archiveren

Boeken

Ik was onlangs in het Gelderse plaatsje Lochem. Daar is de bekende boekhandel Lovink gevestigd en uiteraard moest ik die even bezoeken. Ik zag daar een boekje staan met de titel Boekhandel Lovink, Feestbundel met bijdragen van fans en vrienden. Dat is in 2021 uitgegeven door de Stichting Vrienden van Boekhandel Lovink, ter gelegenheid van het 175-jarig bestaan van de boekhandel, onder voorzitterschap van Gijs van Dalfsen.

Dat is een aardige mijlpaal en het is een leuk idee om zo’n bundel dan uit te brengen dus ik schafte het aan. We gaan dus terug naar 1846, toen Van der Aa in zijn zestiendelig Aardrijkskundig Woordenboek schreef:

‘Lochem is eene kleine, maar in welvaart zigtbaar toenemende plaats vooral sedert 1841, toen er door dit stadje een grindweg werd aangelegd tussen Zutphen en Goor’.

Lochem telt dan 302 huizen en 1600 inwoners. Ene Gerrit Boschloo uit Deventer koopt een huis in Lochem voor zijn zoon Frederik en die is daarmee grondvester van Boekhandel Lovink aan de Markt in Lochem. Het heet dan nog geen Lovink. Dat komt in 1890, als Bernhard Gerardus Lovink in dienst komt. Hij groeit naar zelfstandigheid en zoon Harry Lovink zet het bedrijf voort. Op 1 april 1969 wordt de boekhandel overgedaan aan de Stichting Overneming en beheer Nederlandse Boekhandel waar Boeije Jansen de bedrijfsleider wordt.

De naam Lovink wordt gehandhaafd en Jansen wordt met zijn vrouw Hanny het bepalende gezicht van de boekhandel en drukt er zijn stempel op. Niet alleen op de boekhandel, uit de bundel blijkt dat het echtpaar betrokken is bij bijna iedere culturele activiteit in Lochem en dat zijn er vele. De boekhandel? Die groeit en het aanbod ook. Boeken stapelen zich op langs de wanden, op de grote tafel in het midden van de zaak (die er nog steeds staat) en onder de tafel. Jansen weet feilloos ieder boek te vinden.

In 175 jaar gebeurt er nogal wat en iets dat nogal impact heeft gehad is de bouw van een grote winkel en een wooncomplex naast de boekhandel. De grote bouwput zorgde voor acuut instortingsgevaar, iets dat schrijver A.L. Snijders (hij woonde in de gemeente Lochem) in de bundel beschrijft;

Op een mistige morgen voelde Boeije Jansen beweging in het huis. Hij rende naar buiten en zag dat zijn huis en handel in het gat aan het vallen waren. Hij schreeuwde om hulp en er snelden vele mensen toe. Zij vormden een ketting naar de overkant van de markt waar het postkantoor leeg stond. Ze gaven elkaar de boeken door en aan het eind van de dag stonden ze allemaal in het postkantoor.

Dat tekent de sfeer wel in Lochem en dat is wat ook uit de bundel naar voren komt. Er komen medewerkers aan het woord en die roemen de gemeenschapszin en de winkel als verbindende factor.

Er staan ook verhalen in die met Lochem zelf te maken hebben zoals het prachtige verhaal hoe de donkere bediende Christiaan van Molhoop in Lochem terecht kwam. Hij werkte van 1803 tot 1816 als bediende op huize Ampsen bij Lochem en zijn prachtig geschilderde portret hangt in de Tate Gallery in Londen.

Ook staat er een mooi verhaal van schrijfster Jennine Staring. Zij schrijft over de overleden dichter A.C.W. Staring, haar voorvader, die ’s nachts in een boekenwinkel inspiratie komt opdoen en daar de Boekensneuper ontmoet die in de nachtelijke uren rustiger in de boekwinkel kan kijken. Ik ben benieuwd waar Jennine Staring de term boekensneuper vandaan heeft, van het gelijknamige blog of van de oersneuper Ayolt Brongers?

Mooi is ook het verhaal over de gedichten die aan de zijkant van boekhandel Lovink op drie voormalige ramen staan. Boven boekhandel Lovink zit een uitgeverij en het drieluik vat volgens één van de uitgevers het leven samen. De auteur van het stuk, Maarten Deelen, vindt het gedicht van Hans Faverey ingewikkeld;

Eerst als alles is gerangschikt
en alle dingen hebben plaatsgevonden,

Treedt wanorde aan het licht.

Er steekt een wind op die zich verheft
tot storm en nergens staat beschreven
in de boeken die zich nu sluiten.

Haast oesters.

Hij vraagt de uitgever naar de betekenis van het gedicht;

De uitgever nam een slok. ‘Weet je, toen mijn vrouw opgebaard in onze kamer lag en ik bij haar waakte, pijprokend, omdat zij dat altijd zo lekker vond ruiken, las ik Hans Faverey. Ik had die gedichten nooit zo begrepen. Maar die nachten, in de stoel naast haar, gedicht na gedicht, kregen ze betekenis. Nooit daarvoor, nooit daarna. Alleen toen.’

Een mooi verhaal en je loopt nooit meer zomaar langs dat gedicht. Er staat meer moois in de bundel. Het dienstmeisje Rijntje Biljardt uit Lochem dat het schopte tot kokkin op Soestdijk en paleis Noordeinde, zelfs een kookboek schreef maar dat berooid stierf. Het verhaal dat de culturele bedrijvigheid onderschrijft in Lochem en ik kan het deels bevestigen. Toen ik Lochem bezocht stond er een Bach-concert in de kerk op stapel en ook die concerten worden in dit hoofdstukje genoemd.

Maar de winkel zelf en haar verkopers en bezoekers staan centraal. Ik vond het een erg aangename winkel. Er staat een grote kast met mooie, tweedehands boeken. De boeken liggen niet meer metershoog tegen de muren op of onder de tafel, maar de tafel ligt wel vol boeken en dat zijn geen stapeltjes met identieke boeken. Toen ik om een specifiek boek vroeg liep de verkoper gedecideerd naar de tafel toe, pakte een boek van de stapel en wist dat het door mij gezochte boek zich daaronder moest bevinden. Ik houd daarvan.

Boekhandel Lovink aan de Markt in Lochem

Winkeldagboek 2007-2022 van René Hesselink en Hans Engberts is het verslag van de belevenissen van twee boekverkopers van de antiquarische boekhandel Hinderickx & Winderickx aan de Oudegracht 234 in Utrecht.

Even wat achtergronden voor het onwaarschijnlijke geval dat u dit antiquariaat niet kent; de heren begonnen hun bedrijf in de Utrechtse Herenstraat en verhuisden in 1989 naar de Oudegracht. Er hebben nooit heren Hinderickx & Winderickx in het bedrijf gewerkt, deze figuren komen uit het gedicht van Paul van Ostaijen, Alpejagerslied. Het Winkeldagboek 2007-2022 is al het derde deel, eerder verschenen al ‘Winkeldagboek’ en ‘Oude Gracht 234’ als delen één en twee. Beiden heb ik natuurlijk gelezen, maar in de periode voordat ik hier blogs over schreef.

