archiveren

Maandelijks archief: oktober 2018

9789029580816_cvr
Boekenpest van Boudewijn Büch is het vervolg op zijn boek Bibliotheken. Hetzelfde thema, boeken en bibliotheken maar wat minder gedateerd dan zijn vorige boek omdat de onderwerpen wat algemener zijn. Ondanks de maar 159 pagina’s heb ik toch aardig wat aantekeningen gemaakt.

De openingszin is al een fraaie, daardoor had ik direct zin om door te lezen;

Als ik moest kiezen, was ik liever een zeehondje dan een boek. Wie het boek, het bibliotheekwezen, de bibliofilie en de boekwereld diepgaand beschouwt, zal moeten toegeven dat mensen voorzichtiger met een gestrand beestje omgaan dan met een boek.

De titel geeft het al een beetje aan, het is geen positief verhaal dat hier wordt verteld. Het gaat over boekvijandigheid in de breedste zin van het woord, zoals boekverbrandingen, boekentorren, zwammen en schimmels, natuurrampen en zelfvernietigende boeken door verzuurd papier. Al die boekvijandigheid noemt Büch boekenpest.

Een zelfverzonnen term en ik denk dat hij er meer verzint. Zo stelt hij;

Klimaatwisselingen zijn fataal voor boeken, evenals tocht. Dan ontstaat er ‘boekenschrik’ (een soort boekenverkoudheid).

Ik had er nog nooit van gehoord en kan de term nergens vinden, maar hij zal best een punt hebben. Zijn opsomming over wat boeken allemaal is overkomen stemt treurig maar is zeer informatief om te lezen. De grote brand in de bibliotheek van Alexandrië natuurlijk, de boekverbrandingen door het Derde Rijk, vernietiging door bombardementen, niet in de laatste plaats in Duitsland zelf. Ik had er geen idee van;

Onzegbaar boekenleed. Hoe moet men de vernietiging in Frankfurt van vierhonderdduizend, zeldzame en deels volstrekt onvervangbare, dissertaties beoordelen?…Duitsland heeft zijn boekenleed tot op de dag van heden verbazend lenig genegeerd…Grote delen van de Duitse boekcultuur bestaat nog slechts in repro- en fotokopievorm.

Büch geeft veel informatie in zijn boek en oreert over gestolen boeken, valse boeken, verboden boeken, verdwenen boeken, verschimmelde boeken enzovoort. Natuurlijk bezoekt hij ook bibliotheken, waaronder de gigantische  Library of Congress in Washington. Typisch Büch is dan dat hij het hoofd, een persoon van aanzien in de Verenigde Staten, ziet lopen maar hem niet durft aan te spreken.

Verder laat je hem maar aan het woord. Over bibliopsychopathologie, de leer die zich bezighoudt met gek geworden bibliofielen (het zal een kleine leerstoel zijn) of over schrijvers die hun eigen werk vernietigen, zoals Opal Whiteley. Zij verscheurde haar dagboek in miljoenen stukjes, maar plakte ze naderhand ook weer aan elkaar. Maar het mooist vind ik hem als hij die kleine details oplepelt die de ware liefhebber laat zien, en die ik gewoon leuk vind om te lezen;

Op 20 juni 1984 werd in het Centraal Boekhuis te Culemborg nog een boek uit de roulatie genomen. Het was de Nederlandse vertaling van Barbara Willards The lark and the laurel…waarin de Lespisma saccharina op het voorplat was begonnen met kauwen en zijn schadelijke arbeid tot en met bladzijde 28 met een ingenieus gangenstelsel voltooide. Ik heb deze informatie uit een officiële retourbon van het Centraal Boekhuis. Op het retourbiljet heette dit diertje foutief ‘Lespisma saccharinum’ (de uitgang -um is onjuist).

Kijk, dat zijn zaken die er toe doen.

9038884486.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Vorige week zag ik de dichter Lévi Weemoedt op tv en bedacht ik mij dat ik nog een bundel Verzamelde gedichten van hem in de kast had staan, met de titel Vanaf de dag dat ik mensen zag.

Ik had zin om die bundel te lezen want wat ik op tv hoorde beviel mij en ik vind het een sympathieke vent ook. Deze bundel van goed 260 pagina’s was snel gelezen…en viel mij een beetje tegen. Ik vertel zo waarom.

