archiveren

Klassieke muziek

Het boekje De Daverdreun is een selectie van fotografie uit de archieven van het Maria Austria Instituut (MAI). Dat instituut verzamelt en exploiteert fotoarchieven van fotografen die een uitgesproken band hebben met Amsterdam.

De Daverdreun is een selectie van die fotografie van klassieke, moderne, pop- en jazzmusici en componisten (van Andriessen tot Zappa), doorspekt met reclamefotografie voor inmiddels gedateerde afspeelapparatuur. Het boekje was bedoeld als jaarwisselingsboekje 2001/2002 voor relaties als zodanig niet in de winkel verkrijgbaar. Auteur Maarten ’t Hart houdt tussen de foto’s door in maar liefst 8 pagina’s tekst een gloedvol pleidooi voor de schoonheid van de klassieke muziek.

Of zet hij zich juist af tegen alles wat geen klassiek muziek is? Hij schaart dit alles onder De Daverdreun en beschouwt het als wegwerplawaai.

Hij weet ook wel dat dit een levensgroot vooroordeel is en dat hij heel bekrompen hierin is, maar hij gaat het trachten te onderbouwen. Dat doet hij niet vooraleerst even goed te klagen over de overlast die deze muziek met zich meebrengt, zoals wanneer (bij uitzondering, dat wel) de buren een luidruchtig feestje hebben;

Dan klinkt op een zachte zomeravond, behalve het angstig hinniken van de paarden die pop ook verafschuwen, de welbekende daverdreun door de lucht en moet je je opsluiten achter je dubbele ramen, en minstens Poème de l’Extase van Scriabin of Die toten Augen van Eugen d’Albert opzetten, om die daverdreun te overstemmen.

’t Hart heeft het niet altijd makkelijk. Hij krijgt vaak goedbedoelde cassettebandjes toegestopt, meestal van lezeressen, die hem graag zouden bekeren. Soms worden hele cursussen toegevoegd of handleidingen voor de ‘verstokte pophater’. Hij is blijkbaar zo beleefd om die bandjes nog te beluisteren ook. Toch trekt hij steeds weer dezelfde conclusie;

…niet alleen zijn die nummers opvallend kort, maar ze bestaan doorgaans uit niet veel meer dan onveranderde herhalingen van een vrij simpele melodische inval die al dadelijk aan het begin aan de luisteraar wordt opgedrongen. Twintig keer hetzelfde binnen drie minuten is bepaald geen uitzondering. Dat is toch waarachtig van een welhaast onvoorstelbare primitiviteit.

Hij weet natuurlijk precies hoe dit te chargeren en gaat op zijn musicologische stoel zitten als hij aangeeft;

Eenvoudige drieklanken, doorgaans kleine intervallen, een octaafsprong of een none is een zeldzaamheid.

Harmonisch is er ook al niets te beleven en ’t Hart heeft echt zijn best gedaan want zowaar een paar maal de megatop-vijftig ter hand genomen. Van al die nummers kon alleen het nummer Back for good van Take That hem enigzins melodisch bekoren. Ook onderkent hij de kracht van het gebruik van backing vocals, maar in de popmuziek is ook daar het bedroevend mee gesteld;

Ook in de klassieke muziek komen stukken voor waarbij zangers worden bijgestaan door back vocals, denk maar aan ‘Casta Diva’ uit Norma van Bellini, aan het ‘Laudate Dominum’ uit de Vesperae Solennes de Confessore van Mozart, aan het slot van het Requiem van Verdi, aan het Stabat Mater van Rossini, want elke componist weet hoe ongelofelijk mooi het kan zijn om één zangstem, bij voorkeur een hoge sopraan, te combineren met een koor dat pianissimo zingt.

Het is Maarten ’t Hart ten voeten uit en hij vergroot het allemaal lekker uit. Als hij de teksten uit de popmuziek nog even behandelt en aangeeft dat dit ook maar magertjes is, want het gaat voornamelijk over liefde, liefdesverdriet en liefdesverlangen, horen we hem wijselijk even niet over de klassieke thema’s. Die lopen hier zo mogelijk nog meer van over.

Het mag allemaal, ik lees het graag. Uiteraard heeft hij één populair nummer dat hij kan waarderen, A Whiter Shade of Pale van Procol Harum. Die zagen wij al van ver aankomen, want dat is (volgens ’t Hart) een bewerking van Bach’s inleidende sinfonia van Cantate 156. Daar kan je overigens over twisten, want het heeft ook veel weg van Bach’s Air BWV 1068 of diens Prelude voor orgel BWV 622. Kiest u maar.

Het is een onderhoudend boekje met mooie foto’s en nog een begeleidende cd ook met louter; klassieke muziek natuurlijk.

De stilte van de muziek voor Bach van musicologe Liesbet Vereertbrugghen gaat over de muziek uit de middeleeuwen en de renaissance. De auteur bespreekt met co-auteurs Nicole van Opstal en Hendrik vanden Abeele zestig sleutelwerken uit die periode.

Het gaat om muziek van componisten als Guillaume Dufay, Johannes Ockeghem, Josquin Desprez, Orlandus Lassus, Clemens non Papa en nog talloze satelieten om hen heen. Er wordt nadrukkelijk de verbinding gezocht met het thema ‘stilte’ en als u bekend bent met deze muziek is dat een begrijpelijke keuze. De muziek van deze componisten wordt vaak geassocieerd met stilte en verstilling, met sereniteit en ingetogenheid.

In zes hoofdstukken worden zo de zestig stukken besproken en er wordt een uitgebreide Spotifylijst bijgeleverd zodat u de stukken ook direct kunt beluisteren. Een onmisbaar element bij dit boek. Ieder stuk wordt namelijk opgedeeld in een aantal secties en dat werkt prima. Dat gaat als volgt;

De eerste beluistering gaat over de eerste indruk. Wat hoort u en hoe komt het over? De tweede beluistering gaat wat dieper op het stuk in en vaak loont het inderdaad de moeite om een stuk tweemaal te beluisteren. Dan volgt vaak (niet altijd, soms ontbreekt dit of een andere sectie en soms is er een sectie dubbel) een stuk dat Naar de bron heet en dat gaat over de oorsprong van het werk. Vervolgens een kort stuk over de componist en enkele suggesties voor ander werk dat in het verlengde van dit stuk ligt. Dan volgen ook nog de gezongen teksten en bij deze muziek zijn die eigenlijk ook onmisbaar, omdat muziek en tekst vaak nauw met elkaar verbonden zijn.

Nu heb ik redelijk wat van deze muziek beluisterd maar ik onderscheid nog steeds lastig een mis van Obrecht van die van Des Prez dus nadere duiding is altijd welkom. Helpt dit boek daarbij? Zeer zeker, maar ik hinkte toch steeds een beetje op twee gedachten bij de vraag of dit nu een geslaagd boek is. Dat is het wel, maar er zijn wat kanttekeningen.

Ik werd een paar keer in verwarring gebracht door de luisterlijst. Die leek het boek chronologisch te volgen tot ik een stuk miste van Leoninus. Vervolgens stonden er luistericoontjes in het boek die veel verderop in de luisterlijst staan. Het is som wat puzzelen dus. Dat geldt ook voor de gebruikte termen. Er staat een verklarende woordenlijst achterin het boek maar daar staan lang niet alle termen in. Soms is een musicologische term cursief gedrukt en dacht ik hem achterin te vinden maar dat was niet altijd zo. Soms komen termen dus een beetje uit de lucht vallen;

Ciconia is een van de weinigen die de Noord-Italiaanse stijl weet te combineren met de Franse Ars Nova. Met hem gaat de Ars Nova over in de meer complexe Ars Subtilior-stijl.