Wat maakt dit nu zo leuk om te lezen? Allereerst ken ik de zaak omdat ik mijn leven lang al in en om Utrecht woon. Ik ben er dus vaak geweest, ik weet ook dat ze dagboeken publiceren en ik probeer mij zo onopvallend mogelijk door de zaak te bewegen. Ik ga niet in discussie over de prijzen, kortom; ik hoef niet zo nodig te figureren in hun dagboek, ik lees liever over andere klanten en wat de heren daar van denken. Soms wil iemand wel graag genoemd worden en af en toe lukt dat ook, zoals u kunt lezen bij collega-blogger de Boekensneuper.

De teneur van de stukken is ironisch, sarcastisch maar vaak ook positief. De economische malaise of de coronacrisis lijken niet heel veel vat op de resultaten te hebben en dat is goed nieuws. Er wordt de heren wel eens verweten bot te zijn en af en toe sparen ze de klanten niet, maar zij sparen ook zichzelf niet dus die balans is er wel (en ik moet zeggen, sommige klanten verdienen ook niet beter).

Een treffend voorbeeld is Simon, die zaterdagavond mailt met het verzoek of de verkoper een aantal foto’s van boeken wil versturen. Omdat in de beschrijving vaak eventuele manco’s al worden beschreven en uit dergelijke verzoeken vaak weinig resultaat komt wijst René Hesselink het verzoek af. Simon blijft die avond mailen en geeft aan vervolgens nooit meer iets te bestellen. René besluit er toch maar een mail aan te wijden;

‘Beste Simon, Regelmatig wordt mij gevraagd foto’s te maken van boeken die op onze website staan…Uw mail blinkt uit door spelfouten en u bent nog te beroerd om de titels van de te fotograferen boeken te noemen. Zo’n mail, ondertekend met alleen een voornaam, neem ik niet erg serieus…Uw mail van gisteren kwam om halfacht aan – zaterdagavond half acht! – …u moet wel denken dat de boekverkoper uw slaaf is…Welnu, ik ben uw slaaf niet.

De mail is uitgebreider dan hier weergegeven en ik snap dat je er als verkoper wel eens moe van wordt. Ook het vak van boekhandelaar zie je veranderen. Waar ze vroeger op jacht moesten naar goede boeken om te verkopen worden ze tegenwoordig met dozen tegelijk aangeboden, soms voor niets. Het is de kunst om ze te verkopen. Ook internet en een site als Boekwinkeltjes spelen een grote rol. De internetverkoop wordt steeds belangrijker en daardoor wordt er noodgedwongen veel meer tijd achter het scherm besteed en aan het klaarmaken van te versturen pakketjes. Niet per se het werk waarom je een antiquariaat bent begonnen.

Op persoonlijk vlak gebeurt er genoeg. Hans Engberts is open over zijn worsteling met koning alcohol en hij krijgt in 2010 de diagnose kanker waar hij in 2011 aan zou komen te overlijden. René Hesselink heeft dus een groot deel van dit boek voor zijn rekening genomen. Soms wordt de winkel waargenomen door Roosje en/of Roland die het helemaal niet slecht doen. Zelfs schrijver Wim Hazeu neemt een keer waar in de winkel in de tijd dat hij bezig is met zijn biografie over Lucebert.

Voor mij herkenbaar zijn de perikelen in het Utrechtse boekwinkellandschap. Het mogelijk verdwijnen van antiquariaat De Aleph aan de Vismarkt, het verdwijnen (of beter het halfslachtige samengaan met boekhandel Selexyz) van boekhandel De Slegte en de transformatie van Selexyz (voorheen Broese Kemink) tot Polare en uiteindelijk weer in Broese Kemink in het pand van het voormalig hoofdpostkantoor in Utrecht.

Toch vind ik de opmerkingen van de klanten en opmerkingen over klanten het leukste aan die winkeldagboeken;

‘Staat alles op alfabet?’ Voor de duizendste keer wordt me deze vraag gesteld. Vaak heb ik de neiging te antwoorden: ‘Nee, alles staat door elkaar.’ Soms doe ik dat ook, maar meestal vraag ik: ‘Wat zoekt u?’

Er staat een groep oudere mensen voor de deur, rond iemand die duidelijk de gids van het gezelschap is. De deur gaat even open doordat er klanten naar binnen komen en ik hoor de gids zeggen:’…die hebben een dagboek geschreven over wat er zoal gebeurt in…’ en de deur gaat dicht. De oudjes gluren naar binnen, maar binnenkomen durven ze niet. De winkel van Hinderickx & Winderickx is een toeristische attractie geworden. De volgende stap is dat we op de monumentenlijst komen en uiteindelijk op die van het cultureel erfgoed van Unesco en dan mogen we geen boek meer verkopen want alles moet bewaard blijven in de toestand waarin het verkeert.

Dat zou Hesselink misschien wel willen en hij zal het vast wel eens wat rustiger aan gaan doen, maar ik vermoed dat hij de nering nog wel even voortzet. Ik blijf, vaak ongemerkt, de winkel en de website bezoeken. De winkel die een begrip is in Utrecht maar ook daarbuiten, met dat logo waarin bepaalde klanten toch soms heel andere dingen zien dan die er bedoeld zijn.

Lees voor wat meer citaten ook het artikel van Erik over dit dagboek.

db800013e0c2bdb596a45496a41444341587343_v5
De handel en wandel van de boekenjood is een informatief boekje van 128 pagina’s van taalhistoricus en journalist Ewoud Sanders. Het gaat over straatboekhandelaren die lang boekenjoden zijn genoemd, of ze nu joods waren of niet. Er zijn er niet veel die hun sporen hebben nagelaten maar een aantal wel en die worden in dit boek genoemd.

Allereerst wordt echter de term boekenjood toegelicht. Die komt terug in varianten als boekjood, boekejood, boekejoodje maar ook als boeksmous en boekesmous. Smous is een oud scheldwoord voor ‘jood’ en gaat via het Jiddische Mousje terug op de Hebreeuwse naam Mose (‘Mozes’).

In de late Middeleeuwen vestigden de eerste joden zich in Nederland. Ze verdienden vaak de kost als venter of marskramer. Daarbij verkochten ze vaak almanakken, centsprenten en ander goedkoop drukwerk en zo ontstaat langzamerhand de boekhandelaar.

De oudste vindplaats voor de term boeksmous is een schimpdicht uit 1748, gericht tegen Isaak Thirion (1705-1765);

Op dat de Boeksmous Tirion,
By ’t opgaan der Oranje Zon:
Wat geldt zouw streyken in zyn Laatje,
Zo druckt hy ’t laffe Koffie praatje.

Waar tegenwoordig de term boekenjood als denigrerend of beledigend wordt ervaren was dat vroeger niet altijd het geval. Vincent van Gogh portretteerde ‘Blok den boekenjood’ en benoemde hem ook als zodanig, maar er is geen enkele reden om aan te nemen dat dit neerbuigend bedoeld was.