Weemoedt beoefent de stiel van de zogenaamde ‘light verse’, althans het ligt er vaak dicht tegenaan. Andere exponenten van dit genre zijn Drs. P en Driek van Wissen. Zijn gedichten kennen vaak een droevige ondertoon (zoals bij Hans Dorrestijn) en spelen zich niet zelden af in Vlaardingen.

Waarom viel het mij wat tegen? Misschien verliet ik mij teveel op wat ik op tv hoorde en wat ik ooit in de bespreking van Erik las. Korte grappige gedichtjes, vaak met een twist. Ze zijn er wel, maar niet te veel, of ik vind ze niet grappig (wat dus meer over mijn gevoel voor humor zegt dan over de kwaliteit van de bundel). Deze vond ik okay:

RENDEZ-VOUS

‘k Sta voor
jouw flat

Ik wacht
en rook

De maan
is vol

De maat
ook

Het gedicht Vrees voor de oude tierelier lijkt geïnspireerd door het slotlied van Schubert’s Winterreise en is aardig, maar ik heb ze liever kort en light met die licht droeve ondertoon;

IN AS

’t Was uit, maar hoeveel jaar nog zou ik staren
– terwijl mijn hart van holheid oversloeg –
naar zwartverkoolde plukjes van een panty
die kleefden aan de knalpijp van mijn Puch!

Er staan weinig gedichten in die ik ‘mooi’ zou noemen. Dat deert de maker overigens niet, hij beschouwt ze als vermaak en om een glimlach op je gezicht te toveren. Deze komt voor mij het dichtst in de buurt bij een ‘mooi’ gedicht:

RIJK VERLEDEN

Ik was dronken toen ik je ontmoette.
Ik was dronken toen ik je verloor.
Wat kan er toch veel gebeuren
tussen twee dronkenschappen door.

Gemengde gevoelens dus bij deze bundel. Een aantal aardige gedichten maar ook gedichten waar ik niets mee kan of die ik gezocht grappig vind (De lucht is blauw/ik hou van jou/ik blijf je trouw/dus teken ik gauw/een girocheque voor jou). Het maakt ook niet uit. Bekijk hier het televisiefragment want er is weer hernieuwde belangstelling voor de man en ik zal zijn bundel echt nog wel eens pakken. Zo gaat dat hier.

c3bb75eec47489a5976666f6a77444341587343
De onderaardse wereld van Athanasius Kircher van Anton Haakman is een apart boek. Het staat te boek als een roman en zo zal ik hem opnemen, maar heel veel heeft de auteur er niet aan hoeven te verzinnen. Het materiaal werd hem in de schoot geworpen.

Dat zit zo. De auteur heeft lang onderzoek gedaan naar de figuur van Athanasius Kircher (1602-1680). Kircher was een Duitse jezuïet en werd tijdens zijn leven beschouwd als één van de grootste en meest universele geleerden van zijn tijd. Hij zou zo’n achttien talen beheersen en boeken hebben gepubliceerd over talloze onderwerpen, zoals optica, magnetisme, geologie, geheimschrift en Egyptische hiërogliefen. Het onderzoek van Haakman leidde uiteindelijk tot de productie van een film in 1974 over Kircher.

Het verhaal heeft twee kanten. De moderne zoektocht (let wel, jaren zeventig en tachtig) naar de nalatenschap van Kircher en een beschrijving van Kircher in zijn tijd. Je valt van de ene verbazing in de andere, want lijkt bovenstaande al veel, Kircher deed ook nog aan musicologie, mineralogie, taalkunde, biologie, geneeskunde en ontwierp rekenmachines, toverlantaarns, een kattenpiano, een componeermachine, een metaforenmachine enzovoort. Dat alles onder één motto, “Omnia in omnibus” (alles ligt in alles besloten). Dat wil zeggen dat hij overal samenhang zag en dat er een alomvattende kennis was.

