archiveren

Maandelijks archief: december 2020

5dbc2c0b2a7b095592f53385967444341587343_v5
Van Nijlens poëzie is slechts genietbaar voor hen die zijn ‘voorname weemoed om het voorbijgaan der dingen delen’, aldus Menno ter Braak in de krant Het Vaderland. Na het lezen van De Verzamelde Gedichten 1903-1964 van Jan van Nijlen deel ik deze mening zeker, maar ook niet altijd. Het helpt wel om de biografie van Jan van Nijlen te lezen voor men aan zijn gedichten begint, dat maakt duidelijker waar zijn weemoed vandaan komt.

De gedichten die in deze bundel zijn opgenomen zijn bezorgd in 1964 door de goede vriend en kenner van Van Nijlens werk Clem Bittremieux, een jaar voor het overlijden van de dichter. In een kleine 400 pagina’s is er een keuze gemaakt uit twaalf bundels, samen met nog wat losse gedichten die opgedragen zijn aan vrienden.

Een keuze is natuurlijk altijd arbitrair en soms miste ik gedichten die in de biografie uitgebreid werden besproken. De eerste bundel wilde Van Nijlen aanvankelijk niet opnemen omdat de gedichten eigenlijk een relaas zijn van zijn persoonlijke crisis. Als er dan maar 11 van de 68 gedichten zijn opgenomen ben ik benieuwd naar de rest, zeker als je leest dat aan het eind de zomer een beetje doorbreekt maar dat in de bundel vooralsnog niet blijkt.

Die weemoed waar Ter Braak het over heeft zit er vaak in, maar ik werd af en toe gegrepen door een deel waar ik geen weemoed voor nodig heb. Hoe mooi kan je de herfst vatten in zinnen als

O volle lach van ’t leven dat voor ’t laatst
in kleur zich uitviert als een late avondzon
die stervensmoe in ’t water zich weerkaatst!

Vergankelijkheid, de diepe herfstkleuren en dat nog vermenigvuldigd ook, in een gedicht dat Levensvreugd is genoemd.

Het aangezicht der aarde wordt als Van Nijlens eerste belangrijke bundel gezien na zijn jeugdwerk. Toegegeven, de critici hadden het destijds over ‘een bundel gedichten van statige voornaamheid, die vaak zoo aandoenlijk wegsmelt tot teederen weemoed.’  Of dat nu nog als aanbeveling geldt weet ik niet, maar ga die gedichten eens onbevangen lezen. Wel met aandacht. Ik heb veel gedichten vaker gelezen omdat je in een onbewaakt ogenblik over de prachtigste dingen heen kan lezen, zoals dit deel uit Gedroomde reis;

Aleer de dageraad uit goudbeslagen deuren
treedt van den horizon, en eer de blauwe rust
der nacht in licht zich oplost, ruikt hij reeds de geuren
van vreemde bloesems bloeiend aan nog vreemder kust.

De natuur, verre horizonten en bespiegelingen zijn thema’s die vaak terugkomen in Van Nijlens poëzie. Het wemelt van druive- en kastanjelaren, er roepen en koeren ik weet niet hoeveel merels en duiven en de omgeving van zijn jeugd is een dankbare bron van inspiratie. Het interessante is dat de levensloop van Van Nijlen deels uit zijn gedichten is te herleiden. De bundel De vogel Phoenix laat de plattelandsidylle meer los en het decor wordt stedelijker. We zien een worsteling met het wereldbeeld en er zijn zelfs momenten van crisis, waardoor sommige gedichten een pijnlijke toets krijgen;

De trouwe sterren in den nacht,
pianospel in duistre straat…
Mijn God, wie had het ooit gedacht
dat ’t schone leven zó vergaat

