archiveren

Zuid-Afrika

9059362578.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Zomertijd van J.M. Coetzee is het laatste deel in een trilogie van een ogenschijnlijk autobiografisch verhaal over de schrijver zelf. Ogenschijnlijk, omdat het wel degelijk een roman betreft. In dit geval nog een hoogst originele roman ook.

Origineel, omdat het boek bestaat uit een aantal interviews met de vrouwen uit het leven van Coetzee. Die interviews worden gehouden door zijn biograaf, die graag het leven van de betreurde schrijver wil laten zien door de ogen van mensen die hem kenden. Betreurd? Precies. Coetzee is springlevend en heeft met dit boek een sprankelend slot geschreven van zijn drieluik. De eerste twee delen worden overigens hier en hier besproken.

Wat zo knap is, is dat het verhaal naadloos aansluit bij zijn eerdere boeken, ook al is het in een andere vorm gegoten. Het gaat hier over de relaties van Coetzee met vrouwen. Die zijn er, maar het komt allemaal niet van de grond. Hij heeft een affaire met Julia die bij hem in de buurt woont, maar hij wordt nooit de ware voor haar. Het houdt op als zij de liefde moet bedrijven op het kwintet van Schubert. Zij vertelt de interviewer;

Als een man en een vrouw verliefd zijn creëren ze hun eigen muziek, die komt instinctief, ze hebben geen lessen nodig. Maar wat doet onze vriend John? Hij sleept een derde persoon de kamer binnen. Franz Schubert wordt de nummer een, de liefdesmeester; John wordt nummer twee, de discipel en uitvoerder van de meester; en ik word nummer drie, het instrument waarop de seksmuziek zal worden gespeeld. Dat – lijkt me – vertelt u alles wat u over John Coetzee moet weten. De man die zijn maîtresse aanzag voor een viool.

Het lijkt alsof de auteur zichzelf behoorlijk aanpakt maar dat is het mooie van het boek. Het is een roman, hij kan doen wat hij wil. Wellicht klopt het, wellicht helemaal niet.  De rode draad in alle interviews is dat John Coetzee naar voren komt als erg op zichzelf, onzeker soms maar bijna altijd als een ‘lichtgewicht’ man. Dat verwoordt ook zijn nicht, die zich herinnert dat zij ooit in de bush strandde met John toen zijn auto het begaf;

Zelfs het enige lid waarop ze nog iets van hoop had gevestigd…blijkt een lichtgewicht te zijn. Die wegliep naar de grote wereld en nu met zijn staart tussen zijn benen komt terugkruipen naar de kleine wereld. Mislukte wegloper, een mislukte automonteur, onder wiens mislukking zij op dit moment moet lijden. Mislukte zoon.

Ook de Braziliaanse Adriana Nascimento heeft weinig lovends over Coetzee. Hij gaf Engelse bijles aan haar dochter in Kaapstad maar volgens Adriana was hij té geïnteresseerd in haar dochter. Dat blijkt overigens nergens uit in het verhaal. Wat Coetzee vervolgens doet (ofwel de persoon Coetzee, het blijft een roman hè?) is dat hij aansluiting zoekt door middel van danslessen die hij neemt bij Adriana. Weer net niet goed.

Het lijkt allemaal niet zo positief en toch slaagt de auteur erin om enige sympathie voor de persoon Coetzee op te wekken. Hij bedoelt het allemaal niet slecht, maar het is zo onbeholpen allemaal. De vorm waarin deze roman is gegoten werkt erg goed. De dialogen zijn levendig tussen de interviewer en geïnterviewde, zoals wanneer vroegere collega Sophie Denoël wordt ondervraagd over de denkbeelden van de persoon Coetzee;

Met andere woorden, poëzie en paard-en-wagen en vegetarisme zijn het waard om voor te vechten, maar de bevrijding van apartheid niet?

Niets is het waard om voor te vechten. U dwingt me in de rol van verdediger van zijn standpunten, standpunten die toevallig niet de mijne zijn…Ik herhaal slechts wat Coetzee luid en duidelijk in zijn geschriften zegt, die u zegt te hebben gelezen.

Zo, die zit, denk je dan. O ja, roman, denk je vervolgens en dat is het mooie aan dit boek. Een prachtige coda van een “autobiografisch” drieluik.

Lees hier de bespreking van Anna

Vertaling; Peter Bergsma

86e7e7d0c94581459782b6d5577444341587343
Jongensjaren, Scènes uit de provincie van J.M. Coetzee is een roman. Het is echter ook een autobiografie van de auteur, in dit geval over zijn jonge jaren. Die spelen zich voor een groot deel af in Worcester, een klein stadje zo’n 140 kilometer van Kaapstad vandaan.

De jongen is een moederskind. Hij heeft geen respect voor zijn vader en negeert hem meestal. Hij wordt thuis nooit gestraft en dat is op school niet anders. Hoewel iedere leraar zijn eigen rietje heeft, is hij nooit aan de beurt. Hij is immers de slimste van het hele stel, heeft zijn werk altijd op orde. Toch wringt dat bij hem. Hij kan niet meepraten over de arm- en polstechnieken van de leraren tijdens het slaan.

