archiveren

Maandelijks archief: april 2019

9492626411.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Jacques Brel, een leven. Dat is de titel van de enige biografie over de chansonnier die door de familie Brel wordt erkend. De Franse schrijver Olivier Todd schreef hem al in 1984 en gek genoeg is hij vorig jaar pas vertaald en enigszins geactualiseerd.

Nu heb ik veel op met het Franse lied. Ik ken veel nummers van Brel maar gek genoeg wist ik praktisch niets van de man zelf. Met goed 400 pagina’s moest dat goed komen. Bovendien staan er achterin nuttige bijlagen over Brel en de filmmuziek, Brel en de Franse dichtkunst, de bibliotheek van Brel, een discografie, een filmografie en een bibliografie.

Het mooie van dit boek is dat je vlak op de huid van Brel zit. De auteur kreeg toegang tot het privé-archief van de zanger en sprak met familieleden, vrienden en collega’s. Alle verhalen zijn nog vers, Brel overleed in 1978.

Zijn levensloop zou ik vooral uit het boek zelf halen, dat hoef ik niet helemaal na te vertellen. Wat ik niet wist, was dat Brel een behoorlijk gecompliceerd man was. Hij trouwde met Thérèse Michielsen of ‘Miche’ maar was haar ontrouw. Openlijk zelfs. Die vrouw verdient onderhand een standbeeld voor wat ze te verduren heeft gekregen, maar ze heeft de keuze gemaakt om bij Brel te blijven. Ze kregen drie dochters en het is ook niet mals wat Brel over hen zegt en hoe hij ze behandelt.

Om te zingen en op te treden vertrekt Brel naar Frankrijk en het is prachtig om te lezen hoe hij daar voet aan de grond probeert te krijgen. Leuk weetje, hij gaat er in zee met de directeur van een theater, tevens artistiek directeur bij Philips Jacques Canetti, de broer van Elias die in 1981 de Nobelprijs voor Literatuur zou krijgen. Maar het is sappelen in Parijs. Hij staat af te wassen met Charles Aznavour om wat geld te verdienen en hij treedt op, niet altijd met succes;

Een recensent van France-Soir herinnert hem eraan dat er nog treinen rijden naar Brussel.

Hij krijgt succes en dat leidt tot een uitputtend leven. Hij rookt en drinkt onmatig en heeft verschillende relaties. Het is een leven met ups en downs;

In hun hotelkamers verstoppen de vrienden zich vaak in kasten…De bende van Brel vindt het leuk om wc-rollen af te wikkelen en met roomtaarten te smijten, zoals in stomme films. Gérard, Jean en de anderen en zelfs ‘diehard’ Jojo vinden dat Jacques soms een ‘beetje te ver’ gaat…Hij heeft ook zijn ‘down-momenten’, zoals zijn vrienden het noemen. Dan zit hij in zijn zetel in zijn loge te jammeren.
Ik ga ermee kappen…Ik heb aan alles schijt. Wat een rotleven! Ik heb het moeilijk.

Uiteindelijk zou hij ook stoppen met zingen en legt hij zich toe op zijn andere passies. Hij gaat acteren en regisseren. Ook haalt hij zijn vliegbrevet en wil hij gaan zeilen. Dat doet hij ook en hij zeilt hij de wereld over met zijn vriendin Maddly Bamy én zijn dochter France. Zijn vrouw Miche blijft achter. Hij krijgt longkanker en vestigt zich uiteindelijk met Maddly op Hiva Oa, een eiland in de Stille Oceaan. Daar wordt hij ook begraven, op een paar passen van de Franse schilder Paul Gauguin.

Het is een wat wonderlijk boek. Ik wilde meer weten over Brel en dat is zeker gelukt, het boek staat bomvol informatie. De artiest is mij nog steeds dierbaar, over de mens heb ik niet een heel rooskleurig beeld gekregen. Dat wil zeggen, voor zijn familie was hij moeilijk, voor zijn vrienden zeer genereus.

Waarom is het dan een wonderlijk boek? Dat heeft te maken met de schrijfstijl. Die is soms erg van de hak-op-de-tak en soms onbegrijpelijk. Als het gaat over wat zijn vrienden van hem denken wordt in een tussenzin opeens gezegd dat hij in een café in Luik een advocaat genaamd Grafé ontmoet. Vervolgens gaan we weer terug naar zijn vrienden en meneer Grafé duikt pas summier een kleine 100 pagina’s later op. Ik snapte niets van die tussenzin. Als het gaat om het doel van de jeugdbeweging waar Brel actief was volgt ineens de zin

‘Deze ‘deontologie’ zou kunnen afglijden naar een Belgisch ‘pétainisme’…

Ik moest hem even opzoeken. Zo staan er talloze vreemde zinnen en wendingen in het boek (iemand breekt ‘deze keer definitief tijdelijk’ met Brel op blz. 78. Ook knap). Ik spreek Frans maar voor degenen die dat niet doen is het onhandig dat de talloze nuttige en mooie liedteksten nergens vertaald worden.