Als de Noord-Italiaanse stijl, Ars Nova en Ars Subtilior dan nergens worden toegelicht ontbreekt er iets. Ook wordt er soms iets te krampachtig naar populair taalgebruik gezocht (Een en ander klinkt alsof sommige van de heren wel eens een Red-Bulletje kunnen gebruken. Of een koffietje.) Dat hoeft voor mij niet, de informatie is boeiend genoeg zonder deze grollen.

Want dit zijn stukken waar het voor mij om draait en die het boek wel degelijk de moeite waard maken, zoals de toelichting bij het motet Bone pastor van Guillaume de Machaut bij de eerste beluistering;

Meteen bij het aanhoren van dit stuk valt mij op dat deze stemmen – vrouwenstemmen – in verschillende tempi zingen. Om precies te zijn: dat sommige stemmen uitdrukkelijk minder noten en langere noten zingen dan andere.

En bij de tweede beluistering (er zijn inmiddels stemsoorten bijgekomen):

De tenor heeft twee woorden te zingen, de motetus heeft er 63 te vertolken, en de triplum moet er 124 over de tong zien te krijgen. Meteen valt op dat de bovenstem (net niet) dubbel zoveel woorden uitspreekt als de middenstem. In procenten uitgedrukt: waar de onderstem één procentje van het totaal aantal woorden heeft te zingen…moet de middenstem 33 procent voor haar rekening nemen, en de topstem 66 procent…het bevestigt wat in de meeste motetten van de veertiende eeuw te zien is: een traag verlopende onderstem…met daarboven stemmen die meer te zingen hebben naarmate je hoger in het register opklimt.

Met de muziek erbij is dat prima te volgen en zo zijn er veel meer beschouwingen in het boek die het dan toch erg de moeite waard maken. De biografische gegevens zijn redelijk summier en laten soms wat te wensen over. Als je een mooi verhaal vertelt over de achternaam van Adriaan Willaert dan verdient de achternaam van Jacobus Clemens non Papa ook minstens zo’n verhaal. Toch leert u in kort bestek veel bij, zoals waarom het motet Super flumina Babylonis nooit compleet wordt gespeeld. Het is de horrorpsalm, waaruit om moverende redenen het deel ‘Welzalig is hij die kleine kinderen grijpt en tegen de rots verpletteren zal’ wordt weggelaten. Dat dit motet enig raakvlak met de popgroep Boney M heeft zal u wellicht minder verbazen.

Verder valt er ondanks die kanttekeningen veel te ontdekken. Het beeldend verklankte La Guerre van Clement Jannequin, het prachtige contrast van een liefdesliedje van Orlandus Lassus ten opzichte van een boetespalm van zijn hand, het schitterende madrigaal Guinte alla tomba van Giaches de Wert over Tancredi die zijn geliefde onbedoeld doodt, het lijflied van de kruisvaarders over de broosheid van het leven in het motet Media vita in morte sumus van Nicholas Gombert en het prachtige saluut aan de bewonderde collega’s door Loyset Compère in het motet Omnium bonorum plena.

Tenslotte wordt door de auteur nog teruggekomen op het begrip ‘stilte’. Ze haalt dirigent Paul van Nevel aan die een bekend vertolker is van deze muziek. Hij stelt in zijn boek ‘Het landschap van de polyfonisten’ (dat helaas niet meer verkrijgbaar is maar dat ik koppig blijf zoeken) dat

De weinige omgevingsgeluiden destijds bepaalden wat polyfonisten als zacht, luid en rustig ervaarden en ook hoe ze het tempo aanvoelden. ‘De Franco-Flamands zongen in een tijd toen stilte en rust veel intenser en vanzelfsprekender waren dan in de eeuwen erna.(…) De invloed van de rust in beeld en klank die polyfonisten tijdens hun kindertijd en als volwassenen ervaarden, is niet te onderschatten.’

Met dat in het achterhoofd biedt het boek dus veel moois en een goed vertrekpunt om meer te gaan beluisteren.

De Bijbel cultureel van Marcel Barnard en Gerda van de Haar gaat over De Bijbel in de kunsten van de twintigste eeuw. Die kunsten zijn de film, het theater, de literatuur, klassieke muziek, popmuziek en de beeldende kunst. Het boek wordt vervolgens opgedeeld in 67 nummers (eigenlijk de hoofdstukken) die telkens een thema vormen uit de Bijbel, ruwweg in chronologische volgorde van verschijning.

Zo beginnen we met de Schepping, het Paradijs, Eva en verderop vinden we Prediker, Hooglied, Jesaja, Jezus, Maria (je verwacht het niet) om verderop bij de Kruisiging, Johannes, De Apocalyps en Het Laatste Oordeel te eindigen. Met nog heel veel daartussenin natuurlijk.

Ieder nummer wordt ingedeeld volgens een vast stramien, dus laten we nummer 9, Isaak, eens bij de kop pakken. Er zijn altijd vier onderdelen;

  1. Een korte uitleg van wat de persoon of gebeurtenis doet in de Bijbel. U weet wel, Isaak die door Abraham geofferd zou moeten worden ondanks dat het zijn enige zoon is.
  2. Een kunstwerk uit één van de genoemde disciplines dat besproken wordt. In dit geval de roman Karakter van F. Bordewijk. Isaak en Abraham is een vader-zoonding en daar gaat Karakter evenzeer over. In dit deel is er altijd een ‘Eerste blik’ met de duiding van het kunstwerk en daarna een ‘Tweede Blik’ met de koppeling aan de Bijbelse figuur.
  3. Een overzicht van de andere disciplines waarin Isaak een rol in speelt, variërend van een film van John Huston, The Bible: In The Beginning, tot het lied Abraham van Sufjan Stevens tot het boek Izak van P.F. Thomèse.
  4. Een essay over één van de genoemde disciplines met een wat bredere kijk op de materie. In dit geval via de muziek van Stravinsky.

U begrijpt dat een dergelijk boek, het telt 642 pagina’s, een stortvloed aan informatie geeft en ik weet niet of iedereen dit van kaft tot kaft zou moeten lezen (ik wel natuurlijk, ik dien het voor u te bespreken). Het is een ideaal bladerwerk en ik heb talloze aantekeningen gemaakt van zaken die ik nader wil bekijken of muziek die ik wil beluisteren. Een boek als dit kan ook nooit compleet zijn en ik weet niet precies wat de afwegingen zijn om werken wel of niet op te nemen. Zangers als Bob Dylan of Leonard Cohen worden vaak genoemd en in bovenstaand stuk over Isaak zou het nummer Story of Isaac van Leonard Cohen een logische toevoeging zijn maar ontbreekt in dit geval. Ook de roman De Jakobsladder van Maarten ’t Hart zou je verwachten bij nummer 10 Jakob, maar ontbreekt eveneens.

Dat zijn maar kleine kanttekeningen bij een zeer rijk boek waar u danig mee aan de slag kunt. U wordt gewezen op een stortvloed aan kunst en op hun verrassende verbanden. Je moet er maar op komen om de priester Ezechiël te duiden aan de hand van het album Tender Prey van Nick Cave. Waarschijnlijk heeft u bij het kijken naar de western Unforgiven van Clint Eastwood niet direct gedacht aan de joodse Susanna die het slachtoffer werd van twee jaloerse rechters, maar dat verandert na lezing van dit boek.

