dit boek bevat wat mij betreft een stuk noodzakelijke geschiedenis.

9089539506.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
De brandende kampongs van Generaal Spoor van de Zwitsers-Nederlandse historicus Rémy Limpach is een omvangrijke studie naar het gebruik van extreem geweld door het Nederlandse leger in het voormalig Nederlands-Indië. Het is een boek van 780 pagina’s tekst, aangevuld met foto’s en kaarten van de regio.

In mijn bespreking van Revolusi gaf ik al aan dat dit onderwerp mijn interesse heeft omdat mijn grootvader betrokken is geweest bij de Politionele Acties in dit gebied en dat hij daar het nodige heeft meegemaakt. Als getuige of als deelnemer, dat weet ik niet zeker; hij heeft er heel weinig over willen vertellen maar het heeft hem achtervolgd.

Het boek is ruim opgezet. Het begint met de verklaringen van militair Joop Hueting op televisie over de excessen die hij heeft gezien. Hierop volgde de Excessennota van de Nederlandse regering, een summiere en, naar blijkt uit dit boek, onvolledige verklaring over toegepast extreem geweld. Vervolgens gaat de auteur in op de geschiedenis van het conflict, de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog en de verschillende spelers in het gebied, zowel aan Nederlandse als aan Indonesische zijde.

Er is een hoofstuk over extreem geweld in de periode 1945-1946, de zogenaamde Bersiap-periode, waarin gekeken wordt naar Indonesisch, Nederlands én Brits massageweld. Daarna zijn er een aantal case-study’s uitgewerkt over een aantal geweldsexplosies, zoals de Zuid-Celebes-affaire, de tragedie in Rawagede, de massamoord in Malang en de bloedbruiloft in Tjilatjap. Geen vrolijke verhalen maar het is een studie naar de donkere kanten van het Nederlandse optreden daar.

Is het daarmee een leesbaar verhaal? Ik vind van wel en heb geboeid zitten lezen. Er is veelvuldig gebruik gemaakt van brieven en ego-documenten van militairen en ambtenaren die alles mee hebben gemaakt, zoals deze brief;

Heb vanochtend het bevestigen van de macht van de Nederlandsche bajoneten in het landschap Soeppa meegemaakt…Gisteren is daar een grootscheepsche actie geweest […]. Stuk of wat kampongs afgebrand, bevolking verzameld en op aanwijzing van een stelletje spionnen ruim tweehonderd menschen […] als honden, met de revolver, neergeschoten. Er is hier een kapitein [Rijborz], bij het leger, die in een psychopatheninrichting thuis hoort.

Die teksten liegen er niet om en er zijn er veel meer in dit boek verzameld. Ze tonen aan dat excessief geweld op grote schaal en structureel plaatsvond. Vaak door individuele militairen, soms door hun meerderen en zeker, en dat wordt vaak vergeten, mogelijk gemaakt door de legerleiding tot aan de hoogste in functie, Generaal Spoor, aan toe. Spoor liet het voorkomen dat excessief geweld niet getolereerd werd en zwaar bestraft werd, maar hij komt er niet goed van af in deze studie. Ook van kapitein Westerling, die zelf zijn meedogenloze optreden in Zuid-Celebes prima kan verantwoorden, wordt geen mooi beeld geschetst. De kapitein heeft het in zijn eigen mémoires uiteraard niet over zijn speciaal ingerichte martelkamers.

Mijn indruk is dat de studie erg compleet is. Naast de case-study’s wordt uitgebreid ingegaan op de oorzaken van extreem geweld, de meldingen van en verzet tegen dat geweld, de preventie van extreem geweld en vooral het verhullen ervan. We zien dat er vaak gezocht wordt naar verzachtende omstandigheden als iemand voor de krijgsraad komt. Zelden worden er zware straffen opgelegd, terwijl er vaak tientallen tot honderden slachtoffers zijn. Pijnlijk duidelijk wordt dat in het geval van de slachting in Rawagede, waarin ruim vierhonderd mannen werden geëxecuteerd. Zowel Generaal Spoor als Procureur-Generaal Felderhof lieten de verantwoordelijke commandant Fons Wijnen ongemoeid;

