archiveren

Maandelijks archief: februari 2015

a61142a7034224359326b695551437641414141
De roman Elementaire deeltjes van Michel Houellebecq maakte nogal wat reacties los bij het verschijnen ervan. De auteur werd beschuldigd van vrouwenhaat, racisme, pornografie en homofobie. Als je dat met goed 300 pagina’s voor elkaar krijgt heb je in ieder geval wat bereikt.

Het is het verhaal van de halfbroers Michel en Bruno. Michel is slim en wordt een briljant moleculair bioloog. Bruno is een losbol en ontwikkelt zich tot een aan sex verslaafde genotzoeker. Michel zou succes bij de dames kunnen hebben maar toont geen belangstelling. Bruno wil graag succes bij de dames maar is veroordeeld tot peepshows en prostituees. Zijn leven in een notendop:

Terwijl hij zijn screwdriver opdronk, merkte Bruno dat Karim erin was geslaagd de rozenkruiserin op een helling in het gras te krijgen…’Ze doet toch mooi wel haar beentjes wijd, die nazi-snol…’ dacht hij, terwijl hij bij de dansers wegliep. Net voordat hij de lichtcirkel verliet, zag hij in een flits hoe het katholieke meisje haar kont liet betasten door een soort van skileraar. Hij had in zijn tent nog een blik ravioli staan.

De taal en de sex in het boek zijn onverbloemd. Aan de kant van Michel wordt een andere taal gesproken. Hier worden de teksten gelardeerd met kleine biologische colleges die laten zien dat Houellebecq zijn huiswerk heeft gedaan (hij is zelf afgestudeerd landbouwingenieur). Michel houdt zich bezig met de bouwstenen van het leven en hoe die naar zijn hand te zetten. Hij schrijft er een belangrijk werk over waar andere geleerden verder mee kunnen. Michel verdwijnt uiteindelijk spoorloos, Bruno eindigt in een inrichting.

Dat werk van Michel, dat heeft te maken met de visie van Houellebecq op de mensheid (althans, in deze roman). Eigenlijk deugt daar niets van. Hij bouwt voort op het boek Brave new world van Aldous Huxley, waarin verschillende typen mensen in reageerbuizen worden gekweekt. In Houellebecq’s roman moet de mensheid eigenlijk verdwijnen. – Spoileralert! – Dat komt ook uit, want aan het eind van het verhaal blijkt er sprake van een alwetende verteller die een kloon is van het soort, bedacht door Michel. Het is een mooie passage in het boek:

Er bestaat nog altijd een aantal mensen van het oude ras…Hun vruchtbaarheidscijfer daalt echter elk jaar, en het lijkt nu onvermijdelijk dat ze zullen uitsterven. Tegen alle pessimistische verwachtingen geschiedt die uitsterving heel rustig…Het is zelfs verbazingwekkend te zien hoe kalm, gelaten, en heimelijk misschien wel opgelucht, de mensen hebben ingestemd met hun eigen verdwijning.

Het is geen vrolijk verhaal, zelfs pessimistisch. Toch heb ik wel genoten van die mix van rauwe wellust enerzijds en kille wetenschap anderzijds, met zijn beklemmende einde. Het leest als een aanklacht tegen de hedendaagse maatschappij met zijn consumentisme en het kan nooit kwaad de boel eens flink op te schudden. Brave new world ga ik herlezen.

Vertaling: Martin de Haan

166112a61756e2d593474665651437641414141
Avondgezichten van Murasaki Shikibu wordt door velen gezien als de eerste echte roman ter wereld. Het boek is waarschijnlijk begonnen in 1001 en niet afgesloten voor 1010. De auteur was hofdame aan het Japans keizerlijk hof in de Heian-periode (794-1185).

De ondertitel geeft al aan dat het hofleven ook het decor is voor de verhalen in het boek. Het oorspronkelijke manuscript telt 54 hoofdstukken, waarvan er in dit boek 8 worden verteld. Centrale figuur is prins Genji. Een getrouwd man maar een onverbeterlijke erotomaan. Zo is daar de jaloerse weduwe Rokujo. Genji is naar haar op weg als hij al weer contact tracht te leggen met een andere dame. Contact leggen deed men toen door middel van geparfumeerde waaiers en mooie bloemen, in dit geval zachtgroene bloemen, Avondgezichten.

Als prins Genji ergens behandeld wordt voor koortsaanvallen ziet hij een prachtig meisje van een jaar of tien, Murasaki (de auteur, wiens echte naam niet bekend is, vernoemde zich naar haar). Genji ziet mogelijkheden voor de toekomst en neemt haar aan als pleegkind. Als zijn eigen vrouw overlijdt, trouwt hij met Murasaki. Ik hoef verder niet zo uit te weiden over de jonge Oborozukiyo of de fragiele Yugao, dat zijn amoureuze avonturen van gelijke strekking. Het interessanter om wat mee te geven over de verteltrant uit die tijd.

