archiveren

Historische roman

9022575128.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Dachten we dat Ken Follett met Het Eeuwige Vuur zijn trilogie had voltooid over de fictieve plaats Kingsbridge in Engeland, komt hij ineens met een heuse prequel. De schemering en de dageraad speelt zich af eind 10e en begin 11e eeuw, als Engeland belaagd wordt door de Vikingen. Van een plaats die Kingsbridge heet is nog geen sprake, maar het verhaal speelt zich in ongeveer dezelfde omgeving af.

Het recept van Follett is bekend en spreekt mij aan. Hij verweeft bekende historische gebeurtenissen tot een roman, waarin hij doorgaans een paar verhaallijnen kunstig bij elkaar laat komen. In deze roman is dat vrij overzichtelijk, het is met 734 bladzijden ook de minst omvangrijke van de vier. Allereerst is er Edgar, een slimme zoon van een botenbouwer in Engeland. Het verhaal kleunt er meteen vol in als zijn dorpje wordt overvallen door de Vikingen; je zit er meteen lekker in.

Vervolgens is er Ragna, de dochter van een edelman uit het Franse Cherbourg. Zij dreigt uit te worden gehuwelijkt aan een Fransman terwijl zij haar hart verloren denkt te hebben aan een Engelse graaf Wilwulf, Wilf voor intimi. Die lijkt helemaal okay, alleen heeft hij twee stiefbroers, de gewetenloze bisschop Wynstan en de niet bijster slimme Wigelm die er een stuk minder principes op na houden. Ten derde is er broeder Aldred. Hij is een jonge monnik die er van droomt om een bescheiden abdij om te toveren tot een centrum van kennis en geleerdheid.

Laat het maar aan Follett over om met deze ingrediënten uit te pakken. Die Viking-aanval loopt natuurlijk niet heel goed af en Edgar belandt met moeder en broers in een klein gehucht, Dreng’s Ferry. Vernoemd naar de onhebbelijke herbergier Dreng die er, jawel, een veerdienst op na houdt. Ragna wordt inderdaad de gemalin van de graaf en moet zich staande houden in het Engelse Shiring, zo’n twee dagen reizen van Dreng’s Ferry. Ook broeder Aldred komt in dit gehucht terecht en zo wordt het al snel een verhaal wat zich in een klein gebied afspeelt. Dat is wel een verschil met de vorige romans van Follet, daar gebruikte hij de drama’s op persoonlijk niveau wat meer om de grote gebeurtenissen op landelijk niveau te duiden.

Dat doet echter niets af aan de leesbaarheid of vermakelijkheid want het verhaal leest als een trein. Edgar ontwikkelt zich tot een handwerksman met inzicht, die bovendien leert lezen en schrijven. Hij bouwt een nieuwe veerpont, huizen en een brug en verliest zijn hart aan Ragna, wat natuurlijk een lastig verhaal is. Ragna ondervind dat een vrouw alleen tussen krijgslieden in Engeland ook alle zeilen bij moet zetten en broeder Aldred ziet zich ook tegengewerkt in zijn onderneming.

Wat ik prettig vind aan de boeken van Follett is dat je merkt dat hij zich altijd verdiept in de materie. Hij had het in dit boek wat minder nodig dan in bijvoorbeeld Pilaren van de Aarde, dat onderhand een handboek is om een kathedraal te bouwen, maar het komt wel degelijk terug, zoals wanneer hij zijn veerpont bouwt;

‘Heb je dit allemaal met een Vikingbijl gedaan?’
‘Meer heb ik niet,’ zei Edgar. ‘De achterkant van de kop gebruik ik als hamer. En ik hou de kling scherp, dat is het belangrijkste.’ Cuthbert was onder de indruk. ‘Hoe ga je de gangen glad op elkaar aan laten sluiten?’
‘Ik bevestig ze op een geraamte van timmerhout.’
‘Met klinknagels?’
Edgar schudde zijn hoofd. ‘Ik ga boomnagels gebruiken.’ Een boomnagel was een houten pin met gespleten uiteinden. De pin werd in een gat gestopt, daarna werd er een wig in de gespleten uiteinden gehamerd waardoor de pin uitzette totdat hij strak zat. Daarna werden de uitstekende einden van de pin met de gang afgesneden om een glad oppervlak te krijgen.

