archiveren

Maandelijks archief: juni 2020

9059360958.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Ik ken de Duitse Ingo Metzmacher als dirigent van de ‘modernere’ klassieke muziek. Wie is er bang voor nieuwe klanken? gaat over zijn persoonlijke belevenissen rondom die muziek, naast een aantal portretten van componisten die voor hem een grote rol spelen. Dat zijn componisten als Mahler, Stravinsky, Messiaen, Schönberg, Cage en Hartmann.

Nu vind ik dat je over moderne klassieke muziek nooit genoeg kan lezen. Het is muziek die ik heb leren waarderen juist door erover te lezen en door het veelvuldig te luisteren, dus ik was benieuwd naar dit boek. Welnu, dat viel een tikje tegen. Waar de pianist Alfred Brendel zeer boeiend over muziek kan vertellen beheerst Metzmacher dat métier iets minder. Dat zit hem vooral in de verbindende stukken tussen de componistenportretten met de titels, Tijd, Kleur, Natuur, Geluiden, Stilte, Bekentenis en Spel. Metzmacher weidt uit over die begrippen en betrekt ze op de muziek, maar hij neemt altijd een lange aanloop, zoals wanneer hij over ‘Kleur’ begint;

Om te begrijpen wat kleur is en wat ze betekent, hoef je maar een ogenblik je ogen te sluiten en je voor te stellen niets anders te zien dan tinten tussen zwart en wit. Het zou afgrijselijk zijn, troosteloos zelfs, als je er goed over nadenkt. Het zou overkomen als de keerzijde van het leven, als het schaduwspel ervan.

Nou, nou. Dan zijn we nog maar drie regels ver in een hoofdstukje van vijf pagina’s. De componistenportretten brachten mij niet echt iets nieuws, hoewel iemand’s visie op hun werk, en zeker van iemand uit de praktijk, altijd interessant is. Metzmacher pakt vaak een paar stukken en bespreekt ze soms wel erg minutieus. Wil je dat volgen dan moet je het stuk opzetten, boek erbij en om de haverklap even stoppen om bij te lezen. Zeker als hij Messiaen’s werk ‘Réveil des Oiseaux’ bespreekt, waarvan de muziek uitsluitend uit vogelzang bestaat;

In die stilte roept de steenuil, driemaal, op een eenzame viool. Een draaihals antwoordt met pedaal, licht nasaal. De steenuil probeert het weer, maar zonder succes. Een Ceti’s zanger komt tussenbeide, lichtelijk geïrriteerd, met de felle kleur van de es-klarinet. De boomleeuwerik zingt zijn zoete lied op de piccolo, de merel kwettert nerveus op een celesta. Nachtzwaluwen zoemen op strijkerstrillers, de xylofoon geeft ons de kwieke tjiftjaf, het roodborstje wordt wakker.

U merkt, dat is behoorlijk aanpoten. Toch laat hij mij gelukkig vaak muziekstukken opzoeken door zijn enthousiasme, zoals het surrealistische stuk van John Cage met de titel ‘Water Music’. Het is een werk waarbij een radio wordt aangezet, de muzikant af en toe een akkoord aanslaat op de piano, met een eendenfluitje in het water blaast, een pak kaarten verdeelt over de snaren in de piano, sirenes aanzet enzovoort. Dat lijkt overbodig gedoe maar ik vind het zeer nodig en leuk.

Diezelfde John Cage geeft Metzmacher vriendelijk advies over hoe hij het beste de muziek van Erik Satie kan spelen en dat zijn de verhalen die mij het meest aanspreken. Even een kijkje in de keuken van de praktijk. Ook als Metzmachter de Vijfde Mahler-symfonie dirigeert blijkt dat niet zo eenvoudig;

Met het adagietto, dat beroemde liefdeslied. En een finale die in zijn overmoed niet wil eindigen. Ik herinner het me nog goed. Niet alles lukte. Niet alle stenen lagen goed op elkaar. Soms dacht ik: dit houd ik niet in het lood. Ik was aan het eind van mijn krachten.

En met die laatste zin gaat het vaak voor mij net een tikje over de top. In Chili begon het publiek ineens een vrijheidslied te zingen en dat zal best indrukwekkend geweest zijn, maar in een paar regels greep het hem diep aan, had hij knikkende knieën en snakte hij naar adem. Dat laat onverlet dat iedereen die iets meer thuis wil raken in de moderne klassieke muziek geen miskoop heeft aan dit boekje van 184 pagina’s, al is het maar om het weetje dat John Cage begon met een gebakschaal en een boek in zijn geprepareerde piano.

Vertaling; Anthony Fiumara

eaa32f00dcfc3c8593768445251444341587343_v5
Na het lezen van zijn Lof der Zotheid wilde ik meer weten over Erasmus, dus pakte ik De biografie van Erasmus erbij van de Belgische historicus Léon Halkin. Het is een boek van 376 pagina’s en al in 1987 uitgekomen, maar het leest prima weg en heeft mij aardig wat wijzer gemaakt. Het helpt dat er veelvuldig uit zijn weken wordt geciteerd om zijn ideeën toe te lichten.