Ik vond het fijn om de biografie erbij te hebben om per bundel te lezen hoe deze werd ontvangen en vaak werd ik gewezen op bepaalde gedichten en de reden waarom ze werden geschreven. Maar het is geen must. Van Nijlen schrijft in een prettige cadans en zijn gedichten lezen dus fijn weg, maar echt, lees ze niet te snel want ik heb bij het terugkijken vaak bemerkt dat ik toch prachtige delen gedachteloos weg heb zitten lezen. Tot slot zijn gedicht Onrust, waar hij zijn thema’s mixt met een vleugje humor in een bundel die zeer de moeite waard is;

Waarom zingt midden in den nacht
die vogel plots het lied
dat, naar de wet, hij wordt geacht
te zingen als in ’t weiflend uur
de daagraad wordt geboren?
– En jij dan, waarom slaap je niet?
Dan zou je hem niet horen.

 

7782e817ed32bef596c354d6d51444341587343_v5
De Vlaamse dichter Jan van Nijlen moest een beetje overgehaald worden om zijn Herinneringen aan E. Du Perron op schrift te stellen. De Nederlandse dichter, criticus en prozaschrijver Eddy du Perron (1899-1940) was een goede vriend van Van Nijlen, maar Van Nijlen was een dichter en niet iemand die graag met zijn persoonlijke verhalen en herinneringen te koop liep. Toch besteedde hij er de nodige aandacht aan, in overleg met de weduwe van Perron, Bep de Roos, zoals in zijn biografie staat beschreven;

Begin maart voltooide hij het mansucript en stuurde hij het aan Van Oorschot, die het spoedig wilde laten verschijnen. Van Nijlen vroeg de uitgever uitdrukkelijk het werkje aan Du Perrons weduwe voor te leggen om eventuele vergissingen te corrigeren. In zijn karakteristieke bescheidenheid schreef Van Nijlen aan Bep dat de brieven van Eddy gelukkig voldoende interessant zouden zijn. Niettemin vroeg ook hij haar de tekst na te lezen omdat hij zelf de spanwijdte van zijn geheugen in twijfel trok. Het boekje verscheen in april 1955. De Nederlandse vrienden – vooral dan Bloem en Roland Holst – waardeerden het in hoge mate.

Het is een boekje van 64 pagina’s en u hoeft het niet zelf aan te schaffen, het is te raadplegen op Dbnl. Het is mooi om de man zelf eens aan het woord te horen over een vriend, hoewel er wel een paar brieven integraal in staan afgedrukt van Perron aan Van Nijlen die een aardig deel van het boek beslaan.

Van Nijlen en Du Perron hebben elkaar ontmoet bij Jan Greshoff en vonden elkaar in hun gezamelijke belangstelling voor de Franse literatuur. Het klikte en al snel betrok Du Perron Van Nijlen bij alles wat hij schreef. Van Nijlen;

Ik had dus dit vreemde stel boekwerkjes ter lezing gekregen met het verzoek, of liever met de opdracht, er mijn gemotiveerd oordeel over uit te brengen. Ik moet bekennen dat ik er een beetje mee verlegen zat. Du Perron praatte graag en uitvoerig over eigen werk…Het was volstrekt niet uit ijdelheid; in strijd met wat men vaak heeft beweerd, kon hij best kritiek verdragen, als die kritiek tenminste niet het gevolg was van een volledig onbegrip.

Want dat was het beetje het beeld over Du Perron. Een rijke jongen, vol van zichzelf en zijn werk en aanwezig. Van Nijlen nuanceert dat wel mooi in dit boekje. Hij geeft ook een beschrijving van die zogeheten rijkdom en het kasteel waar moeder Du Perron de scepter zwaaide. Het kasteel viel hem bar tegen;

Het was niet groots, niet indrukwekkend en ook niet lieflijk noch riant; het leek evenmin somber en onherbergzaam als sommige oude burchten. Met veel goede wil was het wel een kasteel, maar met iets onechts, iets karikaturaals.

