archiveren

Maandelijks archief: oktober 2020

9029509910.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
De roman Kolja van Arthur Japin gaat over een doofstomme jongen van acht jaar, waar de broers Modest en Pjotr Iljitsj Tsjaikovski zich over ontfermen. Als muziekliefhebber ben ik dan geïnteresseerd, temeer omdat de tekst op de achterkant mij vertelt dat, als de componist Pjotr Iljitsj overlijdt, Kolja direct twijfelt aan de officiële doodsoorzaak.

Om het even kort uit te leggen; Tsjaikovski zou officieel overleden zijn aan cholera. Daar bestaan echter gerede twijfels over. Er heerste in die tijd een cholera-epidemie en de voorschriften waren bekend en vrij strikt. Eén daarvan was dat je alleen gekookt water drinkt. Tsjaikovski zou in een onbewaakt ogenblik toch ongekookt water uit een glas hebben gedronken, hetzij in een gerenommeerd restaurant, hetzij (of nogmaals) thuis.

Terug naar het verhaal. Kolja, of Nikolaj Hermanovitsj Konradi, is de zoon van gegoede ouders en doofstom. Modest Tsjaikovski, de broer van componist Pjotr Iljitsj, wordt door de ouders aangezocht om hem te leren lezen en schrijven. Hij moet immers ooit de landerijen bestieren en dan zijn die vaardigheden onmisbaar.

Kolja wordt meegenomen naar Lyon in Frankrijk, waar het echtpaar Hugentobler een instituut drijft waar dove, doofstomme en blinde kinderen geholpen worden om beter te functioneren. Zij hanteren daarbij strenge methodes, maar hebben vaak succes, onder meer met Kolja. Hij leert praten en andere mensen verstaan door hun lippen te lezen.

Dit verhaal waarin de jeugd van Kolja centraal staat, wordt verteld door aantekeningen van Modest Tsjaikovski. Het wordt afgewisseld met het verhaal uit het heden, waarin Pjotr Iljitsj net is overleden en waarin Kolja de verhalen die hij daarover te horen krijgt niet vertrouwt. Hij gaat op onderzoek uit.

Hij informeert bij de lijfarts van Tsjaikovski, bij vrienden en bij de jaargenoten van De School voor Jurisprudentie waar Tsjaikovski heeft gestudeerd. Met name die jaargenoten blijken een illustere club en Kolja heeft het gevoel dat daar zaken zijn afgesproken die onder de pet moeten blijven. Ook gaat hij langs bij Diaghilev, de latere beroemde balletimpressario en een toenmalige vriend van Tsjaikovski. Samen hebben ze het over de dood van ‘Petja’;

‘Dat hele choleraverhaal, hoort u daar zelf dan helemaal niks geks aan?’
‘Ik moet toegeven…er is aan de hele zaak steeds meer wat ik niet snap.’
‘Dat zou ik denken! Waarom zou hij bijvoorbeeld uit een kan drinken? Hebt u Petja ooit zonder zijn mineraalwater gezien, zonder zijn eeuwige Vichy? …Ongekookt water nog wel, en dat in deze tijd, iets wat sowieso geen enkel restaurant op tafel zou durven zetten.’

Diaghilev is één van de wenigen die zijn twijfel ook uitspreekt. Kolja krijgt voor de rest te horen dat hij het moet laten rusten, wat hij niet doet uiteraard.

De verhaallijn uit het verleden gaat zover tot Kolja kan lezen, praten en schrijven en steeds zelfstandiger wordt. Zijn vader is inmiddels gescheiden van zijn moeder en overlijdt. Zijn moeder is niet meer blij met het contact van Kolja met de broers Tsjaikovski die inmiddels bij Kolja op zijn landgoed verblijven. Kolja wordt zelf ook opstandig. Hij ruziet vaker met Modest;

‘Zoals jij mijn verlangen naar woorden hebt gewekt. Zoals wij daarvoor hebben gezwoegd! Was ik gelukkiger geweest als ik in mijn isolement gebleven was en nooit van woorden had geweten, is dat wat je nu probeert te zeggen?’
‘Niet alles draait altijd alleen om jou.’
‘Wel in jouw leven. Je woont in mijn huis, je leeft van mijn geld, moet je nu je inspiratie ook nog uit mij zuigen?’

Er komt een verwijdering en dat gaat zover dat hun wegen scheiden.

In het heden worden voorbereidingen getroffen voor de begrafenis. Kolja komt via zijn onderzoek te weten in welke richting hij het moet zoeken. Er zijn brieven geschreven waarmee Tsjaikovski problemen kan krijgen. Dat heeft te maken met de homoseksuele leefstijl die hij er op nahoudt en die zomaar kan leiden tot een verblijf in een werkkamp in Siberië. Voor hem, maar ook voor zijn partners. Hij geniet bescherming door de tsaar, maar er speelt nog meer waardoor die bescherming in dit geval weinig helpt.

Daarvoor moet u vooral zelf het boek lezen. Wat Japin knap doet, zoals ook in zijn roman Vaslav, is dat hij feiten met fictie vermengt. Bekende gebeurtenissen zoals de dood van Tsjaikovski laat hij zien vanuit het gezichtspunt van een persoon die ook heeft bestaan, in dit geval Kolja. Wij weten dat zijn dood vraagtekens oproept tot op de dag van vandaag. Japin schetst daar een verhaal omheen van hoe het gegaan zou kunnen zijn en is daar wat mij betreft in geslaagd. Ik neem het gewoon voor waar aan.

