archiveren

Geschiedenis

De Zeven Steden van historicus en auteur Violet Moller belooft ons een reis door duizend jaar geschiedenis en wil beschrijven hoe ideeën uit de oudheid ons bereikten. Het is de vraag hoe de kennis uit de Griekse en Romeinse tijd de renaissance heeft weten te bereiken. De auteur daarover;

Ik heb op de middelbare school en op de universiteit de klassieke oudheid bestudeerd, maar heb daar nooit iets meegekregen over de invloed die de middeleeuwse Arabische wereld of een andere beschaving buiten Europa heeft gehad op de cultuur daar. De geschiedenis van de wetenschap leek in één zin samen te vatten: ‘Eerst had je de Grieken, toen de Romeinen en toen kwam de renaissance.’ Het hele millennium daartussen werd gemakshalve overgeslagen.

Moller probeert met dit boek daar een invulling aan te geven en dat doet ze aan de hand van een aantal specifieke teksten uit de oudheid. Zij volgt ze op hun weg door allerlei kenniscentra en komt zo tot een verdeling in zeven steden; Alexandrië, Bagdad, Córdoba, Toledo, Salerno, Palermo en Venetië.

De teksten waar het om gaat bestrijken drie gebieden, de wiskunde, de astronomie en de geneeskunde. In de wiskunde gaat het om De Elementen van Euclides, in de astronomie over De Almagest van Ptolemaeus en bij de geneeskunde ligt het wat ingewikkelder. Daarvoor volgen we het werk van Galenus maar dat was een ongelofelijke veelschrijver. Daar concentreert Moller zich op zijn geschriften die in Alexandrië tot het curriculum van de geneeskunde hadden behoord.

In Alexandrië begint de geschiedenis ook, want daar zijn veel teksten geschreven. Vandaar vinden ze hun weg naar het oostelijk deel van het Middellandse Zeegebied, Syrië en Constantinopel. Daar zijn ze tot de negende eeuw gebleven, toen geleerden uit Bagdad erop afkwamen om ze in het Arabisch te vertalen en om de kennis als basis voor hun wetenschappelijke ontdekkingen te gebruiken.

Bagdad was weer een inspiratie voor een stad als Cordóba. Wetenschappers daar haalden met steun van de heersende dynastie der Umayyaden belangrijke werken uit Bagdad. Eén van die wetenschappers was Abbas ibn Firnas, de ‘Leonardo da Vinci van islamitisch Spanje’. Hij had een ongekend brede wetenschappelijke belangstelling, gaf les in wiskunde en muziek, schreef poëzie, bedacht en construeerde instrumenten zoals een waterklok en een planetarium. Ook deed hij pogingen om te vliegen maar concludeerde dat hij had onderschat hoe belangrijk staartveren voor een landing waren.

Het zijn smakelijke details in een mooie reis langs al die kenniscentra. Zo leren we dat Toledo een belangrijk centrum werd waar teksten werden vertaald, onder meer door Gerardus van Cremona. Hij kwam vanuit Italië naar Toledo omdat hij wist dat zich daar de teksten bevonden die hij wilde bestuderen. Studenten van Gerardus hebben een korte biografie over hem geschreven die ze invoegden in het voorwoord bij een vertaling die hij van Galenus’ Tegni maakte, een medisch compendium;

‘Bij het zien van de overvloed aan boeken in het Arabisch op alle mogelijke gebieden, betreurde hij de schamele kennis van die onderwerpen in Latijns Europa, en zodoende leerde hij [Gerardus] de Arabische taal, om deze boeken te kunnen vertalen.’

Geen makkelijke opgave want het Arabisch kent een ander alfabet, een andere schrijfrichting en een ingewikkeld systeem van diakritische tekens en om dan wetenschappelijke teksten te gaan vertalen vereist doorzettingsvermogen. Toledo was de voornaamste plaats waar Arabisch in Latijn werd vertaald maar er vond ook een verschuiving plaats in de politieke en intellectuele wereld.

Christelijk Europa kreeg de overhand en de islam werd steeds verder zuidwaarts gedrongen, Spanje uit en terug naar Afrika. Kruisvaarders veroverden gebieden en in hun kielzog kwamen handelaars mee. Stijl en wetenschap veranderden met de tijd mee.

Salerno is weer een heel ander verhaal want die stad stond bekend om zijn medische wetenschap. Daar dacht een Noord-Afrikaanse koopman anders over want die werd daar behandeld en Constantijn, want zo heette de koopman, stond versteld van de onkunde. Toch genas hij en toen hij de kloof in wetenschap zag tussen Salerno, wat zich in de voorhoede bevond van de geneeskunde in die tijd, en de Arabische wereld besloot hij te helpen. Hij bracht kennis en boeken mee en hielp mee Salerno als medisch centrum te ontwikkelen.

Dat deed hij onder meer door het werk van de Perzisch-Islamitische geleerde Ali ibn al-Magust te vertalen die al in de 10e eeuw zijn ‘Complete boek van de medische kunst’ schreef. De versie van Constantijn staat bekend als de Liber Pantegni en dit zou voor Europese artsen het eerste medische handboek worden. In 2010 werd nog een 11e-eeuwse versie van de Liber Pantegni ontdekt in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.

Uiteindelijk ging de uitvinding van de drukpers een rol van betekenis spelen in de verspreiding van al die wetenschappelijke kennis. Aldus Manutius in Venetië was hierin een voorloper en dat kwam omdat hij naast wetenschapper ook ambachtsman was, hij kon zelf zijn boeken drukken en startte een succesvolle drukkerij.

Zo volgen we de beroemde werken op hun tocht langs de zeven steden en de wetenschappers die zorgden voor hun vertaling en verspreiding. Die steden hebben hun eigen karakter, maar ook een aantal overeenkomsten waaronder de wetenschap kan bloeien; politieke stabiliteit, een geregelde aanvoer van middelen en teksten, een groep begaafde, geïnteresseerde mensen en een sfeer van tolerantie en inclusiviteit jegens verschillende nationaliteiten en religies.

Het is geen dik boek, ongeveer 290 pagina’s, maar het biedt een interessante aanvulling op de geschiedschrijving van de wetenschap.

Vertaling; Pon Ruiter en Theo Schoemaker

De Gouden Eeuw in 500 portretten, taferelen en analyses is een omvangrijk werk van 1593 pagina’s, verdeeld over twee boeken. U kunt het als één boek beschouwen; band 1 bevat alle denkbare onderwerpen onder de letters A t/m L en band 2 die onder de letters M t/m Z. De paginanummering loopt gewoon door, maar de toch al niet dunne delen worden zo iets handzamer in het gebruik.

Het werk staat onder redactie van Willem Frijhoff. Hij is emeritus-hoogleraar moderne geschiedenis en hoogleraar cultuurgeschiedenis. Mederedacteuren zijn Catherine Secretan, onderzoekster aan het Centre national de la recherche scientifique te Parijs en Andreas Nijenhuis-Bescher, hoogleraar Dutch Area Studies. Verder zijn er voor vele lemma’s gastbijdragen van talloze specialisten.

Eerst de koe maar eens bij de hoorns gevat, want het begrip Gouden Eeuw is een tikje beladen sinds het Amsterdams Museum heeft aangegeven de term niet meer te zullen gebruiken, omdat die eeuw immers lang niet voor iedereen goudomrand was. Natuurlijk zit daar een kern van waarheid in en deze uitgave wijdt er een apart lemma aan. Daaruit blijkt dat de museale kritiek op het begrip de recente ontwikkelingen tussen historici weerspiegelt. Het begrip Gouden Eeuw is desondanks een herkenbaar uithangbord voor musea en publicaties. Het begrip werd al gebruikt in de zeventiende eeuw en is voor deze publicatie ook gehandhaafd, zij het uiteraard met de nodige aandacht voor de schaduwkanten van die periode, zoals blijkt uit lemma’s over onder meer de slavernij en de armoede.

Interessant is dan wel weer om te lezen dat armoede toendertijd een relatief begrip was;

Vroegmoderne samenlevingen waren sociaal gelaagd. Eer en aanzien bepaalden ieders plaats. Elke daling op die maatschappelijke ladder gold als ‘verval in armoede’. In de loop van de zeventiende eeuw ontstonden dan ook allerlei beursjes en fondsjes, gesticht en gefinancierd door specifieke beroepsgroepen, ten behoeve van de eigen leden en hun families die beneden hun stand dreigden te geraken ook wanneer dat niet direct tot gebrek leidde.