Desiderius Erasmus, of Erasmus van Rotterdam, is in de gelijknamige plaats geboren en wordt er altijd mee geassocieerd, al is het maar door de brug, de universiteit en zijn standbeeld, maar hij heeft er maar een paar jaar gewoond. Zijn ouders overleden toen hij jong was en hij ging naar de parochieschool in Gouda. In Deventer leerde hij Latijn, de taal die hij zijn hele leven zou gebruiken. Ook zou hij Grieks leren. Onder druk van zijn voogden deed hij zijn intrede in het klooster in Gouda maar dat is hem te benauwend. Hij vertrekt naar Kamerijk, als secretaris van de bisschop. Hij heeft zijn priesterwijding dan al gehad.

Vervolgens begint hij aan de Sorbonne in Parijs een theologiestudie. Hij maakt een reis naar Londen en ontmoet daar Thomas More, de Engelse humanist en latere staatsman, met wie hij altijd bevriend zou blijven. Terug in Parijs wordt zijn eerste werk gedrukt, de Adagia. Het is een verzameling van Griekse en Latijnse spreuken van de grote klassieke schrijvers.

Het humanisme, een aan Cicero ontleend concept waarin “menselijkheid” centraal staat, wordt leidend voor het werk van Erasmus. Vanuit die benadering beziet en bekritiseert hij ook het geloof. Hij is wars van dogma’s en rituelen en dan met name de uitwassen daarvan. Een voorbeeld zijn de pelgrimstochten naar bedevaartsoorden. Erasmus ontkent het sacrale karakter hiervan niet, maar wil dat ze hun oorspronkelijke betekenis en zuiverheid terugkrijgen, in plaats van louter reislust of een oervorm van toerisme opwekken.

Naast zijn eigen werk bereidt Erasmus kritische uitgaven voor van Latijnse auteurs en vertaalt hij werken van Cicero, Plutarchus, Horatio, Plautus en Seneca. Verder is hij een begaafd briefschrijver. Zijn brieven zijn toegankelijk en vaak geschreven met het oog op publicatie. Hij gaf ook eigen brieven uit in druk, maar had waarschijnlijk niet kunnen bedenken dat zijn totale correspondentie nog steeds verkrijgbaar zou zijn in de 21e eeuw. Onlangs is de uitgave van de integrale correspondentie voltooid, zoals hier te zien is.

Zijn werk wordt gelezen en doet er toe, en hij is er zich van bewust ook, zoals blijkt bij een verzoek om geld bij de moeder van een leerling van hem;

‘Je zult laten zien hoe ik door mijn wetenschap mevrouw meer tot eer zal strekken dan andere theologen die zij ondersteunt. Want die zeggen alledaagse dingen, maar ik schrijf onvergankelijke dingen. Die domme kletsers hoort men in de ene of andere kerk; mijn boeken zullen worden gelezen door de kenners van Latijn en Grieks, door alle volken op de hele aarde.’

Uiteindelijk behaalt Erasmus in Italië zijn doctorstitel. Hij blijft schrijven en brengt werken uit als het Handboekje van de Christensoldaat, maar ook zijn commentaren op het Nieuwe Testament. Vooral de laatste uitgave zorgt voor grote verontwaardiging aan de theologische faculteiten, omdat zijn tekstkritische werk wordt gezien als een ondermijning en aantasting van het geloof.

Beroemd is ook zijn controverse met die andere geloofscriticus, Luther. Aanvankelijk zijn ze het wel eens, maar voor Erasmus gaat Luther veel te voortvarend te werk. Erasmus blijft het instituut veel meer trouw dan Luther maar nog belangrijker; Erasmus gelooft in de vrije wil, waar Luther betoogde dat God al had beschikt over het heil van de mens. Een zwarter mensbeeld dan waar Erasmus in geloofde.

Een andere pijler van Erasmus’ gedachtegoed is het pacifisme. Daar hangt het kernthema van zijn zedenleer aan vast, namelijk het thema van eendracht. Hij denkt groot, maar vertaalt die gedachte door, dus hij verlangt niets meer of minder dan eendracht tussen volken, kerken, theologische scholen, maar ook tussen vrienden en echtelieden.

Erasmus trouwt nooit en is een onvermoeibare werker. Hij heeft wel lichamelijke klachten als nierstenen, maar dat weerhoudt hem nooit van zijn reizen of van zijn werk. Door zijn kritiek wordt hij vaak aangevallen in geschriften en in de regel reageert hij daar met humor of met ironie op, maar soms geeft hij toe aan zijn verbittering en verweert zich fel;

‘Zolang men mij niets goddeloos te verwijten heeft, sta ik niemand toe mij voor goddeloos uit te schelden…De woorden van sommigen van u zijn mij niet ontgaan: “Als wij eerst Luther te gronde hebben gericht, dan pakken wij Erasmus aan”…Terwijl ik op aanwijzing van de keizer, de paus en andere vorsten…de strijd met Luther heb aangebonden. De inspanningen die ik onder gevaren op mij heb genomen, hebben de vijand verzwakt. En dan valt u mij meteen midden in het gevecht in de rug aan. Wat doet u toch? Misgunt u de kerk soms de overwinning? Wilt u de vijand te hulp snellen?’

Als Erasmus ouder wordt en zijn einde voelt naderen sluipt er in het boek wat drama, waar het verhaal tot nu toe vrij feitelijk was;

In de stilte van de ouderdom doorleeft Erasmus nog eenmaal voorbije dagen, zijn nogal trieste jeugd, de vroege dood van zijn ouders en de vurige hartstocht van zijn jongelingsjaren…Weemoedig leest Erasmus de brieven van zijn weinige trouwe vrienden nog eens door.