Het zijn dit soort details die het boek mede voor mij kleur geven. Dat biedt een mooi tegenwicht voor de moord en doodslag die er ook in staan. Er zijn kleine zijpaadjes met verhalen over valsemunterij, de bandiet IJzerhoofd die de omgeving onveilig maakt, de behandeling van slaven waar de honden geen brood van lusten en ga zo maar door. Follett ziet er geen been in om een hoofdpersoon op gruwelijke wijze uit zijn verhaal te schrijven wist ik uit de andere romans, dus je blijft nieuwsgierig doorlezen.

Iedereen krijgt het voor zijn kiezen, Ragna misschien nog wel het meest van al. Door haar man, zijn stiefbroers maar zeker ook hun moeder Gytha. Dat drietal is niet blij als Ragna een tweeling krijgt;

‘God, verdoem hen beiden,’ vloekte Wynstan…Ze vielen even stil. Dit betekende een belangrijke verschuiving binnen het adellijke machtsspel. Wynstan overpeinsde de gevolgen. Net als zijn moeder, dat wist hij zeker.
‘Er moet iets zijn waarmee we Wilf en Ragna uit elkaar kunnen spelen,’ merkte hij even later gefrustreerd op. ‘Ze is niet de enige bekoorlijke vrouw op deze wereld.’
‘Misschien dat een ander meisje opduikt en hem zal weten te boeien. Een stuk jonger dan Ragna, natuurlijk. En waarschijnlijk zelfs nog een stuk pittiger en onstuimiger.’

Die kuiperijen lopen als een rode draad door het verhaal heen en houden het verhaal boeiend. Ook hier zie je sommige dingen van mijlenver aankomen (natuurlijk duikt de gevluchte slavin Blod later weer in het verhaal op) maar het stoort me niet. Ik zie nog ruimte voor een deel tussen dit boek en de Pilaren van de Aarde dus we wachten rustig af.

Vertaling; Joost van der Meer en William Oostendorp

25b50e7e6d8e17b59362b5a5a41444341587343
Ik zou niet zo snel aan Aantekeningen van een stambewaarder van Walter van den Broeck begonnen zijn, als Jeroen Brouwers mij er niet op had gewezen. Hij zegt hierover:

De roman…is een omvangrijke familiekroniek waarin de auteur het hele geslacht Van den Broeck vanaf de diepten der tijden, ergens vroeg in de achttiende eeuw, tot heden portretteert en vereeuwigt ‘opdat het definitief geschied zou zijn, zò en niet anders’.

Brouwers kent geen ander voorbeeld in de Nederlandstalige literatuur en noemt het een schitterend boek over de ‘grauwte van eeuwen’. Het is een verhaal dat bestaat uit authentieke, uit historische bronnen opgedolven feiten, over echt geleefd hebbende personen, omtrent wie niets is ‘verzonnen’.

Het is een verhaal dat begint met een aantal mogelijke inleidingen. Die hoofdstukken heten dan ook “Het eerste begin” tot en met “Het vierde begin”. Hierin ligt meteen besloten waarom het boek destijds, in 1977, niet unaniem lovend werd ontvangen in de pers, want België en haar bevolking krijgen er direct van langs:

…ik heb geen goed woord over voor dit kultuurloze, hebzuchtige, onbeschofte en onbeschaafde, domme volk, dat uitblinkt in egoïsme, dat bulkt van aanstellerij…Neen, ik ben er helemaal niet fier op tot dit volkje te behoren…Ik heb leren leven met dit volk, en met niet geringe tegenzin biecht ik op dat ik het lief heb zoals een knaapje zijn debiele broertje, dat hem enerzijds een blok aan het been is, maar hem anderzijds voortdurend door zijn geblunder ontroert en een zin aan zijn leven geeft.