Nog leuker is de beschijving van moeder Du Perron, maar er moet iets te lezen overblijven voor u nietwaar? Je zou wel op zoek willen gaan naar de boeken die Eddy du Perron in zijn boekenkast had, want hij had zo zijn bibliofiele eigenaardigheden. Ieder boek liet hij binden in monotoon grijs linnen, zonder titels, zodat men de plaats en formaat van elk boek moest kennen om het in de kast terug te vinden. Ook had hij de gewoonte om boeken te verminken, plaatjes eruit te halen, pagina’s te vervangen of te verwijderen, voetnota’s door te halen enzovoort. Hoogst opmerkelijk maar we worden niets wijzer over het hoe en waarom. Hopelijk geeft de (door mij nog te lezen) biografie over Du Perron daar meer zicht op.

Eddy du Perron roept de hulp in van Jan van Nijlen na het overlijden van zijn moeder. Het wordt duidelijk dat, ondanks het bezit van een kasteel, moeder er een financiële janboel er van heeft gemaakt. Van Nijlen zegt toe te helpen waar hij kan. Du Perron vertrekt naar Indië maar kan uiteindelijk daar ook niet aarden en zal weer terugkomen. Van Nijlen herinnert  zich hun laatste ontmoeting;

Een maand na zijn terugkeer in Europa ontmoette ik Du Perron voor de laatste maal. Wij brachten de namiddag door in een café aan de boulevard te Brussel. Ik vond hem niet erg veranderd, althans uiterlijk. Geestelijk leek hij mij wel iets ouder geworden, meer bezadigd en kalmer…Over zijn verblijf in Indië was hij niet zo goed te spreken, maar hij betreurde die jaren niet…Hij had nu voorgoed afgerekend – voor zover men dat ooit geheel kan doen – met zijn jeugd en met het land…Wat mij betreft, hoe vaak, sedert zijn dood, als ik een boek of een artikel onder de ogen krijg, heb ik mij niet afgevraagd: wat zou Du Perron daarvan hebben gedacht? En ik weet dat ook nog enige anderen, oudere en jongere, zich diezelfde vraag stellen.

 

7c3ec7bc211c7c2597251776951444341587343_v5
Waarom zou je een biografie over de Vlaamse dichter Jan van Nijlen (1884-1965) gaan lezen? Ik ben benieuwd hoeveel mensen hem überhaupt kennen. Toch was ik erg benieuwd naar De wereld is zoo schoon waarvan wij droomen door Stefan van den Bossche.

Ik kwam Jan van Nijlen tegen in de boeken over Jan Greshoff en Geert van Oorschot en zijdelings in die van Jeroen Brouwers. Mijn interesse in de Nederlandstalige literatuurwereld en poezië deed de rest. Het is een prima leesbare biografie van 670 pagina’s en dat was geen makkelijke opgave, want Jan van Nijlen heeft zijn leven lang zijn best gedaan om weinig tot niets over zijn privé-leven prijs te geven.

Nu is ‘prima leesbaar’ wellicht geen jubelende kwalificatie en dat heeft te maken met de gebiografeerde zelf én de auteur. Heel eerlijk gezegd; er gebeurt ook weing in het leven van Jan van Nijlen. In ieder geval weinig dat hijzelf initieert. Hij is honkvast en reist weinig tot niet, hij schrijft gedichten en kritieken over (met name Franse) literatuur en hij is ambtenaar met een smetteloze carrière op een vertaalbureau van het Ministerie van Justitie, waar hij het schopt tot directeur. Ook trouwt hij en krijgt twee kinderen. Als ik het dan over ‘prima leesbaar’ heb, geeft dat aan dat Van den Bossche een voor mij interessant boek heeft geschreven die weliswaar Jan van Nijlen als vertrekpunt heeft, maar evenzeer een beeld geeft van de Nederlandstalige literaire wereld in die tijd.