Haakman loopt in zijn onderzoek aan tegen twee Kircher-adepten, de Commendatores Beck en Franzl. Zij zijn de oprichters van de “Internationale Athanasius Kircher Forschungsgesellschaft”. Dat klinkt indrukwekkend, maar de club blijkt uiteindelijk twee leden te hebben. Het lijken oplichters en zwendelaars en dan wordt ook de raamvertelling duidelijk die dit boek is, want er zijn parallellen met Kircher zelf. Ook hij wordt later omschreven als fantast, charlatan en oplichter. Haakman schrijft;

Mijn belangstelling voor Kircher was aanvankelijk vooral gewekt doordat het er alle schijn van had dat hij een bezeten fantast was geweest, een grootmeester in de geheime kunst van het bedriegen, een oplichter zo geniaal als alleen een oplichter kan zijn die zijn eigen leugens gelooft, een man die door grootheidswaan en paranoia gestimuleerd werd bij het vinden van verborgen betrekkingen en het ontraadselen van geheimen. Nu werd mijn belangstelling voor het Kircher-genootschap gewekt door een gevoel dat hier misschien twee grootse fantasten Kirchers voetspoor volgden.

Een lang citaat maar hier gaat het om. Was Kircher een fantast? Misschien, maar wellicht ook niet en daar begint ook mijn nieuwsgierigheid naar de man. Vast staat dat hij dacht de Egyptische hiërogliefen te hebben ontcijferd, maar dat hij er naast zat. Hij voorzag zelfs obelisken in Rome met betekenisloze afbeeldingen waar hij zei de ontbrekende hiërogliefen aan te vullen. Echter, achteraf bleek dat zijn studie van het Koptisch de uiteindelijke ontcijferaar Champollion aardig op weg geholpen heeft.  Ook opperde Kircher als eerste dat de pest werd veroorzaakt door onzichtbare organismen en hij nam ook maatregelen om de pest tegen te gaan. Fantast of wetenschapper? Haakman noemt hem geen wetenschapsman maar een interpreteermaniak. Er waren sceptici genoeg;

Niet iedereen geloofde in Kirchers grootheid. Een grappenmaker die André Müller heette, stuurde Kircher vanuit Berlijn een aantal willekeurige krabbels, met de vraag of het soms hiërogliefen waren. Prompt ontving Müller een bevestigend antwoord en een vertaling. Liet Kircher zich beetnemen, of beantwoordde hij een grap met een grap?

Dit vraagstuk wordt knap door het hele boek gewoven. Met wie hebben we te maken. Ook wat de beide Kircher-adpten Beck en Franzl betreft. Zijn het oplichters of niet? Haakman vindt er bewijzen genoeg voor. Hij ontmoet Beck nog één maal en dan ontspint zich een interessant gesprek wat ik niet zal weggeven, maar waar Beck zijn theorie over Kircher uitéén zet, en misschien daarmee ook over zichzelf.

Geen kritiek op dit boek van 266 pagina’s? Weinig, of een paar herhalingen van zetten. Ik kom informatie op meerdere plaatsen in het boek tegen én alle titels van personen en naslagwerken (en dat zijn er veel) worden allemaal voluit geschreven. Laat het u niet tegenhouden, het is een vermakelijk boek.

IMG_5522
Van Nescio (“Ik weet niet”, pseudoniem van Jan Hendrik Frederik Grönloh) had ik nog niets gelezen, maar de titels De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje, Mene Tekel waren genoegzaam bekend. Ik wist dat deze gelezen dienden te worden als Nederlands literatuurliefhebber.

Die vier verhalen bieden 150 pagina’s met een aantal van de bekendste karakters en zinnen uit de Nederlandse literatuur. Een must read? Dat weet ik niet maar ik ben blij dat ik ze heb gelezen, omdat ik die zinnen en karakters kan plaatsen nu.

Als eerste De uitvreter. Nescio debuteerde ermee in 1911 in het literaire tijdschrift De Gids. Het verhaal gaat over Japi, de uitvreter, die op ieders zak leeft behalve de zijne. Het begint met één van Nescio’s beroemdste zinnen:

Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.