Spoor en Felderhof besloten dus Wijnen strafrechtelijk en uiteindelijk ook disciplinair ongemoeid te laten, hoewel geen van beiden eraan twijfelde dat de krijgsraad de majoor zou veroordelen. Hun gevarieerde, strafrechtelijk volkomen irrelevante redenen om de procedure stil te leggen, maken heel veel duidelijk. Zij meenden dat dit moest gebeuren omdat de “vreemde [buitenlandse] inmenging en belangstelling” inmiddels was verdwenen; omdat ze bezorgd waren voor Wijnens carrière; omdat ze begrip konden opbrengen voor de majoor en omdat in elk geval Felderhof militaire eigenrichting liet passeren en zelfs goedpraatte…

Uiteindelijk werd in dit specifieke geval de majoor niet veroordeeld en bood de Nederlandse regering pas in 2011 excuses aan de nabestaanden aan. Opvallend is dat militairen vaak de vergelijking maakten met het drama van Putten in de Tweede Wereldoorlog, waarbij de Duitsers als wraakoefening onschuldige burgers fussileerden. De Nederlanders bleken niet veel beter zo kort na die oorlog in hun eigen conflict.

Bij het lezen van deze studie krijg je geen rooskleurig beeld van het Nederlandse leger in die tijd. Limpach wijst erop dat het een studie naar extreem geweld is en dat het merendeel van de militairen zich correct gedroeg. De studie toont echter wel aan dat wegkijken voor die geschiedenis niet meer kan. Het heeft mij een hoop wijzer gemaakt.

9403183403.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Met Revolusi heeft David van Reybrouck een zeer geslaagde poging gedaan om het verhaal te vertellen van de Indonesische vrijheidsstrijd. Een strijd die losbarstte kort na de Tweede Wereldoorlog, maar die zijn wortels al ver daarvoor had. In een documentaire over de totstandkoming van dit boek vertelt de auteur dat hij als niet-Nederlander los kan komen van het nationale perspectief en dat de geschiedenis van Indonesië een wereldgeschiedenis is, dus ook zijn geschiedenis.

Om dat beeld te schetsen heeft Van Reybrouck talloze interviews gehouden. In Indonesië uiteraard, in Nederland, maar hij heeft ook gezorgd voor verschillende perspectieven. Daarom ging hij ook op zoek naar Japanse ooggetuigen en trok hij zelfs naar Nepal om de Gurkha-strijders te interviewen die ook in Indonesië actief waren.

Dat levert een boek op van ruim 500 pagina’s dat ik met meer dan normale belangstelling heb gelezen. Ik heb zelf in het land rondgereisd en mijn grootvader is direct betrokken geweest bij de acties na de Tweede Wereldoorlog. Acties waar hij nooit echt over heeft willen spreken, maar die hij zeker zijn leven lang met zich mee heeft gedragen.

Van Reybrouck vertelt over de geschiedenis van de regio en komt zo tot de landing van de eerste Nederlanders in het gebied. Langzaam wordt de puzzel gelegd en worden de Nederlandse gebiedsuitbreidingen in kaart gebracht. Overigens was territorium niet het doel, dat was de handel, maar het leidde ontegenzeggelijk tot het begin van het kolonialisme. Wat de auteur goed doet is de standsverschillen in de maatschappij beschrijven aan de hand van de verschillende dekken op de pakketboot die de diensten onderhield tussen de verschillende eilanden. Dat waren, even heel algemeen, in het begin de Europeanen op dek 1, veel vreemde oosterlingen op dek 2 (denk aan de Chinese middenstanders) en de inlanders op dek 3. Al naar gelang er veranderingen in de maatschappij voorkwamen, beschrijft Van Reybrouck dat aan de hand van die dekken en dat werkt prima. Als de nationalisten snel een bestuur opzetten als er een machtsvacüum ontstaat bijvoorbeeld;

Kortom, binnen minder dan twee weken was er een grondwet, een staatshoofd, een parlement, een regering, een soort leger en het begin van een bestuur. Militairen en ambtenaren kregen meteen een plek in de nieuwe staat, duizenden dorpen en eilanden werden bereikt. Dek 2 en 3 klommen samen op naar dek 1. Maar er ontstond gedrang op de trappen.