Er is dus wel iets af te dingen op het boek maar het laat onverlet dat ik toch geboeid heb zitten lezen door de talloze details over het bewogen leven van een groot zanger.

Vertaling; Marianne Maes

902952622X.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
De laatste roman van Ilja Leonard Pfeijffer, Grand Hotel Europa is een dikke pil van bijna 550 pagina’s en het is wat mij betreft één van de beste romans die ik ken. Het is maar gezegd.

Een schrijver met dezelfde naam als de auteur neemt zijn intrek in een oud hotel, Grand Hotel Europa, om zijn verhaal op te tekenen van zijn verloren liefde, de Italiaanse Clio. Het is een hotel met vergane glorie. Het heeft een jonge piccolo, de uit Afrika gevluchte Abdul, een majordomus voor de lopende zaken en een nieuwe Chinese eigenaar, de heer Wang. Er zijn een paar vaste bewoners. De Griekse reder Volonaki, de Franse dichteres Albane, de oude geleerde Patelski en de vroegere eigenaresse van het hotel, die huist in de onvindbare kamer met nummer 1.

De auteur vertelt het verhaal over hoe hij zijn geliefde heeft ontmoet. Clio is een Italiaanse kunsthistorica met de schilder Caravaggio als specialisme. Als zij een baan aangeboden krijgt in Venetië volgt de schrijver haar. Er zijn voortdurend flashbacks naar hun avonturen samen, want ze zijn op zoek naar een verdwenen Caravaggio. Dat is het ‘spel’ dat ze samen spelen en waar ze elkaar in vinden. Het is al duidelijk dat het niet goed afloopt tussen die twee, hij schrijft over zijn verloren liefde. Verder wordt de auteur benaderd door een aantal kunstenaars die een documentaire over hem willen maken.

Dit zijn de verhaallijnen die vervolgens kunstig door elkaar verweven worden en uiteindelijk uitmonden in een prachtige metafoor over het continent Europa, over het massatoerisme en over migratiestromen.

Om te beginnen is er het verhaal van de piccolo Abdul. Die is gevlucht uit Afrika en heeft een barre reis achter de rug. Dat combineert Pfeijffer tamelijk briljant met de Aeneis van Vergilius. De les is evident, vluchten en migratie is van alle tijden, de geschiedenis herhaalt zich.

Maar dit boek beweegt zich op vele vlakken. Als hij in Venetië is, reflecteert de schrijver over het verleden en hoe men daar nu mee omgaat;

Separatisme komt voort uit heimwee naar betere tijden die al dan niet ooit werkelijk zijn geweest. Het is een verleidelijke gedachte dat de oplossing voor de problemen van vandaag gelegen is in het terugdraaien van de klokken…Dat is de lokroep van het rechtse populisme, dat in de kern van de zaak nostalgisch is…Dat deze nostalgische boodschap massaal weerklank vindt in heel Europa, is een veeg teken. Als een significant en groeiend deel van de bevolking bereid is te geloven dat vroeger alles beter was, kunnen we met recht spreken van een oud en moe geworden continent…

Dat stemt tot nadenken en zo staan er meer passages in het boek. In zijn boeiende gesprekken met de geleerde Patelski heeft hij het over de vijf kenmerken van de eigenheid van Europa. Het gaat over het verdienmodel van alle toeristen die we graag binnen willen halen, de Chinezen voorop. Eigenaar Wang laat dat zien in zijn hotel, Pfeijffer vergroot het uit naar Europa. Die toeristen zijn schadelijk voor Europa, voor Venetië bijvoorbeeld is er al geen weg meer terug. In een interview (op 17:55) zegt Pfeijffer “Er is zoveel verleden in Venetië, dat er geen plek meer is voor de toekomst”. Daartegenover staan de grote aantallen immigranten, die we juist vrezen maar die voor een nieuwe toekomst kunnen zorgen. Volksverhuizingen zijn van alle tijden en de platitudes als het verdwijnen of overgenomen worden van culturen worden mooi genuanceerd;

De botsing van twee culturen leidt niet tot substitutie van de een door de ander, maar tot een nieuwe cultuur, waarin beide op een magische manier tot overwinnaar kunnen worden uitgeroepen…Als Europa islamiseert, zal de islam daar net zoveel van veranderen als Europa.

