archiveren

Maandelijks archief: maart 2020

9200000079154757
Rauter, Himmlers vuist in Nederland is de omvangrijke biografie die Theo Gerritse heeft geschreven over de man die de taken van SS-leider Heinrich Himmler uitvoerde in Nederland. De eerlijkheid gebied te zeggen dat ik nooit van Rauter had gehoord tot dit boek verscheen en Gerritse onderschrijft dit wel een beetje. Waar Mussert, Seyss-Inquart en Van Tonningen nog bekende namen zijn, is de naam Rauter zo’n beetje gewist uit ons nationale geheugen, geeft hij aan.

Dat wordt met dit dikke boek van ruim 600 pagina’s meer dan rechtgezet. Rauter was namelijk alomtegenwoordig. Zijn naam stond onder de aangeplakte bulletins waarin melding werd gemaakt van voltrokken doodvonnissen. Hij sloeg de Februaristaking van 1941 bloedig neer. Hij hield het toezicht op de ongestoorde deportatie van de Nederlandse joden en de jacht op verzetsmensen. Hij tekende het ‘dennenboompje’ waarmee hij het startsein gaf voor de sluipmoorden (Silbertanne) op vermeende ‘vijanden’ van het Duitse rijk. Een gevreesde, compromisloze man, door en door soldaat, een sober levend mens en tot alles bereid om zijn bevelen op te volgen.

Hij werd geboren in Oostenrijk en vocht in de Eerste Wereldoorlog mee. Daarna verhuisde hij naar Duitsland om daar dienst te nemen. Hij groeide op met het nationaal-socialistisch gedachtegoed en antisemitisme maakte daar een groot deel van uit. De ervaring van een verloren oorlog was bepalend voor de rest van zijn leven. De auteur geeft aan dat met de wapenstilstand of na de gesloten verdragen de oorlog voor Rauter niet ophield. Die ging gewoon door.

Dat doet zich voelen als hij in de Tweede Wereldoorlog in Nederland wordt gestationeerd, als hoogste SS-officier die aan Himmler moet rapporteren. Zoals gezegd volgde hij zijn orders nauwgezet, maar soms ging hij zelfs verder. Hij voldeed aan de quota van Joden die op transport moesten maar zorgde daarnaast ook voor sterilisatieprogramma’s. Joden over wiens lot nog niet was beslist konden kiezen; steriliseren of alsnog op transport. Hij kwam ook met de ‘Gegenterror’ onder de naam ‘Silbertanne’. Als er een aanslag werd gepleegd dan werden er een aantal aangewezen slachtoffers, van wie vermoed werd dat ze tegen de autoriteiten waren, vermoord.

Vreselijke daden, maar Rauter was er vast van overtuigd dat ze geoorloofd waren in een oorlogssituatie. Wat betreft de Jodenvervolging was hij duidelijk;

Ich will gerne mit meiner Seele im Himmel büssen vor dem was ich hier gegen die Juden verbrochen habe.

Hij was niet vies van dergelijke uitspraken en veel hoofdstukken beginnen er ook mee. Het laat wel zien hoe Rauter in zijn werkelijkheid stond;

Es (kommt) nicht so sehr darauf an, dasz der rechte Mann niedergeschossen wird. Auf der Strasze werden auch Unschuldige erschossen (…) Es kommt vielmehr darauf an, dasz im rechten Augenblick Tote fallen.

Rauter zou uiteindelijk ook neergeschoten worden bij een aanslag en heimelijk had hij gehoopt daar als echte Germaanse krijger bij om te komen. Dat gebeurde niet. Hij revalideerde en na de oorlog werd hij in Nederland berecht. Het is verbijsterend om te lezen hoe dat er aan toe ging. De rechtszaak was van Nederlandse kant slecht voorbereid, hoewel de uitkomst al vast stond, de doodstraf. Waar Rauter eerst niet wegliep voor zijn verantwoordelijkheid, soms zelfs zijn daden behoorlijk aandikte, probeerde hij alles voor de rechter te bagatelliseren. Hij loog er af en toe op los en probeerde zichzelf uiteindelijk zelfs als zoenoffer te geven.

Het maakte allemaal niet uit, de doodstraf stond al vast. Hij stond er wel op zonder blinddoek en niet geboeid voor het vuurpeloton te verschijnen. Naar verluid heeft hij zelfs “Vuur!” geroepen, waarna hij daadwerkelijk doodgeschoten werd.

Het is een uiterst boeiend en uitgebreid verhaal wat Gerritse heeft opgetekend. Er was heel veel bekend en gedocumenteerd over Rauter dus dat moet een enorme klus zijn geweest. Het is een dik boek met een groot notenapparaat, maar ik las het in één adem uit. Wat ik erg interessant vond is de duiding van hoe deze man tot zijn daden is gekomen. Het is makkelijk om iemand weg te zetten als verknipte persoon, maar er is veel meer over te zeggen en dat doet Gerritse. Een paar zinsneden daarover;

Hij was een Germaans krijger geweest. Maar Rauter was ook een SS-zendeling, die in de loopgraven aan het Isonzo-front…een specifiek idioom had ontwikkeld…Hij was in Nederland een Einzelgänger die niet rookte en nauwelijks dronk…Hij was een idealist die stond voor zijn zaak, wat de consequenties ook mochten zijn…Als het om Joden ging, kende Rauter geen scrupules en plichtplegingen…’Kämpfer’ en ‘Soldat’ met een ridderlijke inslag, zo zag Rauter zichzelf.

Daar valt dus veel over te vertellen en dat heeft Gerritse knap gedaan. Het is wel handig om een beetje Duits te kennen omdat er heel veel citaten in staan, hoewel er soms een lastig woord vertaald wordt door de auteur en de rest ook voor niet-Duitssprekenden in de regel uit de context of uit de Duitse tekst zelf is op te maken.

9020416138.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Het portret van Dorian Gray is de enige gepubliceerde roman van Oscar Wilde. Hij was een succesvolle toneelschrijver in het Victoriaanse tijdperk en vooral bekend om zijn rol in de esthetische en decadente beweging. Esthetiek en decadentie spelen zeker een rol in dit verhaal, dat destijds gezien werd als immoreel en verderfelijk, maar wat toch direct een succès de scandale werd.

