archiveren

Maandelijks archief: januari 2013

0bf29ae07dbae5c597561726677444341587343
Onlangs verscheen de handelseditie van het proefschrift van musicoloog Emanuel Overbeeke, Nederlandse muziek bij Nederlandse symfonieorkesten. Overbeeke onderzoekt hierin hoe circa twintig Nederlandse symfonieorkesten zijn omgegaan met het werk van negentiende- en twintigste-eeuwse componisten in de tijdvakken 1945-1970 en 1970-2000.

Dat klinkt niet als jong, snel en wild. Dat is het ook niet. Maar dat hoeft ook niet. Als geïnteresseerde muziekliefhebber wordt mij hier een nagenoeg volledig beeld geschetst van het Nederlandse muziekleven na de Tweede Wereldoorlog. De auteur stelt zichzelf een aantal vragen aan het begin van dit boek, zoals:

– Wat speelden de Nederlandse symfonieorkesten tussen 1945 en 2000 aan orkestmuziek van eigen bodem?
– Welke componisten werden tussen 1945 en 2000 het meest gespeeld?
– Welke (typen) componisten waren wanneer ‘in’ en wanneer ‘uit’?
– Welke verschuivingen in het repertoire hebben zich in deze ruim vijf decennia voorgedaan?
– Wie waren verantwoordelijk voor het artistieke beleid van de orkesten en wat waren hun beweegredenen?

En zo nog een aantal vragen. Wat betreft de periode is als eindpunt gekozen het besluit van staatssecretaris Aad Nuis om orkesten minimaal zeven procent van hun programmering te laten wijden aan orkestmuziek van Nederlandse bodem. Het beginpunt was een logische; er was al een studie over de periode 1933-1945, dus de auteur sluit hier bij aan.

Het is een lijvig boek van meer dan 400 pagina’s met bijbehorende cd-rom. De auteur heeft zijn huiswerk goed gedaan. Zo heeft hij, waar beschikbaar, alle programmagegevens opgevraagd van de grote orkesten in Nederland, ook van degenen die al niet meer bestaan. Hij heeft gedurende een periode van ruim tien jaar uitvoerig gesproken met allerlei partijen, zoals dirigenten, muzikanten, directeuren, artistiek leiders enzovoort. Dat heeft geleid tot een uitgebreid maar zeer lezenswaardig notenapparaat. Aan de andere kant ontkom je niet aan veel lijsten met gespeelde programma’s.

Speciale vermelding verdient het onderzoek naar de “Notenkrakersactie”, waarin een aantal componisten en sympathisanten een uitvoering van het Concertgebouworkest verstoorden in 1969, om een openbare discussie te eisen over het gebrek aan actualiteit in het muziekleven en de eenzijdige programmering. Uit het boek blijkt dat de actie wordt gevoerd bij een orkest dat juist in die tijd zo’n beetje de meeste aandacht schonk aan de modernere componisten. Ook is er ruimte in het boek voor anekdoten. Over de artistieke commissie van het Utrechts Symfonie Orkest:

La Péri van Dukas werd, aldus Ketting, door de artistieke commissie aanvankelijk afgewezen, nadat een van de leden had gezegd dat zijn schoonmoeder het niet kende.

Uiteraard wordt in het boek antwoord gegeven op alle gestelde vragen. Het laatste hoofdstuk bevat ook keurig een samenvatting en de conclusies. Ik snap dat het boek voor sommigen wat academisch kan overkomen door al het opgenomen lijstwerk en de duiding ervan. Ik ben ook geen musicoloog maar wel een enthousiaste liefhebber. Daarom heb Ik het boek achter elkaar uitgelezen en heb werkelijk een schat aan nieuwe, muzikale ideeën opgedaan. Dat maakt het voor mij erg de moeite waard.

753bf9278150050592f31785541444341587343
De laatste deur van Jeroen Brouwers heeft als ondertitel Essays over zelfmoord in de Nederlandstalige letteren. Dat klinkt weinig opwekkend en dat is het ook niet, toch is het een groots boek dat ik in één adem uitlas.

In goed vijfhonderd pagina’s geeft Brouwers een overzicht in kleine biografieën welke schrijvers in de Lage Landen zoal de hand aan zichzelf hebben geslagen en wat daar de achterliggende reden voor was. Daar zitten bekende schrijvers bij als Menno ter Braak en François Haverschmidt, maar kent u ook Willem van Haren, Cornélie Huygens, Gerlof van Vloten, Gust L. van Roosbroeck, Jan Emmens, Jan Emiel Daele enzovoort? Dat dacht ik al. Brouwers geeft ze allemaal hun rechtmatige plek in de literatuurgeschiedenis en doet dat met grote kennis van zaken.

Hij lardeert de schrijversportretten met essays over zelfmoord, het taboe, taal en terminologie rondom zelfmoord, de Bijbel en zelfmoord, dieren en zelfmoord (denk aan de lemmingen die van een klif af rennen), het is allemaal even lezenswaard. Een paar praktijkgevalletjes dan, voor de sjeu.