Zijn jonge jaren leveren nog wat turbulentie op door een vlucht naar Parijs en een verblijf in een Arnhems sanatorium. In de Eerste Wereldoorlog vlucht Van Nijlen met zijn vrouw ook naar Nederland waar ze opgevangen worden door Jan Greshoff. Na de oorlog keert hij terug naar België waar hij zich stort op zijn bijdragen voor allerlei literatuurtijdschriften, zijn gedichten en zijn werk bij de vertaaldienst. Zo bescheiden als hij is als persoon, zo stevig kunnen toch de kritieken zijn die hij schrijft. Hij ziet er geen been in om af te rekenen met het letterkundig leven van die tijd;

Ook gebeurt het wel eens dat men in de boeken en tijdschrift-bijdragen van dit zestig man sterke leger van Vlaamse letterkundigen een goede brok proza aantreft of een lief vers. Dit is echter zeldzaam, en het zou dan ook heel verwonderlijk zijn dat na jaren stiel, zelfs de minst bevoordeelde, niet eene toevallige vaardigheid verkreeg. Men voelt zich wee worden van al dat geliteratuur waar zoo weinig menschelijkheid in steekt en zoo bitter weinig leven!

Voilà, daar kunnen ze het mee doen. In de Tweede Wereldoorlog maakt Van Nijlen een persoonlijk drama mee als hij zijn zoon verliest. Charles overlijdt aan dysenterie in een kamp nadat hij is gearresteerd voor verzetswerk. Hij blijft wel dichten en put vaak uit zijn herinneringen maar ook uit ontmoetingen of alledaagse dingen. Hij breekt door als dichter en Greshoff zorgt voor een hulde-nummer voor Jan van Nijlen van zijn eigen tijdschrift De Witte Mier. Simon Vestdijk verwoordt het weer in het tijdschrift Groot Nederland als volgt;

Men maakt kennis met een vers van Van Nijlen, men kent het al, men heeft het altijd al gekend, het lijkt een ietwat vervelend, een wat mat en onbeduidend vers. Totdat men merkt, dat enkel Van Nijlen dit vers had kunnen schrijven, en wat meer zegt, dat het, in plaats van vervelend, alleen maar niet briljant is. Deze verzen zijn mat en dof op de goede wijze…; en leest men er tien, of twintig van, dan zullen ze elkanders schaduw ondersteunen, zoals bladeren, die hun picturale waarde ontlenen aan het gezamelijk gevormde lommer.

Van Nijlen ziet zijn vakmanschap bevestigd in verschillende prijzen. Toch blijft hij zijn teruggetrokken zelf. Op zijn gemak bij vrienden, maar hij blijft waar hij is. De vriendschap met Eddy du Perron is erg belangrijk en over hem zal hij zijn herinneringen te boek stellen. Die bespreking volgt nog. Ook maakt hij nog mee dat zijn zus, die in een klooster zit, vastgezet wordt vanwege financiële malversaties. Het zijn de weinige privé-gebeurtenissen die wel naar buiten komen, of het moet de getuigenis zijn van mevrouw Greshoff, die uit de doeken doet dat Jan van Nijlen, toen hij te diep in het bierglas gekeken had, in het bed van zijn dochter in slaap was gevallen. Zijn vrouw voer daarop verschrikkelijk tegen hem uit (’Jan van Nijlen, ge zijt een zot!’).

Natuurlijk wordt de biografie gelardeerd met foto’s en delen uit zijn gedichten. Die laat ik even voor wat ze zijn, zijn gedichten ga ik nog bespreken. Hoewel, voor als niemand Jan van Nijlen denkt te kennen; zijn gedicht “Bericht aan de reizigers” staat al sinds 2011 op het Centraal Station Antwerpen aangebracht. Het begin daarvan luidt;

Bericht aan de reizigers

Bestijg de trein nooit zonder uw valies met dromen,

dan vindt ge in elke stad behoorlijk onderkomen.

161b4b1c4fe9e4a596e692f7751444341587343_v5
Toen Boekenjacht uitkwam van Cornelis Jan Aarts kon ik niet zeggen dat ik bekend was met deze auteur. Voor kenners is het wel een bekende naam en die keken met z’n allen uit naar dit boek. Ik ben wel een groot liefhebber van boeken over boeken en het wel en wee in de Nederlandse literatuurwereld, dus het leek mij een prima idee dit boek aan te schaffen.