Als je een dergelijk overzichtswerk wil samenstellen over De Gouden Eeuw lijkt het me een opgave om de onderwerpen samen te stellen. Toch vind ik dat de redactie hier prima in is geslaagd. Je verwacht figuren als Willem van Oranje, Hugo de Groot, Johan van Oldebarnevelt, de gebroeders De Witt, Rembrandt van Rijn, Johannes Vermeer, Frans Hals, Joost van den Vondel, Pieter Cornelisz Hooft, Michiel de Ruyter, Maarten Tromp enzovoort. Maar die lijst is verre, verre van compleet. Het perpetuum mobile van Cornelis Drebbel, de filosofische conflicten van Antoine Arnauld, de geschriften van Daniel Jonctys die als één der eersten de martelpraktijken aanviel en de radicale vrijdenker Adriaan Koerbargh krijgen ook hun plaats.

Naast personen speelt topografie ook een belangrijke rol. Plaatsen als Amsterdam, Rotterdam, Antwerpen en Brussel, maar ook Zutphen, Veere, Enkhuizen, Deventer, Goes, Oudewater en Harderwijk krijgen hun hoofdstuk, maar ook Malakka, Ceylon, Deshima en Suriname en ook hier is de lijst nog verre van compleet.

Ik houd ervan om dergelijke boeken helemaal te lezen. Je leest van onderwerp naar onderwerp en er staan onverwachte verhalen in. Een hoofdstuk over gezelschapsspellen bijvoorbeeld waarin staat dat ondanks, of juist dankzij de (niet altijd geweldige) historische banden met Spanje niet de Spaanse symbolen als bokalen, zwaarden, staven en munten de boventoon voerden, maar juist de Franse symbolen zoals daar zijn klaveren, schoppen, harten en ruiten.

Er zijn delen over geur en reuk, over wijn en wijnhandel, vermaak en buitenspelen, carillons, frugaliteit, overstromingen, plooierijen, moedernegotie en monarchomachen. Nee, ik had ook niet al die kennis voorhanden en ik heb aardig wat bijgeleerd. Over de schilderkunst bijvoorbeeld. Er komen talloze schilders voorbij, maar ook hun kunst zelf wordt uitgebreid beschreven. Zo ging de schilder Michiel Jansz van Mierevelt bijna industrieel te werk in zijn portretkunst;

Voor al zijn portretten gebruikte hij hetzelfde in stippellijnen uitgetekende silhouet als basis. Dit maakte het mogelijk om van tevoren de ruimte tussen de ogen te bepalen en de richting van het gezicht, onafhankelijk van het geslacht of de status van zijn model, aangezien ze over het algemeen als halffiguren werden afgebeeld en de handen niet in beeld kwamen. Door deze methode leken al zijn werken weliswaar op elkaar, maar het zorgde er ook voor dat hij kon voldoen aan de almaar groeiende vraag naar portretten, waarvan hij in Delft het monopolie had.

Er moest immers geld verdiend worden. Ook Jan van Goyen had het er druk mee. Om aan de vraag te voldoen en om er wat aan over te houden diende hij om de twee dagen een landschap af te hebben.

Zo bevat dit boek, of de twee banden, een overvloed aan feiten, kennis en weetjes. Het belang van de overwinning op Zutphen was zo belangrijk voor Lodewijk XIV, dat het stadswapen van Zutphen nu prijkt op het plafond van de Grande Galerie in Versailles. Ik wist het niet. Enige humor vindt u ook tussen al die feiten, zoals in het lemma Zondag (‘gereformeerde’ wijze van naleving van de sabbat), over het bijwonen van de kerkdiensten;

Er werd vaak vals gezongen en het was bovendien een ware kakofonie omdat elke kerkganger de vertaling en melodie van zijn eigen voorkeur volgde. Vanaf 1650 bracht het orgel – lang door dominees tegengehouden omdat orgelspel de gemeente te veel zou afleiden – wat orde in die kakofonie.

Omdat er zoveel auteurs aan deze uitgave hebben meegwerkt zijn doublures in de tekst af en toe onvermijdelijk, maar voor mij werkt die kracht van de herhaling wel. Zo weet ik nu dat Michiel de Ruyter niet per se de grootste held is van de tocht naar Chatham, waarbij het Engelse vlaggenschip werd buitgemaakt. De gebroeders Cornelis en Johan de Witt bedachten het plan (De Ruyter was aanvankelijk tegen maar Cornelis De Witt drukte het door). Verder staan er talloze prachtige afbeeldingen in het boek of landkaarten ter verduidelijking van de tekst.

Omdat ik veel geschiedenisboeken lees zal ik dit boek regelmatig uit de kast trekken om er nog eens een onderwerp bij te pakken. Deze verzorgde uitgave leent zich daar uitermate goed voor.

De botten van Bach van Jan Huijbrechts is een cultuurgeschiedenis van de menselijke schedel. Ik werd nieuwsgierig door de vragen die op de achterkant van het boek werden gesteld. Waarom stonden er doodshoofden op piratenvlaggen? Waar zijn de schedels van componisten als Mozart, Haydn en Beethoven gebleven? Waarom gebruikten de Bulgaren het hoofd van een graaf van Vlaanderen als drinkbeker en hingen de Kelten de afgehakte hoofden van hun verslagen tegenstanders op aan hun paarden?

Een geschiedenisboek dus maar met de nadruk op de schedel en hoe die te verkrijgen. Dat wordt gevoed door de persoonlijke fascinatie van Huijbrechts voor de hersenpan en de kiem is wellicht gelegd toen hij in zijn jeugd in Verdun de talloze schedels zag van de slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog. Maar zijn interesse kent ook een ruimere, cultuurgebonden context;

Schedels zijn immers, als tastbare relicten maar ook symbolen, onlosmakelijk verbonden met de sterfelijkheid, met de dood dus, en die is nog steeds, voor velen, een taboe. En net dat aspect fascineert mij mateloos.

Die fascinatie deelt hij in dit boek en natuurlijk start hij met één van de beroemdste scènes waarin een schedel figureert, Hamlet van Shakespeare. Het is de opgegraven schedel van de hofnar Yorick en we krijgen direct de geschiedenis van verschillende Yorick-schedels voor de kiezen. Weet in ieder geval dat er genoeg echte schedels gebuikt zijn op het toneel.

Vervolgens duiken we de historie in waar de Kelten de naam hebben barbaarse koppensnellers te zijn. Huijbrechts geeft aan dat de Romeinen niet veel beter waren, alleen gebruikten die de onthoofding als straf en natuurlijk niet uit barbaarsheid. De Romeinse keizerin Agrippina had wel de primeur van het eerst bekende forensisch onderzoek toen ze de onthoofde Paulina, die helaas al een beetje te ver ontbonden was, identificeerde aan haar afwijkende gebit. Dat zijn belangrijke weetjes.

De schedel wordt ook gebruikt als relikwie. Als voorbeeld wordt de Martelarenkapel in het Italiaanse Otranto genoemd. Daar vond een bloedbad plaats in 1480 toen de Ottomanen de bevolking afslachtte. U kunt op deze foto zien dat er dan ineens heel veel relikwieën zijn.

Huijbrechts gaat ook wel eens van het schedelpad af als hij aandacht besteedt aan de dissectie van lichamen ten behoeve van anatomische lessen, of aan de grafrovers die de heren artsen van nieuwe lichamen moesten voorzien. Toch komt hij altijd bij het onderwerp terug en hij gaat in sneltreinvaart de wereld rond als hij het heeft over onthoofdingen bij de Azteken, de schedeltorens van de Mongolen en het zelfmoordritueel bij de Japanners.