Vervolgens doen we de ronde langs zijn voorvaderen. Dat is een nogal bont gezelschap. De plaats van waaruit alles zo’n beetje begint is Lichtaart, in de Kempen, lang voordat het bekend werd door Bobbejaanland… Daar woont Jan-Baptiste van de Broeck (?-1794) en zijn kleinzoon Petrus van den Broeck woont er ook. Deze is schoenmaker en zal wat klimmen op de sociale ladder, de floskaarten lagen wat gunstiger voor hem.

Zo gaan we door de geschiedenis en belanden we ook in andere werelddelen. De geschiedenis van de Filipijnen komt voorbij en we maken uitstapjes naar Mexico en Duitsland. Dat heeft te maken met andere voorvaders en met name met Peter Jules van den Broeck (1880-1958). Hij zal naar de Verenigde Staten reizen, gaat daar in dienst en komt in de Filipijnen terecht, waar hij ook zou trouwen, met een Mexicaanse schone. Uiteindelijk komt hij ook terug naar Lichtaart, om in een radium laboratorium te gaan werken. Radium, dus we maken ook een uitstapje naar het echtpaar Curie.

Het is een divers boek. De zoektocht naar een voormalig woonhuisje is ontroerend, de documenten waaruit geciteerd wordt zijn divers, variërend van een achttiende eeuwse donderpreek, tot de brieven van de Mexicaanse familie uit de Filipijnen en het oorlogsdagboek van zijn vader. De mooiste stukken echter zijn de gedachten van de auteur zelf, waarin hij dichter tot zijn familie wil komen;

Ach, Jan-Baptiste, Jan-Gerard, Petrus, hoe onbevredigend deze onderneming me lijkt! Ik kan wel eeuwig blijven doorgaan met het opperen van allerhande hypothesen, toch zal ik er nooit in slagen jullie dichterbij te halen…Wist ik bijvoorbeeld maar hoe jullie er uitzagen! Maar van jullie werden geen schilderijen, tekeningen of foto’s gemaakt en/of bewaard. Zelfs jullie graven zijn al lang verdwenen.

902180932X.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Koningin op blote voeten van Ildefonso Falcones is de derde historische roman van de Catalaanse advocaat en schrijver. Het speelt zich af in de 18e eeuw in Spanje, in Sevilla en Madrid.

Caridad, een negerin uit Cuba, komt aan in Sevilla. Zij is meegekomen met haar meester als slavin van een tabaksplantage, maar haar meester is op zee gestorven waardoor ze nu een vrije vrouw is. Ze kent niemand en begint te zwerven door Sevilla.

Als zij zachtjes zit te zingen wordt ze opgemerkt door Melchor Vega, een zigeuner en oud-galeislaaf. Hij herkent de pijn in haar stem en dat doet hem denken aan zijn eigen lijden als gevangene. Melchor is de grootvader van Milagros, een jonge zigeunerin. Zij en Caridad worden onafscheidelijk.

Dan worden op bevel van de Raad van Castilië op 30 juli 1749 alle zigeuners opgepakt en gevangen gezet. Het was een poging om het ras uit te roeien met als reden dat de zigeuners zich aan geen enkele wet hielden behalve aan hun eigen Zigeunerwet. De familie van Milagros wordt opgepakt. Zij en Melchor Vega zijn niet thuis en ontkomen.

Caridad leert Milagros zingen en dansen en zo verdienen zij hun geld. Milagros trouwt met Pedro Garcia, waar zij al een tijd verliefd op is. Haar vader, vrijgekocht door de Garcia’s stemt toe en dat kan Melchor Vega niet verkroppen, want de Garcia’s zijn verantwoordelijk voor het feit dat hij tien jaar op de galeien heeft gezeten. Melchor vermoordt Milagros’ vader en vlucht.

Uiteraard blijkt Pedro een verkeerde keus. Milagros heeft gebroken met haar grootvader en met Caridad, maar wordt in Madrid door haar man uitgebuit en geprostitueerd. Zij moet dansen en zingen in het theater en slapen met de adel die als een blok voor haar valt. Ondertussen wordt Caridad ook gevangen gezet en transformeert daar van een jong, gedwee meisje tot een zelfstandige en bewustere vrouw die de waarde van vrijheid leert kennen.