Hij overlijdt uiteindelijk in Bazel waar zijn grafsteen nog steeds in De Munster, de voornaamste kerk daar, te bezichtigen is.

Het is een informatieve biografie, die hoewel wat gedateerd, een prima overzicht geeft van leven en werk van Erasmus. Niet altijd chronologisch verteld, maar daar helpt de tijdtafel achter in het boek bij. Soms viel mij een herhaling van zetten op, zoals in welke geschriften Erasmus allemaal voortleeft. Dat wordt een aantal maal herhaald en had wat zorgvuldiger geredigeerd mogen worden. Verder ben ik wel benieuwd geworden naar zijn correspondentie, waaruit veel geciteerd is.

902536800X.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Lof der Zotheid van Desiderius Erasmus is een beroemd werk en was eigenlijk niet eens voor publicatie bedoeld. Erasmus kwam op het idee tijdens een tocht over de Alpen, terwijl hij dacht aan het weerzien met zijn vriend, de humanist en filosoof Thomas More. ‘More’ werd ‘Moria’, wat in het Grieks ‘zotheid of dwaasheid’ betekent. Dit leidde uiteindelijk tot een grote lofrede van de godin Zotheid op zichzelf, waarin zij haar algemene weldaden uitvoerig prijst. 

In het eerste deel presenteert de godin Zotheid of de Dwaasheid zichzelf (waarom we verder Dwaasheid gebruiken legt de vertaler uit in zijn nawoord). Hoewel de lofrede bol staat van de satire geeft ze aan dat ze meer op vermaak dan op agressie uit is. Ze stelt haar dienaressen voor, zoals daar zijn Vleierij, Eigenliefde, Vergetelheid en Laksheid. Ze betoogt dat de wereld maar moeilijk zonder haar kan en dat uit zich op allerlei manieren. Zij neemt al snel de vrouw bij de kladden en stelt deze voor als dwaas. Voordat er dames op de achterste benen gaan staan, de godin nuanceert meteen;

Aan de andere kant lijkt de vrouwelijke sekse mij ook weer niet zo dwaas dat ze kwaad op mij zouden worden omdat ik ze dwaasheid toeschrijf; tenslotte ben ik zelf ook een vrouw én Dwaasheid.

Dat toont meteen het slimme aan van deze lofrede. Erasmus, of de godin, kan kritiek leveren of satire bedrijven met wie of wat hij of zij maar wil, want wie spreekt hier nu? En die kritiek is niet van de lucht, want dwaasheid, op zich al een ruim begrip, is overal te vinden. Ze mag graag de tegenstelling zoeken en de strijd aangaan met de Wijsheid. Ze betoogt dat zogenaamde wijzen als Diogenes, Xenocrates, vader en zoon Cato, Cassius en Brutus allemaal de hand aan zichzelf sloegen en dat dit de mensheid niet vooruit helpt;

U ziet wel wat er gaat gebeuren als overal de mensen wijs zouden zijn: dan hebben we weer klei nodig en nog zo’n pottenbakker als Prometheus.

Waarbij Prometheus een Titaan was die de mensheid uit klei gevormd zou hebben. Erasmus kan als criticaster van het christelijk geloof volop zijn ei kwijt in dit werk. Hij geloofde sterk in de naastenliefde maar was wars van dogmatiek. Dwaasheid zegt dan ook;

Zo’n koopman of soldaat of rechter bijvoorbeeld denkt dat hij door één muntje uit zijn enorme buit weg te geven het hele moeras van het leven in één klap heeft drooggelegd en is van mening dat al zijn meineden, al zijn liederlijkheden, al zijn dronkenschappen, al zijn vechtpartijen, al zijn moorden…door een soort contract zijn afgekocht…

Hiervan weten we dus dat Erasmus zijn mening laat doorklinken in de satire. Verder gaat hij los op schoolmeesters, dichters, geleerden en filosofen. Vooral die laatsten beschrijft hij op hilarische wijze. Uiteraard staat Dwaasheid lang stil bij koningen, hovelingen en religieuzen als de paus en zijn bisschoppen. Ook worden haar loftuitingen onderbouwd met passages uit de heilige schrift, dus u weet in één klap waar het woord ‘dwaas’ zoal voorkomt in de Bijbel. Dat gaat nog best ver;

En dat mag ons niet bevreemden, wanneer de heilige Paulus zelfs aan God enige dwaasheid toeschrijft: ‘Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen’, zegt hij.

Koren op de molen van de godin Dwaasheid dus en ze gaat nog even door. Jezus heeft nu eenmaal meer op met dwazen en dat geldt ook voor de dieren waar hij mee omgaat. Hij rijdt immers op een ezel Jeruzalem binnen, waar hij ook een leeuw had kunnen gebruiken. Zijn uitverkorenen zijn ‘schaapjes’, terwijl dat toch het domste dier is dat er bestaat, aldus Dwaasheid.

De lofrede is een geestig en soms scherp verhaal waar veel in zit. Het is geen lang verhaal, ruim 100 pagina’s, maar als je het goed wil lezen kost het wat werk. Er staat een uitgebreid notenapparaat achter in het boek én een namenregister. Dat is erg nodig, want Erasmus, of de godin Dwaasheid zo u wil, is niet van de straat en strooit met namen uit de klassieke oudheid. Dus als u niet direct weet wie Chrysippus en Didymus zijn én de noten wil lezen, bladert u aardig wat heen en weer.