9403196203.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
De Donau is de op één na langste rivier van Europa die ontstaat in het Zwarte Woud in Duitsland en die via de Donaudelta uitmondt in de Zwarte Zee. De Italiaanse schrijver, vertaler en filosoof Claudio Magris heeft, volgens de beschrijving, een moderne odyssee langs het kloppend hart van Centraal-Europa geschreven. Hij volgt de loop van de rivier, van Duitsland via Oostenrijk en Hongarije, de Balkan, Roemenië en Bulgarije en zoekt uiteindelijk naar de definitieve monding in de Zwarte Zee.

Het is geen reisbeschrijving alleen, het is een ontmoeting met plaatsen, mensen, gebeurtenissen en verhalen die hij tegenkomt. Soms dingen die Magris meemaakt onderweg, soms puttend uit zijn kennis. Hij begint echter met een staaltje aardrijkskunde, want waar ontspringt de Donau nu precies? Daar begint het gedonder al, want dat is nog niet zo makkelijk. Twee plaatsen maken er aanspraak op en er is zelfs een verhaal dat de rivier doodgewoon bij een kraan begint die men niet dicht krijgt.

Vervolgens gaat Magris op pad en komt bij Ulm in de Duitse deelstaat Baden-Württemberg. Hier wordt de Donau bevaarbaar, maar Magris staat vooral stil bij de overgave aan Napoleon van de Oostenrijkse generaal Mack. ‘De ongelukkige Mack’, over wie Tolstoj schrijft in Oorlog en vrede. Als dan ook de Oostenrijkse schrijver Grillparzer wordt opgevoerd met zijn opmerkingen over Napoleon (hij was fel aanhanger) heeft u een indruk van hoe Magris te werk gaat in dit boek. Personen worden niet aangekondigd, u weet maar wie Grillparzer is of u zoekt hem op.

Toch houd ik daar van. Het doet mij inderdaad veel opzoeken en ik raak dan wel bij zo’n boek betrokken. Als ik lees dat in Passau drie rivieren samenkomen, waaronder de Donau uiteraard, zoek ik Passau op en wil weten hoe die stad er bij ligt. Magris legt uit waarom de rivier daar verder gaat als Donau, terwijl de rivier de Inn daar breder, dieper en rijker aan water is dan de Donau en bovendien een langer traject achter de rug heeft.

Ik leer aardig wat bij van zo’n boek. In Linz aangekomen lees ik dat volgens de overlevering daar het geboortehuis van ‘Marianne Willemer geboren Jung, ofwel Goethes Suleika’ zich daar bevindt. Lezers van mijn blog weten dat ik een warme belangstelling voor Goethe heb en Suleika is mij bekend, maar waar ik nooit bij stil heb gestaan (over overheen heb gelezen, kan ook), is dat deze Marianne een paar gedichten heeft geschreven die Goethe heeft opgenomen in zijn dichtbundel Westöstlicher Divan.

Wenen komt uitgebreid aan bod natuurlijk. Omdat een componist ooit iets heeft geschreven over een mooie, blauwe Donau (die allesbehalve blauw is), maar ook vanwege de veel leukere verhalen over het beeld van de dichter Altenberg die al jaren aan een tafeltje in het Café Central zit, de tragische dood van barones Maria Vetsera en haar aartshertog Rudolf van Habsburg en de herinneringen aan het beleg van de Turken voor Wenen. Soms gaat alle eruditie even overboord en gaat Magris mee met de heer Baumgartner, om op de Centrale Begraafplaats van Wenen te jagen op konijnen en ander klein wild die alle boeketten maar wat graag tot zich nemen.

Eén van de mooiste portretten in het boek is niet van een dichter of veldheer, maar van oma Anka, een tachtigjarige vrouw uit Bela Crkva in Servië. Ze overleefde vier echtgenoten (van twee heeft ze veel gehouden, de twee anderen heeft ze geduldig verdragen) en zorgt op haar oude dag voor een zieke vriendin;

Wanneer oma Anka in Bela Crkva is, brengt ze de nachten wakend bij haar door, kennelijk zonder moe te worden, ze praat urenlang met haar, streelt haar, veegt het speeksel van haar kin…het komt niet bij haar op dat ze, zoals dat heet, goed werk verricht, dat is een begrip dat voor haar niet bestaat, ze doet het en daarmee uit.

Zo slingeren de gedachten en beschrijvingen van Magris prachtig met de Donau mee. Van de geschiedenis van Timişoara meandert hij naar een prachtig stuk over de poëzie van de in Roemenië geboren Paul Celan. Hij vertelt over de lastige positie van de Turken in Bulgarije (deze zijn er niet, het zijn tot de Islam bekeerde Bulgaren) maar geeft de andere kant weer van vijfhonderd jaar van Ottomaanse onderdrukking. Vergeten volkeren (althans, door mij) als de Bogomielen worden onder het stof vandaan gehaald om vervolgens weer een verhaal te beginnen met Manuscripten in de Donau;

In Vidin viel Petko Slavejkov, de eerste echt moderne Bulgaarse dichter, in het water van het riviertje de Cibar, en daarbij raakte hij een paar manuscripten kwijt; andere dichterlijke papieren werden hem op noodlottige wijze door de Donau ontrukt, de rivier waaraan je…elk boek over de rivier zou behoren te offeren, van Neweklowsky’s Opus Danubiale tot al die werken van zijn navolgers.