Sanders gaat in op de handel en wandel van de boekenjoden en geeft aan waar zij hun kramen hadden. In de grotere steden natuurllijk, waar in Amsterdam de Oudemanhuispoort en in Den Haag de ‘zuilengaanderij’ van het Binnenhof bekende locaties waren. Het waren vaak handelaren met grote kennis van zaken maar ook met verschillende rollen. Zo wordt de boekenjood als noodbank beschreven, maar ook als heler, als opkoper aan huis, als ‘eindstation’, als vakman, als kamergeleerde, als bron voor schrijvers en als grappenmaker.

Het wordt nog leuker als Sanders het gaat hebben over bekende boekenjoden, zoals die op het Binnenhof. Zo was er de familie Blok met Simon als stamvader (1786-1861). Hij had twee zoons die hem opvolgden in het vak, David Blok senior (1823-1904) en Jozef Blok (1832-1905). De eerste was een volbloed aanhanger van Thorbecke en was erbij toen een menigte naar het paleis van koning Willem II trok om herziening van de grondwet te eisen. Jozef Blok, die door Van Gogh geportretteerd werd, stond bekend als de boekhandelaar die nooit las. Van zijn kraam bestaan mooie schilderijen van Theo Mesker, die ook in het boekje staan afgebeeld.

Een apart hoofstuk wordt gewijd aan zeven fictieve boekenjoden, zoals ze voorkwamen in boeken en toneelstukken aan het begin van de vorige eeuw. Zo is daar het boek Levi de boekenjood van Wilhelmina Riem Vis. De afbeelding op de omslag van dit boek staat ook op de omslag van het boek van Sanders. De dialogen zijn om van te smullen, zoals in het boek De ongelofelijke avonturen van Bram Vingerling van Leonard Roggeveen. Bram heef zijn oog laten vallen op een boek dat een gulden kost;

‘Dat is een boekie, jongeheer’, vervolgt de boekhandelaar…’dat menige perfesser in z’n bibeloteek zou wille hebbe. Ik weet precies wat dat boekie waard is, jongeheer, en als ik ’t voor een guldentje wil verkoope, weet ik best, dat dat nog veuls te goedkoop is, vèuls te goedkoop, verstaat uwee dat?’

Het laatste hoofdstuk gaat over de ondergang van het woord boekenjood. Het staat nog in onze woordenboeken, maar tegenwoordig met de toevoeging dat het een ‘beledigend’ woord is. Termen als boekenjood, brillejood of voddenjood waren ooit heel gewoon en werden zeker voor de Tweede Wereldoorlog als neutrale aanduiding gebruikt, ook door joodse schrijvers. Na de oorlog lag dat anders, toen duidelijk werd welk lot de joden had getroffen.

Een leuk informatief boekje met prachtige illustraties en foto’s van een aantal vergeten boekhandelaren. 

9493081303.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Wat doe je als er een lijst bekend is met honderd boeken die David Bowie beschouwde als de belangrijkste en invloedrijkste boeken van al die duizenden boeken die hij blijkbaar in zijn leven heeft gelezen? Dan schrijf je een boek met de titel Bowie’s boekenkast. Tenminste, John O’Connell doet dat.

Die lijst met boeken werd in 2013 gepubliceerd door het Londense Victoria & Albert Museum, in navolging van de tentoonstelling ‘David Bowie Is’ die daar werd gehouden. Die tentoonstelling vormde een terugblik op de carrière van de zanger met zo’n vijfhonderd voorwerpen afkomstig uit zijn persoonlijke archief, waaronder kostuums, schilderijen, handgeschreven songteksten en storyboards van videoclips.

En die lijst dus. Let wel, het zou hier gaan om de belangrijste en de invloedrijkste, dus niet zijn favoriete boeken. Ik zeg ‘zou’, en daar gaan we al. Want levert dit een leuk en informatief boek op? Ten dele. Want dat ‘zou’, kom je door het hele boek tegen. Het staat bol van de aannames. Soms valide, soms er met de haren bijgesleept wat mij betreft.

Wat wel een feit is, is dat David Bowie een veellezer was. Hij bracht dat naar voren in interviews en op reis voerde hij een draagbare bibliotheek met zich mee in speciale kisten waarin zijn boeken keurig gerangschikt op planken stonden.

Ik weet niet of er een speciale rangschikking op de lijst van toepassing is, maar het boek op nummer één is een klassieker, namelijk A Clockwork Orange van Anthony Burgess. De link naar Bowie’s beroemde personage Ziggy Stardust is wel te leggen want daar bestaan hele artikelen over dus dat beloofde veel goeds voor het vervolg. Maar dat gevoel werd bij het boek Awopbopaloobop Alopbamboom van Nik Cohn al iets minder;

Zeer waarschijnlijk heeft Bowie Awopbopaloobop Alopbamboom direct na verschijnen niet alleen gelezen, maar ook als handboek bestudeerd. Naar verluidt was Ziggy mede geïnspireerd op de hoofdpersoon van Cohns roman I Am Still the Greatest Says Johnny Angelo (1967).

‘Zeer waarschijnlijk’, ‘naar verluidt’, zo gaat het het hele boek wel door. Ik wil dan weten waar zoiets staat, klopt het of niet? Weten we het niet, vermeld dat dan of laat het weg. Als Dante Alighieri met zijn Goddelijke Komedie genoemd wordt, wil ik geen overpeinzing lezen of Dante misschien een van de redenen was achter de keuze van Bowie en Iman om in Florence in het huwelijk te treden. Als hij dat ergens gezegd heeft, prachtig. Maar laat anders zulke speculaties weg.

Is het boek daarmee mislukt? Nou nee, dat ook niet. Er staan genoeg mooie verhalen in over zijn leven of boekentips waar je iets aan hebt. Er staan ook zeker verhalen in die het werk van Bowie verbinden aan de boeken die genoemd worden. Zo is Hall’s Iconografisch Handboek van James Hall gebruikt bij het maken van de video’s van ‘Lazarus’ en ‘Blackstar’. Dankzij Hall weten we dat de geblinddoekte bedelaar die Bowie in de video’s speelt, een heilige vlak voor zijn terechtstelling is of een symbool van spirituele danwel morele blindheid.

Ook wil je het verhaal niet missen van de Russische undergroundheldin Octobriana, bedacht door de Tsjechische kunstenaar Petr Sadecký. Bowie liet er zelfs een jack van maken dat later door de Nederlandse popjournaliste Elly de Waard achterovergedrukt is. Zij schreef er zelfs een boek over, Het jasje van David Bowie.

Ook On the road (Onderweg) van Jack Kerouac had invloed op Bowie, en dat weten we tenminste uit wat bronnen, zo blijkt;

Er zaten drie kanten aan de enorme invloed van Onderweg op Bowie’s leven en werk. De eerste was dat hij door het boek zin kreeg om, zoals hij in 1999 aan Q vertelde, ‘dat te doen [dwars door Amerika rijden] en niet opnieuw naar Bromley South te gaan om daar zo’n kuttrein naar Victoria te nemen en naar mijn werk bij dat klotereclamebureau te gaan.’