Het zijn grote thema’s, die helder worden beschreven en die worden afgewisseld met luchtiger verhaallijnen zoals de zoektocht naar de laatste Caravaggio en de te maken documentaire. Toch zijn ook die verhalen goed onderbouwd en leer ik en passant veel bij over waar het geld naar toe gaat dat al die toeristen naar Amsterdam toebrengen. Niet naar verbetering van de stad zelf in ieder geval. Pfeijffer gebruikt met name in deze verhaallijnen uitvergrote karikaturen, zoals de echtparen die in Giethoorn tegen elkaar opbieden wie de meeste authentieke ervaringen in welk land heeft opgedaan, terwijl buiten de Chinezen in file door de kanaaltjes varen. Ook weer iets om over na te denken; wij vinden dat wij waar ook ter wereld unieke ervaringen mogen opdoen om die op onze tijdlijnen te zetten, terwijl we heel benauwd zijn als de wereld hetzelfde bij ons komt doen…

Ik houd van het weelderige en barokke taalgebruik van Pfeijffer. Een elegant handgebaar, nobele trekken, zich verstouten, met name in en om het Grand Hotel wordt deze taal gebruikt en het past er. Als classicus kent hij natuurlijk zijn Aeneis en ook zijn Ilias, want ik kwam mij bekende termen tegen als ‘helmboswuivende Grieken’ en ‘paardentemmende Trojanen’, die ik herkende uit de Ilias-vertaling van M.A. Schwartz. Het mag van mij. De enige zin die ik niet snapte was deze ‘De vierentwintig geborgen stoffelijke overschotten werden verscheept naar Malta, waar ze de dag ervoor waren begraven.’ Wellicht lees ik hem gewoon verkeerd.

Het slot? Ook dat is prachtig. Het oude Europa is geweest, een nieuwe tijd breekt aan. Zo, maar net even anders. Wordt het spel met de Caravaggio uitgespeeld? Ik geef het maar niet weg.

Samenvattend, een zeer rijk boek met weelderig taalgebruik over grote thema’s, doorweven met lichtere verhalen, essay-achtige discussies én een pracht van een beschrijving van de tentoonstelling van kunstenaar Damien Hirst, Treaures from the Wreck of the Unbelievable.

Lees vooral ook de besprekingen van Bettina en Anna.

Nabrander; na het schrijven van dit stuk ben ik ook andere besprekingen gaan lezen en dan leer je steeds meer. Pfeijffer lijkt zijn inspiratie overal vandaan te halen. Ik haalde zelf al de Ilias van Schwartz aan, maar ik lees over de grandeur van het hotel als in etablissementen uit Dood in Venetië en De Toverberg van Thomas Mann. De dichteres Albane doet ook denken aan Madame Chauchat uit De Toverberg. De zin ‘De organisatie van een congres kost meer tijd dan je denkt, en zelfs als je denkt dat het meer tijd kost dan je denkt, kost het nog altijd meer tijd dan je denkt’ blijkt een verwijzing naar een gedicht van Judith Herzberg. Je vraagt je af waar je nog meer overheen leest. Verder, wat te denken van de drie beschreven Caravaggio’s, waarvan twee een zelfportret bevatten van de schilder en waarin hij zichzelf in de derde als vrouw heeft geportretteerd. Pfeijffer schreef tot nu toe twee Italiaanse romans met zichzelf als (deels) fictieve hoofdpersoon…ik geef het u maar even mee.

9403123001.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
We moesten er zo’n negen jaar op wachten, maar Peter Buwalda heeft zijn tweede roman voltooid, Otmars zonen. Oorspronkelijk gepland voor september 2018, maar Buwalda besloot dat het nog niet klaar was, hij bleef schaven en slijpen en in maart 2019 was het zover. Was het ‘worth the wait’? Een volmondig ja.

Ik zit mijn aantekeningen door te kijken en bedenk me na het lezen, waar begon deze rollercoaster ook al weer? Bij Ludwig Smit dus. Houdt u vast…Ludwig Smit, voorheen Dolf Smit heeft een moeder Ulrike Eulenpesch. Zijn vader heeft hen al lang verlaten. Ulrike ontmoet Otmar Smit met zijn kinderen Dolf (ook Dolf dus) en Tosca. Het zijn wonderkinderen, vooral Dolf, waardoor Dolf van Ulrike later Ludwig genoemd wordt (terwijl wonderkind en pianist Dolf gek is van Ludwig van Beethoven). Okay, even ademhalen….