Dan zoek ik Vidin, Slavejkov en Neweklowsky op want ik ken ze niet. Zo laat Magris regelmatig een naam vallen waarvan je maar moet weten wat hij bedoelt, zoals wanneer hij zegt dat het portret van Midhat Pasja (wordt ook niet toegelicht maar is een Ottomaans grootvizier) een bril droeg als Cavour. Cavour? Het blijkt Camillo Benso di Cavour, een Italiaans staatsman (Magris is Italiaans) met kenmerkende ziekenfondsbril.

Ik had opgeschreven dat een kaartje van de Donau met de loop en de beschreven plaatsen niet had misstaan in dit boek. Daar kom ik van terug. Het was prima om interactief bezig te zijn met dit boek. Plaatsen, personen en de loop van de rivier zelf, ik heb het uitgebreid meebeleefd.

Vertaling; Anton Haakman

 

cd43e3244ef148d597651487741444341587343_v5
Ik las voor het eerst over Hotel Schiller van Marjolein Bierens in de lovende recensie van Bettina Grissen. De voorkant van het boek sprak mij aan, maar de ondertitel nog meer, want die belooft een geschiedenis van een hotel tijdens de interbellumjaren. Dat is een periode die mijn warme belangstelling heeft. Bovendien heb ik in Amsterdam gestudeerd en ben ik bekend met het aanzicht van dit hotel op het Rembrandtplein.

Op dat plein begon het allemaal niet. Na een kort overzicht van de geschiedenis van het hotel neemt de auteur je meteen mee in het verhaal;

Om het verhaal over het hotel vanaf zijn oprichting mee te kunnen maken…moeten we nog verder terug dan het jaar van oprichting in 1913.
Halverwege de negentiende eeuw streek een altijd dorstige Duitse emigrant neer aan het Damrak, waar hij een drinklokaal pachtte dat De Kuil van Schiller heette.

Die vader was Georg en hij was degene die zijn café naar het Rembrandtplein verhuisde. Zoals dat gaat werden panden opgekocht in de buurt en kwam er ruimte voor een groot hotel. Georg maakte dat niet meer mee, zijn zonen Frits en Hein en later dochter Elsa zouden het hotel gaan runnen.

In 1913 opende het hotel haar deuren en in het boek is dat het startsein voor een niet aflatende stroom verhalen over het hotel, haar bewoners en bezoekers en het Rembrandtplein zelf. Het is een feest om te lezen. Eén van die vaste bewoners is Nap de la Mar met zijn dochter Fientje. Twee theatervedetten met een bekende naam, maar een boek als dit brengt hen tot leven, wat in het geval van Fien trouwens niet altijd onverdeeld positief uitvalt. Hetzelfde geldt voor de door mij bewonderde zanger Louis Davids, die een frequente gast was.

Er wordt een apart hoofdstuk gewijd aan het society-drama van het jaar, de moord op zanger en cabaretier Jean-Louis Pisuisse en zijn vrouw Jenny Gilliams net nadat zij Hotel Schiller hadden verlaten. Spannend om te lezen, maar nog mooier zijn de portretten van figuren als de schoenpoetser Joseph, de aapjeskoetsier De Taaie die met zijn koets Europa door ging en de zwerver Hadjememaar die het tot lijsttrekker zou schoppen van de Rapaillepartij.

Over portretten gesproken, Frits Schiller was naast hotelier ook kunstschilder. Hij heeft vele gasten geportretteerd en droeg de kunsten en kunstenaars een warm hart toe. Niet zelden liet hij rekeningen zitten, tot ongenoegen van zijn broer Hein die over de financiën ging. Bierens gebruikt die schilderijen ook door het boek heen om de verhalen te vertellen en er staan er verschillende paginagroot in het boek afgedrukt. Overigens hangen er in het huidige hotel Schiller nog steeds veel schilderijen van Frits.

Hotel Schiller heeft ook te maken met de tijdsgeest dus breken er ook stakingen uit. Het volgende citaat laat zien hoe Bierens het verhaal vertelt in dit boek;

Het wegblijven van het personeel was niet eens het ergste, maar die leegte, die absolute stilte die in het hotel hing…Hij had nog tegen Hein gezegd: ze moesten het niet persoonlijk nemen. Het was gewoon de tijd van leven. Dit was waar zijn geliefde bohemiens over schreven en hun liederen over zongen.

De auteur vult het één en ander in om er een goed lopend verhaal van te maken en dat werkt echt prima. Je wordt zo door de jaren heen meegenomen tot na de Tweede Wereldoorlog. Zo volgen we het wel en wee van al die bezoekers door de jaren heen. Eerst de artiesten, kunstenaars en bohemiens. Daarna de intellectuelen en kunstenaars die wegvluchtten uit nazi-Duitsland. Daarna de Duitsers zelf en in mei 1945 de bevrijders, de Canadezen. Hoe wrang dat het hotel onder die laatsten nog het meest te lijden had. Daarna kwamen de Binnenlandse Strijdkrachten nog en het is mooi af te sluiten met hoe het boek eigenlijk begint, want na dit stuk werd de grote sprong achteruit in de tijd gemaakt om alles van voor af aan te vertellen in een meeslepend verhaal;

En toen was het hotel moe. Stemming en emoties waren in de muren getrokken en hadden de kalk doen verkleuren en de verf doen bladderen…In 1950 werd er gerenoveerd. De jaren van het interbellum werden van de muren geschraapt, afgeschuurde vloeren werden toegedekt met een nieuw tapijt. Pas toen alles schoon was, naar nieuwheid rook en gedroogde verf, werd duidelijk wat verloren was gegaan. Een hele tijdsperiode was weg.