Tot slot een opmerking over de vertaling. In een stuk over tegenstellingen kwam ik de volgende zinsnede tegen;

wie daarnet een vrouw was, is nu een man; wie daarnet een jongen was, nu een bejaarde; wie zojuist een koning was, is plotseling Van Dam;

Van Dam? Zo zal Erasmus het niet opgeschreven hebben. Als ik de tekst nakijk op de Digitale bibliotheek voor Nederlandse letteren (Dbnl), zie ik dat daar stond

de vrouw van zoo aanstonds b.v. zou een man worden: de jongeling een grijsaard: iemand nog pas te voren een koning eensklaps een gemeene kerel

Een grapje van de vertaler? Geen idee, maar ik heb liever dat een vertaler bij de tekst blijft. De vertaling van Dirkzwager/Nielson geeft hier het woord ‘spitsboef’ aan, de vertaling van Petty Bange lost het op met “Dama”. Bange vertaalt deze naam verder niet maar het licht hem toe in een noot.

Vraagtekens had ik ook bij dit deel;

En zo rust deze geïnspireerde interpreet de apostelen uit met speren, katapulten, projectielen en pistolen en laat ze optrekken om het kruis te prediken.

Een apostel met een pistool had ik weinig voorstelling bij en hier bood Dbnl ook uitkomst. Daar staat;

En zoo laat die vertolker van de goddelijke wijsheid de apostelen met lansen, schietwerktuigen, slingers en bomharden uittrekken, om den gekruisigde te prediken.

Nu zal “bomharden” wel “bombarden” zijn, wat een voorloper van het kanon was en hoewel het pistool nog tijdens Erasmus’ leven was uitgevonden zie ik niet precies van waaruit dit vertaald is. Petty Bange vertaalt het in ieder geval met “kanonnen”. Dank aan Danny Habets voor de hulp in deze twee vertaalkwesties.

Dit alles neemt niet weg dat ik dit een prachtwerk vind waar ik langer mee bezig was dan vooraf gedacht en dat is alleen maar prima. Ik ga mij wat meer met Erasmus bezig houden.

Vertaling; Harm-Jan van Dam

9044535226.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
M-Train van singer-songwriter Patti Smith kocht ik ooit in een opwelling, na het lezen van een positieve recensie. Het is het vervolg op Smith’s memoires Just Kids, waarvan het wellicht logischer is om dat eerst te lezen.

Dat deed ik niet en het maakt ook niet uit. Smith beschrijft dit boek als “a roadmap to my life” en het bevat overpeinzingen over de wereld zoals hij is en zoals hij was. Dat levert een onderhoudend boek op van 250 pagina’s, inclusief de door Smith gemaakte foto’s.

Haar gedachten waaieren alle kanten uit, maar een constante zijn haar bezoeken aan de café’s, het liefst met een vaste tafel, om veel koffie te drinken met toast en olijfolie. Daar denkt ze na over haar bezoek aan Frans Guyana en de strafkolonie waarover de Franse schrijver Jean Genet heeft geschreven. Hem zullen we later nog tegenkomen. Ze denkt aan haar lidmaatschap van de Continentale Drift Club, een genootschap waarvan de leden trouw hebben beloofd aan de bestendiging der herinnering, vooral wat betreft Alfred Wegener, die baanbrekend werk heeft verricht over de theorie van de continentale drift. Ze maakt diverse reizen voor die club en ontmoet zo Bobby Fischer, de schaaklegende.

Ik houd van de muziek van Patti Smith, maar die komt, los van een melding dat ze op tournee is, verder niet voor. Daarom was de volgende passage een verrassing;

Plotseling herinnerde ik me dat Fred ooit een kleine draagbare platenspeler had ontdekt in een kast van een huisje dat we hadden gehuurd in noordelijk Michigan. Toen hij hem openmaakte, lag er een single op de draaitafel. Het was ‘Radar Love’, een telepathisch liefdeslied van Golden Earring dat leek te spreken over onze langeafstandsrelatie en de elektrische draad die ons steeds weer bij elkaar bracht. Het was de enige aanwezige plaat, en we draaiden hem steeds opnieuw.

Die Fred was Fred ‘Sonic’ Smith, de man die ze al in 1994 door een hartinfarct zou verliezen, maar die in het hele boek een rol speelt. Patti Smith’s gedachten gaan moeiteloos van Goethe en Schiller naar de schrijver Haruki Murakami en zijn boek De Opwindvogelkronieken. Ik ken het boek niet maar ze raakt geobsedeerd door een gebouw in dat verhaal, het Miyawakihuis.

Er staan ook praktischer zaken in het boek. Ze koopt een huis aan zee omdat ze van de omgeving houdt met die meterslange boardwalk. Dan komt de storm Sandy en raakt haar huis zwaar beschadigd. De boardwalk, het café van haar vriend Zak en de spoorweg worden verwoest;

Ik voelde Fred in de huilende wind, vechtend voor zijn leven. Een grote tak brak van onze eik af en viel dwars over de oprit, een bericht van hem, mijn zwijgzame man.

Herinneringen, dromen en werkelijkheid lopen door elkaar heen in de verhalen. Smith is veel met de dood bezig. Door haar man, maar ook op haar reizen. In Japan bezoekt ze de graven van de schrijver Ryūnosuke Akutagawa (1892-1927) en de cineasten Akira Kurosawa (1910-1998) en Yasujiro Ozu (1903-1963). In Mexico bezoekt ze het huis annex museum van de schilderes Frida Kahlo (1907-1954) waar ze onwel wordt en mag uitrusten in het bed van Frida’s man Diego.