Hij serveert ons prachtige verhalen over de piraat Störtebeker. Hij en zijn mannen zouden onthoofd worden en Störtebeker maakte een afspraak. Hij wilde staand onthoofd worden en elke medeveroordeelde die hij daarna nog voorbij zou lopen, zou vrijgelaten worden. Leest u zelf maar of dit lukt. Ook de onthoofding, met een valbijl, van de roofmoordenaar Henry Languille kent een straf verhaal. De dienstdoende arts Beaurieux vertelt;

‘…Hier is dan wat ik onmiddelijk na de onthoofding kon opmerken: de oogleden en de lippen van de geguillotineerde trokken ongeveer vijf of zes seconden, onregelmatig en ritmisch samen…Ik wachtte een paar seconden. De krampachtige bewegingen hielden op. Op dat ogenblik riep ik met krachtige scherpe stem zijn naam. Ik zag zijn oogleden langzaam omhoog gaan, zonder zenuwtrekken – ik sta nadrukkelijk op deze eigenaardigheid – maar met een gelijkmatige beweging…’

Het leest allemaal lekker weg en zo staan er veel meer verhalen in. Over het gesol met de schedel van de Engelse staatsman Oliver Cromwell (u kunt hier lezen dat er muziek over is geschreven), over het feit dat in de tombe van de componist Joseph Haydn twee schedels liggen, over de schedel van Friedrich Schiller die bij zijn vriend Johann Wolfgang von Goethe thuis staat, over het schimmige genootschap The Order of Skull and Bones waar de presidenten Bush, zowel vader als zoon, lid van zijn. De Italiaan Cesare Lombroso levert ook een mooi verhaal op. Hij wordt gezien als de vader van de criminele antropologie. Hij bestudeerde schedels en concludeerde dat criminaliteit genetisch bepaald is. Zo keek hij goed naar de schedel van de crimineel Guiseppe Villella;

Nu werd hij, bij het nauwkeuriger bestuderen van deze schedel, geïntrigeerd door de uitzonderlijke grootte van de achterste schedelgroeve. Die is kenmerkend voor lemuren en andere apensoorten en dat bracht Lombroso op het idee dat criminaliteit een terugval moest zijn in de evolutie.

Daar kan je het als rechtgeaarde crimineel dan mee doen. Niet geëvolueerd maar gedegenereerd.

Het is een boek waarin andere boeken samenkomen die ik heb gelezen. Uiteraard Schiller en Goethe, de hersenverzamelaar Franz Joseph Gall, de schedeltorens die ik ook al tegenkwam in de wereldgeschiedenis tot aan het ossuarium van Sedlec dat ik in een thriller tegenkwam. Ook de mysterieuze kristallen schedels, de diamanten schedel van Damien Hirst en hedendaagse onthoofdingen worden u niet onthouden. Er staat één foutje in, de Papoea-stammen Marind Anim en de Asmat worden als Dajak-stammen genoemd, maar de Dajaks moet u echt richting Borneo zoeken. Verder is het een prettig leesbaar boek met een fijn morbide randje.

The Album Amicorum of Jacob Heyblocq is de titel van een boek dat geleverd wordt bij het facsimile van het daadwerkelijke Album Amicorum van Jacobus Heyblocq (1623-1690). Jacob Heyblocq was een dichter en rector van de Latijnse school in Amsterdam. Hij was getrouwd met Maria de Lange. Heyblocq werd hoofd van de Latijnse school, maar zijn managementkwaliteiten schoten te kort en in 1685 werd hem ontslag verleend. Zijn vrouw Maria was toen al overleden en hij was toen getrouwd met zijn tweede vrouw, Debora Schoonhoven.

Deze inleiding dient tot het boek dat van hem is overgeleverd, zijn Album Amicorum. Wat is dat precies? Het is Latijn voor ‘vriendenboek’ en het is een album waarin de eigenaar persoonlijke bijdragen van anderen verzamelde. Die werden op verzoek van de eigenaar in het boek aangebracht en konden bestaan uit opdrachten, wensen, tekeningen, citaten of zelfs knipkunstwerken. Degenen die een bijdrage leverden konden mede-studenten zijn, leraren, vrienden, collega’s of bekende personen.

Het Album Amicorum van Jacob Heyblocq is niet het enige overgeleverde album in zijn soort en ook niet het oudste. Een snelle scan leert dat er uit de zestiende eeuw 26 albums bekend zijn en uit de zeventiende eeuw 7 albums waaronder dat van Heyblocq. Het album van Heyblocq is wel uniek in zijn soort en er is er eigenlijk maar één dat er een beetje in de buurt komt, dat van de Amsterdamse advocaat en dichter Johan Blasius (1639-1672). Waarom is dit exemplaar dan zo uniek?

Dat heeft te maken met de hoge kwaliteit van de bijdragen en de degenen die ze aanleverden. Dankzij de bemoeienis van Heyblocq met het toenmalige culturele leven kon zijn album uitgroeien tot een van de rijkste exemplaren in dit genre. Zo staan er bijdragen in van de dichters Joost van den Vondel, Jacob Cats, Johan Blasius, Constantijn Huygens en Willem Godschalck van Focqenbroch, van geleerden als Jacobus Revius, Casparus Barlaeus, Gerardus Vossius en Gisbertus Voetius en de schilders Rembrandt van Rijn, Govert Flinck, Gerbrand van den Eeckhout en Jan Gerritsz. van Bronckhorst. De lijst is hiermee verre van compleet.

De facsimile is een exacte kopie van het origineel, dat in 1901 in het bezit kwam van de Koninklijke Bibliotheek. Het is een klein formaat boek van zo’n 16 x 9,5 cm en het telt 310 pagina’s. Die pagina’s zijn genummerd, waarschijnlijk door de Koninklijke Bibliotheek en daar zitten ook enkele lege pagina’s bij of pagina’s waar maar een gedeeltelijke tekst of illustratie op staat. Het origineel is gerestaureerd, waardoor de volgorde niet in alle gevallen meer klopt, maar daarom wordt er een begeleidend boek door de uitgeverij meegeleverd.

Dat begeleidende boek is in het Engels en telt zo’n 180 pagina’s. Naast een toelichting op het fenomeen Album Amicorum en een biografische schets van Jacob Heyblocq wordt hierin het complete album van Heyblocq pagina voor pagina toegelicht. Daarbij is de werkwijze als volgt. De teksten worden eerst weergegeven in de oorspronkelijke tekst. Vaak in het Latijn, vaak in het Nederlands van die tijd, soms in het Engels of in het Frans. Vervolgens wordt de Engelse vertaling weergegeven. Dat gebeurt soms in verkorte vorm maar de strekking is altijd duidelijk. Tenslotte wordt beschreven wie de schrijver of illustrator is met andere informatie die van belang kan zijn.

Dat maakt het geheel tot een feest om door te lezen. U legt de twee boeken naast elkaar en zo is alles prima te volgen. Wat daarbij opvalt is om te beginnen de naam van Heyblocq. Die vormt een dankbaar onderwerp, zeker omdat er in Amsterdam driftig geheid moest worden om lange palen de drassige bodem in te slaan voor stevige fundamenten. Joost van Den Vondel gebruikte zijn naam bijvoorbeeld;

Jacob, pryst ghy eeuwigh werck,
Bouw geen huis, veel min een kerck
Op den veengrond van elcks zin,
Want die gronden zacken in;
Schoon men hout noch Heiblock spaer.
Veengront dreight u met gevaer.
Bouw dan liever op een rots,
Hel en afgront zelf ten trots.
Bouw gerust op gront van steen,
Tytgemeen en plaetsgemeen.
’t Alteyt en het over-al,
Vreezen storm noch zwaeren val.

De goede lezer snapt dat het bouwen op een rots verwijst naar het evangelie van Mattheus waarin wordt gesproken over Petrus die de rots is waarop de christelijke kerk gebouwd zal worden. Het is maar een voorbeeld van de talloze teksten die er in staan. Zo wordt de actualiteit ook niet geschuwd. Zo ging ene Arnoldus van der Maat in op de grote brand van Londen en speelde in op de anti-Engelse sentimenten van die tijd vanwege de Engels-Nederlandse oorlog van 1665-1667:

Nu leijt al de prael van Londen
Op der aerd geheel geschonden
in een puijnhoop, door de zonden,
Die in haer zijn zwaar bevonden.

Elders in het boek vinden we een prachtige tekening van de slag bij Egmond aan Zee tussen de Nederlandse en Engelse vloot. Die tekeningen verdienen alle aandacht overigens, want die vormen voor mij het hoogtepunt uit het boek. Natuurlijk omdat Rembrandt zijn bijdrage heeft geleverd maar dat vind ik niet eens de mooiste illustratie. Kijk eens naar die van Joannes Leupenius met de Muzen dansend rond de meiboom of de twee tekeningen van Aert van der Neer met zijn zicht op de haven en de schaatsers bij de Montelbaanstoren in Amsterdam. Adembenemend mooi vind ik ze.

Ook zijn er curiosa te vinden in het (originele) album, zoals een stukje mica in een uitgesneden cartouche of een kunstwerkje van papierknipkunst. Ik houd van details als de ondertekening door de dichter Willem Schellinks met ‘6 st’. Die staat voor 6 stuivers, wat gelijk stond aan een munt van 1 schelling en dat verwijst weer naar zijn achternaam.