Dorian Gray is een ongehoord knappe jongeman wiens schoonheid vereeuwigd wordt door zijn vriend, de kunstschilder Basil Hallward. Dorian ziet het resultaat;

‘Wat is het triest!’ mompelde Dorian Gray, zijn blik nog op zijn eigen portret gevestigd. ‘Wat is het triest! Ik zal oud worden, en afstotelijk en lelijk. Maar dit schilderij zal altijd jong blijven. Het zal nooit ouder worden dan deze junidag…was het maar andersom!…Ik zou er mijn ziel voor geven!’

U voelt hem al aankomen, soms worden gebeden verhoord. Dit alles gebeurt in het bijzijn van lord Henry Wotton, een cynicus pur sang, die Dorian volledig inpalmt. Hij zal ieder avontuur van Dorian in een ander perspectief zetten en dat is niet per se de het juiste perspectief, maar heel vermakelijk om te lezen. Dorian wordt verliefd op een jonge toneelspeelster met een jaloerse broer en dat krijgt een staartje als Dorian haar verstoot.

Op het moment dat hij haar in de steek laat ziet hij de verandering in het schilderij en beseft hij wat er gebeurt. Eerst subtiel, maar onmiskenbaar. Hij verbergt het doek in zijn huis onder een prachtig beddensprei, wat nu een soort lijkwade wordt;

Nu moest hij iets aan het oog onttrekken waar een bederf in school dat erger was dan het bederf van de dood – iets wat steeds gruwelijker zou worden en toch nooit zou sterven. Wat de worm was voor het lijk, zouden zijn zonden voor de geschilderde beeltenis op het doek zijn.

Jaren gaan voorbij en Dorian Gray verliest niets van zijn schoonheid. Hij omhult zich, rijk als hij is, met kostbare zaken die werkelijk prachtig door Wilde worden omschreven;

…mooie mousselines uit Delhi, fraai gewrocht, met gelobde bladeren van gouddraad en bestikt met lichtgevende keversvleugels; de gazen weefsels uit Dakka, die in het Oosten om hun transparantie bekendstaan als ‘geweven lucht’ en ‘stromend water’ en ‘avonddauw’…boeken, gebonden in taankleurig satijn of lichtblauwe zijde en versierd met fleurs de lys, vogels en voorstellingen, sluiers van Hongaars kant, Siciliaans brokaat…

En dan hebben we de verzamelingen juwelen, uitheemse muziekinstrumenten en kerkelijke schatten nog niet eens gehad; het wordt met prachtige pen beschreven. Ondertussen wordt de levenswandel van Dorian Gray behoorlijk besproken in de Londense jetset. Mensen keren zich van hem af en hij wordt soms gezien in donkere speelholen. Eenmaal reizen we met hem mee, richting de haven, op zoek naar opium; hij is verslaafd. Hij laat daarbij bijna het leven. Ook deze trip wordt beschreven of je er bij bent, het is prachtig gedaan.

Van de afloop geef ik niets weg, hoewel het zich misschien laat raden. Het is een boek van 255 pagina’s, maar het had gerust dikker mogen zijn want het is een prachtig verhaal in prachtige stijl opgeschreven. Ik las de Nederlandse versie dus de vertaling liet niets te wensen over.

Vertaling; Else Hoog

9090321357.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Met iedere regendruppel huilt mijn mislukte leven in de natuur is de lange titel van de nieuwe roman van Gerardo Soto y Koelemeijer. Die titel is ontleend aan Het boek der rusteloosheid van Fernando Pessoa en dat is ook de reden dat ik dit boek las. Ik heb van dat boek van Pessoa genoten, de achterflap gaf aan dat hij een rol speelt in deze roman en de foto van een jonge Pessoa op de voorkant deed de rest.

Het is het verhaal van wiskundeleraar Pieter Heuvelburcht. Een neerslachtige man die het lesgeven aan het lyceum zat is. Hij hekelt de onderwijscultuur waarin hij moet meedraaien en komt er steeds moeilijker zijn bed voor uit. Hij vlucht in de drank en alleen zijn boeken geven hem troost, waarbij de ook niet altijd even vrolijke Pessoa (ook een behoorlijke drinkebroer) zijn leidsman is.

Als het bloed hem een keer zo onder de nagels vandaan wordt gehaald loopt hij de school uit om er niet meer terug te keren;

Om zijn definitieve ontslag te vieren, dook hij een kroeg in en dronk in zijn eentje tot de wereld onder zijn voeten begon te tollen. Hij was tweeënvijftig toen hij de illusie had dat zijn leven op het punt stond te beginnen.

Ondertussen lopen er wat verhaallijntjes naast met zijn twee buurvrouwen. Bij de ene, oudere buurvrouw, gaat Pieter iedere vrijdag wat eten brengen om haar eenzaamheid wat te verlichten. Ze praten wat, vaak over hetzelfde, maar Pieter mag haar. De andere buurvrouw, Marije, is ongelukkig in haar huwelijk en is ooit in de armen van Pieter gevlucht, waardoor hij denkt dat hij nu verliefd op haar is, ondanks dat ze inmiddels twee kinderen heeft. Een ander belangrijk gegeven is zijn oom die in een verzorgingshuis verblijft. Hij krijgt als enig familielid een telefoontje over hem, waardoor hun gezamenlijke verleden weer naar boven komt. Verder kan hij zijn enige vriend Bart maar niet loslaten, die op jonge leeftijd overleed kort na de publicatie van zijn eerste boek.

Na zijn ontslag besluit Pieter vijf weken naar Madrid te gaan. Hij betrekt er een appartement en wordt heen en weer getrokken tussen zijn oude, ongezonde gewoonten en een nieuwe start. Hij gaat hardlopen en ontmoet Mutis, een Afrikaanse immigrant, waarmee het goed klikt. Met hem ontstaan er gesprekken over immigratiestromen en de economische gevolgen daarvan. Hij ontmoet er Fátima met wie hij een kortstondige relatie heeft.

Uiteindelijk gaat hij terug naar Nederland waar hij zijn oom nog eenmaal ontmoet en dat leidt tot een mooi scene in het verzorgingshuis. Zijn oom maakt het niet lang meer en Pieter gaat zichzelf vragen stellen;

Het is niet mijn oom die op sterven ligt, ik ben het zelf. Als hij sterft, zal ik nooit meer antwoord krijgen op mijn vragen. Wil ik mijn depressie de baas worden, dan zal ik de confrontatie moeten aangaan nu het nog kan…De oude Pieter is terug, nu zwakker dan ooit. De zelfdestructieve Pieter, die slechts één ding verlangt: een spoedige dood.