Het graf van Sylvia Plath word bezocht en als ze in Marokko is ook dat van Jean Genet. Nu zoek ik vaak wat na als ik een boek lees dus weet ik dat van Genet een nieuwe vertaling is verschenen van zijn Dagboek van een dief, dus die gaat op de wensenlijst. Leuker vind ik de overeenkomst tussen de opera “Le Balcon” van Péter Eötvös en het popnummer “The Jean Genie” van David Bowie; beiden hebben Jean Genet als basis. Met dank aan Patti Smith voor de verwijzing.

Smith is een fan van crime series en kijkt die regelmatig op haar hotelkamer of in het vliegtuig. Ik ben niet echt fan van haar beschrijvingen van die series maar het boeit haar en ze heeft zelfs een rol weten te bemachtigen in de serie Law and Order in 2011.

Omdat haar gedachten eigenlijk alle kanten uitwaaierden vroeg ik mij eigenlijk af waar ik het in deze bespreking over ging hebben. Ik waaierde eigenlijk gewoon mee.

Vertaling; Ton Heuvelmans

9023485955.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Het zijn geen vrolijke verhalen in de bundel Gedichten van Yahya Hassan. Hassan was een Deens-Palestijnse dichter, zoon van Palestijnse ouders die via een Libanees vluchtelingenkamp naar Denemarken kwamen. Was, want hij overleed dit jaar op 24-jarige leeftijd. Hassan groeide op in een groot gezin in een achterstandswijk in Aarhus. Zoals zovelen daar was hij een probleemjongere. Hij kwam in aanraking met drugs en criminaliteit en bracht veel tijd door in jeugdinternaten.

Hij zette zich af tegen het geloof en de mores die hem werden opgelegd vanuit dat geloof. Omdat hij merkte dat hij over schrijftalent beschikte, schreef hij gedichten waarin hij zijn leven van zich afschreef, in hoofdletters:

ALS JE NIET OPHOUDT JE BROERTJES EN ZUSJES TE PLAGEN
VERBRAND IK JE
ZEI MOEDER MET VADERS AANSTEKER IN DE LUCHT

En dat was moeder nog maar. Vader was nog een slag erger. Hij was wreed in naam van zijn geloof en dat geloof is verstikkend. Hassan vertelt onverbloemd hoe het is;

DE MAN MET DE LANGSTE BAARD
BEGINT HET GEBED MET ALLAHU AKBAR
EN ZO SCHIJT IK IN MIJN BROEK IN NAAM VAN GOD

Fanatieke moslims, die hij steevast ‘theedoeken’ noemt, sturen hem doodsbedreigingen door dit soort teksten en hij wordt streng beveiligd. Hassan was auteur, maar bleef onder invloed van drugs en geweld. Zijn tweede bundel verscheen eind 2019 (en zal ergens in september in de Nederlandse vertaling verschijnen), maar toen zat hij al weer in een psychiatrische kliniek.

Zijn aanvaringen met de politie, het opkomen voor zijn broers en neven, de haat tegen zijn ouders, het komt in sneltreinvaart voorbij. Ook de nieuwe vrouw van zijn vader ontkomt niet aan zijn pen;

ZE KEEK TV EN ROOKTE LANGE SIGARETTEN
EN BESPUWDE MIJN MOEDER IN DE SUPERMARKT
OP EEN DAG LAG ZE DAAR MET ZIJN INSULINESPUIT IN HAAR NEK
IK GAF HAAR EEN TRAP EN BELDE DE EIGENAAR

Waar zijn taal meestal hard en direct is, komen soms mooie zinnen om de hoek kijken;

IK WILDE JULLIE GELUK IN DE BOMEN HANGEN
MAAR IK HING HET IN DE STROP IK SLIKTE DE SINTELS IN

Zo heeft Hassan twee kanten in zich en was hij zich daar ook van bewust. In zijn laatste gedicht in deze bundel, MEGAGEDICHT, komt alles uit zijn vorige gedichten samen. Het is dan ook een gedicht van ruim 30 pagina’s, waarin hij fulmineert tegen alles en iedereen, maar waar hij begint met die dubbele persoonlijkheid van hem;

DE ENE DAG
IK BEN EEN GEZONDE EN GOEDGEÏNTEGREERDE DICHTER
MIJ IK SCHRIJF EEN MAIL NAAR LARS SKINNEBACH
NAAR PABLO LLAMBIAS NAAR SIMON PASTERNAK
DE VOLGENDE DAG IK MOET VOORKOMEN VOOR AUTODIEFSTAL
VOOR STRAATROOF VOOR INBRAAK

Bij sommige dichters helpt het als je ze een keer hebt horen voordragen. Dat vind ik belangrijk bij Jules Deelder (hoewel van een heel andere orde) maar dat vind ik ook bij Yahya Hassan. Hij draagt zijn werk monotoon, bijna bezwerend voor en daarom voeg ik onderstaand filmpje toe van zijn optreden in Nederland in 2014. Bekijk het eens voordat u aan deze indrukwekkende bundel begint. Ik heb geen officiële doodsoorzaak kunnen vinden, maar waarschijnlijk heeft Hassan hierin zelf zijn keuze gemaakt. Een oneindig triest verhaal natuurlijk.

