archiveren

Italië

9048813107.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
De leeuw van Toscane is het verhaal van de legendarische Italiaanse wielrenner Gino Bartali, opgetekend door Aili & Andres McConnon. Legendarisch, omdat hij zijn wedstrijden reed net voor en na de Tweede Wereldoorlog en een nog steeds ongeëvenaarde prestatie neerzette. Hij is tot nu toe de enige wielrenner die de zwaarste wielerwedstrijd, de Tour de France, met een tussentijd van 10 jaar wist te winnen; in 1938 en opnieuw in 1948. Daar waren redenen voor en er zat een hele lading achter, wat dan weer de aanleiding is voor dit boek.

Het is geen dik boek, ruim 260 pagina’s, en daarmee geen uitputtende biografie van Bartali. Toch begint het verhaal in zijn vroege jeugd waarin al vroeg bleek dat Gino talent had voor de fiets;

Al snel werd duidelijk dat Gino de sterkste van de groep was. Maar pas toen hij zijn kwaliteiten kon gaan bewijzen tegenover echte renners, besefte hij dat hij anders was, bijzonder zelfs….’Hoewel zij perfecte fietsen hadden, wonnen ze niet altijd, ook al leken onze fietsen nog het meest op hotsende paardenkarretjes. Bij een klim tegen mij verloren ze zelfs vaak,’ vertelde Gino.

Tegen de wil van zijn ouders in gingen Gino en zijn broer wielrennen. Hoewel zijn broer dat met de dood moest bekopen ging Gino door en boekte succes. Ondanks, zou je haast zeggen, de trainings- en voedingsadviezen van die tijd. Die stamden nog deels uit midden 19e eeuw;

In 1869 adviseerde een Franse arts zelfs aan wielrenners…om tijdens de race om de twintig à vijfentwintig kilometer af te stappen om wat te eten en te drinken, liefst een biefstuk met wat glazen madeira of zoete witte wijn erbij.

Bartali ontwikkelde een wat onorthodoxe stijl van wielrennen, waarbij hij om de haverklap in de aanval ging om zijn tegenstanders volledig uit te putten. Toch werkte dat voor hem en de overwinningen werden groter en talrijker.

Uiteindelijk won hij de Giro d’Italia en werd er druk op hem uitgeoefend om, ondanks de longontsteking die hij daarbij opliep, ook de Tour De France te gaan rijden. Hij liet zich overhalen maar zou hem niet uitrijden door een val in een rivier. Hij wilde wel, maar moest zich van overheidswege terugtrekken want Italië brengt natuurlijk louter winnaars voort.

Dat laatste kwam uit de koker van Mussolini die inmiddels aan de macht was. Die machthebbers gingen zijn wielerkalender bepalen en ondanks zijn droom om als eerste de Giro en de Tour in één jaar te winnen mocht hij het daaropvolgende jaar in 1938 alleen met de Tour de France meedoen. En er werd verwacht dat hij hem won ook. Winnen deed hij en de manier waarop dit beschreven wordt vind ik één van de grote charmes van dit boek én van het wielrennen uit die tijd.

Uiteraard waren er geen strakke asfaltwegen maar was het afzien in ontzettend lange etappes. Na zijn winst weigerde hij om die winst ten gunste van het fascistische regime aan te wenden en daarom kreeg hij geen groots onthaal in Italië.

De oorlog brak uit. Bartali was inmiddels getrouwd en had een zoon en ging in dienst werken als fietskoerier. Zo kon hij zijn vorm een beetje behouden, maar hij ging tevens als koerier werken voor de Joodse gemeenschap. Weinige dingen waren in de oorlog belangrijker als identiteitsbewijzen en de papieren daarvoor vervoerde Bartali in het frame van zijn fiets. Met gevaar voor eigen leven, want bij ontdekking was executie een reële mogelijkheid.

Na de oorlog pakte hij het wielrennen weer op maar in Italië is het onrustig. De christendemocraten winnen de verkiezingen van de communisten en er wordt een aanslag gepleegd op een communistenleider. Totale chaos dreigt.