940040557X.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Gitarist Jimi Hendrix is maar 27 jaar oud geworden en heeft dus niet lang op de toppen van zijn kunnen gespeeld. Toch heeft hij in die paar jaar een aardverschuiving veroorzaakt in de muziekwereld. Ik ken zijn muziek maar niet zozeer de man en daarom was ik benieuwd naar Wild Thing, de biografie die Philip Norman over hem schreef. Norman heeft zijn sporen verdiend in dit genre, want eerder schreef hij boeken over John Lennon, Mick Jagger, Eric Clapton en Paul McCartney.

Waar ik vooral benieuwd naar was is hoè Hendrix zo’n virtuoos geworden is. Hij werd geboren in Seattle, in de Verenigde Staten, als oudste van vijf kinderen. Zijn eerste instrument krijgt hij pas op zijn vijftiende in handen, een ukelele. Snel daarna volgt een akoestische gitaar waar hij dag en nacht op oefent. Hij formeert al snel zijn eerste bandje, The Velvetones, waarin hij zijn eerste elektrische gitaar bespeelt

Hij moet de militaire dienst in om een gevangenisstraf af te kopen maar daarna stort hij zich op de muziek. Hij blijkt zo muzikaal begaafd dat hij zichzelf leert spelen. Dat doet hij zo goed dat hij door de Isley Brothers wordt gevraagd deel van hun groep uit te maken. Later speelt hij nog bij Little Richard. Wat hem niet bevalt zijn de uniforme kleren die alle bandleden aan moeten. Wat hem wel bevalt zijn de amfetamines en marihuana waar hij al snel mee in contact komt. Hij tourt door Amerika en komt dan onder contract bij Chas Chandler, de voormalig bassist van The Animals. Die neemt hem mee naar Londen en daar begint het pas echt.

Hendrix treedt aanvankelijk illegaal op en wordt steeds bekender. Hij krijgt een relatie met Kathy Etchingham, hoewel relatie een ruim begrip is in zijn geval. Kathy moet talloze groupies dulden die avond aan avond het bed delen met Hendrix, zeker als hij tourt. Hendrix maakt furore, wat blijkt uit het gesprek tussen Keith Altham, redacteur van de New Musical Express en zijn manager Chas Chandler;

…nadat hij Jimi had zien optreden in de Scotch moest zelfs Altham toegeven dat hij compleet ondersteboven was. ‘Naar mijn gevoel was het of ik stond te luisteren naar een grote jazzgitarist als Wes Montgomery. Ik zei: ‘Om eerlijk te zijn, Chas, dit soort muziek zou de meeste popfans weleens boven de pet kunnen gaan, want hij is bijna tè goed.”’

Nu liep er in Londen nog een gitarist rond, die al het predikaat ‘God’ van zijn fans had gekregen, namelijk Eric Clapton. Die had net een nummer van Howlin’ Wolf met veel moeite onder de knie gekregen en vond het okay als Hendrix kwam ‘aanschuiven’ om het mee te spelen. Dat deed Hendrix;

…niet alleen zonder enige inspanning, maar ook met halsbrekende snelheid uitgevoerd…door een verschijning…die eerst gitaar speelde met het instrument in zijn nek, alsof hij probeerde een vampiervleermuis af te schudden, en toen met zijn tanden, alsof hij het instrument gulzig befte, en dat alles zonder een noot te missen.

Clapton raakte er ontmoedigd van. Die act, dat erotiserende optreden en later het kapot slaan en in brand steken van zijn gitaar zouden zijn handelsmerk blijven. Hij treedt in Frankrijk op met Johnny Halliday en verdwijnt en passant twee dagen met Brigitte Bardot uit beeld.

Hendrix scoort zijn eerste hits en met een drummer en bassist vormt hij de Jimi Hendrix Experience. Zijn debuutalbum, Are You Experienced, komt in 1967 uit, slechts vijf jaar voor zijn dood. Dat speelt zich allemaal af in Engeland, maar Hendrix wil proberen in Amerika door te breken, waar hij tot nu toe alleen tourde in het Chitlin’ Circuit (zuidelijke, oostelijke en midwestelijke staten waar afro-amerikaanse artiesten konden optreden gedurende de periode van rassenscheiding). Hij treedt er op op het Monterey Festival en zal later zijn beroemde optreden doen op Woodstock.

Toch woont hij nog steeds in Londen en gaat zelfs in het pand wonen waar de componist Georg Friedrich Händel ooit woonde. Hendrix schaft prompt zijn muziek aan. Hij moet ondertussen de groupies van zich af houden, van wie Devon Wilson de hardnekkigste is. Ze  verleent hand- en spandiensten maar regelt vooral drugs. Ze zou Hendrix ook niet lang overleven.

Fascinerende verhalen vind ik de vermeende ontvoering van Jimi Hendrix. Ook de ontmoeting met Miles Davis intrigeert mij. Ze hebben samen zitten spelen, er zijn opnames gemaakt maar die tapes zijn nog nooit uitgegeven. Daar zit de wereld op te wachten. Ook zijn relatie met de Duitse oud-kunstrijdster Monika Dannemann spreekt tot de verbeelding. Zij was bij Hendrix tijdens zijn laatste uren en vond hem uiteindelijk levenloos in bed. Waarschijnlijk overleden aan een overdosis slaapmiddelen, al of niet gestikt in braaksel of wijn. Lees vooral dit boek, er zijn talloze versies.

