archiveren

Maandelijks archief: oktober 2017

9068687417.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Lezers van dit blog weten dat ik mij al even bezig houd met Parijs en zijn kunstenaars. Van Joke kreeg ik de tip voor dit boek, Nederlanders in Parijs 1789-1914 van Mayken Jonkman. Jonkman is naast auteur ook samenstelster van dit boek, waaraan nog 8 auteurs hebben deelgenomen én zij is de motor achter de gelijknamige tentoonstelling in het Van Gogh Museum in Amsterdam. Jonkman heeft, als conservator bij het Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis in Den Haag, de afgelopen drie jaar onderzoek gedaan naar die Nederlanders in Parijs.

Tussen 1789 en 1914 reisden er minstens 1136 Nederlandse kunstenaars naar Parijs. Ze werden aangetrokken door de continue ontwikkelingen in de Franse kunst en door de vele mogelijkheden op het gebied van opleidingen, carrièrekansen, een opkomende kunsthandel, een kooplustig publiek en de vele museale collecties. Omdat 1136 artiesten wat veel wordt, worden er hier negen belicht. Mij bekende schilders als Van Gogh, Mondriaan en Breitner, maar ook mij onbekende schilders als Gerard van Spaendonck, Ary Scheffer en Frederik Hendrik Kaemmerer passeren de revue.

Jonkman begint echter met een inleiding over het Parijs van de 19e eeuw en met een stuk over de Nederlandse schilderkunst op de Wereldtentoonstellingen in Parijs. Die Wereldtentoonstellingen, de Salon (een tweejaarlijkse tentoonstelling van levende kunstenaars) en de Académie des Beaux-Arts waren cruciaal in de kunstwereld van die tijd. Carrière binnen dit circuit stond garant voor succes.

Neem nu Gerard van Spaendonck (1746-1822). Hij was gespecialiseerd in decoratieve bloemschilderkunst. Rond 1770 was er geen betere plaats om daarin carrière te maken dan in Parijs. Hij reisde er naar toe en binnen enkele jaren was hij hofschilder aan het hof van Lodewijk XV, ontwierp hij serviezen voor de porseleinfabriek in Sèvres en was hij botanisch kunstenaar in de Jardin des Plantes. Hij werd ook tekenmeester en werd gezien als een belangrijke katalysator door al zijn functies. Mede door zijn schilderijen kregen Nederlandse 17de-eeuwse stilleven-schilders algemene bekendheid in Frankrijk.

Ary Scheffer (1795-1858) was ook een bijzondere. Hij wist zich op te werken tot vertrouweling van het koningshuis en bewoog zich door het hele kunstenaarsspectrum van Parijs. Hij was één van de kunstenaars die gevraagd werd om stukken te schilderen voor het museum van de Franse geschiedenis dat in het paleis van Versailles zou worden gevestigd. Hij was ook een spil tussen de Nederlandse en Franse kunstwereld, door zijn hulp aan schilders uit beide landen.

Ik kende Johan Barthold Jongkind (1819-1891) niet, maar hij kwam in Parijs terecht op uitnodiging van de Franse schilder Eugène Isabey. Jongkind schilderde er prachtige werken met de Seine-oever als onderwerp. Hij werd bekend en de beruchte criticus Edmond de Goncourt zei over hem;

‘Hij heeft op zijn schildersezel een doek staan van een buitenwijk van Parijs, met een leemachtige oever in een heerlijk mengsel van kleuren. Hij laat ons gezichten van Parijs zien, van de wijk Mouffetard, de omgeving van Saint-Médard, waar de verrukking van de grijze kleuren van de Parijse pleisterkalk door een tovenaar lijkt te betrapt in een waterige schittering’

Zijn stijl veranderde en dat is mooi te volgen in dit boek. Zozeer zelfs, dat hij geprezen wordt als vader van het impressionisme. Ik had geen idee.

Via Jacob Maris (1837-1899) leerde ik over de landschapsschilders en het belang van het plaatsje Barbizon, aan de rand van het Forêt de Fontainebleau. Maris toog erheen om het landschap daar te schilderen. Hij was niet de enige, men spreekt zelfs van de School van Barbizon. Veel Nederlandse schilders waren gevoelig voor deze Franse natuurbeleving en getuigden hier weer van in hun eigen werk.

Frederik Hendrik Kaemmerer (1839-1902) ging met Jacob Maris naar Parijs, op uitnodiging van kunsthandel Goupil & Cie. In dit hoofdstuk wordt duidelijk wat de rol van de kunsthandel is en dat ze vaak, zoals bij Kaemmerer, schilders exclusief aan zich binden en hen zelfs als agenten inzetten om nieuwe schilders voor hen te werven. Zo werd tegenkracht geboden aan de grote invloed van de Salon en de Académie.