De Tweede Wereldoorlog wordt uitgebreid beschreven, de wreedheden die daarin begaan werden, het verblijf in de kampen, maar zeker de periode daarna is een heel interessante. Daarin zie je dat eerst de ‘Bersiap’- periode uitbreekt, een uiterst gewelddadige periode  waarin paramilitaire groepen veel niet-inlanders of van collaboratie met de Nederlanders verdachte inlanders ombrachten. In de ‘Engelse’ periode komt Engeland om de oud-kolonie eigenlijk terug te geven aan Nederland. Iets waar de nationalisten onder leiding van Soekarno uiteraard niet op zitten te wachten. Omdat Nederland nog geen leger heeft zie je dat Nepalese Gurkha’s hier het gevecht met Javanen aangaan. Ik had er nooit bij stilgestaan.

Nederland kan ook niet vasthouden aan zijn oude kolonie. Een akkoord in Linggajati, later het Renville-akkoord en het Roem-van Roijen-akkoord zijn stappen op weg naar onafhankelijkheid, maar kunnen niet voorkomen dat Nederland twee ‘politionele’ acties uitvoert om zogezegd orde en rust te herstellen, maar Van Reybrouck geeft aan dat de acties niet best doordacht waren. Sommigen die uitgezonden werden dachten daar net zo over. Er waren er die deserteerden, zoals Poncke Princen en Piet van Staveren. Met die laatste heeft Van Reybrouck ook gesproken. Er waren er ook die verhaal deden van wat ze zagen tijdens die acties, zoals het beroemde interview van Joop Hueting voor de VARA-televisie in 1969. Ook met hem sprak Van Reybrouck;

‘In Jember zag ik voor het eerst een marteling. Een TNI’er was aan zijn voeten opgehangen met zijn hoofd naar beneden. Een Indische jongen van het KNIL martelde hem door het touw meermaals zachtjes te vieren, met kleine schokjes, zodat zijn kop op de grond kwam…Ik liep weg. Ik kon er niet tegen.’ Dat hij enkele maanden later zelf bij wreedheden betrokken zou raken wist hij toen nog niet. Oorlog is geen afgrond, maar een trage helling.

Ik heb zelfs het hele citaat niet weergegeven, het is nog erger. Hueting werd vreselijk bedreigd vanwege deze onthullingen. Verbijsterend is ook het optreden van de groep van kapitein Raymond Westerling. Die deinsde niet terug voor standrechterlijke executies en heeft voor talloze doden gezorgd, met medeweten van zijn meerderen. Hij is nooit gestraft en dat is moeilijk te begrijpen,  maar Van Reybrouck legt ook uit wat hier achter zit.

Van Reybrouck legt met ons de route af naar onafhankelijkheid en geeft ook het belang aan van de grote conferentie in Bandung in 1955. Daar namen Aziatische en Afrikaanse landen aan deel die recentelijk onafhankelijk waren geworden en die conferentie was uiteraard belangrijk voor Indonesië en Soekarno. Het doel was de stimulering van economische en culturele samenwerking en het weerstand bieden aan (neo)kolonialisme van andere landen.

Voor het geheel van het boek geldt dat het, mede door al die persoonlijke interviews, een uiterst prettig leesbaar boek is en de grote winst vind ik dat er zoveel standpunten in de geschiedenis van verschillende kanten belicht worden. Het is wel eens goed om te lezen waar Nederland kansen heeft laten liggen in de ogen van de auteur. Er zijn talloze boeken en studies in het Nederlands verschenen, vaak vanuit nationaal standpunt beschreven en veel Engelstalige publicaties die weer vaak een Republikeinse invalshoek hebben. Van Reybrouck heeft in ieder geval getracht zoveel mogelijk invalshoeken te gebruiken en dat is prima gelukt. Een aanbeveling voor wie meer wil weten is ook het uitgebreide bibliografisch essay achterin het boek, waarin uitgebreid de gebruikte documentatie wordt beschreven. Ik ga er in ieder geval nog eens wat dieper induiken.