Ludwig reist in de tegenwoordige tijd voor Shell de wereld rond en komt aan op het eiland Sakhalin, ten oosten van Siberië om er Johan Tromp te spreken over het doormeten van olievelden. In Johan Tromp meent hij zijn natuurlijke vader te herkennen… Ook komt hij daar Isabelle Orthel tegen. Isabelle kent hij nog van de campus in Enschede. Enschede? Speelde Bonita Avenue, Buwalda’s eersteling, zich daar ook niet af? Jawel, en Isabelle speelde er ook een rol in, net als Siem Sigerius, die ook in dit boek genoemd wordt. Isabelle kent Johan Tromp ook en wel uit Lagos. Daar had zij een relatie met hem waar de honden geen brood van lusten. Die relatie was niet persoonlijk maar had een reden en wordt in geuren en kleuren beschreven; stelt u zich scenes voor uit het boek van Markies de Sade, zo ver gaat het.

Isabelle is onderzoeksjournaliste en ging in Lagos ver om informatie van Tromp te verkrijgen. Met een partner wilde zij een boek over hem schrijven maar dat ging niet door, dus ze wil meer en reist af naar Sakhalin. Hier doorheen speelt nog de sensationele ontdekking van pianist Dolf van onbekende brieven van Beethoven aan Mozart en Haydn én het ontbrekende deel van diens meesterwerk Piano Sonate Opus 111. Ludwig vertelt dit aan Isabelle en zij gaat hiermee als een goed journaliste aan de haal.

Dit duizelingwekkende verhaal wordt verteld in de tegenwoordige én in de verleden tijd. Die wisselen naadloos met elkaar af, vaak zonder witregel ertussen maar altijd volkomen logisch. Ik raakte geen moment de draad kwijt. Verder is de stijl van Buwalda onnavolgbaar. Ik weet niet of hij snel of langzaam schrijft, hoe lang hij op passages broedt of dat het snel zijn pen uit komt, maar het is genieten het hele boek door en dat zijn ruim 600 pagina’s. Voorbeeld, als Isabelle Johan ofwel Hans Tromp ontmoet in Lagos;

‘Ik heet trouwens Hans Tromp.’ Ze realiseerde zich meteen dat er twee interviewaanvragen op zijn persafdeling lagen – I. Orthel, freelance journalist; allebei afgewezen…’Isa,’ antwoordde ze daarom, ‘Isa Phornsirichaiwatana,’ haar Thaise nom de plume die ze wel vaker in vage clubs in vage oren riep, een onkraakbaar auditief letterslot dat alleen de koningin zag wanneer ze ’s avonds nog wat in de Burgerlijke Stand bladerde.

De talloze verhalen zijn soms ‘over the top’ maar erg vermakelijk. Het verwisselen van de inhoud van een fles absint (voorop de pagina prijkt een absintlepel) voor Dreft afwasmiddel, het gevecht om een stel oordoppen tussen Isabelle en Ludwig in een hotelbed in Sakhalin, ik ga er volledig in mee. Wonderkind Dolf wordt naadloos aan bestaande personen gekoppeld zoals de pianiste Martha Argerich waarmee hij een cd maakt, of komt bij Adriaan van Dis op bezoek. Isabelle belt Maarten ’t Hart op (die zeer te spreken is over dit boek) als deskundige over de Beethoven-sonate, het is prachtig om te lezen.

Uiteindelijk krijgt Isabelle Tromp te spreken op het eiland Sakhalin. Buwalda weet dit op te bouwen tot een mooie climax. Ze hebben een beladen verleden. In Lagos deed Isabelle zich voor als iemand uit de modewereld. Tromp weet inmiddels dat ze een onderzoeksjournalist is. Hij gaat koortsachtig na of hij in boeken of artikelen voorkomt. Een ontvoering die hij had kunnen voorkomen, omkooppraktijken, waar kan hij op aangesproken worden?

Ze neemt kou mee, maar ook: hitte. Opnieuw heeft een dierlijke emotie haar gezicht uit zijn geheugen gewist, niet de lust van Lagos dit keer, maar de haat van Zima…Onder zijn schedeldak lazert een archiefkast naar voren, stalen lades met scènes, met gesprekken, met geuren en zelfs smaken glijden open – tot het ding met een smak neerkomt.

Otmars zonen is het eerste deel van een trilogie. De Jaknikker en Hysteria Siberiana staan nog op stapel en deel twee schijnt al grotendeels af te zijn. Gelukkig maar, want er zijn genoeg open eindjes. Dat met die sonate is nog niet afgehandeld, Tromp’s vrouw maakt op de laatste pagina’s ineens haar opwachting, Ludwig en zijn vrouw Juliette zijn nog lang niet uitgeruzied, het is maar goed dat we blijkbaar niet zo lang op Buwalda’s derde boek hoeven te wachten. De laatste zin in dit boek maakt dat ik absoluut met deel twee doorga.