Het komt allemaal weer keurig bij elkaar na goed 700 pagina’s en dan heb je een caleidoscopisch beeld achter de rug van de Spaanse zigeunerwereld in de 18e eeuw. De beroemde trots speelt een grote rol, verdriet, moed, liefde, wanhoop, vreugde en hoop; het zit er allemaal in. Wat mooi is dat in deze historische roman nu eens geen belangrijke historische figuren de boventoon voeren maar mensen middenin de samenleving zoals zigeuners, burgers en geestelijken. Wat bij blijft is de muziek in dit boek. De zang en dans van Caridad en Milagros spettert er van af:

‘Zing, Milagros, ‘ moedigde Caridad haar aan. ‘Zing zoals alleen jij dat kunt.’ En ze barstte los en zong zonder begeleiding, totdat Fermín haar met de gitaar bijviel…Haar levendige stem met het schitterende timbre vulde de hele kroeg; een zigeuner-seguidilla, herkenden Fermín en de anderen meteen…
Sevilla: school van de zang; universiteit van de muziek; atelier waar de stijlen zich vermengen voordat ze aan de wereld aangeboden worden. Caridad wond de mannen op met haar provocerende dansen, de zigeunerinnen deden hetzelfde met hun volgens priesters en godvruchtigen heiligschennende sarabandes, maar niemand, geen van die mannen of vrouwen, hoeren of schurken, wasvrouwen of handwerkslieden, broeders of dienstmeisjes, kon zich onttrekken aan de schitterende betovering van een lied waarin alle emoties besloten lagen.
En toen was iedereen in extase: gejuich, ovaties en applaus. Duizend-en-een beloftes van eeuwige liefde aan Milagros vormden het slot van het optreden van het meisje.

Dat somt de essentie van het boek wel op, terwijl die andere kant er ook is, het verdriet door verraad en de doorgaande cyclus van de Zigeunerwet. Vergelding op vergelding. Daarom blijft de zigeuner zingen, altijd, totdat hij bloed proeft.

Lees ook de bespreking van Bettina.

Vertaling; Marga Greuter en Margriet Muris

 

9021446480.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
De Afvallige van Jan van Aken is een historische roman van zo’n 600 pagina’s over het Europa en Midden-Oosten van de 4e eeuw. De afvallige is in dit geval keizer Julianus, die een afkeer had van het christendom en die probeerde om het geloof in de heidense goden weer nieuw leven in te blazen.

Rondom dit gegeven weeft de auteur een groots verhaal. Dat begint op een mistige morgen als de Romeinse schildwachten zien dat er duizenden Goten zich hebben verzameld aan de Donau. Er is een grote volksverhuizing op gang gekomen vanwege de invallen van de nietsontziende Hunnen.

In Damascus worden we geconfronteerd met Swintharik, een pilaarheilige. Hij zit de hele dag devoot te wezen op zijn pilaar, maar ’s avonds blijkt hij een fuifnummer in de lokale kroegen. Dat is nodig, want hij is naar eigen zeggen gebeten door de dipsaslang, die hem een onlesbare dorst bezorgt. Uiteraard is deze dorst niet te lessen met water, gelukkig wel met wijn. Bovendien afficheert Swintharik zich als de moordenaar van Julianus en is hij er van overtuigd dat men achter hem aanzit vanwege dit feit.

Alêtis, een jonge natuurgenezeres heeft Swintharik door en vergezelt hem op zijn reis. Het is een vreemd gezelschap, want de derde metgezel is de podeoon, een enorme geitenbok zonder kop, getransformeerd tot wijnzak;

De hele kolonie liep uit, de mannen lachten, vrouwen wezen en joelden en de kinderen dansten achter de kleine karavaan aan. Alêtis begreep het niet, tot ze achter zich keek en de muilezelin zag, op wier rug de podeoon was vastgezet, met de stompjes aan weerszijden van de rug. Het was alsof een krankzinnig monster de ezelin had besprongen in een bizarre poging tot een ongelijksoortige paring.

Belangrijk in het verhaal is ook Dido, de ijlbode. Hij is ooit door Vitalis, een bisschop bij verdienste, opgenomen in zijn huishouden. Ook Swintharik, Lucifer en Axylus behoren tot zijn vertrouwelingen, maar vervullen gaandeweg allemaal een andere rol in het verhaal.