Het verhaal wordt verteld door de journalist Koekebakker en gaat naast Japi over de niet-succesvolle schilders Bavink en Hoyer. Het zijn allemaal figuren die zich afzetten tegen de maatschappij, maar waarbij dat niet bijster goed lukt. Het gaat zelfs zover dat het niet goed afloopt met Japi, maar leest u dat vooral zelf. De schrijfstijl is sober en prettig archaïsch. Zo vertelt de auteur over Japi;

Schilderen leek ‘m wel aardig, als je ’t goed kon. Hij kon niks, en daarom deed i maar niks. Je kon toch de dingen niet zoo weergeven als je ze onderging. Hij had maar één wensch: te versterven, onaandoenlijk te worden voor honger en slaap, voor kou en nat. Dat waren je grote vijanden.

Ook Titaantjes begint met een klassieke zin: Jongens waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik ’t zelf. Koekebakker en Bavink komen in dit verhaal terug en de thematiek is dezelfde als in het eerste verhaal, protest tegen de maatschappij, maar ook weer tegen wil en dank. Ook dit mislukt ten dele, wamt Koekebakker blijkt ineens redelijk succesvol te zijn en ook Bavink schildert een meesterwerk. De tragiek is dat hij eindigt in het gesticht.

Dichtertje Ee is kantoorbediende die daarnaast verzen schrijft. Hij wil een groot dichter worden maar is te fatsoenlijk om meeslepend te leven:

Een groot dichter te zijn en dan te vallen. Als ’t dichtertje er over dacht, wat hij eigenlijk ’t liefst zou willen, dan was ’t dat. De wereld ééns te verbazen en ééns een liaisonnetje te hebben met een dichteres. Jarenlang had hij dit telkens weer gedacht, naïvelijk.

Opmerkelijk in dit verhaal is de invoeging van een persoonlijke noot van Nescio. Zijn vrouw hielp hem als corrector van zijn teksten, maar de teksten van dit verhaal vielen niet altijd in goede aarde bij haar, omdat hij zich afzette tegen de burgerlijkheid van het huwelijk. Daarom last Nescio aan het begin van hoofdstuk zes de volgende tekst in:

Voor ik verder ga wil ik even vertellen dat ook mijn manuscripten door mijn vrouw worden overgeschreven en dat ze de poëzie in dit verhaal niet begrijpt. (…) Gek, in andere verhalen vindt ze zulke dingen niet zoo erg. ‘k Denk dat ’t komt doordat ik dit geschreven heb. Ze moet toch den auteur weten te onderscheiden van meneer Nescio, maar dat gaat haar te hoog. De situatie is voor mij pijnlijk, mijn huiselijk geluk is ietwat gestoord, toch ga ik door.

Het laatste verhaal, Mene Tekel, werd pas toegevoegd bij de vierde druk. Het bestaat uit een aantal korte verhalen die eerder los werden gepubliceerd. Ook hier speelt Bavink weer een rol, als Nescio’s beschrijving van een zonsondergang ruw wordt onderbroken:

Toen zei Bavink: ‘Ik word een beroemd man,’ zooals een ander zou zeggen: ‘Ze hebben me een dubbeltje te veel afgezet,’ en we voelden ons bekocht, alle drie, Bavink, Bekker en ik.

Dat is meteen de verwijzing naar de titel Mene Tekel, uit het feest van Belsazar (het boek Daniël uit de Bijbel), wat zoveel betekend als ‘geteld en gewogen’.

In de tijd bezien waren dit opzienbarende verhalen, over het zich afzetten tegen de maatschappij, in begrijpelijke burgermanstaal, door figuren waarmee het niet zelden tragisch afliep. Die ophef zou er nu niet meer zijn, maar lees je wat meer over de achtergronden en herlees je dan stukken zoals ik heb gedaan met dit boek, dan komen de verhalen tot leven. Het loont de moeite.

9463453709.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Een os op het dak van musicologe en muziekjournaliste Thea Derks heeft als ondertitel Moderne muziek na 1900 in vogelvlucht. Dat is ook precies wat het inhoudt. In 94 pagina’s geeft Derks een overzicht van de “klassieke” muziek na 1900, onderverdeeld in vier hoofdstukken; Harmonie, Ritme, Klankkleur en Belangrijke cultuurcentra.

