archiveren

Maandelijks archief: februari 2013

77b0f7a6a582cb2593374445951444341587343

Als boekenliefhebber is de titel, De Bibliotheek van Onvervulde Dromen van Peter Manseau al veelbelovend, maar de inhoud mag er ook zijn. We hebben het over Itsik Malpesj, de zelfverklaarde grootste Jiddische dichter van Amerika. Hij is een negentiger en heeft boeken vol mémoires geschreven en zit met een bibliotheek opgescheept. 

Een katholieke jongen werkt in een immens magazijn en kan wat met die bibliotheek, maar ziet ook wat in de mémoires. Hij wil ze vertalen.

Maar daarvoor gebeurt er van alles. Kleine Itsik wordt in Rusland geboren tijdens de pogroms. Een kleine slagersdochter verricht een heldendaad en wordt Itsik’s muze. Dat komt goed uit, want Itsik is dichter en die zijn dol op muzes. Hij vlucht naar Odessa, raakt alles kwijt behalve zijn woorden en gedichten. Dat is belangrijk voor het boek, want de taal, typografie en de grenzen ervan zijn een belangrijk thema. Een kroegbaas/drukker zegt hem;

‘Nee, nee. De moraal van dit alles is’, zei Minkovski, ‘dat we slechts thuis zijn in ons alefbesj (alfabet – Koen). Elke plek waar we ons bevinden is tijdelijk. Maar onze woorden…, onze letters, dat zijn de grenzen die niet meer kunnen worden geschonden.’

Itsik krijgt in New York een baantje bij een drukker. Hij mag er zijn gedichten voordragen, komt er oude kameraden tegen en probeert zo zijn weg te vinden. Er gebeurt veel meer, maar laat ik niets weggeven.

Itsik’s verhaal wordt afgewisseld met notities van de vertaler uit het magazijn. Nuttig, want uiteindelijk komen de verhaallijnen mooi bij elkaar en ondersteunen elkaar zelfs. De slagersdochter is belangrijker dan hier weergegeven, wat ook blijkt uit de Engelse titel, “Songs for the Butcher’s Daughter” maar, alweer, ik kan er niks over zeggen.

Uiteindelijk gaat het vooral over dat wat basjert, voorbestemd is. Itsik gelooft er in en hij krijgt er een brief over:

Maar wat mezelf betreft, weet ik dat ik met mijn leven moet bewijzen dat niets voorbestemd is, niets basjert is, wil ik tegen het geweld kunnen strijden. Als ik me kan afkeren van een liefde die onvermijdelijk lijkt, is er misschien een kans dat zich kunnen afkeren van het tegenovergestelde, de haat die geen rede en geen einde lijkt te kennen.

Die brief valt Itsik rauw op het dak, hij dacht er even anders over. Hij moet berusten.

Het enige minpuntje vond ik de ontmoetingen van Itsik in Amerika. Een tikje te toevallig allemaal, maar als je daar even doorheen kijkt heb je wel een prachtverhaal in handen over een Jiddisch leven dat zich afspeelt tussen de pogroms in Rusland en een sloopgebouw in Baltimore.

Vertaling: Miebeth van Horn

9f07903b7c41c0c593258535667444341587343
Het meest afgelegen eiland ter wereld. Zo wordt Bouvet-eiland door internationale reisgezelschappen inmiddels erkend. Boudewijn Büch schreef er over als eilandgek in zijn boek Eilanden en via het verhaal van Perkamentus leerde ik dat Büch-kenner Frans Mouws er warempel een boek aan heeft gewijd met de titel Bouvetøya 54° 26′ S 3° 24′ E.

Na wat geharrewar met de Britten werd het eiland in 1926 Noors bezit. Zes kilometer lang, drie kilometer breed en het hoogste punt op zo’n 780 meter. Het is het topje van een gigantische vulkaan.

Dat zijn genoeg ingrediënten om stevig tot de verbeelding te spreken. Van de auteur, die dolgraag het eiland zou bezoeken en met de voorbereidingen bezig was. Van Büch, die bij zijn werkgever, de VARA, fondsen probeerde los te weken voor de kostbare expeditie (wat niet is gelukt), maar ook van Gerrit Jan Zwier, antropoloog, geograaf en schrijver. Hij werd uiteindelijk de eerste Nederlander die in 2006 voet op Bouvet-eiland zette. Genoeg reden voor de auteur om hem op te zoeken.