Dan George Hendrik Breitner (1857-1923). Hij was een figuurschilder en trok in Den Haag op met Vincent van Gogh. Zijn leertijd in Parijs begon in 1884. Hij zag zichzelf als ‘le peintre du peuple’, zijn werkwijze was vooral het zwerven door de stad en het vastleggen van het alledaagse leven. Breitner schilderde ook, in navolging van Degas, naakten en ballerina’s. Dat was nog niet eerder door een Nederlander gedaan;

Hoewel de aanleiding voor de naakten zeker gezocht moet worden in zijn kennismaking met de moderne Franse schilderkunst, gaf Breitner er een eigen invulling aan: voor de heldere kleur van zijn Franse collega’s ging hij niet overstag. Zijn gamma bleef rembrandtesk, zijn expressiviteit rauwer dan de mondaine sensualiteit van Degas of Manet.

Een mooi voorbeeld van de Franse invloed op een Nederlandse schilder en dat is ook te zien bij Vincent van Gogh (1853-1890). In dit boek is goed zijn ontwikkeling te volgen van de donkere schilderijen uit zijn Nuenense periode, waar hij een realistische boerenschilder was, tot zijn exuberante kleurstellingen in zijn Zuid-Franse periode. Die ontwikkeling liep via Parijs en daar zie je zijn palet, onder invloed van de kleuren van Delacroix, steeds meer opklaren en helderder worden.

Kees van Dongen (1877-1968) vond ik zelf een openbaring. Ik kende zijn schilderij De blauwe japon al vanuit het Van Gogh Museum, maar zijn andere werk was een eye-opener. Hij trok aanvankelijk naar Parijs om zijn krachten te wijden aan het ‘vrijheidslievend’ socialisme. Hij bevond zich onder meer midden in de Dreyfusaffaire. Hij schilderde ook en hoe. Zijn meesterwerk is ‘A la Galette’, een doek op groot formaat dat het uitgaansleven van de ‘arbeidende klasse’ toont. Vreselijk om te lezen en zien dat dit doek versneden is in zes afzonderlijke doeken, die nu wereldwijd verspreid zijn.

Tot slot las ik over Piet Mondriaan (1872-1944). Hij schilderde aanvankelijk volgens de Haagse en de Barbizon-school. Keurig herkenbaar werk dus. Hij toonde zich vooralsnog ongevoelig voor het impressionisme en ander modern werk zoals van Van Gogh. Vanaf 1907 veranderde dat. Zijn belangstelling voor theosofie leidde een zoektocht in naar de verbeelding van een hogere, spirituele levensessentie. Minder tijd en beweging, meer versterkte kleuren. Hij zei;

‘Wat als eerste veranderde in mijn schilderijen was de kleur. Ik zag af van natuurlijke kleuren ten gunste van zuivere kleuren. Ik was tot het inzicht gekomen dat kleuren uit de natuur niet op doek zijn te reproduceren. Instinctief voelde ik dat het schilderen een nieuwe weg moest vinden om de schoonheid van de natuur tot uitdrukking te brengen,’

Mondriaan kwam onder invloed van het ‘luminisme’, een techniek waarmee de verf in korte streken wordt aangebracht in heldere, veelal ongemengde kleuren. Mondriaan maakte een eerste reis naar Parijs en kwam in aanraking met het ‘kubisme’ en met de werken van Picasso, die hij bewonderde. Hij ging meer in die stijl werken en ondervond er kritiek op, onder meer van Willem Steenhoff, onderdirecteur van het Rijksmuseum;

‘zelfs Mondriaan, die op een onzalig oogenblik zich aan het dogma van het Cubisme onderwierp, heeft in een duinlandschap op een volkomen onverantwoorde wijze de methode toegepast, te goeder trouw meenend, dat de stompzinnige regelmatigheid van als langs een lineaal stijf en languit getrokken lijnen, de suggestie zou geven van een strenge rust en ruimte. De ongemotiveerdheid van ’n paar rechtzijdige vlakken, als tapijtjes, bij den voorgrond, versterken slechts de zinledigheid van het geheel.’ 

Gelukkig ging Mondriaan door. Hij vertrok voor een tweede keer naar Parijs en zijn werk werd steeds abstracter. Fascinerend om te zien dat in een volledig abstract werk als Schilderij No.II / Compositie No.XV in de vijf kruizen bovenin toch iets te herkennen is uit de ‘gewone wereld’. Ze komen overeen met het uitzicht uit zijn atelier op de seinbrug (goed kijken) van Gare Montparnasse, die ook dergelijke kruisen heeft. Als om aan te geven dat zijn werk nog steeds wortelt in alledaagse werkelijkheid.