Dit kan heel slecht aflopen, of niet. Dat moet u vooral zelf gaan lezen. Aanvankelijk hinkte ik met mijn mening over dit boek op twee gedachten. Sommige passages vond ik langdradig en konden korter en bondiger, of ik verwachte er gewoon wat meer van. Toen Pieter arriveerde in Madrid ging het maar door over de toeristen, de gebouwen, zijn rolkoffertje, de zwervers etc. Zulke beschrijvingen zaten er meer in. De gesprekken met Mutis over immigratiestromen, cultuurverschillen en economie deden mij wel heel erg denken aan de boeken van Ilja Leonard Pfeijffer, want zowel in La Superba als in Grand Hotel Europa kwam ik zulke thema’s tegen. Ook had ik het gevoel dat het boek al een aantal keer had kunnen eindigen, waar het toch weer doorging, maar soms ook tot mijn verrassing.

Dat gezegd hebbend heeft deze roman wel degelijk zijn eigen verdiensten. Het centrale thema hier is terugkeer, ofwel ‘anabasis’ (niet toevallig ook de naam van de uitgeverij die Koelemeijer net is gestart). Het gaat over de terugkeer naar zijn jeugd om zijn demonen het hoofd te bieden. Het gaat over de terugkeer naar Nederland en zijn huis en misschien wel naar de vertrouwde basis waar hij ooit voor wegvluchtte, maar dan met een nieuwe mindset. Dat thema wordt dus mooi uitgewerkt in de roman. Er worden tussendoor citaten gebruikt van andere auteurs maar vooral van Pessoa, uit het Boek der rusteloosheid, en ook dat werkt goed. Dat de hoofdpersoon wiskundeleraar is en de auteur wiskundige geeft natuurlijk wat verdieping aan het geheel en ook dat is prettig.

9462988889.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Het Strijkkwartet van componist en musicoloog Leo Samama leek mij een uitgelezen mogelijkheid om mijn kennis hiervan eens op te schroeven. Toen ik mij zo’n 25 jaar terug ging verdiepen in de klassieke muziek, was dit een genre dat ik mij wel eigen heb moeten maken. Dat is gelukt, eigenlijk door veel van het repertoire in huis te halen, de toelichtingen te lezen en eindeloos te luisteren. Ik was dus al wel bekend met het repertoire van Joseph Haydn (1721-1809) tot aan de ‘modernere’ strijkkwartetten van zeg, Willem Jeths (1959).

Ik las echter prima kritieken over dit boek en aangezien ik een pure liefhebber ben en zeker geen kenner verwachte ik hier veel uit te halen. Dat klopte. Samama behandelt in een kleine 400 pagina’s een volledig spectrum vanaf het ontstaan van het strijkkwartet tot aan nu. Dat niet alles besproken kan worden is evident, het aanbod is te groot, maar het boek geeft een uitgebreid overzicht overzicht aan componisten, hun werken en de stijlen waarin de werken geschreven zijn.

Het boek beperkt zich in hoofdzaak tot composities voor twee violen, een altviool en een cello. Het ontstaan van het genre is ook niet zo duidelijk. Het is opmerkelijk dat nog geen tien jaar na de dood van Johann Sebastian Bach (1685-1750) de muziek voor de genoemde combinatie van instrumenten ineens zo’n grote rol is gaan spelen. Het is wel alleszins te verdedigen om Haydn een apart hoofdstuk te geven omdat hij zo’n grote rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van het strijkkwartet. Samama laat echter zien dat Haydn niet alleen was. Luigi Boccherini (1743-1805) was bijvoorbeeld onafhankelijk van Haydn ook met het genre bezig.

Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791) en Ludwig von Beethoven (1770-1827) krijgen ook aparte hoofdstukken, ook vanwege hun belang voor de ontwikkeling van het strijkkwartet. Dit boek biedt uitgebreide beschrijvingen van de belangrijke werken en zelfs in Mozart’s toch vaak door mij beluisterde “Dissonantenkwartet” hoorde ik nu weer nieuwe dingen. Beethoven is een verhaal apart. Hij voerde de techniek zo ver door dat niet iedereen er mee uit de voeten kon. Beethoven besefte dit zelf ook, hij bestemde bijvoorbeeld zijn Strijkkwartet nr. 11 opus 95 nadrukkelijk voor een kring van kenners. Hetzelfde gold voor zijn grote werk, Strijkkwartet nr. 13, waarin aan het eind ineens een lang slotdeel verschijnt in de vorm van een grote fuga (een compositietechniek waarin meerdere stemmen elkaar beurtelings imiteren). Dat was ongehoord in die tijd (pun intended, Beethoven was goeddeels doof), getuige een recensie in de Allgemeine Musikalische Zeitung uit Leipzig;

Het eerste, derde en vijfde deel zijn ernstig, duister en mystiek, en daarbij soms ook bizar, grof en capricieus; het tweede en vierde vol moedwil, vrolijkheid en schalksheid…Maar de zin van de fugafinale te duiden, daar waagt uw recensent zich niet aan: voor hem was het onbegrijpelijk, Chinees.

Hoewel Beethoven een alternatief slot componeerde zouden we nu niet meer zonder dat fugadeel willen. Beethoven werd zelfs zo’n grote maatstaf, dat anderen er later last van hadden. Het duurde lang voor de strijkkwartetten van Franz Schubert (1797-1828) werden uitgegeven, die van Beethoven des te meer.

Samama gaat uitgebreid in op de componisten uit de Duitse landen maar bestrijkt vervolgens eerst Europa en dan ook de Verenigde Staten, Midden- en Zuid-Amerika, Rusland en Azië. Ik ken veel componisten, maar ik kan even vooruit met mij onbekende namen als Paul Juon (1872-1940), Manuel Canales (1747-1786), Gustave Samazeuilh (1877-1967), Georg Wilhelm Rauchenecker (1844-1906) en Friedrich Gernsheim (1839-1916).