Tenslotte wil ik u het mooie rijm van dichter en arts Willem Godschalk van Focquenbroch niet onthouden, Aan mijn heer Jacob Heijblock; op zijn verzoeck om een vaersjen:

Ben je dan aen mossel-schelpen,
Noch aen kladt-papier te helpen.
Noch aen themas uijt je school?
Kunnen de begraffenis-brieven,
O cousijn! u niet gerieven,
Koopt je wijf dan nooit meer kool?
Is dan meester Claes de vijfde,
Die de stadt so langh gerijfde,
Doot? Of staedt zijn ambaght stil?
Of doet hij voortaen geen ceelen
Aen de goeie luij meer deelen
Tot gerief van meenigh bil?
Dat je mij juist komt versoecken,
Om uw secretale hoecken,

Met wat wisschers te versien?
Doch, voor een der wijste neersen,
Schaf ick gaeren al mijn veersen.
Bij exempel; Dit ’s er ien.
Finis.

P.S. Ist niet bedroeft, dat een, uijt so veel schoone blaeren,
Om dat ick ’t heb bekladt, na Poortegael moet vaeren?

Versen voor uw toilet, ook als toiletpapier te gebruiken. Het is niet allemaal hogere kunst maar erg vermakelijk.

U bent natuurlijk erg benieuwd naar dit boek geworden en u hoeft het zelfs niet aan te schaffen. Via deze link zijn alle pagina’s tot in detail te bekijken, hoewel de echte liefhebber dit boek gewoon in zijn bezit wil hebben. Het is één van de mooiere boeken uit mijn verzameling in ieder geval.

De Wereldgeschiedenis van Simon Sebag Montefiore is een dik boek van 1419 pagina’s. Geen afbeeldingen of plaatjes, het is allemaal leeswerk dus u krijgt waar voor uw geld. Montefiore beschrijft ook niet minder dan de complete wereldgeschiedenis, te beginnen bij een paar voetafdrukken van zo’n 950.000 jaar geleden. Hij gaat echt los vanaf de Egyptische heersers maar trekt het dan ook helemaal door tot de Corona-pandemie en de inval in Oekraïne door het Rusland van Poetin.

Montefiore heeft ervoor gekozen om aan de hand van families en dynastieën de wereldgeschiedenis te beschrijven. Zelf zegt hij daarover;

Het gezin is nog altijd de basiseenheid van het menselijk bestaan – zelfs in een tijd van kunstmatige intelligentie en een rakettenoorlog. Ik heb geschiedenis samengeweven door de verhalen te vertellen van verscheidene families in ieder werelddeel en tijdperk, en die verhalen heb ik gebruikt om er de voortgang van de geschiedenis van de mens aan te koppelen.

Hij noemt het een heel nieuwe benadering, ik vond het juist een conventionele benadering. Als je lineair door de geschiedenis heen gaat, kom je onvermijdelijk bij families en dynastieën uit. Er wordt ook niet vaak de nadruk op families gelegd, of de familie maakt evident deel uit van het verhaal zoals de familie De Medici of de Rothschilds. In die zin vond ik de thema-indeling van het boek De metamorfose van de wereld over de geschiedenis van de negentiende eeuw van Jürgen Osterhammel vernieuwender.  

Als u begint te lezen in dit boek kunt u zich schrap zetten. U wordt gebombardeerd met een stortvloed aan namen en gebeurtenissen en wat de auteur schrijft dat doet hij, u gaat naadloos van continent naar continent om de ontwikkelingen bij te houden. Met een paar regels kunt u een bloedlijn verder zijn, is de hoofdpersoon aan een onfortuinlijik einde gekomen of bevindt u zich in een ander deel van de wereld.

Montefiore heeft een aangename manier van schrijven en dat is wel nodig bij zo’n feitenovervloed;

Toen Marcus opnieuw ging vechten tegen de Germanen, werd hij vergezeld door Commodus, maar de zelfgenoegzame niksnut kreeg een hekel aan zijn veeleisende vader. Marcus wist dat Commodus tekortkomingen had, maar gelukkig zijn ouders geprogrammeerd om door hun kinderen om de tuin te worden geleid.

Het zal niet verbazen dat het Egyptische, Griekse en Romeinse Rijk genoeg aandacht krijgen. De Vikingen, de Middeleeuwen en de grote ontdekkingsreizen komen aan bod. Maar wat net zo interessant is, is dat de geschiedenissen van China, Japan, Afrika en Zuid- en Midden-Amerika ook beschreven worden, ook voordat de westerse veroveraars op het toneel verschenen.

Inherent aan geschiedenis beschrijven is het beschrijven van conflicten en oorlogen. Montefiore schuwt geen detail en het is verbijsterend om te lezen wat we elkaar hebben aangedaan. De recensent Bart Funnekotter van het NRC Handelsblad heeft wat geturfd en geeft aan dat het woord ‘oorlog’ 1.089 keer voorkomt in het boek, het woord ‘moord’ 949 keer, ‘onthoofd’ 129 keer, ‘martelen’ 104 keer en staatsgreep/coup’ 95 keer. Vroeger was niet altijd alles beter. Zo heeft u niet bij de inval willen zijn van Dzjengis Khan in Chorasmië in 1219. Toen de hoofdstad Urganj (Urgench, Turkmenistan) viel, kregen 50.000 Mongolen het bevel om elk 24 inwoners te doden, wat zou betekenen dat er 1,2 miljoen mensen werden afgeslacht. Het is wellicht de grootste massamoord op één moment uitgevoerd in de geschiedenis.

Het is fascinerend om te lezen dat er wellicht Afrikaanse mensen voor Columbus de Amerikaanse kust hebben bereikt. Later zouden zij dat onder heel andere omstandigheden doen; de slavernij wordt uitgebreid toegelicht en als de auteur dan toch het gezin erbij betrekt zorgt hij voor het eufemisme van het jaar door de slavernij te betitelen als een ‘gezinsonvriendelijk instituut.’

Ik houd van details en natuurlijk is het interessant om te lezen over Columbus en zijn nazaten (wat heel zo’n fijne familie niet was), maar ik wil weten dat de naam Californië vernoemd is naar een fictief personage, namelijk de koningin Calafia uit een ridderroman. Montefiore weet ook wel hoe hij een passage moet beginnen om de (in ieder geval mijn) interesse te wekken;

De wandelgangen van de burcht in Praag werden bevolkt door Rudolfs bizarre entourage van dodenbezweerders, magiërs, wetenschappers, kunstenaars en rabbijnen, plus een Deense astroloog met een gouden neus, een statige Engelse oppergeestelijke, een Ierse duivelaanbidder zonder oren, een Italiaanse minnares, een bekeerde Joodse minnaar, een psychotische zoon genaamd Julius Caesar – en loslopende tamme leeuwen.

Weest gerust, ze komen allemaal aan bod en het is een feest om te lezen. Naarmate we dichter bij onze geschiedenis komen weeft hij steeds vaker ons bekende namen in zijn verhaal. Als het over de emigratie van mensen uit Beieren naar Amerika gaat licht hij Friedrich Drumpf eruit, die in Seattle een bordeel annex café opende. Dat zegt ons misschien nog niet veel, tot Drumpf besloot dat hij daar toch beter de naam Trump kon voeren. De rest is…juist, geschiedenis.

Is zo’n dik boek met zo’n veelomvattend verhaal leuk om te lezen? Ik kan niet anders zeggen dan ja. Ik heb mij geen moment verveeld en als het nog 1000 pagina’s dikker was geweest was het mij ook prima. Een dergelijk boek kan nooit volledig zijn en uiteraard ontbreken er zaken, maar Montefiore komt toch een heel eind. Een literatuurlijst is niet opgenomen, hij verwijst ervoor naar zijn website omdat die nog eens 137 pagina’s zou innemen.

Een kleine kritische noot; ook al schrijf je een dik en mooi boek, de redactie moet scherp blijven. Met enige regelmaat zag ik de zetduivel opduiken en het ging mij soms zelfs storen.

De conclusie van het boek is er niet direct een om de champagne bij open te trekken. Zo zegt Montefiore over de oorlog in de Oekraïne;

Poetins invasie van de Oekraïne is geen nieuwe manier om macht uit te oefenen. Zijn meedogenloze wreedheid is een terugkeer naar de normale situatie op een manier die de dynasten in dit boek – krijgsheren, koningen en dictators – heel gewoon zouden vinden: de normale wanorde is hervat.

