Onlangs verscheen de handelseditie van het proefschrift van musicoloog Emanuel Overbeeke, Nederlandse muziek bij Nederlandse symfonieorkesten. Overbeeke onderzoekt hierin hoe circa twintig Nederlandse symfonieorkesten zijn omgegaan met het werk van negentiende- en twintigste-eeuwse componisten in de tijdvakken 1945-1970 en 1970-2000.
Dat klinkt niet als jong, snel en wild. Dat is het ook niet. Maar dat hoeft ook niet. Als geïnteresseerde muziekliefhebber wordt mij hier een nagenoeg volledig beeld geschetst van het Nederlandse muziekleven na de Tweede Wereldoorlog. De auteur stelt zichzelf een aantal vragen aan het begin van dit boek, zoals:
– Wat speelden de Nederlandse symfonieorkesten tussen 1945 en 2000 aan orkestmuziek van eigen bodem?
– Welke componisten werden tussen 1945 en 2000 het meest gespeeld?
– Welke (typen) componisten waren wanneer ‘in’ en wanneer ‘uit’?
– Welke verschuivingen in het repertoire hebben zich in deze ruim vijf decennia voorgedaan?
– Wie waren verantwoordelijk voor het artistieke beleid van de orkesten en wat waren hun beweegredenen?
En zo nog een aantal vragen. Wat betreft de periode is als eindpunt gekozen het besluit van staatssecretaris Aad Nuis om orkesten minimaal zeven procent van hun programmering te laten wijden aan orkestmuziek van Nederlandse bodem. Het beginpunt was een logische; er was al een studie over de periode 1933-1945, dus de auteur sluit hier bij aan.
Het is een lijvig boek van meer dan 400 pagina’s met bijbehorende cd-rom. De auteur heeft zijn huiswerk goed gedaan. Zo heeft hij, waar beschikbaar, alle programmagegevens opgevraagd van de grote orkesten in Nederland, ook van degenen die al niet meer bestaan. Hij heeft gedurende een periode van ruim tien jaar uitvoerig gesproken met allerlei partijen, zoals dirigenten, muzikanten, directeuren, artistiek leiders enzovoort. Dat heeft geleid tot een uitgebreid maar zeer lezenswaardig notenapparaat. Aan de andere kant ontkom je niet aan veel lijsten met gespeelde programma’s.
Speciale vermelding verdient het onderzoek naar de “Notenkrakersactie”, waarin een aantal componisten en sympathisanten een uitvoering van het Concertgebouworkest verstoorden in 1969, om een openbare discussie te eisen over het gebrek aan actualiteit in het muziekleven en de eenzijdige programmering. Uit het boek blijkt dat de actie wordt gevoerd bij een orkest dat juist in die tijd zo’n beetje de meeste aandacht schonk aan de modernere componisten. Ook is er ruimte in het boek voor anekdoten. Over de artistieke commissie van het Utrechts Symfonie Orkest:
La Péri van Dukas werd, aldus Ketting, door de artistieke commissie aanvankelijk afgewezen, nadat een van de leden had gezegd dat zijn schoonmoeder het niet kende.
Uiteraard wordt in het boek antwoord gegeven op alle gestelde vragen. Het laatste hoofdstuk bevat ook keurig een samenvatting en de conclusies. Ik snap dat het boek voor sommigen wat academisch kan overkomen door al het opgenomen lijstwerk en de duiding ervan. Ik ben ook geen musicoloog maar wel een enthousiaste liefhebber. Daarom heb Ik het boek achter elkaar uitgelezen en heb werkelijk een schat aan nieuwe, muzikale ideeën opgedaan. Dat maakt het voor mij erg de moeite waard.