Zeer interessant vind ik de latere kwartetten, de muziek die in de twintigste eeuw gemaakt is. Die ligt minder makkelijk in het gehoor en nu heb ik daar weinig moeite mee, maar een boek als dit helpt wel om het extra te duiden en om mij op nog meer te wijzen dan wat ik al uit de muziek haalde. Denk aan de muziek van Helmut Lachenmann (1935), Elliot Carter (1908-2012) of Pēteris Vasks (1946) waarvan vooral die laatste zijn werk mij positief verraste.

Samama wilde een boek voor zowel kenners als liefhebbers te schrijven en daar is hij wat mij betreft in geslaagd. Ik als niet-kenner moet dan bepaalde passages voor lief nemen. Helemaal prima dat Schubert moduleert via mediantrelaties of tertsverwantschappen, maar dat laat ik maar van mij afglijden. Laat u dat niet afschrikken, er blijft meer dan genoeg te lezen en te ontdekken in dit boek. Ik wil lezen over de Bartók-pizzicati die ik al vaak gehoord had maar ik weet nu meer. Ik wil lezen over de vogels én ambulances in het werk van Vasks, ik wil lezen over de thema’s uit Puccini’s kwartet “Crisantemi” die hij gebruikte voor zijn opera Manon Lescaut, ik wil lezen over het expressionisme op postzegelformaat van Webern en ik wil lezen over de flegmatieke humor die Sjostakovitsj meegeeft in zijn instructie voor het spelen van het Adagio uit zijn Vijftiende kwartet (bestaande uit zes Adagios);

‘Speel het eerste deel zo dat de vliegen in volle vlucht dood neervallen en het publiek uit pure verveling de zaal verlaat.’

Ik heb dat gelezen en veel bijgeleerd als liefhebber. Voor kenners staan er weer genoeg notenvoorbeelden en technische termen in. Samama haalt het zelf aan in zijn boek;

Had Leopold Mozart zijn zoon niet geadviseerd het midden te houden tussen wat de ‘Nichtkenner’ mooi vinden – zonder dat ze weten waarom – en wat de ‘Kenner’ mooi vinden – die wel weten waarom?

Dat doet hij zelf ook. Met dit standaardwerk kan iedereen uit de voeten en ik kijk eigenlijk uit naar een vervolg. Het pianoconcert, het vioolconcert, de sonate; er is genoeg te duiden.

9076452547.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Reis in Drukken onder redactie van (onder meer) Henk Duijzer is de catalogus bij de tentoonstelling met dezelfde naam, georganiseerd ter gelegenheid van het twaalfeneenhalfjarig bestaan van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen in 2003. Eerder besprak ik al het boek Uit de schaduw, wat uitgegeven werd tijdens het twintigjarig bestaan. 

De jubileumboeken zijn altijd prachtige uitgaves van Uitgeverij De Buitenkant en dat is hier niet anders. Het formaat is bescheiden, 12 x 17,5 cm en de oplage ook, 500 stuks. Het thema wordt weggegeven door de mooi gekozen titel met zijn dubbele betekenis; het gaat om een greep uit de verzamelingen van de leden van het genootschap met als thema reizen, in de breedste zin van het woord.

Het boekje van 285 pagina’s is verdeeld in de hoofdstukken Ontdekkingstochten en diplomatieke reizen, Reizen in de bijbel, Geestelijke reizen en visioenen, Imaginaire reizen, Pelgrimsreizen, Reizen door Bibliofielen, Toerisme, Kinderboeken en Reizen naar de Nederlandse koloniën. Uit al deze categorieën hebben de leden prachtige voorbeelden verzameld, beschreven en staan de boeken of delen eruit in kleur afgedrukt.

Dat kunnen heel zeldzame exemplaren zijn, zoals de eerste Nederlandse vertaling uit 1563 van de bundel reisverhalen van Huttichius en Grynaeus, die de wervende titel draagt;

Die nieuwe weerelt der Landtschappen ende Eylanden, die tot hier toe allen ouden weerelt beschrijveren onbekent geweest sijn. Maer nu onlancx vanden Poortugaloiseren ende Hispanieren, inder nedergankelijcke zee gevonden. Midtsgaders den zeeden, manieren, ghewoonten ende usantien der inwoonenden volcken. Oock wat goeden ende waeren, men by henlieden ghevonden, ende in onse landen ghebracht heeft oft hebben (…)

Vaak zijn er boeken opgenomen maar ook affiches voor een tentoonstelling, omdat de beelden eenvoudigweg uitnodigen tot reizen. Interessant is het boekje over de brieven van Mary Wortley Montague, geschreven tijdens haar reizen in Europa, Azië en Afrika. Zij gaf haar ogen goed de kost en had in Turkije gezien dat moeders hun kinderen infecteerden met een kleine hoeveelheid van het pokkenvirus om antistoffen op te bouwen. Ze stond daarmee aan de basis van de ‘pokkenprik’. Een uitgave uit 1800, in het Engels en de huidige eigenaar vond het tijdens een Grand Tour in Italië, ergens in de open lucht.

Uiteraard staan er uitgaven in van Gulliver’s Travels, Robinson Crusoe en Alice in Wonderland, allemaal onder de imaginaire reizen. Maar ook, en dat vind ik veel leuker, het imaginaire reisverhaal van Hendrik Smeeks (ca. 1650? – 1721), chirurgijn te Zwolle, wat door zijn internationale bekendheid een mogelijke bron zou zijn voor Defoe’s Robinson Crusoe.

Objecten die geen boeken zijn worden ook opgenomen, zoals de leporello met figuren uit Alice in Wonderland en de kwetsbare souvenirrozen van toeristische plaatsen. Verder houd ik van details als drukwerk op papier, gemaakt van 100% lompenpapier uit de fabriek waar ook het papier voor de Amerikaanse dollarbiljetten geproduceerd wordt.

Wat mij verder opviel was een bijdrage van de kleindochter van schrijver Arthur van Schendel. Zij bracht een boek van haar grootvader in, De Mensch van Nazareth (ik las het al even geleden), maar ook de boeken die hij gebruikte in Palestina en Syrië toen hij daar naar toe reisde ter voorbereiding op zijn boek.