Gaat u de andere redenen vooral zelf lezen, maar dit doet er dus wel toe. Net als het boek A grave for a dolphin van Alberto Denti di Piranjo. U kent vast wel de zin uit zijn lied ‘Heroes’, ‘Like dolphins can swim’. Wellicht weet u niet dat Bowie een tatoeage had van een dolfijn op de achterkant van zijn kuit. Soms komen de dingen dus wel mooi samen bij zo’n boek.

De invloed van Little Richard, van het vorticisme, van In koelen bloede van Truman Capote of de invloeden van het boeddhisme (we waren hem als monnik bijna eraan kwijt geweest), het is allemaal lezenswaard, maar het heeft dus iets van beiden. Soms zijn de verbanden vergezocht, soms wordt u echt wat wijzer en u kunt het natuurlijk ook gebruiken als een leuke tiplijst van nog niet gelezen boeken. Aan het einde van iedere boekbeschrijving staat een luistertip en een boekentip, voor als het genoemde boek u bevalt. Hier geldt ook weer, soms is de link met de luistertip duidelijk, soms zou ik echt willen weten waarom dit aangeraden wordt bij dit verhaal.

En oh ja, die onvermoede verbanden in een boekenkast, ik houd ervan en schreef er hier ook over. Ik kom de schrijver van het boek Een samenzwering van idioten, John Kennedy Toole tegen in dit boek. Ik kwam hem ook tegen in mijn vorig gelezen boek van Jeroen Brouwers, wat verder geen enkele connectie met dit Bowie-boek heeft.

Vertaling; René van Veen 

 

78c943bea0c94975936352b5551444341587343_v5
Verzonken boeken van Gerrit Komrij heeft zich elf jaar lang genegeerd zitten voelen in mijn boekenkast en dat zeer ten onrechte. In dit boek van zo’n 230 pagina’s trekt Komrij boeken uit de vergetelheid, vaak nog uit de krochten van de negentiende eeuw. Komrij heeft een heel eigen stijl van schrijven die ik erg prettig vind om te lezen. Redelijk archaïsch maar met prachtige woorden, vergelijkingen en humor.

Hij begint meteen maar met één van zijn favoriete boeken, The Cardinal’s Snuff-Box van Henry Harland. Geen hoogstaand literair werk maar iets dat Komrij voor zijn plezier leest. Dat plezier is een beetje in ongenade geraakt; de één moet dingen gelezen hebben voor een goed cijfer, de ander om den brode en

Zo klost avond na avond het moede circuspaard door de piste, want na afloop wacht het klontje.

Plezier dus, en dat verschaft dit boek Komrij. Dat geldt ook voor The Green Carnation van Robert Hitchens. We leren en passant waar een sleutelroman (want dat is het) aan moet voldoen maar ook dat dit boek een tijdsbeeld is en een scherts op Oscar Wilde. Oscar kon er zelf wel om lachen en Hitchens was zo fair om het boek even uit de handel te laten nemen toen Oscar Wilde maatschappelijk gezien niet zo lekker lag. Komt u het tegen, schaf dit zeldzame boek onverwijld aan, zegt Komrij. Of doe rustig aan, want tegenwoordig kan het met een paar muisklikken ook.

Der Garten der Erkenntnis van Leopold Andrian intrigeert ook. Andrian publiceert dit dunne boekje van eenenzestig pagina’s op zijn negentiende. Hij wordt zesenzeventig maar publiceerde na dit ene werkje nooit meer iets. Toch wordt dit boekje beschouwd als de quintessens van ‘het moderne levensgevoel’ en Komrij is er lyrisch over. Toen moeilijk verkrijgbaar, nu te bestellen met een nawoord van Komrij zelf.

Ik kom Voyage autour de ma chambre van Xavier de Maistre weer tegen waarover ik ook al las in Reis in drukken en wat dacht u van de voorloper van Portnoy’s Complaint, namelijk Charlotte s’amuse van Paul Bonnetain. U kunt nu wel ongemakkelijk om u heen kijken maar Komrij heeft het hier over de ‘bijbel van de ruggemergtering’, ofwel hoe onanie tot verwoesting kan leiden;

Het ontstaat, zonder iemands tussenkomst, door de samenvoeging van twee bewegende delen van het menselijk lichaam, te weten de hand en zekere helse machine, in corresponderend ritme.

En zo gaat het door; het ene interessante verhaal na het ander. De jonge maar rijke baron Jacques d’Adelsward-Fersen die Parijs na wat schandalen moest ontvluchten en op het Italiaanse Capri een villa liet bouwen, Villa Lysis. Ook hij schreef een roman, Lord Lyllian, die ook voor een tijdsbeeld staat en wel ‘met de geur van Dorian Gray’. Oscar Wilde is nooit ver weg. Ook de Death’s Jest-Book van Thomas Lovell Beddoes lijkt een pareltje. De dood als grap, of als pure poëzie;

Transparent as the glass of poisoned water
Through which the drinker sees his murderer smiling

Ook dit boek kunt u nog gewoon verkrijgen. Komrij beklaagt zichzelf in een apart hoofdstuk over zijn bibliofiele aandoening. Hij blijft maar boeken kopen en eigenlijk hebben wij onlangs geleerd dat dit een bibliomane aandoening is; de wetenschap schrijdt voort. Het hoofdstuk over literaire blunders is ook om te smullen, net als het stuk over ‘mystificaties’. Hierin wast Komrij ene Jaap Buurman de oren die een literair boek geschreven heeft, Lepels en vorken. Buurman wordt door zijn uitgever groots weggezet en daar vindt Komrij iets van, ook omdat in dit boek blijkbaar ‘de verbeeldingswereld van een vrouw op schokkende wijze belicht wordt’ ;

Wie in Nederland door zijn uitgever al bij zijn debuut zonder blikken of blozen onder de reuzen wordt gerangschikt, is nooit meer dan een kabouter op stelten…misschien dat er, in Oostkapelle, een in duisternis wandelende huisvrouw, die haar verbeeldingswereld ook eens gaarne belicht zag, intrapt – ik betwijfel het.

Dit boek zult u dan weer niet terugvinden en daar zijn redenen voor. Over vrouwen gesproken, Komrij wijdt een deel in dit boek aan uitspraken over vrouwen door allerlei schrijvers. Daar brand ik mij niet aan, leest u dat maar mooi zelf.

Wel leert u nog bij over het catlinisme. De oplossing voor allerhande kwalen en problemen, louter veroorzaakt door het feit dat u met de mond open slaapt. George Catlin heeft het uitgevogeld en opgeschreven. Komrij schrijft voorts verder over jonggestorven dichters, waarbij de grens op vierendertig jaar ligt. Jacob van Eeghen voldoet hieraan, hij werd slechts zestien. Zijn niet bijster goede gedichten (aldus Komrij) worden wel mooi door hem geduid.

Dat kan hij als geen ander en zo doet hij dat ook met schalkse raadseltjes;

Als ik in mijn tuintje spit:
Ben ik ongemeen verhit:
En, na slechts een vierde stond,
Ligt mijn spade reeds op den grond

‘K geef het daarom zijnen zin,
En steek ’t spaadje er weder in.
Netje, ‘k wed gij raad gewis,
Niet wat ding mijn tuintjen is.