Monika Dannemann heeft zelf wel twaalf verschillende versies verteld, waarvan u er hier één kunt horen. Toen zij een rechtszaak verloor wegens smaad van een andere vriendin van Hendrix, pleegde ze zelfmoord, vijftig jaar oud.

Het boek staat vol met wetenswaardigheden over de muziekscene in de jaren zestig en dat spreekt mij erg aan. De leden van The Rolling Stones, Little Richard, Otis Redding, The Doors, ze komen allemaal voorbij. De meerwaarde van dit boek schuilt er voor mij in dat ik veel meer weet over het verloop van de carrière van Hendrix en vooral waaròm hij zo goed was. Dat laatste zat hem vooral in het gebruik van de gitaar en de effecten die ermee mogelijk waren, zoals het wahwah-pedaal (voor verandering van toon en frequentie van het geluid), het distortion-effect (vervorming) en de feedback (rondzingen). Norman schrijft vlot, alleen de vele aannames die de dood van Hendrix hadden kunnen voorkomen hadden voor mij achterwege kunnen blijven (als dit, als dat…). Ook bij de vertaling van een gedicht van Hendrix keek ik even op; The story of love is hello and goodbye until we meet again’ werd vertaald als het verhaal van de liefde is hallo en aju wie weet tot ziens.

Verder, een aanrader voor liefhebbers van pop- en rockgeschiedenis. Ik heb gelukkig nog wat Norman-boeken in de kast staan om te lezen.

Vertaling; Frits van der Waa

9056725351.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
In eerste instantie wist ik niet zo goed wat ik moest denken van dit boek. De Pocketatlas van Afgelegen Eilanden van Judith Schalansky geeft een opsomming van vijftig, vaak zeer afgelegen, eilanden. Dan gaat het niet om reisbeschrijvingen want de ondertitel geeft al aan dat de schrijfster er niet is geweest en er ook niet zal komen.

Wat is het dan wel? Het zijn korte verhaaltjes of kleine essays zo u wilt over eilanden. Over gebeurtenissen die er hebben plaatsgevonden, soms over het landschap. De inspiratie voor dit boek van zo’n 240 pagina’s ontstond in de kaartenzaal van de Berlijnse Staatsbibliotheek. Daar begon een ontdekkingsreis naar al die eilanden waaruit de teksten voortkwamen. De auteur zegt hierover;

De vraag naar het waarheidsgehalte van deze teksten is misleidend. Er bestaat geen eenduidig antwoord op. Ik heb niets verzonnen. Ik heb wel alles gevonden; deze geschiedenissen ontdekt en ze me net zo eigen gemaakt als de zeelui de door hen ontdekte kusten…Deze atlas is dan ook allereerst een poëtisch project. Als je de hele aardbol kunt bereizen, bestaat de echte uitdaging erin om thuis te blijven en de wereld daarvandaan te ontdekken.

Dan volgt er nog een beschouwing over dat het eiland zowel paradijselijk als de hel op aarde kan zijn en dat een over een landkaart reizende vinger ook heel goed als een erotisch gebaar uitgelegd kan worden en toen wist ik nog steeds niet goed wat ik van dit boek moest denken.

Tot ik bij de eilanden zelf kwam. Het boek is verdeeld in eilanden in de Noordelijke IJszee, de Atlantische Oceaan, de Indische Oceaan, de Grote Oceaan en de Zuidelijke Oceaan. Voor iedere beschrijving staat een afstandstabelletje en een tijdlijntje met een paar vermeldenswaardige gebeurtenissen, een kleine wereldbol met de aanduiding waar het eiland zich bevindt en een kaartje van het eiland zelf op helderblauw papier. Dat ziet er alvast verzorgd uit.

De verhaaltjes zijn niet meer dan 2 pagina’s lang. Even bekroop mij het gevoel, zoals bij het eiland Eenzaamheid in de Noordelijke IJszee, dat ik mij door vijftig verhaaltjes heen moest lezen met lofzangen op eenzaamheid en woeste natuur;

…het is er leeg en koud, en in de winter opgesloten in het pakijs: de gemiddelde jaartemperatuur is zestien graden onder nul…Er woont hier niemand.

Dat geloof ik allemaal best maar om dit soort teksten hoef ik zo’n boek niet aan te schaffen. Dat werd gelukkig snel beter. Ik werd ineens gegrepen door verhalen over de grote kindersterfte op Saint Kilda. Waarbij ik lees dat er helemaal geen heilige Kilda bestaat. Waarbij ik opzoek (want dat wordt niet toegelicht) waar die sterfte door wordt veroorzaakt (een endemische tetanus-uitbraak). Ik lees over Darwin die op de Cocos-eilanden rondscharrelt en over de oorlog tussen gele mieren en rode krabben op Christmas Island. Over de schande van de massale verbanning van de inwoners van Diego Garcia of over de schipbreukelingen uit 1760 die 15 jaar het vuur brandend houden op het eilandje Tromelin.

Soms begint een verhaal niet met een eiland maar bijvoorbeeld in de Vogezen. Daar woont een jongen die in zijn droom een taal leert die niemand begrijpt, hoewel hij de taal vloeiend spreekt. Taalprofessoren snappen het niet en uiteindelijk herkent iemand van de grote vaart de taal als Polynesisch. Hij weet nog een vrouw die mee is gekomen vanuit daar en die in een buitenwijk van Parijs woont. De (inmddels) man en die vrouw ontmoetten en verstaan elkaar en verhuizen naar het eiland Rapa Iti in de Grote Oceaan. Een wonderlijk verhaal en hier ook nog eens terug te lezen.