Dat wordt duidelijk uit dit boek. We mogen in onze handen knijpen dat het relatief lang rustig is geweest in onze contreien. Ieder wapen dat is ontwikkeld zal ooit gebruikt gaan worden en ook dat stemt niet vrolijk. Montefiore eindigt niet helemaal in mineur, hij vestigt de aandacht op de opgewekte geesten en inventieve gedachten, het vermogen tot vreugde en vriendelijkheid en het aanpassingsvermogen waardoor wij toch weer wegen vinden om de aarde voor ons leefbaar te maken en te houden. Laten we daar dan maar op proosten.

Vertaling; Rob de Ridder, Conny Sykora, George Pape, Cornelis van Ginneken, Martine Both en Margreet de Boer

Ik heb het al vaker gezegd, we vergeten van alles in Europa. Volkeren, hele koninkrijken en daar voegen we nu de vergeten afstammelingen van de Vikingen bij. De Normandiërs van Levi Roach gaat over de geschiedenis van Europa en niet alleen over het stukje Normandië in Frankrijk dat u bekend voor zal komen vanwege de geallieerde landing uit de Tweede Wereldoorlog. De auteur is hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan de universiteit van Exeter dus uitermate bekend met de materie.

We beginnen wel in Frankrijk en wel met een hoofdrolspeler die ik ook in het boek Noormannen al was tegengekomen, de viking Rollo. Die hield aardig huis in Frankrijk en om de zaken niet uit de hand te laten lopen sloot koning Karel een pact met Rollo waarbij de laatste land kreeg toegewezen. Dit waren de eerste contouren van het latere hertogdom Normandië. Rollo bekeerde zich tot het christendom en zijn zoon Willem (die al geen Noordse naam meer droeg, want Guillaume heet in Frankrijk) gedroeg zich al meer als een Franse edelman dan als een Noordse viking.

De zoon van Willem is Richard en hij zorgt ervoor dat Normandië gevestigd wordt en de naam van het vorstendom is direct te linken aan de herkomst van hun bewoners. Het wordt uitgebreid beschreven in dit boek.

Dan verlaten we Frankrijk en dat is waar het ook om draait in dit boek. Het gaat niet over Normandië maar over de Normandiërs en die hadden, net als hun Noordse voorvaders weinig last van heimwee. Ze zwermden uit over een goed deel van Europa en de auteur neemt u mee op hun reizen. We beginnen dicht bij huis want de dochter van Richard, Emma, trouwt met de Engelse koning Æthelred. Die laatste maakte het niet lang en Emma huwde de Deense veroveraar Knoet. Daarmee kreeg ze twee kinderen die ze voortrok op haar eigen kinderen die ze met Æthelred had. Ze was een overlever maar weinig geliefd bij haar eerste zonen.

Ik zal u niet vermoeien met alle opvolgende vorsten want het gaat snel, maar de les is dat de Normandiërs danig hun stempel drukten op het leven in Engeland. Dat leidt tot een boeiende beschrijving van de Slag bij Hastings die werd uitgevochten door een Normandisch-Frans leger onder leiding van hertog Willem I van Normandië en het leger van de Angelsaksische koning Harold II. Die laatste kwam in de slag om het leven en dat is weer prachtig weergegeven op het beroemde Tapijt van Bayeux. Grappig is dat de dood van Harold er op wordt weergegeven, maar dat kunnen twee figuren zijn;

de twee stervende figuren worden heel verschillend afgebeeld. De sokken van de vallende man hebben een andere kleur dan die van de figuur met een pijl in zijn oog; en de eerste draagt een schild en speer, terwijl de andere net een bijl heeft laten vallen. Tenzij we ervan uitgaan dat hij in zijn doodsstrijd van garderobe is gewisseld, is het moeilijk te geloven dat dit dezelfde man moet voorstellen. Wie van beiden Harold is, is natuurlijk de hamvraag.

Ik houd van dit soort details en klikt u vooral op bovenstaande link van het Tapijt van Bayeux, u kunt het tot in het kleinste detail bekijken.

Maar de Normandische aanwezigheid ging veel verder dan Engeland. Uit het boek leert u dat ze in Ierland en Schotland aanwezig waren en bijdroegen tot het samengaan van de Schotse en Engelse kroon en dus aan de wieg stonden van Groot-Brittannië.

Normandiërs waren er ook in Zuid-Italië in de persoon van Willem met de Ijzeren Arm en zijn familie. Zij mochten Sicilië innemen met de pauselijke zegen omdat dit een Moors bolwerk was. Normandiërs namen deel aan de Eerste Kruistocht waarbij Bohemund Antiochië in het huidige Turkije veroverde.

De Normandiër Rogier van Hauteville werd door Genua en Pisa uitgenodigd om de kust van het huidige Tunesië aan te vallen maar ging daar niet op in, volgens de Arabische chroniqueur Ibn al-Athir;

In diens verslag was de sluwe Hauteville niet onder de indruk. Hij lichtte zijn dij op en liet een daverende scheet, en legde vervolgens uit waarom deze flatulentie een beter advies was dan wat de knappe koppen aan het hof te berde brachten. Want volgens Rogiers observatie zouden de Normandiërs zich al snel in de slechtst denkbare situatie bevinden als ze aan de onderneming deelnamen.

Wie zegt dat geschiedenis niet leuk is? Het geeft ook iets aan over de schrijfstijl van de auteur. Deze passages zorgen voor vaart in het verhaal en dat is fijn want soms buitelen de namen over je heen en zeker in Ierland is dat wat, als we het achter elkaar hebben over Gruffudd ap Cynan, Bleddyn ap Cynfyn en Gruffudd ap Llywelyn.

Als u ook nog leert dat de Normandiërs in Portugal waren omdat ze een uitstapje maakten van hun Tweede Kruistocht en in Duitsland dan merkt u dat ze in heel Europa en een stuk daarbuiten hun sporen hebben nagelaten. Hun meest blijvende erfenis ligt in het verbinden en integreren van grote delen van Europa en het Middelandse Zeegebied. Dat is mooi, maar ook weer niet. Ze werden uiteindelijk wel slachtoffer van hun eigen succes. Ze gingen zozeer deel uitmaken van die Europese samenleving dat ze nauwelijks meer opvielen. Ze waren verdwenen en dus… juist, vergeten.

Vertaling; Auke van den Berg en Wilfried Simons

De titel De Zonnekoning, Glorie & schaduw van Lodewijk XIV van geschiedkundig auteur Johan Op de Beeck vat dit dikke boek van ruim 700 pagina’s goed samen. De beroemde Franse koning die leefde van 1638 tot 1715 regeerde met absolute macht over zijn land van 1643 tot aan zijn dood in 1715.

Uit bovenstaande blijkt dat hij zeer jong op de troon kwam. Uiteraard moet hij de stiel nog leren en zijn leermeesters zijn de kardinalen De Richelieu en diens opvolger Mazarin. Na de dood van die laatste neemt hij de macht in handen en doet dat op een zeer doortastende manier;

Het hof en iedereen van belang moest weten dat er een nieuw soort koning was opgestaan en wat die wilde: de macht. De toon was gezet. Maar ook de ministers zou nog een verrassing van formaat te wachten staan. Nog voordat de ministerraad begon, had Louis XIV in alle vroegte aan zijn secretaris Toussaint Rose een nota gedicteerd. ‘Alle aandacht is gericht op de koning, hij is het aan wie alle wensen gericht worden.’

Het gaat als een rode draad door zijn leven. Het is een absolutistische vorst. Hij neemt alle beslissingen en wil van alles op de hoogte zijn. Hij trouwt met Maria Theresia, de dochter van de Spaanse Felipe IV en neemt zo een voorschot op de Spaanse grondgebieden. Na de geboorte van een zoon verliest hij alle aandacht voor zijn vrouw en er volgt een onwaarschijnlijke stoet aan minnaressen. Bij één van hen, Madame de Montespan, zou hij nog zeven kinderen krijgen.

Natuurlijk voert het te ver om dit boek samen te vatten. De Zonnekoning leefde lang en heeft onwaarschijjnlijk veel meegemaakt. De bouw van zijn paleis Versailles wordt natuurlijk uitgebreid beschreven. De dagelijkse en ijzeren discipline van Lodewijk XIV komt aan bod, net als zijn tomeloze werklust én eetlust.