 

9401907560.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Als liefhebber van geschiedenis is het ook wel eens leuk om wat dichter bij huis te blijven. Daarom las ik Strijd om West-Frisia van Kees Nieuwenhuijsen. Dat beschrijft de ontstaansgeschiedenis van het graafschap Holland in de periode 900–1100.

West-Frisia was een gebied dat zich uitstrekte van Texel tot Zeeland. Dat gebied werd in de tiende eeuw geteisterd door aanvallen van Vikingen. Godfried de Deen was één van hen, maar hij maakte een afspraak met Karel de Dikke, de keizer van het Frankische Rijk. Als de Vikingen hun plunderingen zouden staken, zou hij militair opperbevelhebber worden van heel Frisia, van het kustgebied vanaf het Zwin tot aan de Eemsmond plus de Betuwe. Er kwam weinig van terecht en Godfried werd vermoord. Die moord was het begin van het tijdperk der Gerulfingen. Stamvader Gerulf greep de macht.

Die macht van de Gerulfingen zou ruwweg de periode 900-1100 beslaan en het zou wat ver voeren al zijn opvolgers hier te noemen. Nieuwenhuijsen doet dat chronologisch in zijn boek van ruim 220 pagina’s. Gerulf werd in ieder geval door de Frankische vorsten aardig in het zadel geholpen door grote schenkingen van stukken land.

Met die groei stichtten zij ook een abdij in Egmond en ook in Vlaanderen verworven ze een machtspositie. Conflicten waren er uiteraard ook genoeg. Met de eigen inwoners, maar ook met het bisdom Utrecht waren er voortdurend spanningen. De bisschoppen wilden land hebben in West-Frisia, dat in die tijd op grote schaal ontgonnen werd. Hiervoor werden verschillende veldslagen uitgevochten, en zo krijgen we beschrijvingen van de Slag bij Andernach, de Slag bij Vlaardingen, de Slag bij Bodegraven, de Slag bij Kassel en de Slag bij IJsselmonde.

Er zijn niet heel veel bronnen die terugvoeren op deze periode, hoewel de literatuurlijst achter in het boek vrij indrukwekkend is. Nieuwenhuijsen geeft aan dat er vaak meerdere versies van één verhaal zijn en die worden in aparte kaders ook weergegeven. Dat leest erg prettig en de auteur geeft ook meteen aan welk verhaal waarom het meest plausibel is. Zo vertelt hij over het beleg van Alkmaar;

Het beleg van Alkmaar in 1072 werd pas op het eind van de vijftiende eeuw voor het eerst door geschiedschrijvers vermeld. Johannes van Leiden († 1504) en Johan Veldenaer (circa 1480) vertelden dat Godfried met de Bult tijdens zijn veroveringstocht in de stad Alkmaar zijn hoofdkwartier had ingericht…De ontzettingsmacht kwam nadat het beleg al negen weken had geduurd…Er sneuvelden maar liefst 8000 Friezen en de gevangengenomen leiders werden onthoofd, als afschrikwekkend voorbeeld…Een belegering van negen weken is echter moeilijk voor te stellen, omdat Alkmaar in de elfde eeuw een eenvoudig dorp was en geen ommuurde stad. Pas in de dertiende eeuw werd er een burcht gesticht. Het aantal van 8000 doden is zeker niet realistisch, want dan zouden er in Frisia ulterior vrijwel geen weerbare mannen meer over zijn geweest.

Deze duiding werkt verhelderend en dat doen ook de vele kaartjes en stambomen in het boek. Die zijn ook wel nodig, want de grafen leefden niet allemaal even lang, de ene Dirk volgt de ander op, dus je moet je hoofd er af en toe wel even bij houden.