Een goede vraag is natuurlijk hoe een mens op zo’n afgelegen plek terecht komt. Zwier vertelt;

Mijn medereizigers…waren zeer rijke Amerikanen van de Travelers’ Century Club (TCC). Dat is een club waarvan de leden bijna allemaal bejaard en miljonair zijn en die de hele wereld rondreizen, niet zozeer om de wereld te zien, maar om er geweest te zijn.

Dat is natuurlijk wat wrang. Het is een heksentoer om überhaupt een bootje op het eiland te zetten. Deze TCC-mensen betalen er fortuinen voor en hebben soms geen idee hoe bijzonder het is waar ze lopen. Het lukt Zwier ook om aan land te komen en hij brengt er vier uur door. Hoe bijzonder ook, het blijft echter bij scharrelen aan de kust. Büch schrijft in zijn boek “Het IJspaleis” op lyrische wijze dat het binnenland waarschijnlijk door geen sterveling is verkend. Het biedt voer voor avontuur…

Mouws en Büch hebben over Bouvet-eiland geschreven, Zwier is er geweest. Er was, ondanks een persbericht, weing aandacht voor. Zwier;

De Nederlandse landing op Bouvet-eiland had groot nieuws moeten zijn. Maar niets van dit alles. Ik moest nota bene in België vernemen dat het, aldus een Belg, een ‘verdomde Ollander’ was gelukt om op Bouvet te landen.

Dat hebben we dan maar weer voor elkaar. Dit boek telt 21 bladzijden en dat is niet veel, maar het is een compacte samenballing van puur eilandgevoel. Bovendien is het een gelimiteerde bibliofiele uitgave die niet meer in de boekhandel verkrijgbaar is. Er zijn negenennegentig genummerde exemplaren voor de handel uitgegeven en zesentwintig geletterden voor auteur, uitgever en medewerkers. Ik kon er gelukig via Frans Mouws nog één bemachtigen, nummer 98/99, gesigneerd en met originele buikband. Zeer bedankt, Frans en Perkamentus voor de tip natuurlijk! 

b84105a5c543a945933487a5241444341587343
Ik begin rustig aan de Dierbare Herinneringen van Françoise Sagan zonder haar beroemde boek Bonjour Tristesse te hebben gelezen. Ik heb wel Houdt u van Brahms.. tot mij genomen en dat, samen met wat Wikipedia-kennis maakte mij voldoende nieuwsgierig naar dit luchtige Prive-domeindeel.

Toen ik het uit had vroeg ik mij af of dit een goed boek was, maar ik moest mij even herpakken. Ik nam wat aantekeningen erbij en wat mij toch het meest bijblijft aan dit boek zijn de portretten van de mensen die Sagan heeft ontmoet. Billie Holiday, Tennessee Wiliams, Rudolf Noerejev, Orson Welles, Jean-Paul Sartre, het zijn stuk voor stuk mooie beschrijvingen van karakters die Sagan ergens in haar hedonistische levensstijl heeft ontmoet.

En wild was het. Snelle auto’s (in 1957 sloeg ze met haar auto over de kop en bleef 36 uur bewusteloos), drank en drugs en gokken. Uren bracht ze door in casino’s en ze vertelt erover:

Ik moet eerlijk bekennen dat het heel aangenaam was. Engelsen zijn, zoals men weet, de beste spelers van de wereld, en ze lijken er werkelijk opgewekt van te worden…intussen verdween mijn ene stapeltje fiches na het andere onder algemene onverschilligheid, inclusief de mijne.

Sagan presteerde het om 80.000 pond te verliezen op een avond, grof in te zetten en de tent met 50 pond schuld te verlaten. Op het randje dus. Het komt verder ook allemaal op haar pad. In de Verenigde Staten wordt zij uitgenodigd door de schrijver en dramaturg Tennessee Williams. In zijn kielzog de schrijfster Carson McCullers. Nu zowat vergeten, maar haar “Ballade van het trieste café” staat inmiddels op mijn wensenlijst.

Dan is het Tennessee Williams, later is het Orson Welles. Ook zo’n markant figuur die zij niet kan weerstaan:

Ik ken geloof ik niemand die even sterk als hij een geniale indruk wekt, zozeer straalt hij iets mateloos uit, iets levends, iets fataals, iets onherroepelijks, iets van cynisme en gepassioneerdheid. Ik raakte alleen even in paniek toen hij ons plotseling voorstelde een uur later te vertrekken…naar Valparaiso. Dus liep ik naar de deur om mijn paspoort te halen (en voor de tweede maal een echtelijke woning in de steek te laten, met een kind, een hond en een kat…eenvoudigweg omdat Welles onweerstaanbaar was en het volkomen vanzelf sprak dat al zijn wensen dienden te worden vervuld).