Het deel over Prediker is ook interessant. Door het toneelstuk Wachten op Godot van Samuel Becket dat wordt besproken, maar ook door het essay, dat de zaken nu eens omdraait;

In Prediker lijkt God minder prominent aanwezig dan in andere bijbelboeken. Gaan (vrijwel) alle essays in dit boek over de vraag wat bepaalde kunstenaars in een bepaalde periode van de twintigste eeuw deden met bepaalde onderwerpen uit de Bijbel, dit hoofdstuk behandelt een even twintigste-eeuws onderwerp: waarom is de Bijbel vrijwel geen inspiratiebron voor modernisten?

Dat wordt dan toegelicht aan de hand van klassieke muziek en de soep wordt natuurlijk niet zo heet gegeten als opgediend maar het is wel interessant.

Ik was verder niet bekend met La Nona Ora, het wassen beeld van de paus dat geraakt wordt door een meteoriet. Ik was nog minder bekend met de glas-in-betonramen van een parochiekerkje in de Zwitserse Jura. Ik kende de Italiaanse toneelspeler Dario Fo van naam, maar heb ademloos naar zijn optredens zitten kijken. In vertaalde versie, maar ook al versta ik hem niet dan is hij nog de moeite waard om te gaan zien.

De essays zijn soms best doorwrocht, zeker als je stelt dat componist Daan Manneke met zijn stuk Threni minder door Stravinsky’s Threni is beïnvloed maar veeleer door diens Mis uit 1948. Het nodigt mij alleen maar uit tot luisteren, ik vind het prachtig. Enige humor klinkt er ook door in de essays, zoals wanneer het over Jozef gaat;

Naar zijn daden gemeten is Jozef een van de grootste bijbelhelden. Als onderkoning van Egypte wist hij zijn familie van de hongerdood te redden en daarmee leverde hij een belangrijke bijdrage aan de verwerkelijking van de beloften die God aan zijn overgrootvader Abraham had gedaan. Bij nader toezien evenwel blijkt Jozef allerminst een lelieblanke held te zijn. Het is eigenlijk meteen al een etterstraal, vanaf het ogenblik dat hij in Genesis 37 zijn opwachting maakt.

Het doet mij alleen maar verder lezen en dat geldt voor alles in dit boek. Ik wil de film Au hasard Balthazar zien, over het ezeltje uit de Franse Pyreneeën wiens leven paralellen kent met dat van Jezus. Ook de film La vie de Jésus wil ik zien, de Jezusfilm zonder Jezus, Judas en Pilatus, maar waar het verhaal is overgebracht naar het Frans-Vlaamse landschap. Ik heb mij verwonderd over de hedendaagse verschijningsvormen van de Pièta, de voorstelling van Maria met haar overleden zoon op haar schoot, niet in het minst over de foto van zangeres Courtney Love met haar man, de overleden zanger Kurt Cobain op haar schoot. Ik ben nu bekend met de antropometrieën van Yves Klein, de lichaamsafdrukken op gaas die doen denken aan de Lijkwade van Turijn en ik ben getroffen door het schilderij De Clown / Pierrot van Georges Rouault;

Het gelaat van de clown is meer dan een spiegel van het lijden van de wereld. De clown lijdt aan ons, heeft pijn om ons. Zonder het met veel woorden te benoemen heeft Jaffé over het gelaat van de clown dat van Christus neergelegd.

Het is een mèr à boire van prachtige kunstwerken geïnspireerd door de Bijbel en het laat zien welke verrassende verbanden er te leggen zijn. Ik ga mij nog even verdiepen in de De Wederkomst door The Rise And Fall of Ziggy Stardust and The Spiders from Mars van David Bowie op te zetten.

729b27f53ce8f455971376c7951444341587343_v5
Als Christoph Wolff met een nieuw boek over de componist Johann Sebastian Bach komt, dan weet ik dat die onverwijld gelezen dient te worden. Het boek is er en heet Zijn meesterwerken en muzikale universum.

Waarom is dit zo belangrijk? Wolff wordt beschouwd als één van de grootste Bach-kenners van deze tijd en hij heeft wat mij betreft de standaard-biografie over Bach geschreven. Die raadpleeg ik met enige regelmaat en ik was dan ook erg benieuwd naar dit boek.

Het boek is opgebouwd rondom een aantal van zijn grote werken. Wolff zegt dat Bach in feite zelf de inhoud van dit boek heeft bepaald;

Gedurende zijn creatieve leven ordende Bach immers bepaalde werken op methodische wijze in zorgvuldig aangelegde collecties, handgeschreven nette kopieën en publicaties. Deze maatgevende werken, alle grensverleggend en zonder gelijke, waren duidelijk bedoeld als ijkpunten, ja, als paradigma’s van zijn muzikale kunst – en als zodanig vormen ze bij elkaar misschien wel de krachtigste en authentiekste muzikale autobiografie die men kan bedenken.

Dit boek is dus geen biografie maar geeft het belang van zijn werken aan. Dat Bach één van de grootste componisten ooit is wordt vaak gezegd of aangenomen, maar Wolff legt in dit boek uit waarom dat zo is en dat leverde een paar eye-openers op.

Dat begint al met het enige portret van Bach waarvan het zeker is dat Bach het ook is; het beroemde portret (op de voorkant van het boek) geschilderd door Elias Gottlob Haußman waar Bach een stukje muziek in zijn handen heeft, de Tripelcanon voor zes stemmen BWV 1076. Een muziekstukje van ruim 30 seconden, maar Wolff legt uit waarom juist dit het visitekaartje van Bach is. Daar zijn allerlei redenen voor tot aan een subtiele kritiek op de componist Händel aan toe.

Dat laatste vind ik een interessante; het is bekend dat de componisten, leeftijdgenoten van elkaar, elkaar nooit hebben ontmoet. Ze waren wel lid van dezelfde club, de Societät der Musikalischen Wissenschaften waardoor we weten dat Händel de partituur van die canon onder ogen heeft gehad. We weten dat Bach de muziek van Händel waardeerde en uitvoerde, we weten niets van wat Händel van Bach vond.

Nu dan waarom Bach zo’n groot componist is, Zijn zoon Carl Philipp Emanuel Bach zei over de muziek van zijn vader;

Hij hoefde slechts een willekeurig thema te horen om meteen de artistieke uitwerkingsmogelijkheden ervan te zien. Zijn melodieën waren zeker ongebruikelijk [‘fremd’], maar altijd gevarieerd en vindingrijk, en niet gelijkend op die van welke andere componist ook.

De Nederlandse dirigent en Bach-kenner Gustav Leonhardt bevestigde dit in een interview in het programma Reiziger in Muziek. Hij plakte voor zijn leerlingen wel eens een stuk muziek af van Bach en vroeg zijn leerlingen om in te vullen wat Bach daar had bedacht. Dat lukte vrijwel nooit, Bach bleek altijd inventiever of onvoorspelbaarder dan gedacht (het fragment is terug te vinden op Youtube).

Wolff toont dit ook aan door zijn werken, zoals in de drie boeken voor klavier; het Orgel-Büchlein met 40 koraalpreludes op Lutherse gezangen, Das Wohltemperierte Klavier met 24 preludes en 24 fuga’s in alle toonsoorten en de Aufrichtige Anleitung met 15 tweestemmige Inventionen en 15 driestemmige fuga’s. Het was een muzikaal project dat nog niet bestond en Bach beoogde ermee een beeld van zichzelf te geven als schepper van vernieuwende, vindingrijke, praktische maar ook breed bruikbare klaviermuziek voor uitvoering en compositiestudie.