Het boek heeft niks tekort aan elegantie en verfijning. Het is gelardeerd met korte gedichtjes waarin mensen elkaar antwoorden. Als Genji het jonge meisje Murasaki ziet, stuurt hij de volgende woorden naar haar verzorgster:

Sinds die vluchtige blik op jonge scheuten in het gras
Zijn de mouwen van het reisgewaad niet zonder dauw geweest

Er wordt gepast tegengestribbeld, maar Genji neemt het meisje mee, net voor de neus van haar vader vandaan. Hij komt er mee weg. Waar ik altijd dacht dat Japanners bekend stonden om hun stoïcijnse houding, blijkt hier toch het tegendeel. Prins Genji huilt en snottert wat af in de verhalen. De woorden dauw, tranen en mouwen zijn zelfs sleutelwoorden met vaste associaties door de hele roman heen. Zijn ballingschap maakt prins Genji ook niet vrolijker:

Ofschoon hij niet merkte dat hij huilde, waren er voldoende tranen om zijn kussen te laten drijven. Hij ontlokte een paar tonen aan zijn koto, maar de klank maakte hem alleen maar droefgeestiger.

Hoewel dit klinkt als kommer en kwel is de toets toch redelijk licht. Essentieel is de vertaling. Het Japans van Murasaki is na duizend jaar zo vreemd geworden dat ook de huidige Japanse lezer het niet zonder toelichting kan. Er zijn moderne Japanse vertalingen en een aantal westerse vertalingen. Dit boek is gebaseerd op de Engelse vertalingen van Arthur Waley (een pionier) en Edward G. Seidensticker (de huidige standaardvertaling). Ik ken de Engelse vertalingen niet, maar dit boek leest erg makkelijk weg.

Het boek geeft een mooi kijkje in het Japanse hofleven van zo’n duizend jaar terug, maar ik vond de toelichtingen op het boek haast nog interessanter. Zo wordt duidelijk dat het altijd een geliefd boek is geweest. In de memoires van een zeer bereisde hofdame uit 1060 wordt al gedweept met Genji;

‘Zou een man als de schitterende prins Genji ooit geleefd hebben?’ vraagt zij. Als meisje verslond zij, op haar buik liggend, het ene verhaal na het andere: ‘Ik hoopte dat ik als jonge vrouw buitengewoon mooi zou zijn en heel lang haar zou hebben. Ik zou er dan uitzien als Yugao van de schitterende prins Genji’

Ergo: ik kan wel denken erg cultuurderig een Japans boek te gaan zitten lezen, maar ben eigenlijk in een heel vroege boeketreeks beland. Toch heb ik ervan genoten.

Vertaling: H.C. ten Berge

3a1313cf7840e935937376a5341444341587343
Ik had Met fiets en tent naar de Oriënt van Gerard Monnink al eens gelezen maar wilde het zelf hebben. Toen ik laatst voor een paar euro een gesigneerd exemplaar kon kopen dacht ik niet lang na. Waarom ik dit boek per se moest hebben kom ik op terug.

Gerard Monnink heeft het plan opgevat om naar Palestina te fietsen. Het is dan kort voor de Tweede Wereldoorlog. Hij zoekt iemand om hem te vergezellen en hoort dat Toon Damhuis een ervaren fietser is en die is toevallig in de buurt. Monnink wil Damhuis vragen of hij mee wil. Dan volgt het welhaast legendarische gesprek;

“Hm, waar wilde je dan naar toe?”
“Nou, een wat excentrieke tocht”, en ietwat verlegen ga ik verder: “een lange reis, helemaal naar Palestina.” Een moment slechts denkt hij na. Dan volgt in zijn sappig Twents dialect: “Ja, dan konk wa metgaon.”
Alsof het een reisje van een paar dagen gold!
“Wanneer wilde je vertrekken?”
“Aanstaande zaterdag liefst”, stamelde ik perplex.
“Goed – dan ben ik hier wel. Daar kun je van op aan.”