Als dat domme Netje het inderdaad niet begrijpt kan ze achterin zo’n raadselboekje vinden dat het hier om ‘het propertje van de vrouwen’ gaat. Je woordenschat wordt weer lekker opgefrist bij het lezen van zo’n Komrij-boek.

Als u nog niet enthousiast was over dit boek, wellicht kan het tijdschrift Maledicta u nog over de streep trekken. Dat was een periodiek op het gebied van de verbale agressie, met broodnodige wetenswaardigheden over

het uitslaan van smerige taal in het Cubaans
obscene plaatsnamen in Macedonië
Venetiaanse blasfemieën
het vloeken van apen
de vuilbekkerij van Marlon Brando
kwetsende epitheta in de Alpen

Enzoverder. Komrij was erop geabonneerd maar het ging in 2005 ter ziele. Uiteraard nog her en der wel verkrijgbaar in losse volumes. Ik kan nog wel even doorgaan, het boek had wat mij betreft een keer zo dik mogen zijn. Mijn lange bespreking van een niet zo’n dik boek moge getuigen van mijn enthousiasme hiervoor. Ik mis zulke schrijvers.

 

f.eu1.jwwb.nl_public_y_r_p_temp-bqxkcsckxpmnicbzkicb_y0h6gu_Onzepublicaties-01-01-1
De bibliomaan van Charles Nodier is de eerste publicatie van Stichting Desiderata. Een stichting die, naar eigen zeggen, gepresenteerd wordt als een open inrichting voor boekverdwaasden en die zich ongeremd overgeeft aan bibliofiele neigingen. Ik kon niet anders dan lid van die club worden… Een publicatie van Nodier’s ‘De bibliomaan’ is een mooie eerste stap van de stichting; dat er maar velen mogen volgen.

Dit boek is meer dan een vertaald verhaal van Nodier. Bart van Loo schrijft een voorwoord, Ed Schilders schrijft een essay dat ‘Een bibliomaan van stand’ heet en Peter IJsenbrant geeft nog een biografische schets van Charles Nodier, die naast schrijver ook bibliothecaris was.

Het kan bijna niet anders dan dat dit een zeer verzorgde, gebonden uitgave is met dubbel leeslint en met prachtige illustraties, waarvan u hier een voorbeeld kunt zien. Er zit zelfs een Elzevierometer in. Een wat? Daar kom ik nog op terug.

Wat is nu een bibliomaan? Er is namelijk een verschil tussen een bibliomaan en een bibliofiel. Nodier heeft dit zelf wel eens op humorvolle wijze uitgewerkt;

De bibliofiel is een verzamelaar met smaak en intelligentie en de bibliomaan is feitelijk een persoon met antipathie jegens het boek…De bibliofiel weet boeken te selecteren, de bibliomaan stapelt ze op. De bibliofiel bekijkt de boeken met aandacht en de bibliomaan bekijkt de boeken met een meetlat in de hand.

Voilà, nu heeft u een beeld. Kwaliteit versus boeken per strekkende meter. De hoofdpersoon van Nodier’s verhaal is Théodore. Hij schuimt de kades van de Seine af, op zoek naar bijzondere uitgaven. Dat doet hij bij de ‘bouquinistes’, de verkopers die in Parijs nog steeds uit houten kisten hun boeken verkopen. Als blijkt dat hij een boekenveiling heeft gemist, is dat een ramp;

‘Ach hemel! Mijn beste Théodore,’ zei de eerzame heer Silvestre, ‘u hebt zich een dag vergist. De laatste veiling vond gisteren plaats. De boeken die u hier ziet, zijn al verkocht en wachten op de kruiers.’ Théodore wankelde en verbleekte. Zijn gezicht kreeg de kleur van ietwat versleten citroenmarokijn.

In die verkochte partij ziet hij een boek dat hij opmeet met zijn, jawel, Elzevierometer. Een meetinstrument waarmee hij de prijs en intrinsieke waarde van zijn boeken bepaalt. Het begrip komt van de kleine Elzevieruitgaven waarbij het ging om de manier waarop die boekjes gebonden waren en de mate waarin zij afgesneden waren. Hoe breder de marges om het tekstblok, hoe waardevoller de exemplaren waren. Meten is dus weten, maar dat kan zo maar slecht uitpakken;

‘U ziet nu,’ zei hij tegen mij,’ de ongelukkigste aller mensen! Dat boek is de Vergilius van 1676, op grootformaat papier, waarvan ik dacht het reuzenexemplaar te bezitten, en het overtreft het mijne met een derde linie. Kwaadwilllige of vooringenomen geesten zouden er zelfs een halve linie in kunnen zien. Een derde linie, mijn God!’

Hij vervalt in koortsen en die derde linie wordt zijn mantra tot aan zijn dood. Een mooi verhaal met romantische trekken en dat is Charles Nodier ten voeten uit. Hij wordt gezien als de vader van de Romantiek in Frankrijk. Hij heeft veel geschreven op allerlei denkbare terreinen en werd uiteindelijk aangesteld als bibliothecaris in de Bibliothèque de l’Arsenal. Daar hield hij ook salon waar veel jongere schrijvers hun opwachting maakten. Dat waren niet de minsten; Victor Hugo, Alexandre Dumas, Honoré de Balzac, Prosper Merimée en nog zo wat van die generatie. Nodier zou zelfs toegelaten worden tot de prestigieuze Académie Française.

Het verhaal van De bibliomaan vertoont aardig wat autobiografische trekjes. Ook bestaande personen worden genoemd, zoals de beroemde bibliomaan Antoine Boulard. Over hem zou Nodier in een apart essay nog meer publiceren. Deze Parijse oud-notaris zou naar verluidt zo’n 600.000 banden hebben bezeten, verdeeld over zes huizen. Ed Schilders gaat er in zijn essay ook nader op in en zoekt uit waar deze Boulard overal opduikt. Hij vindt zelfs een bericht uit de Java-bode van 1883 met een ‘eigenzinnig portretje’ van Boulard, die een ‘archi-millionair’ wordt genoemd;

…die zich geheel wijdde aan de letterkunde. Hij kocht wat los en vast was. Hij was de vreugde van de boekenjoden, die langs den kaaimuur van de Seine hun waren uitstalden. (…) Zijn huis was vol van den kelder tot aan den zolder. De politie moest zich er mede bemoeien, daar men bevreesd was dat de zolders hun vracht niet zouden kunnen dragen.

Al met al is dit een zeer mooi verzorgde uitgave voor iedere boekenliefhebber (niet per se bibliofiel of bibliomaan zijnde) met een vertaald verhaal, een essay waarin ingegaan wordt op bibliomanie en bibliofilie, een biografische schets van Charles Nodier, een uitgebreid notenapparaat met veel informatie én met als mooi curiosum die Elzevierometer. Waarvan overigens het bestaan überhaupt onzeker is omdat er geen één exemplaar is overgeleverd. Dat vind ik eigenlijk het mooiste verhaal.