Het was inderdaad een goed idee. Aarts is iemand die vele rollen in de boekenwereld heeft vervuld. Volgens de beschrijving op de binnenflap was hij stencilaar, redacteur, bibliograaf, antiquaar, drukker, uitgever, boekbeschrijver, documentalist, tekstbezorger, marktkoopman, corrector en bloemlezer. Hij publiceerde al vroeg liedjes en gedichten van Willem Wilmink, Hans Dorrestijn, Gerrit Komrij en Theodor Holman. Zijn jacht naar onbekende edities van uitgaven van Willem Elsschot en zijn voorliefde voor Zwarte Beertjes met de prachtige omslagen van Dick Bruna zouden dan een vermakelijk boek moeten opleveren. Ik zei al; aanschaf was een goed idee, het is zeker een fijn boek om te lezen.

Niet alleen om te lezen trouwens. Het boek staat vol met illustraties van uitgaven en aanwinsten en met name die omslagen van de boeken van Havank, waarvoor Dick Bruna de omslagen verzorgde, zijn een feest om te zien. De afdelingen Elsschot en Zwarte Beertjes maken wel een groot deel uit van dit boek, enige interesse in deze materie helpt wel.

Maar er is meer. Aarts haalt herinneringen op aan andere boekenvrienden en -liefhebbers, zoals aan de Belg Jef Sprankenis (1943-2003). Die streek in Amsterdam neer als literatuurvorser en onderzoeker van het oeuvre van Jacob Israël de Haan. Dat nam maniakale trekjes aan, want hij was ervan overtuigd dat zijn onderzoek en zijn spoor door de bibliotheken werd gevolgd. Hij vroeg zelfs tijdschriften en boeken aan in de bibliotheek die niets met zijn onderzoek te maken haden om zo een vals spoor uit te zetten. Het is een prachtig verhaal.

Als u beducht bent dat al die boekenverhalen te stoffig zijn; dat valt reuze mee. Aarts schrijft met de nodige vaart en humor, zoals over het antiquariaat en de kringloopwinkel;

De kringloopwinkel blaast een frisse wind door het versufte en verzuurde antiquariaat. Vroeger werd de prijs van een boek bepaald door zeldzaamheid en vraag. Een ongewild of onbeduidend boek kostte € 1,- en voor een boek van waarde was de prijs bijvoorbeeld € 18,50 of € 220,-, al naar gelang de antiquaar wist welk bedrag hij voor dit boek uit de zak van zijn klant kon kloppen. Een goedkoop boek kost nu tien cent en een duur boek één euro vijftig. En of een boek goedkoop of duur is, wordt bepaald door een ex-junk of gewezen dronkelap die boeken prijst op basis van dikte en geur. Het verschil met menig antiquaar is niet eens zo groot.

Er zijn hoofdstukken over Boudewijn Büch en Ramses Shaffy, waarbij ik niet goed snap waarom er de ene keer pseudoniemen worde gebruikt (Benedictus Brockhaus voor Boudewijn Büch) en de andere keer iedereen met naam en (nou ja, bijna) toenaam wordt genoemd. Vooral het hoofdstuk over Shaffy is mooi om te lezen, je komt haarfijn te weten wie de vaste gasten waren van het café Tante Riekie dat openging als alle tenten in Amsterdam waren gesloten voor de nacht, nietwaar Hein D., Pim F., Nelly Fr., Jan L., Henk Sp., en Ron Br.?

Af en toe gaat de materie wat meer de diepte in als het gaat over drukwerk, zetten en het onderscheiden van ogenschijnlijk identieke exemplaren van elkaar. Mooie tip van de uitbater van Antiquariaat Ausputzer voor dat laatste;

Neem een liniaal en een potlood en trek een diagonaal kruis over bladzijde 100. Doe dat bij zoveel mogelijk exemplaren. Vergelijk in al die exemplaren de kruising van de potloodlijnen. Gaan ze door een andere letter, dan hebben we een andere druk ontdekt. Zo simpel is het.