Hij moet talloze uitdagingen het hoofd bieden. De Fronde of binnenlandse opstand waar hij al vroeg mee geconfronteerd wordt bijvoorbeeld. De oorlogen die hij moet voeren en waarin hij zelf te paard in de frontlinie te vinden is. De Devolutieoorlog, de oorlog met de Republiek, de oorlog tegen de Liga van Augsburg, de Spaanse successieoorlog, hij hoefde zich niet te vervelen. Het boek staat boordevol informatie en natuurlijk wil ik weten dat de beroemdste musketier, d’Artagnan, gesneuveld is bij Maastricht (ik wist niet dat er een standbeeld van hem in Maastricht stond). Schokkender is dat in die oorlogen de zwakte van die absolute heerschappij naar voren komt. Lodewijk raakt soms vervreemd van de werkelijkheid en dat leidt tot massale slachtpartijen en plunderingen onder zijn bewind. Onprettige feiten worden voor hem verborgen dus hij grijpt er niet op in.

Er is veel te vertellen over de kunsten. Lodewijk laat prachtige schilderingen in Versailles aanbrengen en is een groot muziekliefhebber. De componisten Lully, Delalande, Couperin en De Visée en hun werken komen allemaal voorbij. Ook is hij zelf een prima danser en staat aan de basis van de Franse voertaal in de balletwereld.

De auteur besteedt veel aandacht aan het karakter van Lodewijk. Zoals gezegd heeft hij een ijzeren discipline en het protocol is heilig. Hij kwakkelt nogal eens met zijn gezondheid, zoals met zijn gebit door alle zoetigheid die hij eet. Het is verbluffend om te lezen dat als zijn tanden getrokken worden dit met zoveel geweld gepaard gaat dat er een stuk van zijn linkerkaakbeen afbreekt. U begrijpt, zonder verdoving. Dat zorgt ervoor dat eten en drinken lastig wordt. Vloeistoffen belanden zo direct in zijn neus. Daarop wordt besloten het ontstane gat dicht te schroeien. Veertien keer gloeiende ijzers in de mond, zonder verdoving. De man was geen watje.

Dat was hij ook niet voor zijn tegenstanders. Als de stad Genua in opstand komt legt hij een bommentapijt neer op de stad tot de stad zich gewonnen geeft. Lodewijk ontvangt de opstandige bestuurder op Versailles;

Bekeken en omringd door het voltallige hof van Versailles moest het Genovese staatshoofd de hele zeventig meter van de galerij af schuifelen naar het podium waar de Zonnekoning hem opwachtte. Daar maakte hij een diepe buiging en bood zijn nederige excuses aan voor alle dwaasheden die zijn republiek jegens Frankrijk en zijn vorst had uitgehaald. Verontschuldigingen die vanop het podium met een knikje werden in ontvangst genomen.

Waarna Lodewijk het staatshoofd de kunstcollectie, de tuinen en appartementen liet zien en hem tien dagen lang liet logeren.

Er valt zoveel meer te vertellen want het is een rijk boek. Over de gevangene met het ijzeren masker. Over de gifmoorden aan het hof. Over de hygiëne aan het hof, over de opvolging van Lodewijk, over de strijd met Willem III van Oranje. Over de strijd tegen de protestanten. Over de uitsluiting van homo’s aan het hof. Een lachertje, want zijn broer was de grootste nicht aan het hof (hij was als meisje opgevoed om geen bedreiging voor Lodewijk te vormen). Bovendien was er een homogenootschap waarvan zijn eigen zoon en de hofcomponist Lully lid waren en zou hij echt homofilie willen verbieden dan was hij zijn halve legertop ook kwijt.

Het wordt allemaal in een zeer prettige stijl opgeschreven en het leest geweldig door. Enige humor ontbreekt zeker niet (een lelijke sladood met varkensoogjes) en er staan afbeeldingen en kaarten in het boek van verschillende veldslagen. Een klein minpuntje; als je een grote stamboom in het boek zet is dat prachtig, maar dan moet je juist bij Lodewijk XIV niet de jaartallen van zijn vader onder zijn naam zetten. Dat is maar een kleine kanttekening in een prachtig leesbaar boek die iedere geschiedenisliefhebber in de kast moet hebben staan.

Gilles de Rais (ca. 1405-1440) zullen sommigen kennen als de maarschalk die Jeanne d’Arc heeft bijgestaan in de ontzetting van Orléans. Dat klopt, maar hij was meer dan dat. Hij was een roofridder, een vroom man, een duivelaanbidder en een kindermoordenaar. Reden genoeg om daar eens meer over te lezen en dat kan in dit boek van Dick Berents, Slachtbank. De kindermoorden van maarschalk Gilles de Rais.

Berents deed in Frankrijk onderzoek voor dit boek en ging naar de ruïnes van de kastelen van Gilles de Rais. Ook deed hij archiefonderzoek, onder meer naar de processtukken die overgeleverd zijn na het proces tegen De Rais. Daarmee levert hij een prettig leesbare biografie af van 277 pagina’s, waarin hij verschillende mythes over de man tracht te ontrafelen.

Eén zo’n mythe is zijn relatie met Jeanne d’Arc. Daar worden de meest fantastische verhalen over verteld, tot aan het feit dat het een liefdespaar was aan toe. De Rais liet na de dood van Jeanne een toneelstuk opvoeren waarin hijzelf werd afgebeeld als glorieuze strijdmakker van de Maagd van Orléans. Berents zet dit recht in zijn boek. Natuurlijk zijn er overeenkomsten tussen de twee. Ze vochten in dezelfde krijgstochten, mochten beiden hun schild versieren met de koninklijke lelies en Jeanne werd door de autoriteiten een tovenares genoemd, aanroepster van demonen en ketters en dat zijn ongeveer de termen die De Rais ook in zijn proces kreeg te horen. Beiden eindigden op de brandstapel na dreiging met foltering. Berents maakt duidelijk dat De Rais weliswaar Jeanne heeft bijgestaan, maar dat ze geen vrienden waren, laat staan geliefden. In deze biografie over Jeanne d’Arc wordt De Rais ook maar eenmaal terloops genoemd dus dat onderschrijft zijn betoog.

De Rais gaf veel geld uit aan decorum. Hij had honderden soldaten in dienst, maar ook geestelijken. De man die later een verbond met de duivel zou sluiten had een grote voorkeur voor kerkelijke plechtigheden. Hij stichtte zelfs een kapel gewijd aan de Onnozele Kinderen. Op het oog een vroom heerschap, tegelijk ook iemand met een grote hang naar het occultisme. Hij zette alchemisten aan het werk om goud en zilver te maken en huurde magiërs in om Satan op te roepen. Het resultaat was niet indrukwekkend aldus Berents;

Hoe driftig de magister ook de bladen van zijn boek omsloeg, er kwam zelfs niet het kleinste duiveltje.

Het is verbazend dat De Rais ondanks nul resultaat altijd in deze machten is blijven geloven. Berents toont wel aan dat dit niet ongewoon was in deze tijd. Hij laat ook mooi de twee gezichten zien van De Rais. Die sluit een contract met de duivel, maar maakt een voorbehoud voor zijn ziel en zijn leven, hij wil niet de eeuwige verdoemenis over zich afroepen.

Berents is ook niet bang om stelling te nemen over zijn hoofdpersoon;

Het is mijn overtuiging dat zijn naïeve instelling tegenover de poespas van duivelbezweerders in het najagen van het bovennatuurlijke alleen maar mogelijk waren omdat zijn contact met de realiteit gestoord was. Gilles de Rais was onvolwassen en kinderlijk in zijn beleving van de wereld om hem heen.

Hij roept niet zo maar iets, is zelfs kritisch op zijn eigen stellingname en gaat het onderzoeken en uitbouwen. Dat doet hij aan de hand van onderzoek naar de achtergronden van de kindermoorden en de stoornissen die al in de jeugd van De Rais optraden.

Die kindermoorden is een verhaal apart. De Rais was getrouwd en had een dochter maar vrouw en kind woonden elders. Hij had een aantal trouwe dienaren en de weg was vrij om zijn vleselijke lusten te botvieren op de jeugd van het dorp. Bedelaartjes, maar ook jongens uit gezinnen die vaak met geld werden meegelokt. Heel voorzichtige tellingen gaan uit van 120 tot 140 slachtoffers. Is dit al nauwelijks te bevatten, de beschrijvingen van wat hij met hen deed tart iedere verbeelding. Berents geeft het wel weer en houdt het nog netjes maar het komt er op neer dat De Rais de jongens misbruikte voordat hij hen vermoordde, maar ook terwijl hij ze vermoordde en nadat hij ze vermoordde. Na afloop werden ze in de regel verbrand in de open haard. Zijn knechten doodden ook kinderen voor hem of ontdeden zich van de lijken.