Vertaling; Martin Hulseboom

9029094206.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Papyrus van de Spaanse schrijfster Irene Vallejo wordt aangeprezen als een ‘ontroerende en eigentijdse hommage aan het boek’ op de achterkant en de voorkant spreekt van ‘Een geschiedenis van de wereld in boeken’. Dat is nogal een breed begrip maar als liefhebber van boeken over boeken kon ik dit maar moeilijk laten liggen. Het is een boek van bijna 500 pagina’s. Pure tekst, geen afbeeldingen, uw verbeelding moet het hem doen.

Dat was geen probleem. Het is een vlot geschreven boek, waarbij enige voorliefde en misschien kennis van de klassieke oudheid best handig is. Het boek is namelijk verdeeld in twee delen. Deel 1 heet Griekenland bedenkt de toekomst en deel 2 De wegen van Rome. Hebt u die kennis of voorliefde (nog) niet; niet getreurd, saai en stoffig wordt het nergens.

Dat heeft te maken met de vertelkunst van Vallejo. We sluiten in de eerste zin meteen aan bij een stel ruiters die in Griekenland op zoek zijn naar boeken in opdracht van Ptolemaeus, de farao van Egypte, die boeken nodig had voor de bibliotheek van Alexandrië. Niet minder dan alle boeken ter wereld (die gelukkig wat overzichtelijker was dan de onze) moesten daar terecht komen. Zo komen we dus in Alexandrië, gesticht door Alexander de Grote. De grote veroveraar die nooit ging slapen zonder een dolk en de Ilias van Homerus onder zijn kussen. Alexandrië, waar de legendarische bibliotheek onderdeel was van het Mouseion, of de Tempel der Muzen. Een centrum van geleerdheid en wetenschap van de toenmalige hellenistische wereld. Talloze boekrollen moeten er hebben gelegen, die wat anders ter hand werden genomen dan een boek in onze dagen;

Een boekrol werkte heel anders dan een boek met bladzijden. Bij het openen van een rol papyrus trof je een lange rij tekstkolommen aan, die van links naar rechts liepen. Al lezend rolde de lezer met zijn rechterhand de rol af en met zijn linkerhand rolde hij op wat hij net gelezen had. Een kalme, ritmische, verinnerlijkte beweging; een trage dans.

Die boekrollen werden gemaakt van papyrus en er wordt uitgebreid stilgestaan bij het belang hiervan én de verschillen ten opzichte van het perkament. Dat werd namelijk belangrijk toen er een boycot kwam van papyrus en men in het (nu) Turkse Pergamon een oude oosterse techniek perfectioneerde om op dierenhuid te schrijven.

In dit deel van het boek staat Vallejo uitgebreid stil bij het belang van de Ilias en Odyssee van Homerus. Wat erg aangenaam is dat ze moeiteloos verbanden legt met het heden. Zo stond de wereld op zijn kop toen Bob Dylan de Nobelprijs voor Literatuur toebedeeld kreeg, maar Vallejo geeft subtiel aan dat de oude barden een goed deel van de klassieke literatuur uit hun hoofd kenden en in die liederen uitlegden wat er in de wereld aan de hand is. Zo is die Nobelprijs ineens niet zo vreemd meer. In haar woorden;

Een Nobelpijs voor Oraliteit. Hoe oud kan de toekomst zijn.

Die verbinding met het heden zoekt Vallejo vaker en dat maakt het een levendig boek. In de dystopische roman Fahrenheit 451 van Ray Bradbury worden alle boeken verbrand. Zo dystopisch was dat echter niet, want in het jaar 213 v.Chr. beval de Chinese keizer Qin Shi Huangli precies hetzelfde. Alle boeken moesten weg, de geschiedenis diende bij hem te beginnen. Ik houd erg van dit soort weetjes. Nog mooier is het verhaal van de ‘schildsmijter’ Archilochus. Je schild wegsmijten en wegrennen was de grootste schande die een Griekse krijger kon overkomen, maar hij deed het en stond zich er op voor. Hij vond het grappig zich te presenteren als anti-held, hoewel hij wel degelijk moedig was;

‘Het schild dat ik tot mijn spijt in een struik gooide, een uitstekend ding, daar zwaait nu een Thraciër mee. Maar ik heb mijn huid gered. Wat kan me dat schild schelen? Weg ermee. Ik koop wel weer een nieuw, dat net zo goed is.’

Maakt u zich geen zorgen, hij stierf volgens goede gewoonte keurig op het slagveld.

Maar er staat zo veel meer in dit boek. In het deel De wegen van Rome wordt uitgebreid stilgestaan bij de boekhandelaars uit het verleden en het heden, het begrip ‘klassieker’ en vrouwenstemmen uit heden en verleden. Ook de toekomst van het boek krijgt aandacht. Vallejo ziet het, bij monde van professor Victor Lapuente Giné, niet zo somber in;

Als we iets ouds met iets nieuws vergelijken – zoals een boek met een tablet, of een non die in de metro naast een chattende puber zit – , denken we dat het nieuwe meer toekomst heeft. In feite is het precies omgekeerd. Hoe langer een voorwerp of een gewoonte onder ons is, hoe meer toekomst dat voorwerp of die gewoonte heeft…Het is waarschijnlijker dat er in de 22e eeuw nog nonnen en boeken zijn dan Whatsapp en tablets.

Van die nonnen ben ik niet zeker, maar ze heeft een punt, sommigen zaken kunnen moeilijk verbeterd worden (boek, stoel, wiel, u kent ze wel). Daarom hoop ik dat er nog lang boeken verschijnen en dit soort boeken over boeken; ze zijn beiden zeer noodzakelijk.

Vertaling; Adri Boon

161b4b1c4fe9e4a596e692f7751444341587343_v5
Toen Boekenjacht uitkwam van Cornelis Jan Aarts kon ik niet zeggen dat ik bekend was met deze auteur. Voor kenners is het wel een bekende naam en die keken met z’n allen uit naar dit boek. Ik ben wel een groot liefhebber van boeken over boeken en het wel en wee in de Nederlandse literatuurwereld, dus het leek mij een prima idee dit boek aan te schaffen.

Het was inderdaad een goed idee. Aarts is iemand die vele rollen in de boekenwereld heeft vervuld. Volgens de beschrijving op de binnenflap was hij stencilaar, redacteur, bibliograaf, antiquaar, drukker, uitgever, boekbeschrijver, documentalist, tekstbezorger, marktkoopman, corrector en bloemlezer. Hij publiceerde al vroeg liedjes en gedichten van Willem Wilmink, Hans Dorrestijn, Gerrit Komrij en Theodor Holman. Zijn jacht naar onbekende edities van uitgaven van Willem Elsschot en zijn voorliefde voor Zwarte Beertjes met de prachtige omslagen van Dick Bruna zouden dan een vermakelijk boek moeten opleveren. Ik zei al; aanschaf was een goed idee, het is zeker een fijn boek om te lezen.

Niet alleen om te lezen trouwens. Het boek staat vol met illustraties van uitgaven en aanwinsten en met name die omslagen van de boeken van Havank, waarvoor Dick Bruna de omslagen verzorgde, zijn een feest om te zien. De afdelingen Elsschot en Zwarte Beertjes maken wel een groot deel uit van dit boek, enige interesse in deze materie helpt wel.