Er is dus veel te genieten. Het meest geïntrigeerd was ik door de Reizen door Bibliofielen. Reizen die anders dan? Los van de trips die het genootschap zelf organiseert naar interessante steden en bibliotheken, blijkt er ook een andere bibliofiele manier van reizen te zijn. Een reis door de eigen kamer, zoals in Voyage autour de ma chambre van Xavier de Maistre (1763 – 1852) of nog mooier, door hààr kamer, zoals in Voyage autour de sa chambre, zoals Octave Uzanne (1851 – 1931) beschreef. De huidige eigenaar van het laatste boek;

Tijdgenoten noemden het boek een ‘bijou bibliophilique’. Ik kocht het in Parijs in de Rue de Savoie, waar in een winkel boeken te koop waren ‘en bon état ou en état déplorable. Prix modérés ou excessifs’! 

Zulke boeken geven je altijd weer de hoop dat er ergens, in een vergeten winkeltje, nog prachtige exemplaren liggen te wachten op een behaaglijke plek in de eigen collectie.

9029092513.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
De Hills van Matias Faldbakken is een roman over een restaurant in Oslo, genaamd De Hills. Dat restaurant is gehuisvest in een oud pand, waarin alles zijn plaats en regels heeft en waartoe bijna niets uit de buitenwereld doordringt. De ideeën en de geest van het oude Europa worden er zorgvuldig bewaakt en in die zin heeft het wel een raakvlak met de roman van Ilja Leonard Pfeijffer, Grand Hotel Europa.

Het verhaal wordt verteld door de kelner. Hij werkt al jaren in De Hills en registreert en becommentarieert alle eigenaardigheden van de restaurantbezoekers. Dat klinkt niet alsof er veel gebeurt en dat klopt. Het is meteen ook de grote charme van dit boek, want het is met een verfijnd oog voor detail geschreven. Zo gaat het over zijn kelnerjasje bijvoorbeeld;

In de smalle kleedruimte achter de keuken haal ik mijn witte jasje van het knaapje. Eerst de ene arm, dan de andere. Ik hijs het jasje omhoog over mijn schouders. De hoornen knopen gaan dicht. Altijd hetzelfde. Pure routine…De jasjes slijten wel, maar op een sympathieke manier waarop robuuste kleding slijt; de jasjes weerspiegelen de slijtvastheid van het kwaliteitsinterieur.

De kelner is er trots op dat dergelijke jasjes ook worden gebruikt in Majestic in Porto, Fuet in Barcelona en De Pijp in Rotterdam (het oudste restaurant van Rotterdam). Zijn ochtendritueel wordt uitgebreid beschreven. De kranten gaan er nog tussen de krantenstok (geen Noorse krant, die is te boers) en zelf leest hij ook even zijn krant;

Ik lees voorzichtig en laat de pagina’s knisperen. Het laten knisperen van een groot formaat krant is een activiteit die, louter esthetisch gezien, hoort bij maatkleding of saxofoonhoorns.

Zo had ik er nog nooit over nagedacht en dat is het fijne van dit boek. De beschrijving van de keuken, het vet en de rook wat in de keuken overal ingetrokken is, de labyrintische kelder, maar ook van de medewerkers als de bardame, de gerant en de pianist zijn prachtig.

Dan zijn er de vaste gasten, zoals het Varken. Die komt ieder dag stipt om 13.30 uur. Vaak alleen, maar nu ontmoet hij Blaise Engelbert en diens vrouw Katharina. Er is Tom Sellers die zorgt voor betaling met kunst aan de muur. Sellers neemt ook twee vrienden mee dit keer. Dan is er Edgar, een vriend van de ober die vaak zijn dochter Anna meeneemt en dan de vrouw. De jonge vrouw, die de spil lijkt van veel maar waar de kelner niet direct vat op krijgt. En wij ook niet.

Die vrouw (het Vrouwmeisje volgens de kelner) zorgt langzaam voor een kentering van vaste patronen en oude waarden in het restaurant. Ze heeft een afspraak met Varken en Blaise, maar loopt hen mis. Ze schuift later aan bij Tom Sellers en Edgar lijkt haar ook te kennen. Dat zorgt voor onrust bij de kelner. Hij laat steken vallen, serveert verkeerd en de gerant moet hem aanwijzingen geven, iets dat nooit voorkomt. Toch herpakt de kelner zich weer;

Met de klok mee deel ik de menu’s uit, als eerste aan het Vrouwmeisje. Niet om te pochen, maar de elegante manier waarop ik het boekwerk met één hand opensla, precies op de bladzijde met de lunchkaart, en het haar in een prettig leesbare hoek aangeef, is zowel efficiënt als zorgzaam en getuigt van ervaring.

Toch behoedt die ervaring hem niet voor verandering. Hij krijgt ineens vragen voorgelegd van zijn stamgast Varken, waar dat jarenlang ondenkbaar was en iedereen is ineens met ‘moderne’ technologie bezig;

Vanuit de binnenzak van zijn jasje, dat onberispelijke, niet vanuit de zak van zijn broek, diept hij zijn telefoon op, die goddeloze.

Er is veel meer over het boek te vertellen, hoewel het geen dik boek is, 240 pagina’s. Maar de korte scènes zoals over de blaar die hij oploopt in de kelder, over de fles Niepoort die hij haalt, het terugkerend kruimelmes, de romanesco, de pianist op de entresol, ik denk er graag aan terug.

Juist omdat het niet zo’n dik boek is, er niet heel veel gebeurt en de beschrijvingen mooi zijn nodigt het echt uit tot ontspannen lezen. Er is ook geen plot, laat ik dat maar verklappen, maar dat hoort ook niet bij dit boek. Het had van mij gerust nog even door mogen gaan, Anna lag immers nog op de kelnerjasjes te slapen…

Vertaling; Lucy Pijttersen

0e7b9bcfd511baa596967747551444341587343
Het was de afgelopen jaren wel eens behelpen met het boekenweekgeschenk maar Leon & Juliette van Annejet van der Zijl is een voltreffer. Het gaat over de liefdesgeschiedenis tussen Leon Herckenrath, telg uit een burgemeestersgeslacht uit het Westland, en Juliette, dochter van een slavin uit Charleston aan de Oostkust van de Verenigde Staten uit begin 19e eeuw.