Vertaling; Lammie Post-Oostenbrink

9492068192.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Er is veel te vertellen over Het meesterwerk van Émile Zola. Allereerst is het een kunstenaarsroman. Het speelt zich grotendeels af in Parijs tussen 1860 en 1870 en gaat over de strijd van een schilder, Claude Lantier, om het ultieme meesterwerk af te leveren. Zola gaf dit zelf als volgt weer;

‘Met Claude Lantier wil ik het gevecht van de artiest tegen de natuur schilderen, de inspanningen die met bloed en tranen gepaard gaan […] om leven te scheppen: steeds weer strijden met het ware, en steeds weer verslagen worden, het gevecht met de engel.’

En het begint allemaal zo rustig. Claude Lantier is een beginnend schilder die, als hij zijn kamer binnen wil gaan, een meisje ziet schuilen voor de regen. Hij nodigt Christine binnen uit en laat haar overnachten. ’s Morgens schildert hij haar, aanvankelijk zonder haar medeweten. Christine vertrekt en we maken kennis met het milieu waarin Claude leeft. Zijn vrienden, de schrijver Pierre Sandoz, de aankomend architect Louis Dubuche en later nog anderen als de beeldhouwer Mahoudeau en de schilder Fagerolles. Op de vaste donderdagavond, tijdens de etentjes bij Sandoz, wordt er vaak heftig gediscussieerd. Allemaal zijn ze vastbesloten Parijs op de grondvesten te doen schudden met hun werk;

‘O, alles zien en alles schilderen!’ riep Claude uit…’Mijn handen jeuken. Ja, heel het moderne leven! Fresco’s zo hoog als het Pantheon! Een serie doeken, zo fantastisch dat het Louvre ervan ontploft!’

Claude ontmoet Christine weer en ze worden onafscheidelijk. Tegelijk wordt zijn doek geweigerd door de prestigieuze kunsttentoonstelling Salon de Paris. Het komt terecht op de Salon des Refusés, de salon voor de geweigerden, waar het bespot en uitgelachen wordt. Het is een hard gelag voor Claude en Christine en ze verlaten Parijs om in het landelijke Bennecourt te gaan wonen. Daar wordt hun zoon Jacques geboren.

Uiteindelijk kruipt het bloed waar het niet gaan kan en keren ze terug naar Parijs. Claude raakt er steeds meer van overtuigd dat hij iets prachtigs zal gaan scheppen, maar zijn doeken worden keer op keer geweigerd. Hij wordt depressiever en de eerste ruzies ontstaan tussen Claude en Christine. Zij ziet dat ze Claude meer en meer kwijtraakt aan een rivale, de schilderkunst. De contacten met zijn vrienden waren verwaterd maar worden hersteld en hij verschijnt weer op de etentjes. Toch merkt hij dat de verhoudingen anders zijn. De vriendschappen zijn niet meer als voorheen.

Ondertussen heeft hij een atelier ingericht en vindt hij een definitief onderwerp voor zijn meesterwerk. Maar zijn grote doek zorgt voor een definitieve verwijdering tussen Claude en Christine. Er komt soms lange tijd niets uit zijn vingers;

Hij leed als een verdoemde die eeuwig een rotsblok omhoog moet duwen dat terugrolt en hem verplettert, maar hij had de toekomst nog, de zekerheid dat hij het blok op een dag met beide handen op zou tillen en het naar de sterren zou slingeren.

Christine poseert uit wanhoop maar voor zijn doek om bij hem te zijn, maar ze voelt dat hij haar gebruikt en wordt verstikkend jaloers. Hij verkiest zijn geschilderde kopie boven haar en maakt de kopie alleen maar mooier.

Het mooie is dat zijn vrienden ook allemaal een proces meemaken. Sandoz, de schrijver, gaat ook op in zijn werk. Dubuche, de architect, trouwt met de dochter van een beroemde vakgenoot maar zal dat berouwen. Mahoudeau, de beeldhouwer, ziet één van zijn werken voor zijn ogen instorten en leeft in grote armoede, het zijn stuk voor stuk mooie verhalen die parallel lopen en elkaar vaak kruisen.

Claude wisselt enkele hoogtepunten af met veel meer dieptepunten en Christine ziet het angstig aan;

‘Wat maakt het ook uit, verdomme…Ik begin gewoon opnieuw…’
Ze stak het licht aan, ze zag heel bleek en wierp een blik vol vrees en haat op het schilderij. Het ging dus niet weg, de verschrikking begon weer van voren af aan!
‘Ik begin gewoon opnieuw,’ herhaalde Claude, ‘ook al ga ik eraan onderdoor, gaat mijn vrouw eraan onderdoor, mijn kind, de hele bliksemse boel, maar het zal godsakkerju een meesterwerk worden!’

Of dat gebeurt moet u vooral zelf gaan lezen, maar het boek laat schitterend zien wat een worsteling dit voor deze kunstenaars soms is. Ze weten dat het wellicht voor een erkenning is die ze nooit meemaken, en wellicht is zelfs dat te hoog gegrepen. Het is ook herkenbaar, we kunnen schilders opnoemen voor wiens werk er nu miljoenen neergeteld worden en die dat nooit hebben meegemaakt. Verder laat het de strijd van de oude garde zien die ooit een meesterwerk afleverde, maar waarvan verwacht wordt dat dit geëvenaard of overtroffen wordt. Ook is er een verhaallijn over de kunsthandelaar die een middelmatige schilder tot grote hoogte weet op te stuwen en die zelfs een rol gaat spelen in het wel of niet toelaten van het werk van Claude tot de Salon.