Ontroerend is het portret van Jean-Paul Sartre en de ontmoetingen die zij met hem heeft. Hij is dan al blind en goeddeels verlamd. Sartre, die volgens zeggen al vijftig jaar lang tien uur per dag schreef, kon dat niet meer en dacht zelfs om er een einde aan te maken.

‘Maar uiteindelijk heb ik het niet eens geprobeerd. Ik was mijn leven lang zo gelukkig geweest…dus ben ik maar uit gewoonte gelukkig gebleven’

Wat fijn dat ik zijn biografie nog moet lezen. Sagan heeft mij een mooie opmaat gegeven.

Vertaling: Greetje van den Bergh

2a8ab71133472f6593251485241444341587343
Als Boudewijn Büch non-fictie schrijft vind ik dat per definitie enthousiasmerend. In dit geval over Eilanden en het is wat mij betreft weer raak. Ik heb niet de laatste editie gelezen, maar dat doet er eigenlijk niet toe. Büch geeft zelf al aan in zijn boek dat alles draait om het eilandgevoel. De kaartjes in het boek zijn geografisch niet helemaal correct, ze dienen uitsluitend ter oriëntatie.

Dat eilandgevoel druipt van het boek af. Büch noemt zichzelf islomaan of nesomaan, een bijna ziekelijke liefhebber van eilanden. Het is ook niet te doen. Eilanden komen en gaan, het zijn er vele tienduizenden. Er wordt eindeloos getwist over politieke macht en oude rechten op eilanden. Landen vliegen elkaar er regelmatig over in de haren. De auteur zegt hierover:

…wat ik mij de laatste jaren steeds meer heb afgevraagd is dìt: is staatkundige en economische onafhankelijkheid nog wel mogelijk voor sommige eilandjes en archipels? Ik meen helaas van niet…Eilanden zijn altijd de klos. Onafhankelijke eilandjes of eilandstaatjes hebben in ‘de nieuwe wereldorde’ …geen nut, bestaansrecht of eilandvreugde meer. Het is treurig, maar wáár. Ofschoon ik mij het liefst die oude, mooie en idealistische insulaire nostalgie voor ogen zou hebben willen houden, weet ik inmiddels van een wereld die anders en volkomen wreed is.

Zo schreef Büch in 1991. Hij moest zich nog behelpen met atlassen (die hij in overvloed bezat) en blogger Perkamentus laat in zijn bespreking mooi zien dat Boudewijn niet altijd even nauwkeurig is in zijn beweringen. Het stoort mij hier overigens niet, Büch gaf al aan dat het vooral om het insulaire gevoel gaat en dat komt ruimschoots over. Büch zou zijn vingers aflikken bij de zegeningen van Google Earth, waar je moeiteloos meesurft naar de kleinste eilandjes in het boek.

Dan de eilanden. Ik wist zo weinig van Bouvet, van Das, van St. Pierre et Miquelion, van Diu, van Niihau en ga zo maar door. Het piepkleine eilandje Clipperton, zo’n 3000 kilometer ten westen van Panama-stad bijvoorbeeld. Frans bezit en vernoemd naar een piraat. Er huisden Britse strontscheppers (goed, de guano werd geëxploiteerd) welke tijdens de Eerste Wereldoorlog samen met een regiment Mexicanen een beetje vergeten werden. Zij stierven een nare hongerdood.

Niihau dan, een eiland uit de Hawai-eilandengroep. Het is privébezit en niet toegangelijk voor bezoekers, tenzij op uitnodiging. Er zijn geen wapens en er is geen misdaad. Tot er een Japanner een noodlanding maakte. Die waande zich oppermachtig met zijn schiettuig. Een kostelijk fragment:

De Jap begon in zijn eentje een schrikbewind. Een…Niihauer werd door de bezetter in zijn buik en in zijn dij geschoten. Hij bleef er betrekkelijk rustig onder. Totdat de Jap hem, ten derde male, in de lies schoot. De inboorling werd verschrikkelijk kwaad, pakte de Jap bij de nek en een been en smeet hem tegen een muur dood. Vervolgens wandelde de held op zijn gemak naar het dorp om zich te laten verzorgen.