Leon groeit op in het dorp Monster waar zijn vader burgemeester is, op het landgoed Geerbron. Waar zijn broers betrekkingen in Nederland vonden kon Leon zijn vleugels uitslaan om in de Verenigde Staten zijn geluk te beproeven. Hij bemachtigt de post van consul en vindt een gastadres bij ene James Magnan, een Franse koopman en plantagebezitter en vertrekt naar Charleston.

Charleston is een mondaine stad in South Carolina. De auteur beschrijft het als volgt;

Was Charleston een vrouw geweest, dan zouden adjectieven om haar te beschrijven tekortgeschoten zijn. Mooi was ze ongetwijfeld, en daardoor trots en ijdel. Ze was fabelachtig rijk, gewend aan het beste van het beste en verzot op plezier en luxe. In veel opzichten was ze fantastisch gezelschap: gul, gastvrij en vrolijk; cultureel onderlegd en kosmopolitisch, dol op muziek, theater en dansen. Maar achter al die schoonheid en dat savoir-vivre was ze wreed, en als het erop aankwam hypocriet en volstrekt gewetenloos.

Want wat direct opviel was de donkere bevolking. Meer dan de helft was van Afrikaanse afkomst en slavernij en de bijbehorende ellende en gruwelijkheden waren een geaccepteerd en onmisbaar fenomeen. Leon werd ziek en werd verpleegd door Juliette, de dochter van een slavin van Magnan. Hij overleeft, wat helemaal geen vanzelfsprekendheid was, en gaat weer aan het werk. Hij slaagt als zakenman en koopt Juliette om haar direct vrij te laten. Hij zou zelfs met haar trouwen en ook dat was geen eenvoudige zaak. Het werd eenvoudigweg niet geaccepteerd. Vreemdgaan met slavinnen gebeurde overal, maar je verbinden met een slavin was ongehoord. Leon moest dat ook verborgen houden voor zijn zakenpartners en hij ging wonen in Magazine Street, waar ook de gevangenis en het Work House waren gevestigd, een onderkomen waar ongehoorzame slaven afgeranseld werden. Hier konden Leon en Juliette relatief anoniem wonen.

Het paar krijgt veel kinderen maar komt wel in een lastig parket, want de wetten worden steeds strenger. Onderwijs wordt hen ontzegd en verhuizen naar New York of naar Nederland is vooralsnog geen optie. Uiteindelijk gebeurt dat toch. De kinderen, zeven op dat moment, worden één voor één naar landgoed Geerbron gesmokkeld. Dat was niet makkelijk, als je leest hoe Juliette zelf uiteindelijk de oversteek naar Nederland maakt met haar baby;

Nu was het haar beurt om met ingehouden adem het water tegen de houten buik van het schip te horen klotsen, met boven haar het geluid van de blote voeten van de matrozen die de kabels losgooiden, de zeilen hesen en het anker ratelend uit het water takelden. En nu was zij het die, de baby tegen zich aangedrukt – als ze maar niet ging huilen! -, de laarzen van de mannen van de slavenpatrouilles op de dekplanken hoorde, op zoek naar smokkelwaar als zij.

Juliette overleeft en komt in Monster aan. Daar moet zij haar draai vinden met haar kinderen, het is een totaal andere sfeer dan in het warme South Carolina. Ze merkt wel dat haar leven niet meer in gevaar is. Uiteindelijk komt ook Leon terug en wordt ook burgemeester van Monster, net als zijn vader. Hij laat een familiegraf bouwen in de duinen en helaas zal dat al snel nodig blijken te zijn. Laat ik veel meer maar niet weggeven, het boekje telt maar 95 pagina’s.

Het is een prima leesbaar verhaal en het lijkt de opmaat tot een uitgebreider boek, zo stelt de auteur in haar nawoord. Ik kijk er naar uit, want alleen dit verhaal deed mij al zoeken naar het schilderij van Leon Herckenrath van Jan Willem Pieneman en het familiegraf dat nog steeds te bezoeken is op Open Monumentendag maar dat nu een beetje verloren in een woonwijk staat. Kortom, genoeg materiaal om nog eens na te kijken in dit boeiende boekenweekgeschenk.

9029540257.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Ischa Meijer was een journalist en televisiemaker die ik graag mocht horen. Daarom was ik benieuwd naar de bloemlezing die journalist Ronit Palache van hem samenstelde; Ik heb niets tegen antisemieten, ik lééf ervan.

Het is geen biografie, hoewel het vol met biografische elementen zit. Het is een greep uit zijn werk waarin Palache een beeld wil schetsen van twee belangrijke onderdelen van Ischa’s leven; de oorlog en het jodendom. Daarvoor bracht ze een aantal artikelen, columns, lezingen, interviews en toneelwerk van hem samen in dit boek. Dat houdt in dat we Ischa zelf horen, maar ook een keur aan mensen die hun eigen verhaal aan hem vertellen. Hoort dat hier thuis dan? Welzeker. Juist die interviews waren voor hem belangrijk;

…hij bleef de rest van zijn leven vragen stellen. Ook die aan zijn geïnterviewden waren indirecte pogingen meer over zijn eigen verleden en familie te weten te komen. Ischa vertelde regelmatig in interviews mét hem dat interviewen ook een manier was via een ander uitdrukking te geven aan wat hij zelf wilde vertellen of voelen.

Je zou hem tweede generatieslachtoffer kunnen noemen maar Judith Belinfante (door Ischa geïnterviewd in dit boek) noemde het treffend ‘de anderhalfste generatie’; wel in het kamp geweest, te jong voor veel herinneringen eraan maar des te meer kampend met de impact. Zo introduceerde Ischa het begrip ‘leedadel’. Wie in een kamp had gezeten bood tegen elkaar op. Bergen-Belsen kon niet op tegen Sobibor en Auschwitz stond bovenaan de top. Het is tekenend voor het milieu waarin hij opgroeide. Eufemismen als “hij is niet teruggekomen” waren normaal en als je een huisje huurt even controleren of de verhuurders wel okay waren geweest in de oorlog.

Alle stukken in de bloemlezing zijn met zorg gekozen en passen binnen de thema’s oorlog en jodendom. Soms direct, soms duiken de thema’s later op. Soms zijn de teksten wrang, …hoe bent u er zo toe gekomen om uitgerekend slachtoffer te worden? (uit de muzikale komedie De Dames) en soms uitermate hilarisch, zoals in de komedie Het leven van Jos Brink;

Daarin lijkt Jezus weer ontzettend op m’n moeder, terwijl m’n moeder op haar beurt zelf verder in niks op Jezus lijkt, op dat ene gat in d’r hand na.