Naast de stamboom der Gerulfingen komen we ook veel te weten over het ontginnen van het land. West-Frisia was een veenrijk gebied en bewerking was nodig om het bewoon- en bebouwbaar te maken. Ook zijn er aparte hoofstukken gewijd aan de verschillende soorten burchten die werden gebouwd en over het godsdienstig leven in die tijd. Ik noemde de abdij van Egmond al, maar ik leerde zelfs bij over de mij zo bekende Domkerk in Utrecht; ik had geen idee van de twee keizersteentjes in die kerk, waar de ingewanden van Koenraad II onder werden begraven in 1039.

Van het geloof komen we ook op de Kruistochten; de grafen en bisschoppen werden verzocht om daar aan deel te nemen en in de bijlagen is een mooie lijst opgenomen van wie precies met hoeveel manschappen moest deelnemen.

Kortom; het is geen dik boek maar wel een boek met een hoop samengebalde kennis en feiten over een voor mij relatief onbekende periode in de Nederlandse geschiedenis. Het is bovendien een mooie opmaat voor het boek van Henk ’t Jong, die het verhaal voortzet in zijn boek De dageraad van Holland, over de geschiedenis van het graafschap in de periode 1100-1300.

9200000079154757
Rauter, Himmlers vuist in Nederland is de omvangrijke biografie die Theo Gerritse heeft geschreven over de man die de taken van SS-leider Heinrich Himmler uitvoerde in Nederland. De eerlijkheid gebied te zeggen dat ik nooit van Rauter had gehoord tot dit boek verscheen en Gerritse onderschrijft dit wel een beetje. Waar Mussert, Seyss-Inquart en Van Tonningen nog bekende namen zijn, is de naam Rauter zo’n beetje gewist uit ons nationale geheugen, geeft hij aan.

Dat wordt met dit dikke boek van ruim 600 pagina’s meer dan rechtgezet. Rauter was namelijk alomtegenwoordig. Zijn naam stond onder de aangeplakte bulletins waarin melding werd gemaakt van voltrokken doodvonnissen. Hij sloeg de Februaristaking van 1941 bloedig neer. Hij hield het toezicht op de ongestoorde deportatie van de Nederlandse joden en de jacht op verzetsmensen. Hij tekende het ‘dennenboompje’ waarmee hij het startsein gaf voor de sluipmoorden (Silbertanne) op vermeende ‘vijanden’ van het Duitse rijk. Een gevreesde, compromisloze man, door en door soldaat, een sober levend mens en tot alles bereid om zijn bevelen op te volgen.

Hij werd geboren in Oostenrijk en vocht in de Eerste Wereldoorlog mee. Daarna verhuisde hij naar Duitsland om daar dienst te nemen. Hij groeide op met het nationaal-socialistisch gedachtegoed en antisemitisme maakte daar een groot deel van uit. De ervaring van een verloren oorlog was bepalend voor de rest van zijn leven. De auteur geeft aan dat met de wapenstilstand of na de gesloten verdragen de oorlog voor Rauter niet ophield. Die ging gewoon door.

Dat doet zich voelen als hij in de Tweede Wereldoorlog in Nederland wordt gestationeerd, als hoogste SS-officier die aan Himmler moet rapporteren. Zoals gezegd volgde hij zijn orders nauwgezet, maar soms ging hij zelfs verder. Hij voldeed aan de quota van Joden die op transport moesten maar zorgde daarnaast ook voor sterilisatieprogramma’s. Joden over wiens lot nog niet was beslist konden kiezen; steriliseren of alsnog op transport. Hij kwam ook met de ‘Gegenterror’ onder de naam ‘Silbertanne’. Als er een aanslag werd gepleegd dan werden er een aantal aangewezen slachtoffers, van wie vermoed werd dat ze tegen de autoriteiten waren, vermoord.

Vreselijke daden, maar Rauter was er vast van overtuigd dat ze geoorloofd waren in een oorlogssituatie. Wat betreft de Jodenvervolging was hij duidelijk;

Ich will gerne mit meiner Seele im Himmel büssen vor dem was ich hier gegen die Juden verbrochen habe.