Uiteraard wordt er gezocht naar het waarom door de auteur. Ook De Rais zelf heeft er iets over verklaard tijdens zijn proces;

‘Ik heb het alleen voor mijn genoegen gedaan en voor de bevrediging van mijn lust.’ Na een herhaalde vraag naar zijn motieven bracht de verdachte geëmotioneerd ut: ‘Och monseigneur, u kwelt uzelf en mij ook.’

Dat proces is ook een verhaal apart. Berents gaat op zoek naar de reden waarom De Rais werd aangeklaagd. Dat ging in eerste instantie alleen om een kwestie die met financiën en eigendom van een kasteel te maken had. Om De Rais nog steviger aan te pakken ging de aanklager, de hertog van Bretagne, op zoek naar andere misdaden waarover er geruchten gingen en zo kwamen ze bij duivelaanbidding en de kindermoorden uit. De Rais moest zich verantwoorden voor de kerkelijke én de wereldlijke rechtbank.

Ook hier komt het dubbele gezicht van De Rais naar voren. Als de kerkelijke rechtbank dreigt met excommunicatie bekent hij de alchemie en duivelaanbidding maar twijfelt over een bekentenis over de moorden. Dat zou tot meineed leiden en tot onverbiddelijke uitstoting uit de kerk. Hij had blijkbaar geen moeite met talloze moorden maar meineed was hem een brug te ver. Uiteindelijk was excommunicatie wel het kerkelijk vonnis, maar dat werd door zijn berouw ook weer ingetrokken.

Daar bleef het niet bij, want de wereldlijke rechtbank sprak zich ook uit en wel voor de doodstraf voor De Rais en voor twee van zijn knechten. Ze zouden opgehangen en verbrand worden;

Op het laatst kon Gilles de Rais toch nog een glorieuze rol spelen, letterlijk in het brandpunt van ieders belangstelling…Gilles, die God al om genade had gebeden, sprak nu de mensen toe. Hij vroeg vergeving voor wat hij gedaan had, vooral aan de ouders van zijn slachtoffers.

Deze complexe persoon stierf in de klaarblijkelijke overtuging dat hij voor zijn zonden vergeven zou worden. Berents sluit zijn prima biografie af met de figuur van De Rais en de invloed of verwevenheid met andere verhalen, zoals dat van Blauwbaard. De Rais wordt nog wel eens verward met de man die zijn bruiden doodde.

De Zwijger is een biografie over het leven van Willem van Oranje van cultuurhistoricus René van Stipriaan. Een boek van 719 pagina’s en met een uitputtend notenapparaat van 160 pagina’s. Uitputtend wil niet zeggen vermoeiend. Het is, als het hele boek, zeer de moeite waard.

Willem van Oranje is voor mij iemand met heel veel klokken en evenzovele klepels. Door het onlangs bekijken van de gefilmde geschiedenis van Nederland Het verhaal van Nederland zat ik toch al lekker in de vaderlandse geschiedenis dus dit boek kon ik niet laten liggen.

Nu is er nogal wat geschreven over Willem van Oranje, dus wat moet een hedendaagse biografie bieden dan? Het boek moet duidelijk maken hoe Oranje de loop van de geschiedenis beïnvloedde. Een relaas van belangrijke levensfeiten in de context van de grotere geschiedenis is wel een minimale vereiste. De auteur is echter naar meer op zoek. Van Stipriaan;

Een biografie van Willem van Oranje zal de vraag moeten beantwoorden waar in zijn overwegingen ideeële motieven leidend waren, en waar het eigenbelang het overnam. En ook dan moeten we er rekening mee houden dat eigenbelang regelmatig verpakt werd in een hooggestemd verhaal. Daar wordt voor zijn biograaf het leven van Oranje complex.

We kennen Willem van Oranje natuurlijk als grote tegenstander van de Spanjaarden. Opstandeling tegen Filips II en zijn gevreesde hertog Alva. Het begon natuurlijk niet zo. Oranje was zijn loopbaan al begonnen bij de vader van Filips, Karel V, en hij maakte deel uit van het rondreizend gezelschap toen Filips als de nieuwe machthebber werd geïntroduceerd.

Oranje wordt een belangrijke figuur in Europa en wordt bevelhebber van het keizerlijke leger in de Nederlanden. Filips stelde Oranje ook aan als staatsraad die de vorst van advies voorzag en hij werd Ridder in de Orde van het Gulden Vlies. Niet mis allemaal, maar de politiek van Filips inzake religie en het landsbestuur zorgde ook voor de nodige oppositie. De toegestane religie was het katholicisme en het protestantisme lag in de verdrukking. Willem van Oranje en onder meer de graven Van Egmont en Van Horne gingen in de oppositie. Oranje stond tolerantie ten opzichte van godsdienst voor en was tegen de strenge katholieke leer die werd opgelegd, maar hij leek nog wel twee gezichten te hebben en hier wordt het interessant;

Oranje straalde al enige tijd uit dat de katholieke scherpslijpers in zijn omgeving eraan moesten wennen dat hij op godsdienstig terrein een gematigde koers wilde volgen, waarin voor verkettering van protestanten geen plaats meer was. Voor wie Oranje graag wilde indelen in een specifiek religieus kamp volgden verwarrende jaren.

Hij zou steeds meer kleur bekennen en daarmee meer anti-katholiek. Daarmee werkte hij de Beeldenstorm in de hand. Dat wilde hij niet en wat hij nog minder wilde was het vervolg. Filips was hier zo kwaad over dat hij de hardliner Alva naar de Nederlanden stuurde, die met zijn Bloedraad voor een ongekende repressie zorgde. De graven Van Egmont en Van Horne zouden dit ondervinden, zij werden vermoord. De veldtocht die Oranje zou ondernemen was een faliekante mislukking en dat kon hij zich niet permitteren met de bloedbaden van Naarden en Zutphen nog in het geheugen, waarbij praktisch de totale bevolking door de Spanjaarden werd uitgemoord.

Uiteindelijk kwam de kentering. Oranje trok zich terug en verzamelde fondsen, wist samen te werken met de eveneens opstandige Watergeuzen en wist slimme allianties en verbonden te smeden. Hij had de wind op een gegeven moment ook mee omdat Alva wel erg wreed tekeer ging en zware belastingen aan het volk oplegde. Hier gaan landsbelang en eigen belang van Oranje voor een deel samen, want er was inmiddels beslag gelegd op zowat al zijn bezittingen, inclusief zijn prinsdom Orange in Frankrijk, dat hij overigens nog nooit gezien had.

Willem van Oranje wordt uiteindelijk vogelvrij verklaard en overleeft een moordaanslag. Niet voor lang, Balthasar Gerards zou Oranje uiteindelijk vermoorden.

Er valt erg veel te zeggen over dit boek. Uiteraard heb ik het hoog over samengevat, want er is veel meer. Zijn vele, vaak strategische, huwelijken die hij sloot. Zijn zoon die veertig jaar in Spaanse handen vast zou blijven zitten, de belegeringen van Haarlem en Alkmaar, de inname van Den Briel en het Leidens ontzet. Het was mij niet bekend hoe belangrijk de broer Lodewijk van Willem van Oranje voor hem was, zowel als raadgever als in het veld. De heer van Brantôme gaf een rake observatie van de twee in toch voor hen moeilijke tijden;

Brantôme liet een en ander op zich inwerken, nam en passant waar dat Oranje een ‘erg mooi voorkomen had, en een mooi postuur’, en een eindje boven zijn broer Lodewijk uitstak. Hij zag ook dat Oranje iets triests over zich had en liet doorschemeren dat hij wel heel erg door het lot op de proef werd gesteld. Het gezicht van Lodewijk stond vrolijker, en hij toonde zich ook veel vastberadener dan Oranje. ‘De prins op zijn beurt is wijzer, volwassener en bedachtzamer.’

Het maakt ze ineens menselijk en dat is mooi om te lezen. Een eye-opener was ook het belang van het Wilhelmus voor Oranje. Er wordt uitgebreid ingegaan op de tekst en de mogelijke auteur. Ook op de laatste woorden van Oranje toen hij stierf. Hij zou de volzin uit hebben gesproken

‘Mijn God, ontfermt u over mijn ziel, mijn God, ontfermt u over dit arme volk .’