Omdat ik Ischa vooral van televisie ken waren zijn Dikke Man-columns mooi om te lezen. Juist als je die achter elkaar leest vang je de sfeer goed, ik ga ze zeker ook herlezen;

Tijdens zijn namiddagwandelingetje werd De Dikke Man aangesproken door een tamelijk treurig kijkende dame, die zei: ‘Ik ben een beetje in de war, meneer.’ De Dikke Man hield zijn pas in, en zette een luisterend gezicht op.
“ik heb namelijk een ongelukkige jeugd achter de rug,’ vervolgde De Treurige Dame. ‘Aangezien ik opgevoed ben door twee ouders die nogal geleden hebben onder de Tweede Wereldoorlog….’

Er staan ook aardig wat interviews in het boek, onder meer met Renate Rubinstein (Ronit Palache werkt ook aan een bloemlezing van haar werk), Ed van Thijn, Eli Asser, Hedy d’Ancona, Loe de Jong, Hanneke Groenteman en Leon de Winter. Hier hoor je van anderen wat het betekent om Joods te zijn en wat de impact is van de Tweede Wereldoorlog. Van anderen, maar voor Ischa ook geldend óf van belang. Regisseur Leonard Frank verwoordt het als volgt;

Ik voel me het meest jood in negatieve omstandigheden; als een Israëlische diplomaat in Parijs doodgeschoten wordt, als er in Israël weer vreselijke dingen gebeuren, als er in Antwerpen een bom ontploft in een sjoel. Dan voel ik me zeer betrokken. Zeer. Maar ik ben niet gelovig, zal het ook nooit worden.

Het boek besluit met een postuum interview met Ischa zelf. Geen gesprek dat Palache met hem voerde maar samengesteld uit meerdere, eerder gehouden, interviews met hem. Daarin hoor je Ischa alles nog eens uitspreken en als je hem hebt meegemaakt hoor je het hem ook zeggen. Dit boek is een prachtige uitgave en een mooi eerbetoon aan een markante journalist, schrijver en televisiemaker. Laat ik hem hier ook maar het laatste woord geven, daar was hij tenslotte het beste in;

Het was altijd wat met die joden, zullen we maar zeggen, dat voelde ik wel. Dat thema liep tot voor kort door mijn werk heen. Vaak zeiden ze: “Hou nou eens op over dat jodendom.” Waarom zou ik erover ophouden, Wolkers heeft het toch ook voortdurend over die gereformeerde troep? Hoe vaker ze zeggen dat ik het weer over het jodendom heb, hoe vaker ik denk: dat wring ik jou door de strot.

9200000108184525

Maar toen, in de vroegste uren van die ochtend in november, een zondagochtend, maakten bepaalde ongewone geluiden inbreuk op het normale nachtelijke gerucht van Holcomb – het hysterische gehuil van coyotes, het droge schrapen van ritselende tuimeldistel, de schelle, wegijlende kreet van fluitende locomotieven. Op dat moment hoorde geen sterveling in slapend Holcomb ze – de vier geweerschoten, die, al met al, een eind maakten aan zes mensenlevens.

Het was een klein krantenberichtje in The New York Times van 1959 dat de aanleiding was tot de bovenstaande zinnen in één van de beroemdste non-fictieromans aller tijden, In koelen bloede van Truman Capote. Het ging om de moord op de familie Clutter, vader Herb, moeder Bonnie, hun zoon Kenyon en dochter Nancy. De dochters Beverly en Eveanna woonden al niet meer thuis. Het was een ‘all-American family’, wonend op een afgelegen ranch en praktiserend lid van de Methodistenkerk. De daders waren twee voormalig gevangenen, Dick Hickock en Perry Smith.

Goed, als we de afloop kennen en de daders, levert dat dan nog een behoorlijk boek op? Uiteraard, het is niet voor iets zo’n beroemde titel. Capote heeft zich er namelijk in vastgebeten, aanvankelijk samen met Nelle Harper Lee (schrijfster van How to kill a Mockingbird). Capote heeft alle betrokkenen geïnterviewd, tot en met de daders aan toe en was er bij toen ze werden opgehangen.

Dat levert een uiterst fascinerend boek op. We leren de familie Clutter kennen en de gemeenschap waarin ze wonen. De vriendin en het vriendje van Nancy, de mannen  waarmee Herb Clutter vist, maar ook hoe hij in de gemeenschap staat. De psychische problemen van moeder Bonnie en hoe ze er langzaam weer uit krabbelt en zoon Kenyon, hoewel hij het minst uit de verf komt wat mij betreft.

Interessanter is dat we ook de daders goed leren kennen. Perry met zijn alcoholische Cherokee-moeder en zijn vader die naar Alaska verdwijnt om goud te zoeken en om een lodge te beginnen voor toeristen. Dick, wiens ouders in de buurt wonen en zich zorgen maken over hem, zeker nadat hij niet de oude meer is na een zwaar ongeluk.  Die twee komen op het idee de familie Clutter te beroven, omdat een oud-werknemer van de Clutters, die met Dick in de gevangenis zat, beweerde dat er wel een geweldige brandkast moest zijn op zo’n grote ranch. Die was er niet, en in totaal maakten ze zo’n 40 tot 50 dollar buit. Waarom, en daar gaat het boek volgens mij over, moest er dan zoveel geweld gebruikt worden? Waarom hamerde Dick er op dat er geen getuigen achter mochten blijven en hielden ze rekening met wel twaalf moorden? Hoe komt iemand tot zo’n daad?

Dat spit Capote helemaal uit in deze roman. Zijn journalistieke gaven en bekwaamheid als romanschrijver komen hier prachtig samen. De moord wordt niet eens met zoveel detail beschreven, wel hoe de gezinsleden gevonden werden; dat leest subtieler. Omdat we de afloop al kennen, werkt Capote met zinnen als;

Vanavond, na haar haar te hebben gedroogd en geborsteld en het in een gazen doek te hebben gebonden, legde ze haar kleren klaar die ze de volgende ochtend naar de kerk wilde dragen: nylonkousen, zwarte pumps, een rode fluwelen jurk – haar mooiste, die ze zelf gemaakt had. Het was de jurk waarin ze begraven zou worden.