Hij wil zich onderscheiden maar slaagt telkens net niet. Als er gevraagd wordt naar zijn geloof antwoordt hij maar dat hij katholiek is. Vervolgens is hij bang dat hij door de pastoor wordt opgehaald. Hij verkiest de Russen boven de Amerikanen wat tot afkeuring bij zijn ouders en tot verwarring bij zijn vrienden leidt;

Elke keer, zo lijkt het wel, is er iets wat misgaat. Van alles wat hij wil, van alles waar hij van houdt, moet op een gegeven moment een geheim worden gemaakt. Hij begint zichzelf als zo’n spin te beschouwen die in een gat in de grond leeft met een valluik. Elke keer moet de spin weer halsoverkop zijn gat induiken en het valluik achter zich dichtdoen, de wereld buitensluiten, zich verstoppen.

De liefde van zijn moeder en de verachting van zijn vader komen telkens terug. Met beiden kan hij eigenlijk niet omgaan. Als zijn moeder een fiets koopt maakt hij haar belachelijk, samen met zijn vader. Dan wel. Maar hij realiseert zich ook: Nooit zal hij alle liefde kunnen terugbetalen die ze over hem uitstort.

Eigenlijk is hij alleen gelukkig op het platteland. Hij houdt van de boerderij van zijn vader’s familie en de landerijen eromheen. Hij trekt zich het lot van de schapen aan die sterven moeten:

Hij begrijpt niet waarom schapen zich in hun lot schikken, waarom ze nooit in opstand komen maar mak hun dood tegemoet gaan…Soms, als hij zich tussen de schapen bevindt…wil hij tegen ze fluisteren wat ze te wachten staat, ze ervoor waarschuwen. Maar dan ziet hij in hun gele ogen iets wat hem doet zwijgen: een berusting, een voorkennis…Ze weten het allemaal, tot het kleinste detail, en toch geven ze zich over. Ze hebben de prijs berekend en zijn bereid die te betalen – de prijs van het op de wereld zijn, de prijs van het leven.

Hij kan er niet blijven, het is zijn boerderij niet. Ook weer net niet. Ze verhuizen naar Plumstead waar zijn vader de advocatuur wil oppakken. Met de dood van zijn tante eindigt het verhaal wat in mineur.

De thema’s die achter op het boek genoemd worden, verzet en bevrijding, gewelddadigheid bij onderdrukking, geschiedschrijving en de taal van de overheersers komen allemaal wel in het verhaal voor. Dat is knap, want het boek telt goed 158 pagina’s. Ik moest er toch even inkomen en heb het verhaal ook even laten bezinken, maar uiteindelijk ben ik toch gegrepen door de stijl van Coetzee, zie ook de bovenstaande fragmenten daarvoor. Ik ben dus erg benieuwd naar het vervolg, want het is het begin van een drieluik. De andere twee volgen vanzelf.

Lees hier de bespreking van Anna

Vertaling: Peter Bergsma

9057592142.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_

Ik leerde van de dichtbundel Kleur komt nooit alleen van Antjie Krog door Michael Zeeman. Hij was er enthousiast over en ik deel dat. Het is een overdonderend werk, niets meer dan dat.

Eigenlijk las ik de bundel twee maal. Eerst het gedicht in het Nederlands, daarna hetzelfde gedicht in het Afrikaans. Dat moet, want het voegt iets toe. Het is een zangerige taal met een eigen idioom. Het geeft de woorden een eigen lading mee:

Ze gooien stenen door de ruit
niet huilen Nontuthuzelo, zeg je
een mens sterft maar één keer
kom doe de bonen in de pan

hulle gooi klippe deur die venster
moenie huil nie Nontuthuzelo, sê jy
’n mens sterf net eenmaal
kom sit die boontjies in die pot

Bovenstaande geeft voor mij aan dat alleen een Nederlandse vertaling niet voldoet, dat doet afbreuk aan het werk, maar het is wel erg handig om de strekking goed te begrijpen. Hulde voor de uitgave daarom. Waarom vind ik deze bundel zo mooi?

Het zijn gedichten die onverbloemd weergeven waar het om gaat. Krog is geen mooipraatster, alles komt recht uit het hart, onverbloemd. Ze is betrokken bij haar land en continent. Was als studente al een voorvechtster voor gelijke rechten voor zwart en blank. Volgens Wikipedia stond de pers al bij haar ouders op de deurmat toen ze in de schoolkrant schreef:

Gee vir my ’n land waar swart en wit hand aan hand
vrede en liefde kan bring in my mooi land

In die geest is deze bundel ook geschreven. Soms dondert en davert het zoals in het wrange Klaaglied:

geruisloos draf die dood deur die donker
draf die kappende, dolwende, snuiwende dood
(daar’s gister en môre, maar nóú is ondraaglik)
in die gouddonker hart van Rwanda
– (die skitterswart hart van almal)
kap ’n panga die tande dwars in sy gesig
kloof ’n panga haar vagina tot ravyn
skil ’n panga die kleintjie se kop soos ’n ui
die heuwels word wakker in ’n droesem van bloed
en die onwelvoeglike spektakel van been