Jan Emiel Daele (1942-1978) lijkt zo’n tragisch geval. Voor de tweede maal getrouwd, een vrouw die hem bedroog en hij liep al even rond met zelfmoordplannen. Hij schoot zijn vrouw vijf maal in de borst en pleegde erna zelfmoord. Het was de dag waarop volgens Brouwers “de grote verhuiskou over Daele kwam”.

Zo ook de dichter Ido Keekstra (1909-1965). In 1963 noteerde hij in zijn dagboek al een droom over een auto-ongeluk. Twee jaar later reed hij met zijn vrouw frontaal in op een tegenligger. Ongeluk of zelfmoord? Het was de dood die hij voorspeld had en ook wilde. Wrange verhalen af en toe.

Brouwers maakt aannemelijk dat achter al die zelfdodingen wel een reden zit. Die reden is soms op schrift gesteld, soms is het gissen naar de werkelijke oorzaak. In dat verband citeert hij de dichter Heinrich Heine uit Das Buch Le Grand:

‘Wenn ein Mensch sich totschiessen will, so hat er dazu immer hinlängliche Gründe – Aber ob er sellbst die Gründe kennt, das ist die Frage.’

Wellicht is het bekend dat zelfmoordenaars niet snel op een plekje geweide grond konden rekenen, geloofstechnisch gezien. Zelfmoord was immers een doodzonde. In Friesland was het gebruik om zelfmoordernaars te begraven ‘onder de drup van de dakgoot’, aan de noordzijde van de kerk, die gold als de verachtelijkste plek om als graf te bestemmen. Ik weet niet waarom, ik wil het weten.

Tenslotte Halbo C. Kool (1907-1968). Ik had nog nooit van de goede man gehoord. Begonnen als wonderkind met zijn verzenbundel “De tooverformule” heeft hij die belofte nooit waar kunnen maken. Hij dacht grote schrijvers en dichters onder zijn vrienden te tellen, Brouwers ontzenuwd dit. Du Perron schrijft over hem zelfs in  een brief ‘ook een domme jongen toch’. Uiteindelijk mocht Kool zich helemaal niet in de sympathie van de groten verheugen. Wat Brouwers echter niet vermeldt is dat Kool uiteindelijk toch in de “Avonden” van Gerard Reve opduikt in een bijrol, als Arend Wortel, die honderd gulden van Frits tracht te lenen. Voorwaar geen klein wapenfeit (bron:www.nadertotreve.nl). Het mocht niet baten, Kool werd begin 1968 dood aangetroffen op een doodlopend weggetje in het weidegebied bij Kortenhoef. Hij had zelfmoord begaan door een overdosis slaapmiddelen. Een indrukwekkend boek in indrukwekkende stijl.

9022562263.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Na alle goede verhalen kon Donker Hart van Gillian Flynn niet ongelezen blijven. Het beloofde een goede vierhonderd pagina’s aan suspense en page-turning. Met een beste griep onder de leden het ideale boek dacht ik zo.

Even in vogelvlucht wat over de inhoud. Een geslaagd schrijverskoppel, Nick en Amy uit New York, wordt ineens minder geslaagd als ze hun baan kwijtraken. Ze wijken uit naar Nick’s deprimerende geboorteplaatsje in Missouri, waar het gedonder pas echt begint. Amy is op een niet zo’n goede morgen verdwenen en in huis is het een rotzooi. De politie komt er al snel achter dat het een georganiseerde rotzooi is en daar begint voor Nick de ellende. Zoals in iedere politieserie is de man de hoofdverdachte en zijn kaarten liggen uitermate slecht.

Maar…niets is wat het lijkt in dit boek. Menig hoofdstuk wordt afgesloten met een cliffhanger, waardoor je graag weer verder wilt. De hoofdstukken gaan afwisselend over Nick’s sores met zijn verdwenen vrouw (geloof me, die sores is groot) en Amy’s dagboekfragmenten over hoe het allemaal zo gekomen is. Een sterke afwisseling die uiteindelijk de verhaallijnen doet samenkomen.

Alleen maar euforie dan? Nee, niet helemaal. Er wordt wat teveel uitgeweid af en toe. Psychologische opsommingen van Amy (die zij voor tijdschriften in elkaar flanste) komen ook in haar dagboek terecht en dus in het boek. Ik vond het wat langdradig. Verder las ik bij Joke dat de vertaling nogal wat te wensen over laat. Ik heb alleen de Nederlandse versie gelezen dus ik heb mij er niet zo aan gestoord, maar het moet wel voor elkaar zijn natuurlijk. Het neemt niet weg dat ik een aantal aangename uren met dit boek heb doorgebracht. Anna geeft hier een wervende bespreking, dus ga het vooral zelf ontdekken.

Vertaling door Hanneke van Soest en Herman van der Ploeg