Ontroerend is het portret van Jaap Buijs (1928-2010), de koopman in ontheemde boeken. Hij kocht de boeken op die niemand meer wilde hebben maar had tegelijk een neus voor kwaliteit. Niks antiquaar, maar hij deed in ‘advies en handel’. Zijn portret en zijn winkel staan een beetje voor dit boek, vol met verhalen over boeken en de jacht daarop;

Zelfs onder de vloer lagen de boeken: in de kruipruimte had Buijs planken getimmerd. Niemand kon erbij. Jaren nadat meneer Buijs met zijn ‘advies en handel’ verhuisd was naar de Kloveniersburgwal, lagen die boeken in de Staalstraat nog onder de vloer te schimmelen en te rotten. Meneer Buijs zat voor de deur boeken te prijzen en ome Do, een permanent dronken hulp in het boekenbedrijf, lag meestal in de goot naast de kar zijn roes uit te slapen. ‘Moet ome Do daar zo blijven liggen, meneer Buijs? Dat is toch geen gezicht.’ ‘Dat moet ome Do zelf weten,’ zei meneer Buijs en prijsde onverstoorbaar voort.

 

9022575128.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Dachten we dat Ken Follett met Het Eeuwige Vuur zijn trilogie had voltooid over de fictieve plaats Kingsbridge in Engeland, komt hij ineens met een heuse prequel. De schemering en de dageraad speelt zich af eind 10e en begin 11e eeuw, als Engeland belaagd wordt door de Vikingen. Van een plaats die Kingsbridge heet is nog geen sprake, maar het verhaal speelt zich in ongeveer dezelfde omgeving af.

Het recept van Follett is bekend en spreekt mij aan. Hij verweeft bekende historische gebeurtenissen tot een roman, waarin hij doorgaans een paar verhaallijnen kunstig bij elkaar laat komen. In deze roman is dat vrij overzichtelijk, het is met 734 bladzijden ook de minst omvangrijke van de vier. Allereerst is er Edgar, een slimme zoon van een botenbouwer in Engeland. Het verhaal kleunt er meteen vol in als zijn dorpje wordt overvallen door de Vikingen; je zit er meteen lekker in.

Vervolgens is er Ragna, de dochter van een edelman uit het Franse Cherbourg. Zij dreigt uit te worden gehuwelijkt aan een Fransman terwijl zij haar hart verloren denkt te hebben aan een Engelse graaf Wilwulf, Wilf voor intimi. Die lijkt helemaal okay, alleen heeft hij twee stiefbroers, de gewetenloze bisschop Wynstan en de niet bijster slimme Wigelm die er een stuk minder principes op na houden. Ten derde is er broeder Aldred. Hij is een jonge monnik die er van droomt om een bescheiden abdij om te toveren tot een centrum van kennis en geleerdheid.

Laat het maar aan Follett over om met deze ingrediënten uit te pakken. Die Viking-aanval loopt natuurlijk niet heel goed af en Edgar belandt met moeder en broers in een klein gehucht, Dreng’s Ferry. Vernoemd naar de onhebbelijke herbergier Dreng die er, jawel, een veerdienst op na houdt. Ragna wordt inderdaad de gemalin van de graaf en moet zich staande houden in het Engelse Shiring, zo’n twee dagen reizen van Dreng’s Ferry. Ook broeder Aldred komt in dit gehucht terecht en zo wordt het al snel een verhaal wat zich in een klein gebied afspeelt. Dat is wel een verschil met de vorige romans van Follet, daar gebruikte hij de drama’s op persoonlijk niveau wat meer om de grote gebeurtenissen op landelijk niveau te duiden.