Zo zijn er talloze kleine verhaaltjes. Het eilandje dat vergeefs wachtte op de landing van Amalia Earhart waar ze zou bijtanken op de vlucht waarbij ze verdween. De adelborst Henry Eld die verrast was door de aggressieve pinguïns, de kernproeven op Fangataufa, het moordmysterie op Floreana, een deel van de Galapagos-eilanden. Eén van opvallendste verhalen is die van de kleurenblindheid van de inwoners van het eiland met de mooiste naam, Pingelap. Deze ‘Pingelapezen’ hebben deze aandoening vanwege een hongersnood een aantal eeuwen geleden, waarbij maar zo’n 20 mensen overleefden, waaronder de drager van een recessief gen dat zich door de nauwe bloedverwantschap al snel liet gelden.

Hoewel ik dus eerst niet goed wist wat ik moest met dit boek, kwam dat helemaal goed. Ik heb veel opgezocht aan achtergrondinformatie omdat ik nieuwsgierig was en heb ieder eiland van dichtbij bekeken op Google Earth. Is dit nu een boek met essays, een reisboek of toch poëzie? Voor het gemak rubriceer ik het maar onder reizen omdat ik een atlas daarmee associeer en vanwege het eerste citaat, maar ik laat nog even de auteur aan het woord;

Het wordt tijd dat de cartografie tot de poëtische genres wordt gerekend en de atlas zelf tot de schone letteren, tenslotte maakt hij zijn oorspronkelijke benaming Theatrum orbis terrarium – ‘theater van de wereld’ – meer dan waar.

Vertaling; Goverdien Hauth-Grubben

9079624322.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Toen Thea Derks in 2014 haar biografie over musicus en dirigent Reinbert de Leeuw publiceerde, was deze nog volop bezig met zijn muzikale activiteiten. Hij overleed dit jaar in februari en daarom bracht Derks dit Slotakkoord uit, met een overzicht van zijn activiteiten in de jaren 2014-2020, aangevuld met herinneringen van mensen die met hem samen hebben gewerkt.

Vanaf 2014 gaat De Leeuw een samenwerking aan met het Vlaamse ensemble Het Collectief en daarbij valt zijn gedrevenheid op. Thomas Dieltjens, artisitiek leider van Het Collectief zegt daarover;

Hij voelde dat hem weinig tijd restte. De opnames waren zwaar voor hem, maar wederom een openbaring voor ons. Reinbert was gedreven en geïnspireerd, had zich nog verder in het stuk verdiept en was vastbesloten tot het uiterste te gaan.

Uiteindelijk werden de opnames in januari 2020 gemaakt, een maand voor zijn overlijden.

De Leeuw is ook druk met zijn oude muziekliefdes Franz Liszt en Erik Satie. Zijn uitvoeringen van de Via Crucis van Liszt en van de pianowerken van Satie koester ik, maar ik was minder bekend met het symfonische drama Socrate van Satie, dat De Leeuw in 2016 uitvoerde met sopraan Barbara Hannigan. Dat pak ik toch weer mooi even mee.

De gedrevenheid van De Leeuw spreekt ook uit het feit dat hij vaak middelen uit zijn eigen fonds inzet om zaken voor elkaar te krijgen. Dat geldt bijvoorbeeld voor zijn Bach-project. Hoewel hij bekend staat om zijn vertolkingen van de modernere muziek, had De Leeuw heel eigen gedachten over hoe de Matthäus-Passion van Bach uitgevoerd moest worden. Ik was erbij en hoewel ik ook heel eigenwijs ben over hoe ik dat werk het liefst wil horen, stond zijn versie als een huis en heb ik er van genoten.

De componist György Kurtág is een verhaal apart. De Leeuw is bezig met de opnames van zijn complete werk en ook hier steekt hij eigen geld in. Het is geen makkelijk project, want de componist is te fragiel om er zelf bij te zijn;

Helemaal afwezig is hij overigens niet: voor en na elke opnamesessie is er uitvoerig telefonisch overleg. Kurtág zingt daarbij elke noot en elk accent precies zo voor als hij ze wil hebben, vertelt De Leeuw tijdens een portretconcert rond diens negentigste verjaardag. ‘Het is het moeilijkste wat ik ooit gedaan heb.’

Tot een maand voor zijn overlijden treedt De Leeuw nog op, maar uiteindelijk sterft hij op 14 februari 2020. Derks beschrijft hoe dat nieuws beleefd werd en hoe zijn uitvaart vorm kreeg. Lees vooral de anekdotes zelf even, de bewoners van zijn appartenmentencomplex zullen zich hem vast goed herinneren.

Het boekje van 69 pagina’s sluit af met een aantal persoonlijke herinneringen van mensen die met De Leeuw samen hebben gewerkt. Kees Vlaardingerbroek als artistiek leider van de Zaterdagmatinee, Leo Samama als algemeen directeur van het Nederlands Kamerkoor, Simon Reinink als algemeen directeur Concertgebouw, maar ook componisten als John Adams, George Benjamin en Steve Reich kijken terug op de samenwerking met Reinbert de Leeuw. Uit die herinneringen blijkt zijn gedrevenheid, maar ook zijn onverbiddelijke karakter. Derks kreeg daar als biografe zelf mee te maken, maar componist Ed de Boer ook, toen hij een kritisch stuk schreef over een beeld van belangenverstrengeling;

…Reinbert nam me mijn verslag zeer kwalijk. Na de vergadering viel hij heftig tegen mij uit en liep boos weg uit mijn leven.