Bartali heeft zijn zinnen gezet op de Tour de France uit 1948. Zijn grootste rivaal, uit die tijd, Fausto Coppi, doet niet mee maar hij zal moeten afrekenen met een contingent jonge en sterke Franse wielrenners. Bovendien kreeg hij een belangrijk telefoontje van de Italiaanse premier De Gasperi;

‘Denk je dat je de Tour wint? ‘
‘Nou ja, we moeten nog een week. Maar ik ben voor negentig procent zeker dat ik morgen de etappe win.’…
‘Je hebt gelijk. Jullie moeten nog een week. Maar doe je uiterste best. Dat zou voor iedereen hier heel erg belangrijk zijn.’
‘Hoezo?’
‘Omdat de situatie hier behoorlijk chaotisch is,’ zei De Gasperi.

Alsof het lot van het land op de schouders van de oude Bartali wordt gelegd. Maar hij gaat er vol voor en opent de jacht op zijn Franse concurrent Robic;

Gino’s benen gingen als zuigers op en neer en hij liep op hem in…Jakkerend over de door het naar beneden komende water vernielde weg passeerde Gino hem. Robic was nu zo opgebrand dat hij er niets meer tegen in kon brengen. Integendeel, hij keek Gino aan met een blik die weet dat zijn lot bezegeld is.

U merkt, de schrijfstijl is ook niet vrij van enige dramatiek maar dat past prima bij dit boek. Bartali zou inderdaad de Tour winnen en het voert te ver om te zeggen dat hij daarmee alle spanning in Italië uit de lucht haalde, maar het zorgde voor enige verlichting. De schrijvers van dit boek geven aan talloze interviews voor dit boek te hebben gehouden en uitgebreid bronnenonderzoek te hebben gedaan en staan in voor de uitspraken zoals ze in dit boek staan. Dat moeten we dan maar aannemen want er staat geen literatuurlijst in, maar het zorgt in ieder geval voor een prima leesbaar en heroïsch verhaal over een bijzonder mens.

Lees ook de prima bespreking van Bettina hier.

Vertaling; Pon Ruiter, Jevgenia Lodewijks en Paul Heijman

IMG_7071 (002)
Het Romeinse Carnaval van Johann Wolfgang von Goethe is een klein boekje van 57 pagina’s en eigenlijk een deel van zijn beroemde Italiaanse reis. Daarover is een boek uitgegeven en dat heb ik gelezen, maar dat is een flink aantal jaren terug en daarom is het leuk dit nog eens opnieuw te lezen, maar ook om een andere reden. Dat leg ik uit.

Ik kwam dit boekje tegen omdat ik een aantal boeken over Goethe las en dan doe ik gewoonlijk wat research. Zo stuitte ik op een originele uitgave van Das römische Karneval bij een uitgeverij uit Bazel, waarin de prachtige etsen mij opvielen van Melchior Kraus, naar tekeningen van Georg Schütz. Dat was voor mij de reden om dit boekje aan te schaffen, want die afbeeldingen staan er ook in. Het origineel is overigens nog te koop in Bazel, u dient er € 58.000,- voor af te rekenen.

Goethe doet in dit boekje gedetailleerd verslag van de carnavalsdagen in Rome. Die spelen zich voornamelijk af op en rond de Via del Corso. Goethe woonde aan deze straat en het dankt zijn naam aan de paardenrace ‘La Corso dei Barbari’. Met carnaval staat de Corso vol met tribunes en wacht iedereen op het “Teken van algehele Vrijheid”;

Zo wordt elke dag het blij gespannen afwachten gevoed en onderhouden, tot ten langen laatste een klok op het Capitool, kort na het middaguur, het teken geeft, dat het van nu af aan toegelaten is onder de vrije hemel uitbundig en dwaas te doen.