Hij was niet vies van dergelijke uitspraken en veel hoofdstukken beginnen er ook mee. Het laat wel zien hoe Rauter in zijn werkelijkheid stond;

Es (kommt) nicht so sehr darauf an, dasz der rechte Mann niedergeschossen wird. Auf der Strasze werden auch Unschuldige erschossen (…) Es kommt vielmehr darauf an, dasz im rechten Augenblick Tote fallen.

Rauter zou uiteindelijk ook neergeschoten worden bij een aanslag en heimelijk had hij gehoopt daar als echte Germaanse krijger bij om te komen. Dat gebeurde niet. Hij revalideerde en na de oorlog werd hij in Nederland berecht. Het is verbijsterend om te lezen hoe dat er aan toe ging. De rechtszaak was van Nederlandse kant slecht voorbereid, hoewel de uitkomst al vast stond, de doodstraf. Waar Rauter eerst niet wegliep voor zijn verantwoordelijkheid, soms zelfs zijn daden behoorlijk aandikte, probeerde hij alles voor de rechter te bagatelliseren. Hij loog er af en toe op los en probeerde zichzelf uiteindelijk zelfs als zoenoffer te geven.

Het maakte allemaal niet uit, de doodstraf stond al vast. Hij stond er wel op zonder blinddoek en niet geboeid voor het vuurpeloton te verschijnen. Naar verluid heeft hij zelfs “Vuur!” geroepen, waarna hij daadwerkelijk doodgeschoten werd.

Het is een uiterst boeiend en uitgebreid verhaal wat Gerritse heeft opgetekend. Er was heel veel bekend en gedocumenteerd over Rauter dus dat moet een enorme klus zijn geweest. Het is een dik boek met een groot notenapparaat, maar ik las het in één adem uit. Wat ik erg interessant vond is de duiding van hoe deze man tot zijn daden is gekomen. Het is makkelijk om iemand weg te zetten als verknipte persoon, maar er is veel meer over te zeggen en dat doet Gerritse. Een paar zinsneden daarover;

Hij was een Germaans krijger geweest. Maar Rauter was ook een SS-zendeling, die in de loopgraven aan het Isonzo-front…een specifiek idioom had ontwikkeld…Hij was in Nederland een Einzelgänger die niet rookte en nauwelijks dronk…Hij was een idealist die stond voor zijn zaak, wat de consequenties ook mochten zijn…Als het om Joden ging, kende Rauter geen scrupules en plichtplegingen…’Kämpfer’ en ‘Soldat’ met een ridderlijke inslag, zo zag Rauter zichzelf.

Daar valt dus veel over te vertellen en dat heeft Gerritse knap gedaan. Het is wel handig om een beetje Duits te kennen omdat er heel veel citaten in staan, hoewel er soms een lastig woord vertaald wordt door de auteur en de rest ook voor niet-Duitssprekenden in de regel uit de context of uit de Duitse tekst zelf is op te maken.

7b6ce0a0a2238da596e416b7251444341587343
Wat ik in de laatste alinea van mijn vorige stuk schreef is prachtig uitgekomen met dit boek. Luc Panhuysen en René van Stipriaan schreven met Ooggetuigen van de Tachtigjarige Oorlog een prachtig boek met verslagen uit de eerste hand over die roerige periode uit onze geschiedenis.

Zo biedt Oranje tegen Spanje een mooi raamwerk waarin je met dit boek al die gebeurtenissen weer voorbij ziet komen, maar waarbij je nu de diepte ingaat. Het boek biedt 327 pagina’s leeswerk en 134 verslagen door de meest uiteenlopende personen en ook over de meest uiteenlopende onderwerpen. Voor ieder verslag wordt een inleidend stuk(je) geschreven waardoor de geschiedenis chronologisch aan elkaar wordt verteld. Toch helpt het als je al wat over die geschiedenis weet, dan kan je alles sneller en beter plaatsen.

Voorbeelden van die verdieping zijn de verslagen over de belegering van verschillende steden zoals Haarlem, Alkmaar en Naarden. De bevolking van Naarden wordt uitgemoord en in dit boek staat een verslag van Lambertus Hortensius, priester en historicus en één van de naar schatting zestig overlevenden van die slachtpartij.