Die moderne of eigentijdse muziek is niet altijd makkelijk en dit boek wil een handleiding bieden voor de geïnteresseerde beginner of een naslagwerk zijn voor de gevorderde luisteraar. Nu beschouw ik mijzelf niet als kenner maar ook niet helemaal als beginner omdat ik veel beluisterd heb en ook het nodige gelezen heb over de modernere muziek, dus ik was wel benieuwd wat het boek mij te bieden had.

Allereerst vind ik de indeling prima. We worden door de auteur meegenomen van tonaliteit naar atonaliteit, naar twaalftoonsmuziek, naar het serialisme en naar toevalsmuziek enzovoort. We leren bij over de verschillende soorten ritmiek, nieuwe instrumenten, speelwijzen en elektronische en spectrale muziek. De toon is helder en de meerwaarde van dit boek vond ik al snel in de genoemde muziekvoorbeelden. Ik bleef rennen naar mijn cd-kast, naar Youtube en Spotify. Waar ik het af en toe kwijtraakte, als niet-muzikant, waren de technische termen in de uitleg van bijvoorbeeld de twaalftoonstechniek;

Dan is er de inversie of omkering, waarbij de afstand tussen twee tonen stijgend wordt in plaats van dalend, of omgekeerd: B-C stijgend wordt dalend B-BES (een halve toonsafstand), waardoor de volgorde van de tonen verandert. Verder is er nog de inversie van de kreeftgang.

Dit heeft een beetje te maken met het schrijven voor zowel de leek als de gevorderde; hier ging ik snel langs. Dat neemt niet weg dat Derks strooit met talloze feiten en weetjes waar ik erg enthousiast van wordt. Ik was bekend met de muziek van La Monte Young en zelfs met zijn werk Composition #7, waarin een tweeklank van de componist lang aangehouden moet worden. Ik wist niet dat er een uitvoering geweest was waarbij men stenen op de pedalen van het orgel legde, die pas na een week verwijderd werden. Dat wil ik weten!

Zo had ik nog nooit gehoord van de componist Remko Scha (1945-2015). In zijn stuk The Machines worden gitaarsnaren aangeslagen door elektronisch aangedreven ventilatormotoren, kabels, boormachines en zagen. Geen muziek om je roman bij uit te lezen, maar ik wil het wel weten. Dat geldt ook voor de muziek van Alvin Lucier (1931), die via elektroden op het hoofd via ‘alfagolven’ slagwerkinstrumenten tot klinken brengt in zijn Music for solo performer. Misschien ook geen luistermuziek, maar daardoor zoek ik wel verder en kom uit bij Lucier’s stuk voor trombone en piano, Panorama. Ik kende het niet en ik vind het prachtig.

De hoofdstukken over nieuwe instrumenten en nieuwe speelwijzen deden mij weer luisteren naar de muziek van Olivier Messiaen en van Sofia Goebaidoelina. Niet nieuw voor mij, wel weer even opfrissen en dat was prima. Even stilstaan bij al die ‘extended techniques’;

En passant ontwikkelden componisten een oor voor de ‘onmuzikale bijgeluiden’ van instrumenten. Zij laten musici ratelen met kleppen, alleen op het mondstuk spelen, met het hout van de stok strijken, hiermee op de klankkast tikken of slaan en achter of precies óp de kam van een strijkinstrument spelen.

In het nawoord legt Derks nog eens uit hoe dit boek tot stand is gekomen, eigenlijk als resultaat van de cursussen over moderne muziek die zij verzorgde in het Concertgebouw in Amsterdam. Ik was daar niet bij, maar zij vertelde vast vaak:

Tijdens mijn studie leerde ik van Charles Ives dat je je oren ‘niet lui in een leunstoel moet leggen’, maar moet inspannen om ongebruikelijke of zelfs onaangename klankspectra te doorgronden. Zijn aansporing mijn grenzen te verleggen heeft mij vele spannende ervaringen opgeleverd.

Ik kan mij daar alleen maar bij aansluiten.

b18c42bbd1a4856593061535877444341587343
De Wereldgeschiedenis van Nederland is een omvangrijk boek van ruim 730 pagina’s, onder redactie van Lex Heerma van Voss, nog vijf anderen en geschreven door meer dan honderd Nederlandse onderzoekers op het gebied van geschiedenis en cultuur. Ze vertellen in 116 essays hoe Nederland invloed heeft gehad op de wereld en hoe buitenlandse invloeden in Nederland terecht zijn gekomen.