Dat is lastig te rijmen met de autopsie die zegt dat hij zowat op slag gestorven zou moeten zijn, maar er is iets over te vertellen, gaat u het vooral lezen.

Dan waar dit boek ook om te doen is. Was Oranje een pure patriot of speelden er ook eigen belangen? Beiden. Hij wilde een sterke oppositie tegen het Spaans gezag en was voor religieuze tolerantie. Hij had ook aanzienlijke belangen en soms liet hij zich in de kaart kijken, zoals in een brief aan zijn broer Jan, die het stadhouderschap van Gelderland weigerde voort te zetten, want

‘het zou ons huis tot des te meer welvaart en gunstige omstandigheden hebben gevoerd.’

Het lot van de Nederlanden en de welvaart van het huis van Nassau waren in het hoofd van Oranje innig met elkaar verbonden. Politieke macht, maar ook rijkdom, moest stevig verankerd worden, aan het huis en aan de dynastie. Een eye-opener zoals er veel meer in het boek staan en een absolute aanrader voor iedere liefhebber van de vaderlandse geschiedenis.

Nabrander: leuk om te vernemen dat de auteur René van Stipriaan met dit boek de Libris Geschiedenis Prijs van 2022 én de Nederlandse Biografieprijs 2022 heeft gewonnen

Nog een nabrander: er is onderzoek gedaan of het bloedbad in Zutphen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, door historicus Johan Visser. Hij heeft daar een boek over geschreven en u kunt daar hier meer over lezen. Wordt wellicht vervolgd.

De hoeve en het hart van historisch onderzoeker en journalist Enny De Bruijn is de kroniek van een boerenfamilie uit de Gouden Eeuw. Die kroniek kon worden geschreven omdat Arien van Rijckhuijsen, boer te Herwijnen, brieven schreef aan zijn zoon Gijsbert van Rijckhuijsen in Leiden. Gijsbert kopieerde deze brieven nauwgezet en heeft ze goed bewaard en dat heeft ertoe geleid dat De Bruijn die brieven als uitgangspunt kon nemen om het dorp Herwijnen in de Tieler- en Bommelerwaard tot leven te brengen. Niet alleen Herwijnen komt tot leven, maar ook nabijgelegen dorpen aan de Waal als Hellouw, Haaften en Varik worden bezocht.

Nu is dit geen brievenboek, het is meer dan dat. Uit het boek blijkt dat De Bruijn uitgebreid archiefonderzoek heeft gedaan om beweringen in brieven na te gaan maar ook, en dat is nog belangrijker, om ze meer inhoud en diepte te geven. Ik kom er op terug.

Het gaat niet alleen om de familie van boer Arien en zijn zoon, want Arien was geïnteresseerd in zijn stamboom en de verhalen daarover en heeft uitgebreid onderzoek daarnaar gedaan. Daarom gaat dit boek over de periode 1600-1750, het neemt het perspectief van de boeren als uitgangspunt en beschrijft vijf generaties van één boerenfamilie. Daarbij gaat het om de buitenkant van het boerenleven maar vooral ook om de binnenkant: moraal, opvattingen, mentaliteit, levensbeschouwing en identiteit. Dat wordt beschreven in delen met de titels Eer, Liefde, Bezit, Werk, Cultuur en Geloof.

Om te beginnen was Arien een geletterde boer. Hij kon lezen, schrijven en rekenen en had een aardig bezit aan grond. Geletterd zijn was nodig, want er moest handel gedreven worden met de opbrengst van het land. Er werd zuinig geleefd en uitgaven en inkomsten werden nauwgezet bijgehouden. Dat viel niet altijd mee want een eenduidig muntenstelsel was er nog niet;

Als je als boer op de markt een paar koeien wilt kopen voor twaalf Vlaamse ponden, moet je dus beseffen dat dat overeenkomt met 72 gulden. En als een koopman jou een rozenobel wil laten betalen, dan moet je weten dat een Gelderse rozenobel 7 gulden en 9 stuivers waard is, maar dat de dubbele Engelse rozenobel meer dan dubbel zoveel geldt. Al die koersen moet je in je hoofd paraat hebben, en daarbij in staat zijn bedragen snel om te rekenen en een en ander goed in je boek te noteren.

De bedrijven waren vaak gemengd en omdat het dorp aan de Waal lag waren de boeren ook verantwoordelijk voor een stuk dijk. Dijkdoorbraken kwamen veelvuldig voor en de gevolgen waren vaak ernstig. Als voorbeeld wordt een gat van 300 meter in de Lekdijk genoemd bij Wijk bij Duurstede, wat tot overstromingen heeft geleid tot aan Utrecht toe. Er moet dan veel grondwerk verzet worden en mannen staan met een handwaterpomp dag en nacht te pompen om water weg te krijgen.

Naast gemengde bedrijven waren er ook boeren die zich specialiseerden. Sommigen in de aanleg en onderhoud van dijken, maar er kwamen ook paardenhandelaren voor. Door de conflicten en oorlogen in die tijd was er een voortdurende behoefte aan paarden voor het leger. Niet direct om oorlog op te voeren, maar wel paarden die karren met wapens, voedsel en andere goederen konden voorttrekken. Daar bestaan allerlei officiële papieren over maar interessant is hoe er gehandeld werd en waar men op lette. Op de kleur van het paard bijvoorbeeld;

Over de kleuren moet men in het algemeen dit weten, dat iedere ongemengde kleur slecht is. Wit namelijk schept kinderen van het slijm, laffe, vreesachtige, slappe paarden. Zwart geeft tengevolge van de zwarte gal indolente, armzalige en weerspannige paarden.

Ook geboorte, trouwen en de liefde en het sterven komen uitgebreid aan bod. De overgrootvader van Arien, Alart Gijsberts kwam vroeg aan zijn einde omdat hij door ene Jan Elissen werd doodgeslagen. Wat daarover officieel bekend is staat in één zin, neergeschreven door de richter van de Tielerwaard in zijn lijst van ‘manslagen’ uit deze periode;

‘Alart Gijsbertssen tot Herwijnen is nedergelijt bij eenen Jan Eelissen.’

Wat De Bruijn vervolgens knap doet, en dat bedoel ik met het verhaal inhoud en diepte geven, is op zoek gaan naar de emoties achter dit verhaal. Hoeveel kinderen had Alart, wie was die Jan Elissen en zo komt ze erachter dat de mannen elkaar goed gekend hebben. Sterker, dat hun ouders een tijd naast elkaar hebben gewoond. Beiden zijn in goeden doen met een prima positie in het dorp en dan slaat ineens de vlam in de pan en wordt er iemand vermoord. Het is boeiend om te lezen.

Moord is een misdrijf, maar er komen genoeg andere zaken voorbij die de gemoederen bezig houden. Er worden veel processen gevoerd om bezit. Het geloof is belangrijk dus als er een dominee wordt benoemd waar men niet op zit te wachten is dat een issue in die tijd. Helemaal als die dominee beticht wordt van ongewenst gedrag. Die aanklacht werd ingetrokken maar de dominee werd al niet meer gepruimd door het dorp en dat wordt (weer na onderzoek door de auteur) gestaafd door bewijs dat er praktisch niemand meer werd gedoopt bijvoorbeeld.

Zo gaan we aan de hand van de brieven van Arien door een flink stuk geschiedenis heen. Hoewel het geen brievenboek is wordt er natuurlijk veel geciteerd. In de taal van die tijd en dat is prima te volgen (enige inspannig van u mag best verwacht worden) en te lastige woorden worden keurig toegelicht. Het geeft een prachtig beeld van een hardwerkende familie dat ik met veel plezier heb gelezen. Ik sluit af met Arien zelf aan het woord te laten, zomaar een stukje uit een brief in 1742, waarin hij vertelt dat hij veel kosten heeft gehad met het rechtzetten en opnieuw dekken van de hooiberg en dat er een muizenplaag heerst;

Daer wort hier gezeijt, dat ‘er wel 150 mergen koorn zal zijn, dat niet gemaeijt sal kunnen worden. En ’t gras en de weijlanden hebben de muijsen meest op gegeten.
Luijden die 80. of me’er jaren [zijn], hebben geen verhael gehoort, van so een menichte muijsen. So dat het hooij hier duur is, en zal nog duurder worden.