Bach kijkt altijd vooruit en komt met Franse en Engelse suites voor het klavier. Waarom Frans en Engels? Wolff legt het uit en concludeert, niet zonder humor;

In elk geval zijn de titels Engelse suites en Franse suites een verbetering ten opzichte van de oudere neutralere aanduiding ‘Zes suites’ en ‘Nog zes van dezelfde, enigzins korter’ in de eerste werkenlijst van 1750.

Een ander voorbeeld van het genie van Bach is wellicht zijn grootste muzikale prestatie, Bachs koraal-cantatecyclus uit 1724/1725. Een reeks complexe en buitengewoon imposante cantates gebaseerd op thema’s uit lutherse kerkliederen, die binnen tien maanden op papier kwamen. Het zou Bachs meest productieve jaar worden. Hetzelfde geldt voor de drie passies (de Johannes-, Matthäus- en Lukas-Passion) en de drie oratoria (Weihnachts-, Oster- en Himmelfahrtoratorium). Wolff geeft aan wat de ontwikkeling is die Bach heeft doorgemaakt en ook waar hij muziek van zichzelf heeft hergebruikt en omgewerkt.

Dat laatste lijkt gemakzucht maar ook dat wordt helder uitgelegd. Bach maakte het zichzelf allesbehalve makkelijk. Zo zou hij ook voor klavier blijven componeren en een tweede boek met 24 preludes en fuga’s schrijven. Ook bracht hij nog een bundel uit met orgelwerken wat nu beschouwd wordt als de belangrijkste bundel orgelmuziek van de achtiende eeuw.

Zijn laatste grote werken zijn de Kunst der Fuge en de Mis in B ofwel ‘Hohe Messe’. Met de Kunst der Fuge verzekerde Bach zich van een historische status als de onovertroffen schepper van een muzikale kunstvorm, de fuga, die zo onlosmakelijk met hem verbonden was geraakt. Dat geldt ook voor de Mis in B. Niemand heeft zulke complexe koorfuga’s geschreven die uniek voor die tijd waren. De enige reden waarom Bach zich niet verder ontwikkelde was zijn overlijden na een mislukte oogoperatie.

Het is een boek voor de wat meer doorgewinterde liefhebber van Bachs muziek. Er staan best wat musicologische termen in en veel lijsten om aan te geven wat de verbanden zijn tussen de werken van Bach. Ik ben geen musicoloog dus die termen neem ik voor kennisgeving aan. Die lijstjes spit ik wel door en ik beluister erg veel. Als ik lees dat de componist Christoph Willibald von Gluck de Giga BWV 825/7 van Bach arrangeert voor aria’s van zijn opera Antigone, dan wil ik dat horen. Dat geldt ook voor veel stukken die Bach hergebruikt, daar ben ik aardig druk mee.

De redactie had wat scherper gemogen. Dat de zetduivel een letter mist dat kan, maar een woord als ‘diverze’ vind ik slordig en het wordt nog gekker als een titel van een duet ‘wir eilen mit schwachen, doch emsigen Schritten’ wordt verhaspeld tot ‘eifrigen Schritten’. ‘Emsig’ wordt wel eens vertaald als ‘ijverig’, maar zo heet het duet toch echt niet. Laten dat een paar kleine kanttekeningen zijn bij een verder prima geschreven en zeer informatief boek.

Vertaling; Jolande van der Klis, Philip Leussink, Helene Reid, Clemens Romijn, Jan Tazelaar

9074241212.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Musicoloog (en mijn voormalige cd-specialist) Emanuel Overbeeke schreef deze biografie van componist Claude Debussy (1862-1918) met de titel Muziek onweerstaanbaar als de zee. Nu ben ik een muzikale omnivoor, maar Debussy ligt mij na aan het hart en dat is een beetje ongrijpbaar, net als zijn muziek overigens, maar ik ga dat trachten uit te leggen.

Ik kwam in aanraking met zijn muziek door zijn preludes voor piano. Dat zijn stukken met titels als ‘de verzonken kathedraal’ of ‘de wind in de vlakte houdt de adem in’. Daar hoor je dan vervolgens de muziek bij en ik kon mij daar van alles bij voorstellen. Vervolgens besluit je om dan maar eens de etudes voor piano te beluisteren. Dan kom je dus al in een heel andere wereld terecht. Dat gold ook voor zijn beroemde opera Pelléas et Mélisande. Ik was gewend aan de opera’s van Puccini en Verdi, maar dat werk van Debussy is heel andere koek. Niks welluidende aria’s of vrolijke, herkenbare muziek, maar een onafgebroken stroom van klanken. En hoe vaker ik dat ging beluisteren des te meer die muziek onder mijn huid ging zitten.

Zo werkte dat ook bij zijn orkestwerken maar daar kom ik nog op terug. Ik las keurig alle bijgeleverde cd-boekjes bij de aangeschafte werken, maar de man ging pas echt leven voor mij toen ik zijn complete correspondentie cadeau kreeg. Ruim tweeduizend pagina’s met brieven die ik aandachtig heb gelezen. Maar een goede, zij het beknopte, biografie met toelichting op zijn werken ontbrak mij nog.

Allereerst wordt Debussy in zijn tijd neergzet. Rond 1900 had Frankrijk te maken met een schisma waarbij aan de ene kant de katholieke kerk ageerde tegen de nieuwe verworvenheden van de Franse Revolutie en aan de andere kant juist degenen die de idealen van de Verlichting juist omhelsden. Debussy toonde zich niet direct maatschappelijk betrokken;

‘Ik haat menigten, algemeen kiesrecht en nationalistische frasen.’

Hij is wel cultureel betrokken hoewel hij dat vanuit huis niet meekreeg. De muziek van Richard Wagner en de poëzie van Stéphane Mallarmé zijn grote inspiratiebronnen voor de jonge Debussy. Het werk van Mallarmé was niet voor beginners en diende niet om een groot publiek te behagen en Debussy voelde zich hier prima in thuis; hetzelfde gold voor zijn muziek wat hem betreft en het predikaat ‘elitair’ beschouwde hij als compliment. Evenwel zei hij over kunst:

‘We moeten ons er maar bij neerleggen en toegeven dat de kunst voor de massa absoluut geen nut heeft. Voor de elite, die vaak nog stommer is dan het gewone volk, evenmin.’

U merkt, hij was niet altijd het zonnetje in huis. Hij kon vrij bot zijn en was dat ook in zijn relaties. Zijn eerste vrouw verliet hij om het met een getrouwde vrouw aan te leggen. Daar kreeg hij wel een dochtertje mee, die hem overigens maar ruim een jaar zou overleven.

Naast zijn leven gaat Overbeeke uitgebreid in op het werk van Debussy. Zijn opera Pelléas et Mélisande natuurlijk, gebaseerd op het toneelstuk van de Belg Maurice Maeterlinck. Dat leidde nog tot een akkefietje tussen Debussy en Maeterlinck, want die laatste had de toezegging dat zijn minnares in de opera mocht zingen. Dat ging niet door, waardoor het op een ouderwets duel dreigde uit te lopen. Maeterlinck was echter geen schutter en schoot tijdens het oefenen zijn kat dood. Hij zag er toen maar van af maar vrienden werden het niet meer.