Wat dan volgt is een grote maskerade. Soms hybride, waar mannen vrouwen zijn en andersom, maar er duiken ook hansworsten op die hun eigen koning kiezen. De ‘quacqueri’ (kwakers, door hun kostuum gekenschetst als recht in de leer zijnde femelaars) zijn alom aanwezig en jongemannen worden belaagd door dames (dat wil zeggen gemept met bezempjes) waartegen ze zich niet kunnen verweren. Doen ze dit in alle ernst wel dan hebben ze een probleem, want elke wacht en wachtpost heeft orders de dames bij te staan.

Noorderlingen als Goethe worden ook op de hak genomen en schilders die naar Rome zijn gekomen om de stad te vereeuwigen worden door iedereen nagedaan. Mensen bekogelen elkaar met suikergoed, maar ook met krijt en gips, waardoor menigeen van top tot teen wit en grijs eindigt.

Hoogtepunt van het carnaval is de paardenrace. Het is leuk om deze uitgave (waarvan ik niet weet wanneer deze is uitgegeven) te vergelijken met mijn uitgave van de Italiaanse reis (Uitgeverij Boom, derde druk 2002). Ter vergelijk;

Deze uitgave; Een of twee paarden zijn gewoonlijk op kop en die spannen hun uiterste krachten in. Spijts uitgestrooide <puzzolane>, springen gensters uit de straatstenen: de manen fladderen, het klatergoud ruist en men heeft ze pas bemerkt, of ze zijn voorbij.

Uitgave Boom; Enkele paarden zijn doorgaans vooruit en spannen zich tot het uiterste in. Hoewel er puzzolaanaarde is gestrooid, slaat het plaveisel vonken, de manen fladderen in de wind, het klatergoud blikkert, en amper krijgt men ze in het oog of ze zijn alweer voorbij.

Het is een gevaarlijke race en Goethe is getuige van ongelukken. ’s Avonds volgt er een ander ritueel. Er worden overal kaarsen voor de ramen gezet en het is de bedoeling dat deze worden uitgeblazen dan wel beschermd worden daartegen. De gangbare kreet daarbij is “Sia ammazzato, che non porta moccolo!” ofwel “Hij worde vermoord die geen stompje kaars draagt!”. Buren belagen elkaar en zoons hun vaders.

Goethe beschrijft het allemaal kleurrijk en hij komt zelfs tot een soort eindconclusie. De enge (als in nauwe), lange, overvolle straat doet hem zelfs over het leven op deze aarde nadenken. Hij schrijft;

Mogen we dan verder doorgaan met meer ernst te spreken dan dit onderwerp lijkt toe te laten? Dan noteren we nog dat de meest intense en de hoogste genoegens zoals het zicht van voorbijvliegende paarden, slechts een oogwenk duren, amper een ogenblik genot verschaffen…Verder, dat vrijheid en gelijkheid slechts midden een waanzinnige roes kunnen gesmaakt worden. Tenslotte, dat de hevigste geneugten eerst dan tot vervoering leiden, wanneer zij heel dicht bij gevaar komen te liggen, om achtereenvolgens en te samen in angst en in vreugde, in vreugde en in angst gulzig te zwelgen.

Overigens is deze uitgave blijkbaar tot stand gekomen door medewerking van een bibliofiel, die volgens de uitgeverij een exemplaar van deze uiterst zeldzame prachtuitgave ter beschikking stelde om het te reproduceren.

Vertaling; R. Harteel

902958727X.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
La Superba van Ilja Leonard Pfeijffer is een verfrissend boek. Het is een roman over de havenstad Genua, ofwel La Superba (De Hoogmoedige). Het is ook een roman over liefde, maar vooral over fantasie en verbeelding. Dat wordt prachtig gebruikt door de auteur door het hele boek heen.

Het begint al met de vondst van een geamputeerd vrouwenbeen. U leest het goed. Hij neemt het mee naar huis en er wordt een prachtige vrouw bij gefantaseerd, waardoor hij prompt zijn DNA op het been achter laat. En dat was geen wangslijm. Hij ontdoet zich van het been en later in het boek vernemen we meer over de herkomst.