Hij was er. Monnink had twee stevige Veeno’s van een sponsor gekregen en hij heeft perskaarten laten maken want onderweg schrijven ze artikelen voor kranten en tijdschriften om zo aan geld te komen. Wat volgt is een heroïsche tocht dwars door Europa en Turkije om uiteindelijk aan te komen in Palestina. Wat het zo fascinerend maakt is dat het toen een heel andere wereld was. Het is oppassen geblazen voor de Födl-zigeuners in Roemenië. Ze komen in gevecht met ze en weten zich alleen te redden door te dreigen met een nep-revolver. Als ze geen vergunning krijgen om door Europees Turkije te fietsen moeten ze 500 kilometer om rijden naar Sofia in Bulgarije. Ze moeten daarvoor de bergruggen van de Stara Planina over. Er is niet overal eten te krijgen dus ze lijden honger, komen in ontzagwekkende regenbuien terecht en zeulen hun fietsen over slechte weggetjes naar boven, meer lopend dan fietsend. Er breekt een fietsas en ze raken in gevecht met een Bulgaar die Monnink uiteindelijk met een zweep te lijf gaat. Monnink weet hem buiten westen te slaan.

In Turkije worden ze aangevallen door de wolfshonden van een aantal herders. Ze worden goed toegetakeld maar weten zich te redden door de “klootschiet-vaardigheden” van Monnink. Uiteindelijk bereiken ze Palestina. Daar maken ze kennis met Sefania. Zij komt uit Egypte en doet daar iets met het hof, maar duidelijk wordt het ze niet. Tot ze Egypte niet in kunnen komen vanwege geldgebrek:

Ik stond op ’t punt om ondanks mijn machteloosheid toch een scherp antwoord te geven, toen vriend Toon me rustig aan mijn jas trok en lakoniek opmerkte: “Doe zos dat wicht toch opbellen.”…Na afloop van het telefoongesprek boog de politie-autoriteit naar ons: “Had u toch direkt gezegd, dat u relaties had au palais royal en journalisten bent van Nederlands grootste dagblad.”

Sefania blijkt gouvernante van de Egyptische koning en zal later met Gerard Monnink trouwen. Het boek staat vol prachtige verhalen en die hebben mij ooit geïnspireerd om ook zo’n tocht te maken, zij het in een ander deel van de wereld. Daarom moest dat boek per se de kast nog in hier.

                       Gerard Monnink over zijn boek bij Kopspijkers

9048818052.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Hallo Muur van Erik Jan Harmens werd even geleden bij De Wereld Draait Door benoemd tot boek van de maand Januari. Lovende besprekingen deden het mij aanschaffen en daar heb ik geen spijt van.

Het boek is een autobiografisch verhaal van een man die alleen is. Hij is 44 jaar en hij vertelt zijn verhaal tegen een muur. Het is het verhaal van zijn scheiding, van het overlijden van een vriend en van zijn vader, van zijn burn-out, van zijn rook- maar vooral van zijn alcoholverslaving. Het verhaal switcht van het heden, waarin hij al anderhalf jaar nuchter is, naar het verleden waarin hij zijn verhaal vertelt.

De grote lijn is niet ingewikkeld. Schrijver/dichter ontmoet een meisje en wordt verliefd. Ze trouwen en krijgen een dochter en een zoon. Zij gaan wonen op een flat in Amsterdam-Noord. Ze willen meer ruimte en verhuizen naar een huis in Landsmeer. Zijn boeken en gedichten vallen in de smaak. Niet bij een heel breed publiek, maar hij wordt gewaardeerd door de collega’s en gaat naar het Boekenbal. Hij doet mee aan poetry slams door het land en hij wint ze allemaal.

Maar, daar tussendoor sluipt de gewoonte van zijn drankmisbruik. Hij rookt veel en moet een baan nemen naast zijn schrijverswerk. Niet echt tot zijn genoegen:

Bij het bedrijf waarvoor ik werk ben ik niet langer ‘documentalist’, maar ‘hoofd van de afdeling documentatie’…Daarnaast verricht ik representatieve werkzaamheden…Om mensen te leren kennen en een netwerk op te bouwen. Maar een ‘netwerk opbouwen’ klinkt mij net zo onaangenaam in de oren als varkensbloed drinken of kleuters vergassen. Vooral omdat ik weet wat er komt na ‘een netwerk opbouwen’. De volgende stap is: een netwerk onderhóúden.