Om terug te gaan naar het begin van deze bespreking; allereerst een kunstenaarsroman dus. Maar ook een sleutelroman. Claude Lantier zou een alter ego van de schilder Paul Cézanne zijn en met Pierre Sandoz zou Zola zichzelf een plaats in het verhaal hebben gegeven. Het ligt wel iets complexer, beiden zijn uit meerdere figuren samengesteld. Er zitten wel autobiografische elementen in; het landelijke Bennecourt en de donderdagavondbijeenkomsten van de vriendengroep zijn aan de werkelijkheid ontleend.

Verder is het een naturalistische roman. Zola was erg precies in zijn weergave en documentatie. Hij verdiepte zich voor deze roman in de kunstwereld, in de organisatie en het verloop van de Salons en hij maakte zelfs een lijstje van uitdrukkingen die hij argeloze bezoekers hoorde gebruiken. Overigens haal ik deze wijsheid uit een prima nawoord van Marjolein van Tooren.

Tot slot is het een roman met als groot thema de strijd tussen liefde en kunst. Waar Claude en Christine eerst gek op elkaar zijn, verschuift de liefde van Claude langzaam maar zeker naar zijn kunst en moet Christine wijken. Het levert een prachtige roman op.

Vertaling; Lidewij van den Berg en Marijke Scholts

9059367855.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Vrouw of vos van David Garnett is een prachtige korte roman van 125 pagina’s. Het is een sprookje, waarmee Garnett debuteerde en dat hem in één klap beroemd maakte. Hoog tijd dat het vertaald werd.

Het is 1880 en Richard en Silvia Tebrick maken een wandeling op hun landgoed nabij Oxford. Het is het jachtseizoen en Richard houdt daarvan. Hj moest Silvia een beetje overhalen om mee te gaan, maar ze waren verliefd en altijd samen, dus ze ging mee. Plotseling trekt ze haar hand terug en schreeuwt;

Waar een moment eerder zijn vrouw had gestaan stond nu een kleine, felrode vos.

Dat is een wonder en Richard snapt er niets van. Wij ook niet en de verteller, waarvan later blijkt dat het de auteur is, ook niet. Sterker, hij had ons al verteld dat hij zich nauwkeurig aan de feiten zou houden en betrekt de lezers bij het verhaal;

Toch wil ik geen van mijn lezers ontmoedigen een poging te wagen dit schijnbare wonder te verklaren, want tot nu toe is er nog geen echt bevredigende uitleg gevonden.

Richard neemt de vos mee naar huis en dat is het begin van een wonderlijke verstandhouding. Zijn vrouw is zichtbaar in verwarring in haar nieuwe gedaante en wil haar kleren nog aan. Ze eten en drinken samen, maar heel subtiel komen er veranderingen in haar gedrag. De duif in zijn kooi voelt zich ook ineens gevangen in haar gefixeerde blik.

Richard hoopt dat de metamorfose tijdelijk is, maar heeft voor de zekerheid wel zijn honden gedood en zijn personeel naar huis gestuurd. Alleen de oude Nanny weet wat er gebeurd is. Richard houdt van zijn vrouw maar voelt ook verdriet, zoals wanneer zij niet naast hem meer slaapt, maar opgekruld aan het voeteneind. Het gaat een stap verder als hij haar ziet knagen aan de botten van een kip. Hij ziet haar nog als zijn vrouw, maar ze is een vos.

In de buurt gaan er verhalen rond dat zijn vrouw hem heeft verlaten en dat hij krankzinnig geworden is. Hij besluit te verhuizen naar het huisje van Nanny, waar ze meer rust hebben. Ze komen er aan en het zijn die subtiele spelingen tussen zijn vrouw en het wilde dier die dit verhaal zo mooi maken;

Toen opende hij de mand en liet zijn vrouw eruit.

Zijn vrouw wordt meer en meer een wild dier en hij merkt dat ze weg wil. Ze haalt er zelfs sluwe streken voor uit en uiteindelijk geeft hij toe. Hij laat haar gaan. Ze blijft lang weg en Richard verwaarloost zichzelf in zijn verdriet. Het wonderlijke is dat hij niet zozeer aan zijn vrouw denkt, maar juist de vos mist.

Als zij terug is blijkt ze een nestje welpen te hebben. Weer gaan Richard’s emoties overhoop. Moet hij nu jaloers zijn, of boos? Moet hij zelf nog trouw zijn als zijn vrouw dat ook niet is?

Kon hij nu nog wel van haar houden? Maar dit zat hem niet eens zo dwars. Want in zijn hart was hij er nu van overtuigd dat het niet meer eerlijk was om een oordeel over haar te vellen als een vrouw – enkel nog als een vos.