Pfeiffer beschrijft de ontelbare kleine steegjes en pleintjes van Genua waar de leeglopers en de hoertjes huizen, onnavolgbaar bezongen door volkszanger Fabrizio de Andrè in het lied Via del Campo. Hij is geobsedeerd door het mooiste meisje van Genua, serveerster van de Bar met de Spiegels. Daar schrijft hij zijn roman en ontmoet hij markante figuren zoals Rashid de rozenverkoper, of de vulgaire Monia waarvan Pfeiffer hoopt dat ze hem van geld kan voorzien.

Geld waarvoor? Samen met een regisseur wil hij een theater kopen. Alleen wordt hij hierbij opgelicht en krijgt hij een rechtszaak aan zijn broek van de machtigste advocaat uit Genua. Of hij een kleine zes ton kan overmaken. Het zijn mooie avonturen. In twee prachtige intermezzi vertelt hij de verhalen van Don en Djiby. Don is een Engelsman die al even in Genua woont, vol sterke verhalen zit en op het terras zijn einde vindt. Djiby is een Senegalees die het schrijnende verhaal vertelt van zijn onwaarschijnlijke reis naar Italië. Don kon niet terug, verstrikt in zijn eigen verhalen en Djiby kon niet terug. Hij spiegelt het thuisfront voor dat hij het heeft gemaakt en moet ook naar zijn fantasie leven.

Zo worden portretten afgewisseld met zeer wereldse gebeurtenissen, zoals een hilarisch bezoek aan een pornobioscoop of een bijna tastbare beschrijving van de hitte in Genua:

De hitte van augustus is vloeibaar…Het water van de zee dat verdampt, kan geen kant op. Direct achter de stad zijn de bergen…Hier word je in hete waterdamp gaar gestoomd. Vanuit de bergen ziet dat er uit alsof er een mist hangt boven de stad. Maar in de stad zelf zindert de zon. De mist is de lucht die we ademen. In de stad staat dit weer bekend onder de spookachtige naam macaia…Macaia is gemaakt van de zuchten van de Genuezen. De hitte van augustus is vloeibaar. Je strekt je erin uit als in een dampend ligbad en je dompelt je erin onder. Je zwemt door de stegen van de stad. De warmte is tastbaar. Zij stroom tussen je vingers door en langs je huid terwijl je drijft op haar trage golven…Zo zwem ik glimlachend met minieme gebaartjes kleine rondjes door de stegen. Ik hoef niet naar zee om te zwemmen.

Dat leest heerlijk weg zoals heel het boek heerlijk weg leest. Rode draad is de verbeelding en de fantasie die overal in terugkomt. Hij geeft het zelf aan;

Natuurlijk is het zo dat ik Genua heb verzonnen…Je zult haar nooit zo zien zoals ik haar zie, tenzij ik je vertel hoe je haar moet zien.

Daarom is het ook een roman en geen non-fictie. Uiteindelijk wordt het verhaal prachtig rond gemaakt en blijkt de schrijver verwant aan Don en Djiby. Hij kan ook niet terug en sterker nog, uiteindelijk wordt hij zelf De Hoogmoedige.

 

5f213c0d74d6012597256566a51444341587343
Het lezen van een autobiografie brengt altijd dat ene risico met zich mee. Wordt het niet te mooi voorgesteld, worden de “nasty little details” niet vermeden om een fraai en gepolijst levensverhaal te vertellen? Dat gevaar ligt om de hoek bij Ieri, Oggi, Domanide autobiografie van Sophia LorenWaarom dan toch het boek gekocht? Omdat het één van de laatste grote (ja, ook bloedmooie) actrices is die nog films maakten in de jaren vijftig en zestig, die met grootheden als Charles Chaplin, Gregory Peck, Cary Grant, Clark Gable en Marcello Mastroianni heeft gewerkt. Die een inkijkje kan geven in dat tijdperk van toen. Dat is ten dele gelukt.

Het verhaal begint wat gladjes. Voor Kerstavond struint La Loren door een kistje met allemaal foto’s en briefjes van vroeger. Aan de hand daarvan herinnert zij zich van alles en blikt zo terug op haar leven. Dat wordt zo redelijk chronologisch aan ons verteld, met af een toe een kleine terugkeer naar het heden.