Dat verhaal gaat in de eerste paar honderd pagina’s eigenlijk nergens heen. Er wordt vooral door Europa gereisd en langzamerhand wordt duidelijk wat de achtergrond is van de personages. Hiervoor springt de auteur aardig heen en weer door de tijd, dus enige aandacht is wel vereist. Langzamerhand wordt duidelijk waarom Julianus vermoord moest worden en wie hier bij betrokken waren.

Het verhaal gaat nooit heel diep maar wordt vol vaart en humor verteld en dat is de grote verdienste van het boek. Van Aken schetst een mij onbekende wereld aan de hand van een scala aan gebeurtenissen. Soms gruwelijk, soms alledaags. Zo wordt het schijthuis ineens klein-Europa in een hilarisch fragment;

Ze lieten de paarden achter op de daarvoor bestemde plaats en liepen het publieke schijthuis in waar groepjes mannen en een enkele vrouw bijeenzaten op de gemakken. Een van de zitters wenkte hen en hij riep: ‘U daar, met de mantel. Bent u van de Niceense belijdenis?’ Vitalis trok zijn wenkbrauwen op. ‘Als u een van ons bent, komt u hier zitten,’ging de man verder. ‘Dit is de hoek van de homoousiërs, de katholieken. Daar…’ Hij wees naar een andere hoek. ‘In de zuidhoek zitten de homoïers en in het westen de smerige anomoërs – hun aarzen spreken verstandiger dan hun monden – en daar, in het noorden schijten de homoiousïers, die ezels.’

Uiteindelijk komen de meeste verhaallijnen en karakters mooi bij elkaar. Soms door wat al te toevallige ontmoetingen maar het doet geen afbreuk aan het verhaal. Van Aken heeft een erg onderhoudend boek geschreven dat ik in een paar avonden uit had.

9047502922.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Toen ik Pilaren van de Aarde van Ken Follett uit had, was duidelijk dat Brug naar de Hemel er direct achter aan gelezen moest worden. Ik zat er lekker in. Waar het eerste boek het wel en wee van het dorp Kingsbridge in de 12e eeuw beschrijft, zitten we in deel 2 in dezelfde plaats, maar dan in de 14e eeuw.

Het boek draait om vier hoofdpersonen. Caris, dochter van een wolhandelaar. Goed in medische zorg en latere priores van de abdij. Merthin, nazaat van Tom Builder, de meesterbouwer uit deel één. Hij heeft het talent van Tom geërfd maar wordt op alle fronten tegengewerkt om zijn vak uit te oefenen. Koestert een hopeloze liefde voor Caris, vertrekt naar Italië en komt uiteindelijk terug. Ralph, de broer van Merthin, is een onbehouwen man en de boeman in het boek. Dat blijkt al snel als hij als kind een pijl door het hondje van Gwenda jaagt. Ralph weet zich tot graaf op te werken en daar hebben veel mensen onder te lijden. Gwenda dan, samen met haar broer Philemon kinderen van straatarme ouders. Gwenda wordt door vader uitgeleverd aan struikrovers maar slaat zich dapper door het leven heen. Ze trouwt uiteindelijk de mooiste vent van het dorp. Broer Philemon is een intrigant en weet het uiteindelijk tot prior te schoppen.

Met deze hoofdfiguren schetst Follett weer een caleidoscopisch beeld van de vroege Middeleeuwen. Ik ben geen geschiedkundige, maar ik heb de indruk dat er grondig onderzoek is verricht. De brug naar de stad speelt een sleutelrol. De oude brug stort in en Merthin heeft plannen om een nieuwe, stenen brug te bouwen. Hij krijgt de kans niet en zijn vroegere leermeester voltooit de brug, maar niet goed. Ik heb aardig wat bijgeleerd over de Middeleeuwse bruggenbouw. De pest speelt ook een hoofdrol. Caris verpleegt tot ze er bij neervalt, maar wordt tegengewerkt door de zogenaamd geleerde artsen. Aderlaten en mestcompressen, zij ziet er niks in. De eerste beginselen van de geneeskunde doen aarzelend hun intrede.