Aanvankelijk wist ik niet goed wat ik er van moest denken. Waarom werd dit boek geschreven? Werkt het om aan de hand van zoveel, schijnbare arbitraire, onderwerpen door de geschiedenis van Nederland en de wereld heen te lopen? Heerma van Voss legt uit;

Nog steeds onderzoeken veel Nederlandse historici aspecten van het Nederlandse verleden…Maar ze kijken veel meer dan vroeger naar de manier waarop de Nederlandse geschiedenis beïnvloed is vanuit het buitenland en Nederlandse ontwikkelingen verwikkeld zijn met internationale…Het is niet onze bedoeling om één doorlopende geschiedenis van Nederland te geven…De beschreven gebeurtenissen zijn interessant, dat is de eis die we gesteld hebben.

Een andere kijk op geschiedenis dus aan de hand van een groot aantal verschillende invalshoeken. Beginnend in het jaar 70.000 voor Christus en eindigend in 2017 met de orkaan Irma op Sint Maarten. Voor mij werkt het. Er zitten talloze eye-openers in het boek of verhalen waar ik gewoon niets van af wist.

Een paar voorbeelden dan. Er wordt overtuigend betoogd dat de Nederlandse handelsgeest eerder ontstond in 1700 voor Christus dan in 1700 na Christus. ‘Toen wij nog in berenvellen’ rondliepen, bleken wij al deel uit te maken van een internationaal handelsnetwerk dat reikte tot in het Nabije Oosten. De geschriften van onze bekende rechtsgeleerde Hugo de Groot reikten verder dan ons land. Ze werden vertaald in het Arabisch en in het Urdu. Het is bekend dat Rembrandt van Rijn mensen van Afrikaanse afkomst schilderde, maar hij woonde zelf dicht bij een wijk waar een omvangrijke gemeenschap woonde met mensen uit Nederlands-Brazilië. Ronduit schokkend vond ik het essay over 1777, over het beleid van de VOC ten aanzien van de San in Zuid-Afrika;

Tijdens deze vergadering nemen de raadsleden een catastrofaal besluit: de boeren mogen voortaan elke San die zij tegenkomen zonder aanleiding doodschieten…de San zijn immers nagenoeg dieren, zielloze figuren die je kunt neerknallen, waarop gejaagd kan worden. Maar het raadsbesluit ging nog verder dan dat: naast het vogelvrij verklaren van de San, wordt besloten tot volkerenmoord: ‘dat alle middelen om de Roofzugtige Bosjesmans [en] Hottentotten tot stilstand te brengen, vrugteloos zijn aangewend, heeft men dierhalve moeten besluijten, om […] dezelve door sterkere Commando’s te doen attacqueeren, en langs dien weg uijt te roeijen.’

De donkere kanten van onze geschiedenis wordt niet gemeden, zoals ook bij de politionele acties in Nederlands-Indië wordt beschreven. Donkere kanten, maar er is ook veel te leren. Het verhaal van Hans Brinker (u weet wel, met die vinger in de dijk) blijkt zo Amerikaans als wat en hij heet ook al geen Hans Brinker. Het boeiende verhaal van Anthony Fokker en hoe Lindbergh hem aftroefde, internationale kennis in een kuipje margarine van Unilever, Amsterdammers die Duitsers kraakles geven en ga zo maar door. Je valt van het ene onderwerp in het andere. Arbitrair wellicht, nooit saai. Je kan hoogstens betogen dat de onderwerpen wat evenwichtiger over de jaren verdeeld hadden kunnen worden. Sommige jaren krijgen twee onderwerpen, terwijl de laatste 25 jaar afgedaan wordt met drie essays. Het is maar een kanttekening in een zeer lezenswaardig boek, al is het maar om dit soort fragmenten, over de oprichting van de firma Conimex;

Zelfs binnen Conimex bleef Indonesië vaak op afstand. Zo stelde mede-oprichter Fons Sternenberg bij zijn pensioen in 1972 opgewekt dat hij misschien voor het eerst van zijn leven naar de archipel zou gaan: ‘Kijken hoe het daar smaakt.’