Nooit eerder heb ik de gruwelen van Rwanda zo horen verwoorden; het gaat door merg en been. Maar Krog kan ook heel klein schrijven, intiem. Dat is misschien nog wel mooier dan de uithalen van hierboven:

sj-sj
stil maar
soet
slaap sag
slaap heel
en swart gekantel

kindertjie myne

kindertjie natgebore nou

Het gaat over mensen, over liefde, over oorlog en over het land zelf. Geen lofzang op de Afrikaanse verten, wel over het soms angstaanjagende landschap:

’n landskap soos dié maak my bang
reeds tussen Brandkaros en Bloedrif steek dit jou onder de klip

Tot mijn verrassing was ik toch niet helemaal onbekend met het werk van Krog. Toen ik aan het prachtwerk Skryfode (Schrijfode) toekwam las ik een frase die ik kende, al heb ik mijn hersens gepijnigd waarvan. Ik weet het niet, maar het was blijven hangen en zal blijven hangen, omdat het zo verschrikkelijk mooi is:

ek wil weet waar slaap hy vannag?

hier of daar
bogronds of onder
ek wil terug na die plekke waar ek onstwee gemaak het
iets in my het opgegroei om jou te vind
en op daardie moment het pyn klank geword
wat van toe af duur
tot nou toe
moenie weggaan nie
ooit van mij nie

fe969be2ea68e28592f59385877444341587343

Adriaan van Dis en Zuid-Afrika zijn met elkaar verbonden. Zijn recente uitzendingen over zijn reizen in dat land maakten mij nieuwsgierig naar zijn laatste roman Tikkop.

Na jaren keert Mulder terug naar het vissersdorpje waar Donald, inmiddels arts, is blijven wonen. Mulder neemt zijn intrek in een klein huisje, tussen de bevolking. Dat valt hem niet mee, de omgeving is armoedig:

Het pad versmalde en daalde, links en rechts lagen opgehoopte netten, slierten zeewier, landbouwplastic, lege flessen. Alsof de zee zijn vuil tot ver in het dorp had uitgebraakt. De huizen voelden klam. Hij hoorde gestommel achter gesloten luiken, tetterende radio’s, huilende baby’s. Hier en daar moest hij over brakke plassen springen. Het rook naar stront en pis…Hoe langer hij liep, hoe meer hij zag verkrotten…Een vrouw stond verdwaasd voor een open raam, haar baby lag onbeschermd in de zon. Een jongeman waggelde naar buiten, van het donker in het licht, druk in gesprek met zichzelf. Mulder was te ver gegaan, hij keek bij de armoe binnen en zag dingen die hij niet had mogen zien.

Hij is niet gewenst. Jeugd loopt rond met prikstokken, altijd klaar om banden lek te steken. Zijn laptop bewaart hij in de wasmachine, tegen diefstal. Hij probeert wat contact te maken met zijn buren, maar het verloopt stroef.Donald, de arts, woont in en groter huis, samen met zijn Franse echtgenote. Zij heeft het wel gezien, Donald zal moeten kiezen tussen haar en Zuid-Afrika. Donald wil blijven, maar ook hij heeft het moeilijk en wordt niet geaccepteerd. Zijn banden worden lek gestoken, deursloten worden met hars gevuld en stenen vliegen door de ruiten. Samen proberen ze herinneringen terug te halen en reizen ze langs de paden van vroeger, onherkenbaar veranderd. Mulder, de zoekende verbeteraar en Donald, zoon van een grote meneer tijdens de Apartheid.

Ze ontmoeten Charmein en haar zoon Hendrik. Charmein is een hoer en haar zoon een tikkop, verslaafd aan tik, de lokale speed. Ze nemen uiteindelijk Hendrik onder hun hoede en proberen hem te laten afkicken. Dat valt ze niet mee en het leidt tot spanningen tussen Mulder en Donald.

Van Dis heeft een prachtig boek geschreven. Het gaat over het land en zijn geschiedenis, het gaat over de vriendschap tussen twee kameraden die zoeken wat er nog over is van die vriendschap. Het gaat over de huidige, soms uitzichtloze situatie van de vissers met de dwingende quota die ze opgelegd krijgen en het gaat over de liefde voor de taal. Van Dis laat Donald uitleggen:

Kijk, hier is mijn taal ontstaan: een basterttaal, gevoed door slaaf en boer. Geen taal kon de schoonheid en pijn zo raak benoemen. ‘Ik kan niet zonder,’zei Donald ernstig. ‘Daarom het ek teruggekom, na die bron, na die Kaap, waar ek my ore laat wandel.’

Het verhaal over het verblijf in het vissersdorp, de uitstapjes en discussies tussen Mulder en Donald worden afgewisseld met herinneringen uit het verleden. Uiteindelijk is de ontferming over Hendrik, de verslaafde zoon van Charmein, de proeve die veel goed moet maken. Het is geen afgerond verhaal, het is een lange overpeinzing over Zuid-Afrika, opgetekend in een mooie stijl door Van Dis. Zijn foto op de achterkant geeft het voor mij mooi weer.