Maar er is meer. Aarts haalt herinneringen op aan andere boekenvrienden en -liefhebbers, zoals aan de Belg Jef Sprankenis (1943-2003). Die streek in Amsterdam neer als literatuurvorser en onderzoeker van het oeuvre van Jacob Israël de Haan. Dat nam maniakale trekjes aan, want hij was ervan overtuigd dat zijn onderzoek en zijn spoor door de bibliotheken werd gevolgd. Hij vroeg zelfs tijdschriften en boeken aan in de bibliotheek die niets met zijn onderzoek te maken haden om zo een vals spoor uit te zetten. Het is een prachtig verhaal.

Als u beducht bent dat al die boekenverhalen te stoffig zijn; dat valt reuze mee. Aarts schrijft met de nodige vaart en humor, zoals over het antiquariaat en de kringloopwinkel;

De kringloopwinkel blaast een frisse wind door het versufte en verzuurde antiquariaat. Vroeger werd de prijs van een boek bepaald door zeldzaamheid en vraag. Een ongewild of onbeduidend boek kostte € 1,- en voor een boek van waarde was de prijs bijvoorbeeld € 18,50 of € 220,-, al naar gelang de antiquaar wist welk bedrag hij voor dit boek uit de zak van zijn klant kon kloppen. Een goedkoop boek kost nu tien cent en een duur boek één euro vijftig. En of een boek goedkoop of duur is, wordt bepaald door een ex-junk of gewezen dronkelap die boeken prijst op basis van dikte en geur. Het verschil met menig antiquaar is niet eens zo groot.

Er zijn hoofdstukken over Boudewijn Büch en Ramses Shaffy, waarbij ik niet goed snap waarom er de ene keer pseudoniemen worde gebruikt (Benedictus Brockhaus voor Boudewijn Büch) en de andere keer iedereen met naam en (nou ja, bijna) toenaam wordt genoemd. Vooral het hoofdstuk over Shaffy is mooi om te lezen, je komt haarfijn te weten wie de vaste gasten waren van het café Tante Riekie dat openging als alle tenten in Amsterdam waren gesloten voor de nacht, nietwaar Hein D., Pim F., Nelly Fr., Jan L., Henk Sp., en Ron Br.?

Af en toe gaat de materie wat meer de diepte in als het gaat over drukwerk, zetten en het onderscheiden van ogenschijnlijk identieke exemplaren van elkaar. Mooie tip van de uitbater van Antiquariaat Ausputzer voor dat laatste;

Neem een liniaal en een potlood en trek een diagonaal kruis over bladzijde 100. Doe dat bij zoveel mogelijk exemplaren. Vergelijk in al die exemplaren de kruising van de potloodlijnen. Gaan ze door een andere letter, dan hebben we een andere druk ontdekt. Zo simpel is het.

Ontroerend is het portret van Jaap Buijs (1928-2010), de koopman in ontheemde boeken. Hij kocht de boeken op die niemand meer wilde hebben maar had tegelijk een neus voor kwaliteit. Niks antiquaar, maar hij deed in ‘advies en handel’. Zijn portret en zijn winkel staan een beetje voor dit boek, vol met verhalen over boeken en de jacht daarop;

Zelfs onder de vloer lagen de boeken: in de kruipruimte had Buijs planken getimmerd. Niemand kon erbij. Jaren nadat meneer Buijs met zijn ‘advies en handel’ verhuisd was naar de Kloveniersburgwal, lagen die boeken in de Staalstraat nog onder de vloer te schimmelen en te rotten. Meneer Buijs zat voor de deur boeken te prijzen en ome Do, een permanent dronken hulp in het boekenbedrijf, lag meestal in de goot naast de kar zijn roes uit te slapen. ‘Moet ome Do daar zo blijven liggen, meneer Buijs? Dat is toch geen gezicht.’ ‘Dat moet ome Do zelf weten,’ zei meneer Buijs en prijsde onverstoorbaar voort.

 

Voorkant-onze-gevederde-vrienden-in-boeken
Onze gevederde vrienden in boeken van Jennifer Romeijn belooft ons een bibliografie van twee eeuwen aan vogelboeken. Het is geen dik boek, zo’n 135 pagina’s en zal waarschijnlijk een hoop boekentitels bevatten, zo bedacht ik van tevoren. Toch wist ik dat ik het wilde lezen toen het uitkwam en dat zal ik dus even toelichten.

Ik heb iets met vogels. Dat heb ik hier en hier al eens uitgelegd en als iemand de moeite neemt om alle vogelboeken eens op een rij te zetten dan wil ik dat weten. Als u wat fronst bij de schijnbaar belegen titel waarin het ouderwetse ‘gevederde vrienden’ wordt gebruikt, niet doen; het is een verwijzing naar een boek dat uiteraard in de lijst voorkomt, Onze gevederde vrienden van P.G. Buekers.

Voor we aan de bibliografie toekomen geeft Romeijn een korte geschiedenis van vogelboeken in Nederland. Dat begint eigenlijk in 1770 waarin vader en zoon Sepp met uitgever Cornelis Nozeman een vijfdelig werk uitgeven met de titel Nederlandsche vogelen; volgens hunne huishouding, aert, en eigenschappen beschreeven; alle naer ’t leeven geheel nieuw en naeuwkeurig getekend, in ’t koper gebragt, en natuurlyk gekoleurd.

Dat ‘naer ’t leven getekend’ was dan wel op basis van veelal opgezette exemplaren, maar wel waar mogelijk op ware grootte. Het was dan ook een groots werk. Ik heb het origineel te koop zien staan voor een bedrag ver buiten mijn budget maar uitgeverij Lannoo heeft er een facsimile van uitgegeven op ware grootte en op kleiner formaat. Het verhaal vertoont sterke overeenkomsten met de beroemde uitgave van Audubon, die zijn vogels ook naar het leven tekende op ware grootte. Die boeken zijn nog vele malen zeldzamer, maar de Nederlandse uitgave was er eerder, Audubon gaf zijn laatste boek in 1838 uit, Nozeman in 1829.

De auteur geeft in haar boek aan dat met dit boek een zelfstandige publicatie beoogd is, als basis voor verder onderzoek en om te bekijken welke ontwikkelingen de publicatie van Nederlandse vogelboeken doorgemaakt heeft. Voor die ontwikkelingen wordt de algemene boekenmarkt in zijn geheel bekeken en krijgen ontwikkelingen als fotografie en de verandering van mentaliteit aparte hoofdstukken. Ieder hoofdstuk wordt verduidelijkt met een grafiek waarin belangrijke momenten in de geschiedenis van de boekenmarkt of de fotografie worden gekoppeld aan de verschijning van vogelboeken in die jaren.