Ook op de orkestwerken gaat de auteur uitgebreid in en daar leerde ik meer waarom die muziek mij zo fascineert. Wat Debussy doet in een werk als ‘La Mer’, is niet zozeer het water van de zee verklanken zoals andere componisten doen, met wiegende golfbewegingen of een serene rust boven een spiegelgladde zee. Het werkt anders; je moet altijd een stap terugdoen en beseffen dat Debussy de zee of de natuur als inspiratie gebruikt voor zijn muziek. Dat kunnen rustige stukken zijn, maar het kan ook leiden tot abrupte onderbrekingen in de muziek of overgangen die je niet verwacht. Stilering is belangrijker dan directe expressie. Overbeeke zegt daarover;

Natuur was voor hem geen paradijselijke idylle waarin mens, plant en dier het goed maken, wel een domein waarin de mens een volstrekt nietig en irrelevant wezen is…Die primaire en granieten kracht wilde Debussy vormgeven met vloeiende en secundaire middelen.

Een pianostuk als ‘Hommage à Rameau’ klinkt dan ook niet als de componist Rameau, de harmonie ligt eerder tegen Wagner aan, het heeft hoogstens de tred van een statige dans à la Rameau. Dit boek heeft mij in ieder geval een flink aantal stukken met nieuwe oren doen beluisteren. Dat de vaak nurkse Debussy blijkbaar toch ook humor bezat blijkt uit het feit dat hij zijn enige Strijkkwartet het opusnummer 10 meegaf bij de eerste uitgave, waarna alle musicologen zich te pletter hebben gezocht naar die eerste negen strijkkwartetten…

Overbeeke gaat ook in op de vertolkers van het werk van Debussy en noemt daarbij de Duitse pianist Walter Gieseking en de componist (maar in dit geval dirigent) Pierre Boulez als belangrijke pleitbezorgers. Zelf ben ik fan van Gieseking voor de preludes, de Japanse pianiste Mitsuko Uchida voor de etudes en van Bernard Haitink voor de opera Pelléas et Mélisande. Haitink heeft een prachtige opname gemaakt met het Orchestre National de France. Speciale vermelding verdient ook de mono-uitvoering van deze opera door dirigent Roger Désormière uit 1941, voor mij de oeruitvoering van dit werk. Daar staan ook nog extra opnames op met de componist zelf op piano.

1ff5c80ec83e286596f587a7741444341587343_v5
Willem Pijper, Halewijn en Zeist van Arthur van Dijk en Wim Jansen is een wat curieus boekje. Het is uitgegeven door de Vereniging van Eigenaren (VvE) van het appartementencomplex met de naam Halewijn in Zeist. Arthur van Dijk is muziekhistoricus, was bestuurslid van de Willem Pijper Stichting, bezorgde een aantal boeken over deze Nederlandse componist en werkt momenteel aan een biografie over hem. Wim Jansen is bewoner van het appartementencomplex Halewijn en secretaris van de VvE en is bezig om de bekendheid van Willem Pijper en diens geboortehuis te vergroten.

Want dat geboortehuis, daar gaat het om in dit boekje van 125 pagina’s. Dat staat dus in Zeist en het boekje opent met een beschrijving van Zeist rond het jaar 1900. Eerst nog even een stapje terug, met de vroegst bekende Pijper die zich rond 1725 in Zeist vestigde. Dat was ene Justus Hendrikus Pijper, geboren in Nassau Dillenburg als Justus Heinrich Pfeiffer. Dan zitten we al snel rond 1900 waar we de namen voorgeschoteld krijgen van alle buitenplaatsen van vermogende stadsbewoners die er in en rond Zeist werden gebouwd. Er is een gelaagdheid in de bevolking en de creatieve jeugd van Zeist, waaronder Willem Pijper en Willem Marsman, zouden zich behoorlijk verzetten tegen het ‘verstikkend burgerdom’.

De grootouders van de componist, Willem Pijper en Neeltje van Ee, waren weesvader en -moeder van het Protestantse Weeshuis aan de Slotlaan. Willem wist van een douarière een stuk grond te kopen, waar hij een woonhuis en winkel liet bouwen aan de Hoogeweg. Zijn zoon, de vader van de componist, bestierde daar later een winkel ‘in behangselpapier, karpetten, tafelkleeden, meubelstoffen, vloerzeil, cocos- en wollenmatten, fantasiemeubelen en alles tot dit vak behoorende.

Het tweede deel van het boekje gaat over de componist zelf en zijn jeugd in Zeist. Er was thuis aandacht voor muziek en Pijper bleek al snel muzikaal begaafd. Hij kreeg pianoles en zou later zelf ook pianoleraar worden. Hij groeit samen met Willem Marsman en hoewel er een leeftijdsverschil was hadden ze contact. Pijper wordt naast uitvoerend musicus ook componist en muziekcriticus en nam daarbij geen blad voor de mond, ook niet als het een met Marsman goed bevriende collega-criticus was, zoals Constant van Wessem;

‘Van Wessem, als muziekcriticus, werkt op de darmen mijns geestes als een Spaanse peper in een paardeanus. Je zult toch ’s een Vrijere Bladen moeten oprichten waarin ik hem wèl mag voorsnijden. En als ’t daarin ook nog niet gaat – er is, in trouwe, een god voor kinderen en beschonkenen – dan maar eens Vrijste Bladen. Als je ‘m spreekt, doe hem dan s.v.p. de complimenten en bid in naam van Santa Caecilia de muziek verder te bezwijgen tot hij weet wat mandolines en gitaren zijn.’

Pijper trouwt met Annie Werker en dat was het moment dat hij het ouderlijk huis aan de 2e Hogeweg zou verlaten om naar Bilthoven te verhuizen. Maar die 2e Hogerweg, daar draait het om en daar gaat het laatste deel van het boekje over.

Er wordt uitgebreid beschreven hoe het pand in eerste instantie is gebouwd. Waarschijnlijk door familieleden waarin aannemers, metselaars en timmermannen vertegenwoordigd waren. Er is goed onderzoek gedaan want u kunt lezen wanneer het pand in welke handen is overgegaan voor welk bedrag en wie er wat heeft vertimmerd door de jaren heen. Uiteindelijk staat het leeg en bezingt stadsdichter Kees van Domselaar het voortschrijdend verval;

In dit huis moet hij het ooit hebben gehoord
het begin van zijn symphonie in d
het was zomer, de ramen open
en een geur van kruiden hing
langs het geheime pad

Uiteindelijk blijkt alles in handen te komen van Stichting Latei en wordt de Vlaamse architect Jo Crepain in de arm genomen om er een appartementencomplex van te maken, aanvankelijk onder de naam ‘Pijperhuis’. De grote ronde vorm is geïnspireerd op een ontwerptekening van architect Van Straalen uit 1909 en op de opera van Lyon. Crepain bouwde met

‘…wat Aldo van Eijck als Tweelingfenomenen had aangeprezen. Tegenpolen. Als enerzijds een burcht en anderzijds een serre. Tegelijk uitnodigend en introvert. Extravert en afwerend. Luid en teruggetrokken. Baldadig en stil. Open en gesloten. Donker en licht…Met enerzijds hoge, zonovergoten ruimtes waar men diep genoeg kan inademen om de wereld te veroveren, en anderzijds lage, kleine, donkere hoekjes waar men zich op intrieste momenten verschuilen kan.’

Kom daar maar eens om op Funda. Het complex kreeg uiteindelijk de naam ‘Halewijn’, naar de enige voltooide opera van Willem Pijper. Al met al een informatief en apart boekje, dat ik als liefhebber van zijn muziek toch erg graag wilde hebben. Er staat veel fotomateriaal in en wilt u weten wat er van het appartementencomplex is geworden, dan kunt u dat hieronder zien. Ondertussen kijk ik uit naar de biografie van Willem Pijper.