Dat doet echter niets af aan de leesbaarheid of vermakelijkheid want het verhaal leest als een trein. Edgar ontwikkelt zich tot een handwerksman met inzicht, die bovendien leert lezen en schrijven. Hij bouwt een nieuwe veerpont, huizen en een brug en verliest zijn hart aan Ragna, wat natuurlijk een lastig verhaal is. Ragna ondervind dat een vrouw alleen tussen krijgslieden in Engeland ook alle zeilen bij moet zetten en broeder Aldred ziet zich ook tegengewerkt in zijn onderneming.

Wat ik prettig vind aan de boeken van Follett is dat je merkt dat hij zich altijd verdiept in de materie. Hij had het in dit boek wat minder nodig dan in bijvoorbeeld Pilaren van de Aarde, dat onderhand een handboek is om een kathedraal te bouwen, maar het komt wel degelijk terug, zoals wanneer hij zijn veerpont bouwt;

‘Heb je dit allemaal met een Vikingbijl gedaan?’
‘Meer heb ik niet,’ zei Edgar. ‘De achterkant van de kop gebruik ik als hamer. En ik hou de kling scherp, dat is het belangrijkste.’ Cuthbert was onder de indruk. ‘Hoe ga je de gangen glad op elkaar aan laten sluiten?’
‘Ik bevestig ze op een geraamte van timmerhout.’
‘Met klinknagels?’
Edgar schudde zijn hoofd. ‘Ik ga boomnagels gebruiken.’ Een boomnagel was een houten pin met gespleten uiteinden. De pin werd in een gat gestopt, daarna werd er een wig in de gespleten uiteinden gehamerd waardoor de pin uitzette totdat hij strak zat. Daarna werden de uitstekende einden van de pin met de gang afgesneden om een glad oppervlak te krijgen.

Het zijn dit soort details die het boek mede voor mij kleur geven. Dat biedt een mooi tegenwicht voor de moord en doodslag die er ook in staan. Er zijn kleine zijpaadjes met verhalen over valsemunterij, de bandiet IJzerhoofd die de omgeving onveilig maakt, de behandeling van slaven waar de honden geen brood van lusten en ga zo maar door. Follett ziet er geen been in om een hoofdpersoon op gruwelijke wijze uit zijn verhaal te schrijven wist ik uit de andere romans, dus je blijft nieuwsgierig doorlezen.

Iedereen krijgt het voor zijn kiezen, Ragna misschien nog wel het meest van al. Door haar man, zijn stiefbroers maar zeker ook hun moeder Gytha. Dat drietal is niet blij als Ragna een tweeling krijgt;

‘God, verdoem hen beiden,’ vloekte Wynstan…Ze vielen even stil. Dit betekende een belangrijke verschuiving binnen het adellijke machtsspel. Wynstan overpeinsde de gevolgen. Net als zijn moeder, dat wist hij zeker.
‘Er moet iets zijn waarmee we Wilf en Ragna uit elkaar kunnen spelen,’ merkte hij even later gefrustreerd op. ‘Ze is niet de enige bekoorlijke vrouw op deze wereld.’
‘Misschien dat een ander meisje opduikt en hem zal weten te boeien. Een stuk jonger dan Ragna, natuurlijk. En waarschijnlijk zelfs nog een stuk pittiger en onstuimiger.’

Die kuiperijen lopen als een rode draad door het verhaal heen en houden het verhaal boeiend. Ook hier zie je sommige dingen van mijlenver aankomen (natuurlijk duikt de gevluchte slavin Blod later weer in het verhaal op) maar het stoort me niet. Ik zie nog ruimte voor een deel tussen dit boek en de Pilaren van de Aarde dus we wachten rustig af.

Vertaling; Joost van der Meer en William Oostendorp

unnamed
Waarschijnlijk heeft u meegekregen dat de schrijver Maarten Biesheuvel op 30 juli dit jaar is overleden. Zijn vrouw, Eva Biesheuvel-Gütlich was in 2018 al overleden, op 20 november.

De schrijvers Mensje van Keulen en Maarten ’t Hart zijn zo’n vijftig jaar bevriend geweest met De Biezen en kijken in dit boekje terug op die vriendschap. De uitgeverij is Sunny Home, vernoemd naar het karakteristieke houten huis van Eva en Maarten in Leiden. Op het moment dat hun huis te koop staat, ziet de uitgeverij Sunny Home het licht.