Hij schrijft het verhaal dus met de nodige humor (althans dat vind ik), maar de rode lijn blijft de tragiek van zijn drankmisbruik. Lege blikjes bier onderin de prullenbak wegstoppen, flessen zachtjes wegzetten zonder geluid, whisky in flacons die overal in passen, dat werk. Op een gegeven moment is hij de weg echt kwijt na een hele avond Duvels drinken. Hij fietst ’s nachts naar huis:

Ik spring op mijn fiets en rij de nacht in. Bij café Ot en Sien sla ik rechtsaf, maar ik neem de bocht te scherp en val. Ik land op mijn dijbeen…terwijl mijn fiets nog doorschuift…Ik zie dat mijn rechterarm bloedt, maar voel niets. Ik pak mijn fiets en wil wegrijden, maar hij loopt aan, dus werp ik ‘m tegen wat andere fietsen…en loop naar huis…De volgende dag word ik wakker in de schuur, bovenop een rij dozen. Ik kijk op mijn telefoon, het is elf uur. Ik heb een aantal gemiste oproepen van Liene. Als ik de tuin in loop staat ze de was op te hangen, ze slaat een hand voor haar mond…Liene zegt dat ze dit niet trékt. ‘Ik weet het ook niet,’ zeg ik. ‘Het loopt een beetje mis.’

Hij ziet het licht en gaat weer naar een kliniek. Hij komt van de drank af. Hij gaat hardlopen en raakt weer in vorm. Af en toe heeft hij het heel moeilijk, maar voorlopig houdt hij het vol.

Het is geen rauw boek, wel een heel eerlijk boek. Het is geschreven in heel korte hoofdstukken en het boek telt krap 230 pagina’s. Je hebt het dus zo uit, maar dat kwam ook omdat ik het niet weg wilde leggen.

80e2ef5f050383959786f6f53674141414d6741
De blikken trommel van Günter Grass staat al zo’n vier jaar in mijn kast. Ik hikte altijd een beetje tegen die 500 pagina’s aan. Ten onrechte, zo bleek. De reden voor dat uitstel was de surrealistische schrijfwijze die Grass hanteert in dit boek. Soms is dat even wennen, som levert het ook prachtige beelden op (vissen op palingen met een paardenhoofd, bijvoorbeeld).

Het verhaal wordt verteld door de vroegwijze Oskar Matzerath. Het is de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Oskar is een jongen uit het Poolse Dantzig die op zijn derde besluit om te stoppen met groeien. Wat hij wel doet is trommelen, de hele dag door. Pakken ze hem zijn trommel af, dan gilt Oskar zo hard dat er glazen voorwerpen kapot springen. Glazen of ruiten, hij kan zijn stem sturen naar wat kapot moet. Hij weet niet precies wie zijn vader is, Bronski of Matzerath. Zijn moeder sterft jong en zijn vader Matzerath neemt Maria in huis om te helpen in de kruidenierszaak. Maria raakt zwanger en Oskar denkt dat hij de vader is. Toch trouwt Maria met Matzerath.

Oskar blijft trommelen, het is zijn manier om te communiceren en om te verwerken. Hij sluit zich aan bij een varieté-gezelschap van dwergen die de Duitse troepen vermaken. Bij dit gezelschap ontmoet hij zijn liefde Roswitha. Bij de Atlantikwall verliest hij haar:

Roswitha vroeg mij haar een beker koffie te halen omdat zij nog geen ontbijt had gehad. Een beetje nerveus en bezorgd, dat ik de vrachtauto zou mislopen, weigerde ik en was ook een beetje grof tegen haar. Toen sprong zij zelf van de auto, liep met het keukengerei op haar hoge hakjes naar de veldkeuken toe en bereikte de hete morgenkoffie tegelijkertijd met de daar inslaande scheepsgranaat.

Oskar keert terug naar Dantzig. Bronski en Matzerath sterven en hij vertrekt met Maria en haar zoon naar Düsseldorf. Hij stopt met trommelen en besluit weer wat te groeien. Werkt in de zwarte handel, beitelt grafzerken, speelt in een jazz-orkest, werkt als model en wordt verdacht van moord. Het is een bonte stoet aan gebeurtenissen die aan je oog voorbij trekt.

Het boek is verdeeld in drie delen. De eerste twee geven een tijdsbeeld van Dantzig (het latere Gdansk) van voor en in de oorlog. Behoorlijk cynisch af en toe;

Daarna kwam…maarschalk Rokossowski. Die herinnerde zich bij de aanblik van de ongeschonden stad zijn grote internationale voorgangers en schoot eerst even alles in brand, opdat degenen, die na hem kwamen, hun overtollige energie in de wederopbouw konden uitleven.

op dezelfde pagina;

Maria…liet meneer Fajngold onze Matzerath zien, die al drie dagen onder een stuk canvas in de kelder lag, omdat wij hem niet konden begraven door de vele Russen, die op straat overal fietsen, naaimachines en vrouwen uitprobeerden. 

Matzerath, die stikt in een communistisch partijspeldje, waarna de kogels het afmaken. Het derde deel speelt zich af in Düsseldorf, ten tijde van het herstel van de oorlog. Het boek is rauw, cynisch en surrealistisch, maar erg de moeite waard.

Vertaling: Koos Schuur