Met name de verandering van mentaliteit vond ik interessant. Ik was bekend met de ontwikkeling van de Vogelbescherming Nederland. Dat begon met de oprichting in 1892 met de ‘Bond ter Bestrijding eener Gruwelmethode’, om het dragen van vogelveren op hoeden door de dames van die tijd tegen te gaan. Dit was ik al tegengekomen bij de freules Cécile en Elsa. In de beginjaren van de Vogelbescherming bestond het bestuur ook nog uit (adelijke) dames en was de boodschap duidelijk;

‘Is het niet onaesthetisch en onzedelijk, zich te tooien met lijken? Met lichamen van onschuldige, nuttige schepselen, aan wie het leven ontnomen wordt, het heerlijke, hun door God geschonken leven, om gedurende enkele maanden aan onze ijdelheid te voldoen. Koopt die hoeden niet!’

In de loop der jaren werden de bakens wat verzet en ging men zich meer richten op publiciteit. Er kwam een blad, De Lepelaar (later Vogels) waar ik zelf nog op geabonneerd ben geweest.

Tegenwoordig is het jagen op vogels een favoriete bezigheid van veel mensen. Jagen, in de zin van vogels spotten. De leraar en natuurkenner Jac. P. Thijsse heeft daar fors aan bijgedragen, onder meer via de Verkade-albums, maar ook Nico de Haan en cabaretier Hans Dorrestijn profileren zich als liefhebbers.

Dan de lijst zelf; is het leuk om een kleine veertig pagina’s door te nemen met boektitels over vogels? Ik vind dus heel erg van wel. Onvermijdelijk heten talloze boeken ‘Vogels’ (je verwacht het niet), maar de eerste twee titels vind ik al een feest;

Beschryving van een zeldzaam duifsoort, genoemd de Ceilonische kaneelduif

Beschryving van eenen zeldzaamen Afrikaanschen nog niet beschreeven en naakthalsigen nimmerzat of wulp, aan de Kaap de Goede Hoop genoemd bosch-kalkoen

Later in de tijd worden de titels minder poëtisch, maar mijn gekoesterde boek en inmiddels versleten Zien is kennen! (zie de foto’s hieronder) komt er uiteraard in voor en ik keek op van een specifieke titel als De vogels van Noordwijk. Keek ik daar al van op, even later kwam mijn eigen woonplaats voorbij in de titel De vogels van Nieuwegein.

Kortom, er viel voor mij genoeg te herkennen en te beleven in deze bibliografie en ik ben daar nog niet klaar mee, dat is het fijne.

IMG_8041 (002)IMG_8040 (002)

 

1001004006549969
Hebben is houden van Jaco Berveling heeft als ondertitel Wat iedere verzamelaar en boekenliefhebber over zichzelf moet weten. Ik voelde mij aangesproken want liefhebber ben ik zeker en verzamelaar; een beetje zoals het uitkomt.

Het boek is bedoeld om een antwoord te krijgen op de vraag wat een verzamelaar, en dan in het bijzonder een boekenverzamelaar, drijft. Uit interviews blijkt dat er in eerste instantie drie motieven te noemen zijn; instinct, verzamelen als investering en het ‘redden’ van bedreigde objecten. Rasverzamelaar Boudewijn Büch gaf daar nog een heel eigen draai aan ;

“…ik heb een gestoorde verhouding met mijn – al lang overleden – vader. En zo is het eigenlijk met al die grote verzamelaars van wie ik de bibliografieën en autobiografieën gelezen heb….met alle bibliofielen is hetzelfde aan de hand: het zijn treurige, lelijke mannen met een meestal ernstig gestoorde vaderbinding en met een droevig seksueel leven.”

Voordat er enige lezers verschrikt afhaken hier; daar valt van alles op af te dingen maar het boek biedt wel verschillende invalshoeken om wat meer inzicht te verkrijgen. Een historische, psychologische, sociologische, economische, biologische en filosofische invalshoek.

Historisch gezien blijken Nederlanders ‘schrapers’, we willen verzamelen.  Dat begint met de rariteitenkabinetten van vroeger tot en met de verzamelbeurzen van tegenwoordig. Er wordt dus aandacht besteed aan de verzamelaar maar aan de bibliofiel en bibliomaan in het bijzonder. Voor de niet ingewijden, de bibliomaan is de overtreffende trap van de bibliofiel. Volgens de Duitser Bogeng (hij wordt niet toegelicht maar het gaat om de jurist en verzamelaar Gustav Adolf Erich Bogeng, 1881-1960);

“Der Bibliophile ist der Herr, der Bibliomane der Knecht seiner Bücher.”

Dat dit ver kan gaan blijkt uit de zelfmoord van een boekhandelaar van de Utrechtse boekhandel Broese, toen hij betrapt werd op het stelen van talloze boeken uit zijn eigen winkel. Een voorval dat ik toevallig zelf meemaakte toen ik daar werkte.

De psychologische factor speelt ook mee al is het niet zo eenzijdig als Büch hierboven weergeeft. Voor dit boek zijn veel interviews gehouden en het merendeel der bibliofielen had een geweldige jeugd met prima ouders en is gelukkig getrouwd.

De motieven worden overigens niet in aparte hoofdstukken behandeld, het loopt allemaal een beetje door het boek heen. Economie wordt behandeld in termen van schaarste en de mogelijkheid om de boeken als investering te zien. Dat kan, maar verwacht er niet teveel van. De zeven grondregels die daarvoor worden aangedragen snijden wel hout maar leuker vind ik de verhalen van mensen die het verzamelen in de praktijk brengen. Mannen (bibliofielen zijn meestal mannen en ook dat wordt verklaard in het boek) die omzichtig hun aankopen het huis in halen bijvoorbeeld;

“Het thuisfront speelt voor verzamelaars een buitengewoon belangrijke rol. Je moet zelf naar een evenwicht zoeken. Niet iedereen lukt dat. Ik kan mij nog goed de verhalen herinneren over bekenden van mijn vader. Mannen die op veilingen stevig inkochten. Dat ging dan niet mee naar huis, maar naar kantoor. Daarna moest het in een tasje stuksgewijs naar huis. Wanneer de hele doos in één keer naar huis kwam, ontplofte mevrouw.”

Zo staat er ook wat geschreven over biologische motieven en dan weidt de schrijver wat uit over hamsterende eekhoorns, aanleg en stoornissen. Dat heeft wel enige grond en is aardig om te lezen, alleen stoorde het mij dat dit in het laatste hoofdstuk weer herhaald werd in een soort samenvatting, maar met precies dezelfde informatie. Binnen een boek van ruim 220 pagina’s hoeft dat niet, ik had het net gelezen. Wat wel verhelderend is zijn de gesprekken die gevoerd zijn met de leden van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen. Zij geven goed inzicht in wat verzamelen is en wat de verzameling voor hen betekent en wat er bijvoorbeeld mee moet gebeuren na hun overlijden.

Ben ik meer over mijzelf te weten gekomen door dit boek? Welnee. Ik heb iets met muziek en boeken en ik koop een beetje zoals het mij uitkomt. Vroeger lag die focus op de muziek, maar sinds de opkomst van streamingdiensten koop ik dat een stuk minder. De focus ligt nu op de aanschaf van boeken. Ik verzamel niet heel gericht, dat laat ik lekker afhangen van mijn interesses, luim en mogelijkheden en dat bevalt mij erg goed.