Het is geen dik boek, maar 76 pagina’s maar ik wilde het graag hebben om een paar redenen. Ik ben dit jaar begonnen met het complete werk van Maarten Biesheuvel te lezen. Het werk van Maarten ’t Hart ken ik voor het overgrote deel en van beide Maarten’s ben ik liefhebber. Alleen mijn kennis van het oeuvre van Mensje van Keulen schiet nog te kort. Daar komt bij dat ik een door beide schrijvers gesigneerd exemplaar kon verkrijgen.

Is het boekje daarmee de moeite waard? Jazeker. Er staan prachtige foto’s in van de auteurs en van De Biezen. Zeker de laatste foto voor je het boek dicht slaat van hen beiden is er één om in te lijsten; het stel hoort bij elkaar en is dat nu gelukkig weer. Dat blijkt ook uit de herinneringen die in dit boek staan. Mensje van Keulen vertelt;

Eva loopt zo krom. Ik had de neiging ook te buigen om dichter bij haar lieve gezicht te zijn.
Maarten zat op de bank, de plaats waar hij altijd zit. Op de andere bank een dikke, grijze poes en hond Bruno (op Kippie na heetten al hun honden Bruno).
We bleven kort, we zouden Eva wegbrengen naar haar platenclubje. Het was moeilijk om met Maarten te praten, even was er iets van opleving toen ik over zijn werk begon dat in een klassiek gebonden editie bij Van Oorschot zal verschijnen.
‘Maart het duurt nog zo lang’ zei hij.
Hij mag geen whisky meer drinken van Eva, omdat hij grote slokken neemt, en dat met die zware medicijnen.

Eva als hoedster van Maarten. Het komt ook voor in zijn werk. Maarten wist zich ook niet goed raad meer na haar overlijden, ondanks de goede vrienden om hem heen.

Maarten ’t Hart haalt op zijn eigen kenmerkende wijze herinneringen op aan hun vriendschap. Allereerst ontzenuwt hij de mythe dat ze gebrouileerd zouden zijn geweest. De reden dat hij enige tijd niet meer op bezoek kwam lag aan de hond van de Biezen, Kippie. Die had blijkbaar ooit een slechte, kaalhoofdige baas gehad en kon ’t Hart niet luchten of zien;

Als Kippie mij op de fiets aan zag komen verviel hij al tot blinde razernij. Eenmaal binnen werd ik besprongen en lukraak gebeten.

Nog fraaier is de anekdote dat Maarten ’t Hart een Zeer Kort Verhaal hoorde, voorgelezen door de schrijver ervan, A.L. Snijders. Die had van een dame een verhaal gehoord over Maarten ’t Hart en Maarten Biesheuvel, die beiden in een roeiboot aan kwamen varen naar het huis van een cellist aan het water, om samen te gaan spelen. ’t Hart herinnerde zich hier niets van en beredeneerde dit op zijn eigen kenmerkende manier. Hij had namelijk zeer gegronde redenen om niet met ‘Bies’ in een bootje te stappen;

Dus ik ooit met Biesheuvel samen in een roeiboot? Wat te doen als hij opeens dan wel begint te schoppen, dan wel een oneerbaar voorstel doet? Lastig vluchten in een roeiboot…Dus met Maarten samen in een roeiboot, of welk ander vaartuig dan ook, dat heeft nog nimmer, in de vijfenvijftig jaar dat wij elkaar gekend hebben, zijn beslag gekregen.

Voor het geval hij zich het toch niet goed herinnert redeneert hij vrolijk nog even door en rekent en passant even af met de heer Snijders.

Het is een mooi eerbetoon aan een mooi echtpaar, waarvan bovendien een deel van de opbrengst ten goede komt aan de J.M.A. Biesheuvelprijs voor de beste Nederlandse verhalenbundel.