Ook in deel twee spelen grotere belangen altijd een rol op de achtergrond. Ridder Thomas Langley ontsnapt met behulp van de jonge Ralph aan de dood en begraaft een brief die het koninkrijk op zijn grondvesten kan doen schudden. Het gaat om belangen tussen de vorsten van Engeland zelf.

Kortom, ik ben fan. Het is een boek van 1100 pagina’s, het hadden er van mij ook 2000 mogen zijn. Het is hoogstens wat lastig meenemen in de trein. Volgens de laatste berichten is Follett weer aan een opvolger bezig die in 2017 uit moet komen. Het zou weer over Kingsbridge moeten gaan, in de tijd van de Tudor-dynastie. Ik ga hem zeker lezen.

Vertaling: Ans van der Graaff en Jan Smit

9047503287.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Ik had Pilaren van de Aarde van Ken Follett al eens gelezen in de versie van De Kathedraal. Hetzelfde boek, maar er is nu een vervolg opgekomen, Brug naar de Hemel. Die kende ik niet, dus ik heb het tweeluik aangeschaft en deel één herlezen.

Tot groot genoegen mag ik wel zeggen. Schrijver dezes ligt op dit moment in de lappenmand en dan is een pil van goed 1000 pagina’s geen overbodige luxe. Maar goed, het verhaal. Het is een onvervalste middeleeuwse avonturenroman. Tom Builder, een meesterbouwer, reist rond met zijn berooide gezin in de hoop werk te vinden. Hij heeft één droom, het bouwen van een kathedraal. Uiteindelijk krijgt hij een kans hiervoor bij de priorij van prior Philip van Kingsbridge.

De tegenkrachten zijn echter enorm. Een gewetenloze edelman, William Hamleigh en de abt Waleran hebben heel andere belangen, namelijk hun eigen rijkdom en macht veiligstellen. Dat gaat gepaard met gewetenloze moord, verkrachting en zelfs het platbranden van het dorp Kingsbridge zelf. Er worden concessies gegeven om stenen en hout voor de kathedraal te winnen, maar die worden ook net zo makkelijk weer ongedaan gemaakt, vaak met geweld. Prior Philip moet steeds alle zeilen bij zetten om de droom van die kathedraal in stand te houden. Geloof tegenover geweld.

Alsof de edelman en de abt niet genoeg ellende geven, binnen de priorij loopt ook niet alles even soepel. De zoon en stiefzoon van Tom Builder zijn water en vuur. Aliena, dochter van de graaf van Shiring, is ooit verkracht door William Hamleigh. Zij heeft een eed gezworen aan haar vader dat ze haar broer Richard zou helpen het graafschap op Hamleigh te heroveren. Ze is verliefd op de stiefzoon van Tom Builder, maar die is jong en kan Richard niet voorzien van wapens en paard om ridder te worden. De zoon van Tom, Alfred, kan dat wel en Aliena besluit om met Alfred te trouwen. Dat was een foutje…Kortom, genoeg voer voor intriges en ellende. Voeg daarbij het grotere toneel van koning Stephen die een oorlog voert tegen koningin Maud, met wisselende successen en evenzoveel overlopende edelen, dan heb je een breed middeleeuws toneel waar veel verhalen samenkomen.

Het is een dik boek, maar het leest makkelijk weg. Het zijn vaak korte, duidelijke zinnen. Minpuntje vind ik dat je sommige gebeurtenissen al van mijlenver ziet aankomen. Als prior Philip beschuldigd wordt van schending van het celibaat en nepotisme door het voortrekken van zijn vermeende zoon, weet je al lang wie dat gaat oplossen voor hem. Ik lees ook dat sommigen zich stoorden aan de uitgebreide uitweidingen over de kathedraalbouw. Ik had daar geen last van, het geeft aan dat de auteur zich grondig heeft verdiept in de materie. Voor mij hier geen hogere literatuur, wat geenszins een probleem is. Criterium is of ik mij heb vermaakt en dat was uitermate het geval.

Vertaling: Pieter Verhulst