051_720x480

9492020262.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Klinkenke alchemie is de titel van 98 verzamelde muziekessays van musicoloog Maarten Brandt. Het zijn stukken die eerder zijn verschenen in het muziektijdschrift Mens en melodie, op de door mij regelmatig geraadpleegde website www.opusklassiek.nl of die gebruikt zijn bij lezingen of programmatoelichtingen.

U kunt die stukken dus soms afzonderlijk opzoeken, maar dan doet u dit lijvige boek van 667 pagina’s tekort. De stukken zijn herschreven naar deze tijd en zorgvuldig in een bepaalde volgorde gepubliceerd. Dat heeft te maken met de rode draad in dit boek. Die gaat namelijk over composities, maar vooral over de uitgekiende combinaties van die composities, die samen een meerwaarde opleveren voor de luisteraar.

Dat is een kunst op zich en het boek is tevens een pleidooi voor eerherstel van de artistiek directeur bij de verschillende concerthuizen. Componist en musicoloog Marius Flothuis (1914-2001) was een meester in het samenstellen van dergelijke avontuurlijke programma’s en aan hem is dit boek dan ook opgedragen. Of dit al niet genoeg was; Brandt trekt het verhaal nog breder, het boek is bovenal bedoeld als signaal om een traditie in stand te houden die door zoveel factoren wordt bedreigd; de uitvoeringspraktijk van symfonische muziek in de ruimste zin van het begrip.

Voor de klassieke muziekliefhebber biedt dit boek een schat aan informatie. Ik geef direct maar een voorbeeld van die rode draad. Een orkest programmeerde een concert als volgt;

Stravinsky                          Scherzo à la Russe
Chopin                               Eerste pianoconcert in e, opus 11
——-
Stravinsky                          Symfonie in drie delen
Debussy                             Petite suite (instrumentatie: Henri Büsser)

Dat lijkt een mooi en afwisselend programma maar Brandt toont aan waarom dit niet werkt. Die symfonie van Stravinsky is van zodanige allure dat niemand op een mondain stuk Debussy daarna zit te wachten (hoe mooi het werk ook is). Brandt geeft vervolgens andere suggesties en onderbouwt deze ook. Zo leert u bijvoorbeeld ook waarom de componist Henze prima samengaat met Mozart. U heeft geen idee natuurlijk en het hangt af van welke compositie er op welk tijdstip gespeeld wordt, maar het zijn regelrechte eye-openers.

Zo staan er talloze voorbeelden in het boek. Brandt stelt zelfs zijn ideale seizoensprogramma samen en met behulp van de tegenwoordig beschikbare streamingdiensten of wellicht uw eigen collectie kunt u eindeloze programma’s beluisteren. Ik ben nog lang niet klaar met dit boek.

Naast programmatoelichtingen zijn er ook andere stukken als interviews, cd-besprekingen en overpeinzingen over het Nederlandse concertleven. Ik heb een lange luisterlijst samengesteld naar aanleiding van de besproken werken. Zo was de componist Rudi Martinus van Dijk met zijn Kreitens-Passion een ontdekking, net als het hoornconcert van Oliver Knussen, de werken van de Indiase componist Param Vir en de McGonegall-Lieder van Rob Zuidam. Het is wel handig om enige kennis te hebben van de wat modernere klassieke muziek, of hier tenmiste iets over te willen opzoeken, anders heeft u geen idee waarom hoofdstuk 33 met de titel Over vier minuut drieëndertig ruim vier blanco pagina’s telt.

Natuurlijk gaat het over de Mahler-traditie in dit land. Ongekend populair en het mag soms wat minder volgens de auteur. Dat geldt helemaal voor Sjostakovitsj. Die moet het door het hele boek ontgelden, dat viel wel op (niet zozeer omdat zijn muziek slecht zou zijn maar eerder doordat deze te vaak of onjuist geprogrammeerd wordt). Als er een zwaar bezette Mahler-symfonie (weer) wordt geprogrammeerd, gaat dat direct ten koste van het budget en dus van vaak minder gehoorde en nieuwere stukken die net zo belangrijk zijn of kunnen worden voor het muzikale landschap.

De interviews en artikelen over en met Pierre Boulez en Bernard Haitink zijn prachtig om te lezen. De laatste kon zeer goed overweg met Marius Flothuis en beiden zorgden voor prachtige programma’s bij het Concertgebouworkest met veel Nederlandse muziek. En passant wordt aangetoond dat de beruchte Notenkrakersactie voor een groot deel onterecht was. Die actie, een verstoring van een concert van Bernard Haitink, was een protest door een aantal componisten tegen de ondervertegenwoordiging van hun werken in de programmering.

Het pleidooi van een juiste programmering, waarbij ‘de klassieken’ gecombineerd worden met recentere werken, wordt mooi verwoord door de Hongaarse componist en dirigent Peter Eötvös;

“Je mag nooit zeggen ‘we spelen dit niet, omdat het publiek er niet van houdt’,” is zijn stellige overtuiging. “Er zijn weliswaar managers die dat beweren, maar dit klopt eenvoudig niet. Waar het om gaat is het uitstralen van visie en kwaliteit. De realiteit is dat het telkens binnen een andere programmatische context herhalen van een moeilijk stuk vruchten afwerpt…”

U kunt dat met dit boek in ruime mate zelf uitproberen, al is het maar met de bijgeleverde cd, waarop de goed in het gehoor liggende Serenade nr.10Gran Partita’ van Mozart wordt gevolgd door de Variationen für Orchester van Anton Webern en wordt afgesloten door het voor pianisten moeilijke maar prachtige Piano Concerto van Elliott Carter.

Ik ben een redelijk gevorderde liefhebber (doch musicologisch volslagen ongeschoold) en ik hoefde al niet enthousiast gemaakt te worden voor modernere muziek, maar dit boek heeft mij talloze tips opgeleverd voor nieuwe luisterervaringen en veel extra kennis opgeleverd. De bespreking zou te lang worden om dieper in te gaan op Cristina Deutekom die Varèse zingt, de start van de traditie van extra paukenslagen in Bruckner of de weelderige bewerking van De Matthäus-Passion door Robert Franz. Dan moet u het boek echt zelf lezen.

 

9045037726.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
In het huis van de dichter is het relaas van een vriendschap tussen Jan Brokken en de Russische pianist Youri Egorov (1954-1988). Het boek heet een roman en daar zal ik hem onder classificeren, maar Brokken stelt dat alles gebaseerd is op feiten. Het verschil met een biografie is marginaal. Waarom noemt Brokken het dan toch een roman? Hij geeft het zelf aan in de verantwoording achterin het boek;

Ik koos voor de romanvorm omdat ik vijf verhalen wilde samenballen tot één; het verhaal van een vriendschap, het verhaal van een vlucht, het verhaal van een pianist, het verhaal van een bestaan en het verhaal van een tijd.