De afloop van sprookjes verklap je niet, dus dat doe ik ook niet. Er staat nog een interessant nawoord in het boek van de vertaler. Dat gaat over de auteur, over voorlopers en navolgers van dit boek. De Metamorphosen van Ovidius en De gedaanteverwisseling van Kafka zijn logische referentiepunten, maar ik moest ook denken aan Kafka op het strand van Haruki Murakami. Ook daar worden ongeloofwaardige gebeurtenissen (een sprekende kat) volstrekt geloofwaardig verteld. Dit boek blinkt uit door een heldere verteltrant, het perspectief vanuit de auteur en de subtiliteiten die overal in het verhaal zitten (natuurlijk is de meisjesnaam van Silvia Tebrick juist “Fox”). In een bespreking elders las ik dat de Nederlandse titel Vrouw of vos nog meer recht aan het verhaal doet dan de oorspronkelijke titel, Lady into fox en daar ben ik het helemaal mee eens.

Vertaling; Irwan Droog

9035130448.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Het gevleugelde woord van Herman Pleij is deel drie van de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur en gaat over de periode 1400-1560.

We duiken meteen de stad in en Pleij vertelt uitgebreid waar we woorden en teksten zoal tegenkomen, in het begin van de 15e eeuw. Er zijn straatdichters, klerken, wijkgezelschappen met een beginnend literair leven of de ‘chic’ met gevorderde literaire kringen. Wat dit boek veel heeft én ook nodig heeft, ik kom er op terug, zijn voorbeelden uit de praktijk. Pleij is al even met zijn verhandeling bezig als hij ineens over de Gentse Pieter Wicken begint, de klerk die het pachtboek van het plaatselijke Sint-Jacobshospitaal bijhoudt. Droge kost, maar Wicken wisselt ze af met meiliederen;

‘Laet ons de mey wat loven / met love heeft hy bestoven / die hove / nort ende suut / ghelyc die rosen sten in cruut / zo neemt hy huut / viertuut.’ Daarmee creëert hij een bedwelmende woordenstroom rond de drogerende effecten van de in mei ontwakende natuur, die hij met een laatste ademstoot opdraagt aan de natuurlijke scheppingskracht in het algemeen: ‘viertuut’. Daarna schrijft hij weer verder aan de ontvangen bedragen.

Waar schrijven en literatuur in de geestelijke wereld al gemeengoed is, dringt het woord steeds meer door tot de burger. Er komen schrijvers en dichters en Jan van Boendale (1280-ca. 1351), een Brabantse schepenklerk en schrijver, is de eerste grote naam die we tegenkomen. Anthonis de Roovere (1430-1482) en Anna Bijns (1493-1575) zijn ook bekende namen. De eerste was schrijver voor de rederijkerskamer De Heilige Geest in Brugge. Rederijkers waren amateurdichters en voordrachtskunstenaars en hun rol in de literaire wereld wordt uitgebreid toegelicht. Anna Bijns was een Antwerpse lerares en dichteres. Zij mocht als vrouw geen lid zijn van een rederijkerskamer maar het was duidelijk dat haar gave om te dichten ver boven iedereen uitstak. Haar werk wordt wel tot dat van de rederijkers gerekend en zij was een verdediger van de contra-reformatie en verklaard tegenstander van Maarten Luther. Pleij maakt een opmerkelijke vergelijking;

…in zekere opzichten is zij de Gerard Reve van haar tijd. Ook diens oeuvre hoort niet zozeer afgemeten te worden aan zijn extreem conservatieve standpunten in het spoor van de moederkerk, maar eerder aan de superieure verwoordingen van afwijkende levenshoudingen die hevig kunnen ontroeren, heftige tegenspraak plegen uit te lokken en evenmin de humor schuwen. En zo is het ook met Anna Bijns.

Verhelderend geschreven en dat geldt voor heel veel in dit boek. Blijde inkomsten, ommegangen, speeltoneel, poppentheater, mystiek en devoten; er komen nogal wat onderwerpen voorbij. Met name het toneel in al zijn facetten en de teksten die gedeclameerd worden krijgen veel aandacht. Pleij weet er veel van en daar ligt voor mij een beetje de makke van dit boek. Het helpt als je de eerste twee delen van deze serie gelezen hebt, erg geïnteresseerd bent in het onderwerp of er al veel van af weet. Die eerste twee zitten bij mij goed en voor mij was dit een prima boek, maar ik vraag mij af voor wie nog meer. De eerste twee delen van Frits van Oostrom lezen veel makkelijker dan dit deel. Dit is erg academisch geschreven en die praktijkvoorbeelden zijn dan ook broodnodig.

Dat neemt niet weg dat er erg veel moois in dit boek staat. Ik wil lezen over spotsermoenen en schijnheiligenlevens. Over Het Gilde van de Blauwe Schuit, de schelm Uilenspiegel, Mariken van Nieumeghen, de reizen van Jan van Mandeville en over Suster Bertken die zich liet inmetselen in een cel in de Utrechtse Buurkerk (ik liep er afgelopen weekend nog langs). Verder maakt Pleij mooi inzichtelijk hoe de boekdrukkunst in alle geledingen van de samenleving doordringt. Wijsheden, anekdoten en liederen kwamen voor iedereen beschikbaar en resulteerden in prachtige werken als het Antwerps liedboek. Er kwamen boeken voor in huis, hoewel privé lezen nog geen gemeengoed was. Het begon met kalenders, almanakken en rijmprenten en langzaamaan kwam er vermaaksliteratuur de huishoudens binnen. Zo schuiven we langzaam door de tijd op weg naar het volgende deel over de periode 1560-1700.

Voor mij was dit een mooie reis en ik ga de andere delen zeker nog lezen, maar die 768 pagina’s zijn niet voor iedereen weggelegd ben ik bang.