Mooi is de bijdrage van componist Steve Reich die De Leeuw dankbaar is dat hij werd uitgenodigd in Tanglewood toen De Leeuw daar ‘director of the Tanglewood New Music Program’ was; It took a Dutch musician to get this American composer to Tanglewood.

Degene die ik mis in de dankbetuigingen is Barbara Hannigan, de sopraan waar hij zo graag mee samenwerkte, maar daar zal een reden voor zijn en zou iedereen weten wie “Olly” is? Niet te moeilijk, zangeres en pedagoog Sonya Knussen heeft het over haar vader en dat is componist Oliver Knussen.

Het is een welkome aanvulling op de prachtige biografie van Derks; dat Slotakkoord moest worden geschreven.

9028210512.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Radetzkymars van Joseph Roth behoort tot de Duitse literaire canon en mag zich ook hier in een aardige belangstelling verheugen. Deze nieuwe vertaling van Els Snick verschijnt immers terwijl de vertaling van Willy Wielek-Berg nog volop te verkrijgen is. Dit boek bevat dan weer prachtige illustraties van Jan Vanriet.

Het is het verhaal van de familie Trotta, waarvan grootvader het leven van keizer Franz Joseph redt in wat later De Slag van Solferino gaat heten. Hij vangt een kogel voor de keizer op en als beloning wordt hij daarvoor in de adelstand verheven. Hij mag zich voortaan kapitein Joseph Trotta von Sipolje noemen.

Zijn zoon volgt hem niet op in het leger maar wordt jurist. Een vriendje van die zoon, Moser, maakt een schilderij van de held, dat door het hele boek een rol blijft spelen. Het gaat model staan voor de oude waarden van het land en trouw aan de keizer. Datzelfde geldt voor het muziekstuk van Johann Strauss senior, de Radetzkymars. De zoon is inmiddels districtshoofd Trotta geworden en luistert iedere zondag naar een nauwgezette uitvoering van de mars;

De stugge trommels roffelden, de zoete piccolo’s floten en de heerlijke cimbalen tinkelden. Er verscheen een gelukzalige glimlach op het gezicht van alle toehoorders en het bloed begon te tintelen in hun benen. Ze stonden nog stil, maar dachten dat ze al marcheerden. De jonge meisjes hielden hun adem in, hun mond ging open. De bedaagdere mannen lieten hun hoofd zakken en dachten aan manoeuvres. De oude vrouwtjes zaten vlakbij in het park en hun kleine, grijze hoofdjes beefden. En het was zomer.

Districtshoofd Trotta krijgt ook een zoon en die gaat wel het leger in, hij gaat dienen bij de cavalerie. Deze Carl Joseph von Trotta is geen hoogvlieger. Hij is meer geïntereseerd in de vrouw van de wachtmeester en speelt een rol in de dood van regimentsarts Demant. Bij de cavalerie is Carl Joseph niet op zijn plaats en hij laat zich overplaatsen naar de infanterie, aan de grens van het keizerrijk.

Hij tracht daar zijn plichten te vervullen maar ook hier heeft hij meer aandacht voor de feesten bij de plaatselijke graaf Chojnicki en voor de nieuw gebouwde speelhal. Hij drinkt veel en maakt schulden. Als er een opstand komt van lokale fabrieksarbeiders, speelt hij een kwalijke rol. Zijn vader heeft zo zijn eigen problemen. Er komt een nieuwe tijd aan en er heerst onrust in zijn district;

Langzaam maar zeker begon hij ze te haten, de oproerkraaiers, de brandstichters, de propagandisten. Hij drukte de districtscommandant op het hart elke vergadering meteen te ontbinden zodra er ook maar sprake was van het aannemen van ‘resoluties’. Van alle woorden die in zwang waren geraakt haatte hij dat woord het meest, misschien omdat er maar één lettertje nodig was om er het schandelijkste aller woorden van te maken: revolutie.

Vader en zoon zien elkaar af en toe maar er is afstand. Carl Joseph moet door zijn vader geholpen worden met hulp van de keizer zelf. Die is loyaal naar de nazaten van zijn redder op het slagveld. Het beeld van de oude keizer komt ook door het hele verhaal heen terug, om de lezer te herinneren aan dat wat dreigt te verdwijnen. En passant geeft Roth een mooi beeld van Franz Joseph;

Hij verhulde zijn kennis in eenvoud: want het betaamt een keizer niet even slim te zijn als zijn adviseurs. Hij wilde liever eenvoudig overkomen dan slim. Als hij ging jagen, wist hij maar al te goed dat het wild voor zijn vizier werd gebracht, en hoewel hij ook ander wild had kunnen schieten, schoot hij alleen op dat wat voor zijn loop werd gedreven. Want het betaamt een oude keizer niet te laten zien dat hij een list doorheeft en beter kan schieten dan de boswachter.

Carl Joseph acht zich ongeschikt voor dienst en verlaat de infanterie, tot de Eerste Wereldoorlog uitbreekt. Dan begint toch eindelijk ‘zijn oorlog’ en neemt hij de wapens weer op. Uiteindeijk weten we dat het keizerrijk hier tot zijn eind komt en dat geldt ook voor het geslacht Trotta.