Het begint natuurlijk met die vlucht. Egorov is een getalenteerd pianist maar kan in Rusland niet alles spelen wat hij wil. Bovendien is hij homseksueel en daar kan je niet voor uitkomen in Rusland. Zijn grootste angst is om in een kamp terecht te komen waar zijn vingers gebroken zouden kunnen worden. Hij vlucht daarom in 1975 naar het westen en komt uiteindelijk in Amsterdam terecht. Daar leert hij Jan Brokken kennen en omringt hij zich met een vaste club vrienden, waaronder zijn partner Jan Brouwer. Hij krijgt al snel uitnodigingen om op te treden met gerenommeerde orkesten. Het is interessant om te lezen dat het dan natuurlijk om de pianist Egorov gaat, maar nog meer om de mens Egorov. Hij kampt met onzekerheid, podiumvrees en zijn vrienden zijn daarvan op de hoogte;

Ik kreeg het benauwd wanneer Youri de lange trap naar het podium afdaalde. Van alle vrienden maakte ik me misschien wel de meeste zorgen, omdat ik in Engeland had meegemaakt wat er allemaal mis kon gaan voor en tijdens een concert. Sinds Salisbury vertrouwde hij me toe of hij helemaal klaar was voor het grote werk dat hij zou gaan uitvoeren of nog niet. Of dat hij in een snelle passage telkens last kreeg van een hinderlijke kramp in de rechterpink. Ik was op de hoogte van alle kwalen, pijntjes en onzekerheden, een dubieus voorrecht dat ik met Tatjana deelde.

Zijn ster rijst snel en Egorov geeft zijn geld net zo snel uit als dat hij het verdient. Hij zoekt graag de anonimiteit op van het uitgaansleven in Amsterdam en New York. Hij wordt een vrijgevochten Rus, die evengoed maar beter niet mag vergeten waar hij vandaan komt. Dat blijkt als hij een neptelefoontje krijgt waarin hem wordt verteld dat zijn vader overleden is; de overheid wil hem teruglokken naar Rusland.

Egorov vindt het fijn om anoniem te feesten, maar privé staat hij graag in het middelpunt. Hij zorgt voor het inkomen, zijn vrienden worden geacht voor de rest te zorgen. Soms is zijn gedrag onhebbelijk, zoals toen hij met het Concertgebouworkest moest optreden. Hij ziet er geen been in om weg te blijven bij de repetitie. Hij is er bij de uitvoering wel en het is zelfs een succes, maar het zorgt ervoor dat hij jarenlang niet meer wordt gevraagd om met hen op te treden.

Toch is hij ook een serieus artiest. Hij speelt een stuk pas als hij het totaal en muzikaal kan doorgronden;

…bij de grondige voorbereiding van een concert hield hij minimaal vijf uur studie per dag aan, zaterdag en zondag inbegrepen. Het memoriseren van partituren telde hij dan niet mee. Dikwijls begon zijn dag met geconcentreerd noten lezen; deed hij dat vijf keer achtereen, dan zat een stuk muurvast in zijn geheugen – een zeldzame gave.

Zijn hedonistische levensstijl wordt hem uiteindelijk fataal. Hij is seropositief en in de jaren tachtig zijn de medicijnen nog niet zo ver dat je hier mee door kan leven. Hetzelfde geldt voor zijn partner Jan. Zijn afweersysteem laat hem in de steek en hij krijgt koorts en hersenvliesontsteking. Zijn zicht wordt zo slecht dat hij niet meer kan spelen en hij zal uiteindelijk op 33-jarige leeftijd overlijden.

Het is een prachtig document over een muzikant met een bijzonder talent. Gelukkig is zijn spel te beluisteren via internet. Brokken geeft aan wat hem onderscheidt van andere grote pianisten;

In zijn streven naar helderheid en analyse gaat hij voort op de weg van Gould. Maar hij voegt er een dosis lyriek aan toe. Niet de lyriek van Rubinstein, Horowitz en andere grote romantici, maar een beredeneerde lyriek…De vleugel laat hij als een sopraan zingen of als een hamerklavier stamelen, zonder ook maar één moment de bedoelingen van de componist uit het oog te verliezen.

Schrijven over muziek blijft lastig, je moet het horen maar ook daarom is het een fijn boek. Je doet veel tips op over andere pianisten en hun werken. Er staan mooie anekdotes in, zoals over de pianiste waar Stalin naar luisterde ten tijde van zijn overlijden, of het meest indrukwekkende verhaal; dat Russische muzikanten komen spelen bij de doodskist als één van hen overlijdt, als een soort wake. Ook als ze niet meteen goed bevriend zijn doen ze dat uit respect. Zo speelde de pianiste Elisabeth Leonskaja bij zijn kist toen deze in zijn woonkamer stond, evenals de cellist Mischa Maisky. Egorov’s partner Jan Brouwer overlijdt kort na hem en beiden zijn ze gecremeerd, maar hun as is verwerkt in de grafsteen van Egorov’s moeder, die ook in Nederland begraven is.

9463102345.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Schubert de biografie van Yves Knockaert was een boek dat een beetje in mijn kast brandde. Ik wilde het graag lezen. Waarom? De componist Franz Schubert (1797-1828) is een componist die ik een beetje heb moeten veroveren. Niet vanwege zijn instrumentale muziek. Zijn pianosonates, strijkkwartetten en zijn symfonieën zijn werkelijk prachtig. Dat lag een beetje aan hetgeen waarom hij het meest beroemd is; zijn liedkunst. Daar ben ik ingedoken en ik heb (denk ik) alles van hem beluisterd op dat gebied en hij is onder mijn huid gaan zitten, door zijn muziek alleen.

Maar, van de man zelf wist ik nog niet heel veel. Daarom heb ik zijn biografie aangeschaft zodra deze uitkwam, ik was er alleen nog niet aan toe gekomen. En nu ik hem heb gelezen…ben ik niet helemaal tevreden. Ik zal het trachten uit te leggen.

Het is geen dik boek voor zo’n groot componist, net iets meer dan 300 pagina’s. Maar goed, dat zegt niets over de kwaliteit. De auteur neemt ons chronologisch mee door het leven van Schubert. We zien waar hij zijn muzikale onderricht had, thuis en in het convict waar hij toetrad tot de Wiener Sängerknaben. Tijdens die opleiding bezet Napoleon de stad Wenen en er worden vrijwilligers gezocht om tegenstand te bieden, maar Schubert en de zijnen mochten zich niet aansluiten hierbij. Zijn medestudent Spaun geeft een ooggetuigenverslag;

Om 9 uur op de avond van 12 mei begon het bombardement van de stad. Het was prachtig om te zien hoe de gloeiende kogels voorbijvlogen tegen de nachtelijke hemel, terwijl de talrijke vuurhaarden in de stad de hemel rood kleurden.

Om direct mijn eerste bezwaar te noemen, ik mis meer van dit soort beschrijvingen waarin de mens Schubert en zijn werk in de tijd worden gezet. Er wordt later nog gewag gemaakt van het regime van Metternich en zijn censuur, maar veel meer lees ik niet.

Het talent van Schubert is onmiskenbaar en hij blinkt uit in het lied. Hij heeft te maken met de populariteit van de Italiaanse opera, maar hij wil Duitse opera’s schrijven. Hij probeert het vaak en schrijft veel voor dat genre, maar hij zal nooit bekend worden als operacomponist. Wel door het lied en zijn liederencycli. We lezen waar Schubert zijn teksten vandaan haalt en die staan ook vaak in het boek en dan kom ik op mijn tweede bezwaar; ze zijn alleen te lezen in Nederlandse vertaling. Juist bij zijn liederen is de originele Duitse taal zo belangrijk en wil ik die teksten ook in die taal lezen. Dat er een vertaling naast staat of in de noten, prima natuurlijk. Eigenlijk geldt dat ook voor de weinige dagboekaantekeningen of correspondentie van Schubert die in het boek staat.