Haar vader is een adelijke klaploper die ze nooit ziet. Haar moeder is iemand die door de geboorte van haar kinderen haar eigen dromen van beroemd zijn op moet geven. Sofia (zonder “ph” nog) wordt grotendeels door opa en oma opgevoed. De oorlog was spannend, schuilen in treintunnels voor de bombardementen en af en toe grote honger. In Napels gaat ze naar de toneelschool en in 1950 komen de eerste rolletjes. De eerste grote productie waarin ze een rolletje speel is Quo Vadis? Haar moeder, Carlo Pedersoli (‘Bud Spencer‘) en Elizabeth Taylor doen ook mee. Via de fotoromans krijgt ze de eerste hoofdrollen in 1952. Net daarvoor, in 1951 ontmoet ze haar toekomstige echtgenoot, Carlo Ponti, dan al een gearriveerd producent en 22 jaar ouder dan zij.

Wat volgt is een lange rij van films waar ze in speelt. De relaties met de groten der aarde komen allemaal voorbij (zo was zij goed bevriend met Michael Jackson). Met sommigen bouwt ze een band op, anderen vallen tegen. Cary Grant doet haar, ondanks Ponti, doodleuk een huwelijksaanzoek. Marlon Brando blijkt losse handjes te hebben en krijgt met een een furieuze Loren te maken. Mooi is de anekdote over John Wayne in een Libische woestijn:

Slechts één keer vertoonde de mythe die hij was een paar barstjes. Op een dag viel hij van zijn paard – wie had ooit gedacht dat dát zou kunnen gebeuren? – en brak zijn enkel. We hadden verwacht dat hij zijn pijn zou wegslikken met whisky. In plaats daarvan begon hij te schreeuwen als een gek. Wij keken hem met grote ogen aan, verbaasd dat we de mens achter de held te zien kregen.

De wereldwijde successen komen en ze wordt overladen met prijzen. Toch worden ook de moeilijke periodes niet geschuwd. Loren vertelt over de twee miskramen die ze heeft gehad, de vervolging voor bigamie van haar echtgenoot (zijn scheiding in Mexico was niet rechtsgeldig in Italië) en de veroordeling voor belastingontduiking van Loren zelf. Hiervoor kreeg ze dertig dagen cel, waarvan ze er zeventien heeft gezeten en de rest onder huisarrest heeft volbracht. Overigens is zij hier later van vrijgesproken. Heftiger was de ontvoeringspoging die haar man te verduren kreeg en de overval in New York waarbij Loren zelf een pistool op het hoofd kreeg:

‘Dit is allemaal rotzooi…De ring, ik wil de ring, die van de tv…’ Eindelijk besefte ik het afschuwelijke misverstand en vervloekte ik mijn ijdelheid. Tijdens een langdurig interview dat ik en Marcello een paar avonden eerder met David Frost hadden gehad, had ik gepronkt met een opzichtige diamant, eveneens van Van Cleef & Arpels, die ik echter meteen had teruggebracht. En nu zette dat nutteloze sieraad, dat zo rond de vijfhonderdduizend dollar waard was, mijn leven en dat van mijn zoontje op het spel.

De tol van de roem, blijkbaar; gelukkig loopt het goed af. Maar voldoet het boek aan mijn verwachtingen? Ten dele dus. Het is aardig om te lezen over al die sterren van het witte doek, hun (on)hebbelijkheden en onzekerheden. Toch heb ik inderdaad het gevoel dat het verhaal te netjes is. Loren schittert, heeft moeilijke tijden gekend natuurlijk, maar het loopt mij wat te vloeiend allemaal. Zij was niet altijd de makkelijkste, zag er zelfs geen been in om de kerk te schofferen met haar gewaagde outfits. Het moest wel zoals mevrouw het beliefde. Die kant komt niet naar voren in het geheel, maar goed, dat verrast mij dus ook niet. Het is voor mij een groot actrice waarvan ik het verhaal toch graag las.

Vertaling: Edwin Krijgsman en Els van der Pluijm