Inmiddels is dit incident op internet na te lezen. Het boek staat vol met weetjes over obscure eilandjes, maar ook over Jamaica, Mauritius en Tonga. Ik wist niet hoe snel ik een beeltenis moest opzoeken van de vriendelijke reuzin-koningin van Tonga, de nog altijd betreurde Queen Salote. Je leest en je wilt meer weten, zien en opzoeken. Dat heb ik altijd bij Büch. Heerlijk, zo’n interactief boek.

download

H.M. Queen Salote of Tonga en H.M. Queen Elisabeth, 1953

cec844d9de00630592f62755251444341587343
Karakter van Ferdinand Bordewijk is een prima boek. Het verhaal is redelijk eenvoudig, dus even in het kort. Jacob Willem Katadreuffe wordt geboren uit een one-night-stand van deurwaarder Dreverhaven met zijn dienstbode, Joba. Joba gaat bij Dreverhaven weg en wenst geen hulp of huwelijk van hem.

Zij voedt haar zoon alleen op. Katadreuffe is een jongen van het volk, maar heeft, u raadt het al, karakter. Hij gaat een avontuur aan als winkelier, raakt failliet, maar vindt een baan bij een advocatenkantoor. Daar weet hij zich op te werken tot advocaat, met ijzeren vastberadenheid.

Het mooie van dit verhaal is zijn verhouding tot zijn vader. Die lijkt zijn zoon op alle mogelijke manieren tegen te werken. Hij zit achter zijn faillissement aan als deurwaarder, leent hem geld om het later direct op te eisen, net voor een belangrijk examen, kortom, hij gaat meedogenloos te werk. Ten opzichte van iedere schuldeiser en ook ten opzichte van zijn zoon. Dat gaat ongeveer zo, als Katadreuffe geld komt lenen van zijn vader voor zijn studie:

– Zo, meneer schijnt op andere gedachten gekomen. Wil hij nu geld lenen van de woekeraar?
– Ja, zei Katadreuffe. Hij dacht even na en vervolgde:
– Ja, ik wil u trotseren. Als u mij daartoe in de gelegenheid stelt dan wil ik het tegen u opnemen.
Dreverhaven sloot zijn ogen opnieuw. Dat was ras, die jongen toonde karakter. En hij vroeg toonloos, alsof hij sprak in zijn slaap:
– Hoeveel?

Katadreuffe had uitgerekend dat hij er met tweeduizend gulden zou kunnen uitkomen…
– Bedenk wel dat als ik je vandaag leen ik je morgen je nek kan breken.

Dreverhaven lijkt daar ook alles aan te doen maar Katadreuffe wijkt niet. Op het advocatenkantoor werkt hij zich op en vindt hij medestanders, met name bij zijn baas, Mr. Stroomkoning. Die heeft vertrouwen in hem, net als juffrouw Te George, de enige vrouw met wie hij een gesprek kan voeren. Met zijn moeder is dat veel moeilijker. Zij heeft ook karakter en dat staat hen ook wel eens in de weg. Ze begrijpt dat haar zoon een verhouding met Te George heeft laten schieten:

Haar berisping ergerde hem, zo deed ze altijd. Ze zweeg wanneer hij graag een antwoord hoorde, en, wilde hij eens zwijgen, dan viel ze er tussen met een hatelijkheid. Altijd, altijd irriteerde ze hem. Hij zei het. Ze antwoorde droog:
– Dan moest je ook niet zo dom wezen…Kom, we gaan, ik krijg het koud.

De stijl van Bordewijk is in het algemeen nuchter en to-the point. Daarom viel me het volgend stukje op, nadat Katadreuffe juffrouw Te George nog eens bij toeval tegenkwam. Bordewijk wordt zowaar een beetje lyrisch:

Maar de diamant van het onderhoud met Lorna te George borg hij weg, want wat de edelstenen van het zieleleven betreft is elk mens een vrek; hij bekijkt ze eenzaam in de bankkluis van zijn hart, bij het licht van zijn herinnering.

Voilà, als dat niet mooi is. Als Katadreuffe zijn vader voor het laatst opzoekt hebben we zo’n beetje een afgerond geheel waarvan ik niet zou weten waarom u het niet zou moeten lezen. O ja, net als in zijn verhaal Bint voert Bordewijk weer een aantal mooie namen op, zoals Rentenstein, De Gankelaar, Piaat, Kalvelage enzovoort. Dat verhoogt voor mij alleen de feestvreugde.