Roth heeft een prachtig verhaal geschreven waarin het verval van de familie Trotta gespiegeld wordt aan de val van het keizerrijk van Franz Joseph. Hij gebruikt daarbij herhaaldelijk het schilderij van de oude Trotta, held van Solferino én het geschilderde portret van de keizer. Zelfs de bakkebaarden van de keizer en districtsraad Trotta hebben een prominente rol in het verhaal; ze geven nog net niet de stand van het land weer, maar het scheelt weinig. Roth beschrijft het prachtig bij de keizer;

Hij meesmuilde naar zijn dienaar en naar de oppasser die nu binnenkwam en als verstijfd bleef staan, geschrokken door dat spottende lachje van de keizer, door de bretels van Zijne Majesteit, die hij voor het eerst in zijn leven zag, door de nog verwarde, wat klitterige bakkebaarden, waartussen dat lachje heen en weer vloog als een vermoeid oud vogeltje, door de gele gelaatskleur van de keizer en door zijn kale schedel met de schilferende huid.

Vertaling: Els Snick
Illustraties; Jan Vanriet

cms_visual_148162.jpg_1416114750000_291x450
Veel thrillers lees ik niet, maar de serie van Mo Hayder over rechercheur Jack Caffery mag ik graag lezen. Nu was Poppenspel aan de beurt, het vervolg op Diep. Het is geen voorwaarde om de boeken in volgorde te lezen, maar wel handig omdat er wel wordt teruggegrepen op gebeurtenissen in eerdere delen. Daarover later meer.

Hoofdpersoon in dit boek is de psychiatrisch verpleger AJ. Hij werkt op de krankzinningenafdeling van een tbs-kliniek in Bristol. Daar wordt hij geconfronteerd met een aantal gruwelijke incidenten, heel toevallig iedere keer nadat zich een stroomstoring voordoet. Er gaan verhalen rond over een oude geest die rondwaart en dan helpt het niet als de bewoners al zo hun eigen problemen hebben. Het verhaal begint dan ook vrij surrealistisch;

Nu hoort Monstermoeder iemand ademen…Langzaam en stilletjes verdwijnt haar trillende hand onder het rode negligé. Haar vingers kruipen over de huid tussen haar borsten, tastend en zoekend. Als ze vindt wat ze zoekt, trekt ze. Nog nooit heeft ze zo’n pijn gevoeld…Maar ze gaat door en trekt de rits open, van haar borstbeen tot haar schaamheuvel. Haar buikspieren springen met een nat, smakkend geluid onder haar huid vandaan.

Bent u er nog? Het is de eerste pagina nog maar, maar laat u niet afschrikken; het wordt keurig verklaard en het is geen ‘bovennatuurlijk’ boek. Het is wel een spannend boek. Meer dan in vorige delen laat Hayder het van de suspense afhangen, van wat er zou kùnnen gebeuren. AJ krijgt een verhouding met de directrice van de kliniek, Melanie Arrow. Die had er al een relatie op zitten met een andere werknemer, Jonathan Keay, maar deze gedragstherapeut is plotseling met de noorderzon vertrokken.

Melanie Arrow blijkt een belangrijke stem te hebben gehad in het vrijlaten van de patiënt Isaac Handel. Die zat daar voor de gruwelijke moord op zijn ouders. Handel stond bekend om de poppen die hij maakte. Onder meer van zijn ouders, maar ook van omgekomen bewoners in de kliniek. Bewoners, waarvan men niet weet hoe ze precies zijn overleden.

De zaak komt terecht bij Jack Caffery van de afdeling Zware Misdrijven. Die is nog met een oude zaak bezig, namelijk met de verdwijning van ene Misty Kitson. Politieduiker Flea Marley weet daar meer van en Caffery is daar ook van op de hoogte. Hij wil die zaak oplossen, een zaak die speelde in het vorige deel van de Caffery-serie, en wil dat Flea openheid van zaken geeft. Ik kan vast verklappen dat dit waarschijnlijk wordt vervolgd in het volgende deel (dat ik nog niet gelezen heb), maar er worden stappen gezet.

Handel is inmiddels vrij en bezoekt een bouwmarkt om zaken te kopen waar, met zijn verleden, een mens niet blij van wordt. Penny, de voormalig minnares van zijn vader, die net haar hondje Suki is verloren, weet dat dan nog niet;

Penny wordt met een schok wakker. Ze hijgt. De geur is echt en iemand houdt haar hand vast. Het is donker in de slaapkamer, donkerder dan normaal. Maar ze kan nog net het gezicht zien op het kussen naast het hare. Niet dat van Suki, maar dat van Isaac Handel. Hij ligt op een paar centimeter van haar af en hij glimlacht.

Geef ik een spoiler weg? Welnee, want zoals Penny tegen Caffery zegt in dit boek; Niets is wat het lijkt en dat klopt ook. Hayder geeft talloze hints en ik heb me een paar keer afgevraagd of er geen losse eindjes overbleven, maar alles komt keurig bij elkaar.

Caffery bijt zich vast in de zaak samen met AJ en het verhaal komt tot een kookpunt in de kliniek zelf. Daar zal ik niets over weggeven, lees dat vooral zelf.

Net als de andere boeken van Hayder heb ik dit ook in één ruk uitgelezen. De auteur staat bekend om haar gruwelijke details en die zijn hier ook wel aanwezig, maar minder dan anders. Wat hier weer goed gedaan is, is dat er verschillende verhaallijnen zijn. We volgen AJ met Melanie, Caffery met zijn onderzoek en Flea die haar geheim met zich meedraagt. Meestal volgt er aan het eind van de korte hoofdstukken een cliffhanger die maakt dat je door wil lezen. Precies wat ik deed dus.

Vertaling; Yolande Ligterink