Omdat de daders en het motief voor Capote belangrijk zijn wordt daar relatief veel aandacht aan besteed. Vooral de doopceel van Perry wordt gelicht, en daar zitten mooie passages in. De brieven van zijn zus die eigenlijk bang voor hem is, maar ook de relatie met zijn vader en zijn losgeslagen Cherokee-moeder, die zonder hun namen te vragen inging op de verzoeken van havenarbeiders, zolang ze maar met haar dronken en “dansten op de wijsjes van een slingergrammofoon”.

De afloop is bekend. De daders worden opgespoord en berecht. Ook hiervan wordt uitgebreid verslag gedaan. De samenstelling van de jury, de gevangenis waarin ze zitten tijdens het proces, de eekhoorn die Perry daar temt en de maaltijden die voor hen worden gemaakt. Met name de vraag over het motief en geestesgesteldheid van de daders is hier fascinerend;

In zijn bekentenis had Smith gezegd: ‘Ik wou die man niks doen. Ik vond het een heel aardige man. Heel goedig. Dat vond ik tot op het moment dat ik hem zijn strot afsneed.’

En daarna nog eens dood schoot. Terwijl hij hem op een doos had gelegd omdat de vloer zo koud was…Ze worden veroordeeld tot de doodstraf door ophanging en gaan naar de dodencellen. Daar worden de procedures nog zo’n vijf jaar gerekt en maken we kennis met hun medegevangenen en hun daden.

Uiteindelijk is het zover, tijd voor de zwaai op de Grote Schommel. Capote was er bij maar dat blijkt niet uit het verhaal. We zien het gebeuren door de ogen van de rechercheur Dewey, de man die de daders opspoorde. Een naargeestig gebouw vol met rommel waar de galg opgesteld staat, geforceerde grapjes van de veroordeelden en een soort van excuus. Omdat dit verhaal van Dewey in een flashback verteld wordt, eindigen we in de zon, bij het graf van de Clutters. Daar ontmoet Dewey de beste vriendin van Nancy, Susan Kidwell. Zij was degene die Nancy vond na de moord. Ze is gaan studeren en heeft haar leven opgepakt, net als het toenmalige vriendje van Nancy.

Ik vond het een uitermate boeiend boek. Je voelt de ellende natuurlijk aankomen maar Capote maakt ook duidelijk dat er twee kanten aan het verhaal zitten. De daders hebben een achtergrond, een familie en een verhaal. Dat maakt de daad niet minder gruwelijk maar het schijnt een licht op het motief. Dat is waarom ik bleef lezen.

Vertaling; Thérèse Cornips

9025455948.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Vier jaar heeft hij er over gedaan, zei Jeroen Brouwers in een interview. Een boek schrijven over niks. En dat is hem gelukt. Toch is Cliënt E. Busken een rijk boek.

De hoofdpersoon is een oude man in een rusthuis. Hij heeft een ongeval gehad en houdt zich stil en doof voor de wereld. Er is verplegend personeel, psychologen en -iaters, er zijn medebewoners en er zijn regels. Dat is het verhaal zo’n beetje. Maar ruim 250 pagina’s lang zitten we in het hoofd van E. Busken en daar komt een maalstroom aan gedachten en observeringen op gang die zijn weerga niet kent.

Zijn voornaam weet hij niet meer, hij heeft een dochter ergens, of misschien ook niet en hij heeft ooit voor zijn moeder gezorgd. Zijn vader is uit beeld en hij herinnert zich flarden van vroeger, van de (uiteraard) Indische vriend van zijn moeder. Busken is of was zeer erudiet, was op feesten waar Beatrix ook was, gaf overal lezingen en was alom gekend;

Dat ze daar nog mee aankomen, de vlekkentest van good old Rorschach, die halvegare. Ik heb hem eens ontmoet, dat was in Der Elephant in Weimar, en we hebben nog een poos gecorrespondeerd.

Het lichamelijk verval van Busken is evident. Hij zit meestal vastgegord in zijn rolstoel en zijn handen beven voortdurend. Het verplegend personeel moet hem bijstaan als hij ‘doest’ of als hij naar het toilet gaat. Brouwers beschrijft het onnavolgbaar;

Men heeft mij hier bijgebracht zittend te plassen, het zal wel met de gendergelijkstelling of
-opheffing verband houden, zoals er aanbiddelijke meisjesvrouwen met cowboystemmen bestaan, zo moeten stoere manspersonen als ik zittend hun water lozen. U moet uw gevalletje achter de rand van de bril in de pot houden, instrueert ze. Mijn gevalletje. Welk een profanatie nu weer. Hij was van platina en goud op snee, bezet met diamanten als een monarchenscepter, maar in het krijgsgewoel is hij geknakt.

In zijn hoofd lijken de gedachten coherent, maar ook daar hapert het soms;

…ik heb daar enige publicaties over op mijn naam gebracht, waaraan ik mijn internationale reparatie dank.

Soms blijven die woorden staan, soms corrigeert hij ze later. Ik geniet van de minuscule observaties dij hij soms doet, het kleine fripseltje of snipseltje dat valt of het kleine blauwe vlindertje dat sterft op zijn bureau. Blauw, dat vaak terugkomt door het boek heen;

…nu ik op mijn studeertafel een gestorven blauw vlindertje zie liggen. Hoe komt dat daar. Het moet zich nog enige centimeters over het papier hebben voortgesleept, wat is te zien aan het spoortje dun kleurloos poeder, dat het diertje als nutteloos geworden ballast moet hebben afgeschud alvorens het geestje te geven.

Dit boek is de beschrijving van een dag in het rusthuis. Cliënt E. Busken eet, gaat naar buiten en weer naar binnen, ondergaat het gezelschap van personeel en medebewoners maar hij becommentarieert alles en verbindt het met zijn herinneringen. Wat waar is en wat niet weten we niet, hijzelf ook niet. De hoofdstukken beginnen midden in een zin als stappen we ergens lukraak zijn gedachten binnen. De bladspiegel is rafelig, een vondst van Brouwers zelf. Het boek leest als een trein, het zijn prachtig afgewogen zinnen. Hier is goed over nagedacht.