Er worden een aantal beroemde werken van Schubert uitgelicht voor een nadere toelichting. Daar wringt het ook een beetje. De ene keer worden er veel musicologische termen gebruikt waar een leek weinig mee kan (…door intrigerende tekstwoorden van hetzelfde interval te voorzien, dikwijls een tertsval of één of meer opeenvolgende dalende tertsen), terwijl Knockaert het ook anders doet, zoals bij de beschrijving van Schubert’s Octet:

De finale begint op een merkwaardig plechtige wijze (Andante molto), die in het Octet tot dan toe nog niet aan bod gekomen is. De sombere sfeer met de onheilspellende tremolo’s is bewust dramatisch expressief om met meer contrast verder te kunnen gaan in het snelle tempo (Allegro), in een soort eindeloze perpetuum-mobilebeweging. Waar je uiteindelijk een briljante conclusie verwacht, grijpt de componist terug naar de introductie, waarna wel nog voldoende energie overblijft voor een roekeloze coda.

Daar kan ik iets mee, roekeloze’s coda’s wil ik direct beluisteren. Wat ik weer minder geslaagd vind zijn de beschrijvingen van diverse verhalen van de verschillende opera’s die niet van de grond komen. Die kan ik elders ook nalezen. Ook komen de eerste symfonieën er met anderhalve bladzijde bekaaid vanaf. Helemaal geen goede punten dan? Zeker wel, ik ben er bijna. Nog twee punten.

Ten eerste weet ik niet wat ik met een heel hoofdstuk moet over Schubert’s geaardheid. Knockaert beschrijft uitgebreid dat men speculeert over homoseksuele gevoelens en dat er uit honderden werken wordt geïnterpreteerd, om tot de conclusie te komen dat hij wellicht biseksueel was maar dat het op zijn muziek al helemaal geen invloed had. Het leek mij een weinig zinvol hoofdstuk. Interessanter, en dat is punt twee, is Schubert’s relatie tot Beethoven. Schubert was een groot bewonderaar van Beethoven en ze hebben elkaar gekend. Of ze elkaar ook ontmoet hebben; het is waarschijnlijk maar niet zeker. Maar om dan vier pagina’s op te nemen met gebeurtenissen waar ze elkaar hadden kúnnen ontmoeten; ik vond het wat veel.

Maar…ik wist niet van die symfonie waaraan Schubert had gewerkt en die niemand ooit heeft teruggevonden, de Gmunden-Gastein symfonie. Of het is toch één van zijn nu bekende symfonieën, of Schubert wilde er aan beginnen, of hij is echt verdwenen. Mateloos boeiende materie. Ook de mij onbekende dagboekfragmenten en de aantekeningen van zijn vrienden geven een mooi beeld van de omgeving waarin Schubert verkeerde. De beroemde muzikale bijeenkomsten of Schubertiades gaan een stuk meer leven en dat is allemaal winst. Ik wilde alleen dat er meer informatie was. Gezien de vuistdikke Engelstalige biografieën van Heinrich von Kreissle (twee delen van 338 en 352 pagina’s) of van Maurice Brown (435 pagina’s) zou dat toch moeten kunnen.

9079624322.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Toen Thea Derks in 2014 haar biografie over musicus en dirigent Reinbert de Leeuw publiceerde, was deze nog volop bezig met zijn muzikale activiteiten. Hij overleed dit jaar in februari en daarom bracht Derks dit Slotakkoord uit, met een overzicht van zijn activiteiten in de jaren 2014-2020, aangevuld met herinneringen van mensen die met hem samen hebben gewerkt.

Vanaf 2014 gaat De Leeuw een samenwerking aan met het Vlaamse ensemble Het Collectief en daarbij valt zijn gedrevenheid op. Thomas Dieltjens, artisitiek leider van Het Collectief zegt daarover;

Hij voelde dat hem weinig tijd restte. De opnames waren zwaar voor hem, maar wederom een openbaring voor ons. Reinbert was gedreven en geïnspireerd, had zich nog verder in het stuk verdiept en was vastbesloten tot het uiterste te gaan.

Uiteindelijk werden de opnames in januari 2020 gemaakt, een maand voor zijn overlijden.

De Leeuw is ook druk met zijn oude muziekliefdes Franz Liszt en Erik Satie. Zijn uitvoeringen van de Via Crucis van Liszt en van de pianowerken van Satie koester ik, maar ik was minder bekend met het symfonische drama Socrate van Satie, dat De Leeuw in 2016 uitvoerde met sopraan Barbara Hannigan. Dat pak ik toch weer mooi even mee.

De gedrevenheid van De Leeuw spreekt ook uit het feit dat hij vaak middelen uit zijn eigen fonds inzet om zaken voor elkaar te krijgen. Dat geldt bijvoorbeeld voor zijn Bach-project. Hoewel hij bekend staat om zijn vertolkingen van de modernere muziek, had De Leeuw heel eigen gedachten over hoe de Matthäus-Passion van Bach uitgevoerd moest worden. Ik was erbij en hoewel ik ook heel eigenwijs ben over hoe ik dat werk het liefst wil horen, stond zijn versie als een huis en heb ik er van genoten.

De componist György Kurtág is een verhaal apart. De Leeuw is bezig met de opnames van zijn complete werk en ook hier steekt hij eigen geld in. Het is geen makkelijk project, want de componist is te fragiel om er zelf bij te zijn;

Helemaal afwezig is hij overigens niet: voor en na elke opnamesessie is er uitvoerig telefonisch overleg. Kurtág zingt daarbij elke noot en elk accent precies zo voor als hij ze wil hebben, vertelt De Leeuw tijdens een portretconcert rond diens negentigste verjaardag. ‘Het is het moeilijkste wat ik ooit gedaan heb.’

Tot een maand voor zijn overlijden treedt De Leeuw nog op, maar uiteindelijk sterft hij op 14 februari 2020. Derks beschrijft hoe dat nieuws beleefd werd en hoe zijn uitvaart vorm kreeg. Lees vooral de anekdotes zelf even, de bewoners van zijn appartenmentencomplex zullen zich hem vast goed herinneren.

Het boekje van 69 pagina’s sluit af met een aantal persoonlijke herinneringen van mensen die met De Leeuw samen hebben gewerkt. Kees Vlaardingerbroek als artistiek leider van de Zaterdagmatinee, Leo Samama als algemeen directeur van het Nederlands Kamerkoor, Simon Reinink als algemeen directeur Concertgebouw, maar ook componisten als John Adams, George Benjamin en Steve Reich kijken terug op de samenwerking met Reinbert de Leeuw. Uit die herinneringen blijkt zijn gedrevenheid, maar ook zijn onverbiddelijke karakter. Derks kreeg daar als biografe zelf mee te maken, maar componist Ed de Boer ook, toen hij een kritisch stuk schreef over een beeld van belangenverstrengeling;

…Reinbert nam me mijn verslag zeer kwalijk. Na de vergadering viel hij heftig tegen mij uit en liep boos weg uit mijn leven.

Mooi is de bijdrage van componist Steve Reich die De Leeuw dankbaar is dat hij werd uitgenodigd in Tanglewood toen De Leeuw daar ‘director of the Tanglewood New Music Program’ was; It took a Dutch musician to get this American composer to Tanglewood.

Degene die ik mis in de dankbetuigingen is Barbara Hannigan, de sopraan waar hij zo graag mee samenwerkte, maar daar zal een reden voor zijn en zou iedereen weten wie “Olly” is? Niet te moeilijk, zangeres en pedagoog Sonya Knussen heeft het over haar vader en dat is componist Oliver Knussen.

Het is een welkome aanvulling op de prachtige biografie van Derks; dat Slotakkoord moest worden geschreven.