Grote gebeurtenissen worden door ooggetuigen beschreven, maar er worden ook zijpaden bewandeld, zoals het naspelen van een zeeslag met stenen door de Amsterdamse jeugd, of de beschrijving door een diplomaat over hoe Willem van Oranje gekleed ging. Je komt zo wel dicht op de geschiedenis te staan;

Zijn belangrijkste kledingstuk was een gewaad, van het type waar – zo durf ik oprecht te zeggen – een eenvoudige rechtenstudent niet graag mee over straat zou gaan. Zijn wambuis niet geknoopt, en evenmin kostbare stof. Zijn vest – dat daaronder zichtbaar was – had veel weg van de beste gebreide exemplaren waarin onze bootslui ons voortroeien.

Diezelfde Willem van Oranje wordt vogelvrij verklaard, overleeft een moordaanslag en wordt vervolgens toch gedood. Beide gebeurtenissen komen uitgebreid aan bod. Van de eerste dader wist ik nagenoeg niets tot nu. Dat wordt uitgebreid beschreven door Philips van Marnix van Sint-Aldegonde, die later blijkbaar ook nog eens een leuk wijsje componeerde.

Toch zijn die grote ijkpunten uit de geschiedenis zeer de moeite waard. Het verhaal van het Turfschip van Breda, ons eigen Paard van Troje, mag genoegzaam bekend zijn, met dit boek stap je in het schip zelf. Je maakt mee hoe stil de mannen moesten zijn om niet ontdekt te worden;

Een zekere Matthijs…werd dermate door hoest gekweld dat hij die onmogelijk kon bedwingen. Hij bood zijn makkers zijn ponjaard aan om hem de hals af te snijden of te doorsteken, omdat hij liever alleen wilde sterven dan dat alle eerlijke soldaten vanwege hem zouden worden ontdekt en gedood. Maar de schipper maakte met pompen en andere werkzaamheden zoveel herrie als maar mogelijk was om het hoesten van zijn turf voor de dragers en de soldaten te overstemmen.

De grote lijnen van remonstranten tegen contraremonstranten en daarmee de tweespalt tussen Prins Maurits en Johan van Oldenbarnevelt (goed beschreven in Oranje tegen Spanje) krijgt in dit boek handen en voeten. Lees de verslagen van Joris de Bie, de thesaurier-generaal die beiden van nabij meemaakte, Johan van den Sanden die een contraremonstrantse jurist was én van Prins Maurits en van Van Oldenbarnevelt zelf. Als de raadspensionaris tenslotte wordt geëxecuteerd is het zijn knecht Jan Francken die verslag doet;

Bij het lezen van het vonnis zat mijn heer verschillende malen te keren en te draaien, en soms rees hij op van zijn stoel, gebaarde dat hij wilde antwoorden, maar Pots las gewoon verder. Nadat het vonnis was gelezen, sprak mijn heer…: ‘Ik dacht dat de Staten-Generaal voldoende zouden hebben aan mijn lichaam en bloed, en dat vrouw en kinderen hun bezit zouden mogen houden. Is dit mijn loon voor 43 jaar dienst aan het land?’

Zo staan er talloze verhalen in het boek. Je maakt mee hoe het was voor Hugo de Groot om te ontsnappen in die boekenkist uit Slot Loevestein. Hoe weinig lucht hij kreeg. Wat er werd gezegd door de dragers toen hij zich even verschoof, hoe zijn dochter gevat reageerde op vragen. Maar je maakt ook mee hoe luitenant-admiraal Maarten Tromp zijn manschappen toesprak toen hij met elf schepen de zeventig Spaanse schepen te lijf wilde gaan (en uiteindelijk vernietigde). Tenslotte moet ik nog even “Het duel van Leckerbeetje” noemen. Een mooi verhaal uit die tijd die feitelijk niet eens met de oorlog te maken had, maar zeker zijn plaats verdient in dit boek.