Daarmee is dit een vrij uitgebreide recensie geworden maar ik kon niet anders. Ik heb veel bijgeleerd, vind het erg fascinerend en ik ga zeker de tentoonstelling in het Van Gogh Museum nog bezoeken. Lees hier het verslag van Bettina van haar bezoek.

b82a01d32a1b39459684f686e41444341587343
Ik had de klassieke muziek een klein jaar op een laag pitje gezet en kwam toen dit boek tegen, Alles begint bij Bach van de schrijver en muziekjournalist Merlijn Kerkhof. De auteur wilde een toegankelijk boek schrijven voor diegenen die meer willen weten over klassieke muziek, maar niet goed weten waar te beginnen. Kerkhof zegt;

De angst voor klassieke muziek is de angst voor het onbekende. Veel mensen zijn bang om in een doolhof van terminologie te belanden…Met dit boek wil ik die angst bestrijden. Ik wil de mensen helpen die de weg naar de concertzaal niet weten te vinden en hen verleiden om met mij mee te gaan, zodat de zaal voller en , naar verhouding, iets minder grijs wordt.

Nu reken ik mijzelf niet echt tot de doelgroep dus ik was benieuwd of het boek mij iets kon brengen. Na wat inleidende hoofdstukken belanden we al snel bij Bach, de grootste volgens Kerkhof. Dat alle muziek daar ook begint, daar valt van alles op af te dingen, maar bij dit boek moeten stokpaardjes gedoogd worden. De keuze voor de componisten die voorbij komen is tamelijk arbitrair. Vivaldi, Schubert, Beethoven, Schönberg, Sjostakovitsj en Pärt krijgen bijvoorbeeld eigen hoofdstukken, net als het orgel waar Kerkhof zo van houdt.

Maar…dat maakt allemaal niet zo veel uit. Want dat gezegd hebbend vind ik de auteur erg onderhoudend en met vaart schrijven. Naast componisten worden er thema’s bij de kop gepakt, zoals de populariteit van de requiems. Daar worden de verschillende requiems bijvoorbeeld mooi op een rij gezet. Waarom heeft Nederland wel een Mondriaan en geen Mozart? Waar loopt de Bach van de toekomst? Vragen die mij nieuwsgierig maakten om te gaan lezen.

Kerkhof’s taalgebruik is vlot en van deze tijd. Schubert wordt doodleuk naast Amy Winehouse en Kurt Cobain gezet en je leest over de pornografische ritmes van de Sacre du Printemps. Ik houd van de onderkoelde humor die in het boek zit, zoals over de achtste symfonie van Mahler;

Vanwege de gigantische bezetting wordt het stuk ook wel de Symphonie der Tausend genoemd. Al heb je er niet per se duizend man voor nodig: met vierhonderd lukt het ook wel.

Onvermijdelijk las ik veel bekende verhalen maar ik heb toch wat opgestoken. Ik wist niet dat Wagner onder een pseudoniem een essay had gepubliceerd waarin hij Mendelssohn fileerde. Ook qua muziek heb ik de nodige tips opgedaan, met name over recentere werken, zoals het stuk let me tell you (zonder hoofdletters) van de Deen Hans Abrahamsen (1952) en Become Ocean van John Luther Adams (1953). Voor mij is dat altijd winst. Een absolute meerwaarde van dit boek zijn de luisterlijsten op Spotify. Bij bijna ieder hoofdstuk zijn uitgebreide muziekvoorbeelden ter beschikking gesteld, zodat je echt met dit boek aan de slag kunt. Ze staan op terwijl ik dit schrijf. Wil je alvast wat beluisteren, ze staan hier. Voor beginners een aanrader, maar ik ben blij dat ik het ook gelezen heb.

902257511X.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Daar is hij dan, Het Eeuwige Vuur van Ken Follett. De langverwachte opvolger van Pilaren van de aarde en Brug naar de hemel. Het derde boek op rij waarin de fictieve plaats Kingsbridge in Engeland als uitgangspunt wordt genomen. Het eerste deel speelde zich af in de 12e eeuw, het tweede deel in de 14e eeuw en met dit boek bevinden we ons in de 16e eeuw, in het Tudor-tijdperk.

We zien dan ook dat Kingsbridge niet meer de centrale plaats van handeling is. Follett breidt zijn toneel aardig uit, en wel naar Antwerpen, Parijs, Sevilla en zelfs naar De Nieuwe Wereld. Voor fans van de eerste twee, gewoon lezen dit boek want Kingsbridge speelt wel degelijk een rol, er gebeuren genoeg ellendige én mooie dingen volgens het vaste recept van Follett.

Wat is dat recept? Het kundig mengen van historische figuren en gebeurtenissen met verzonnen romanfiguren. Het opstarten van verschillende verhaallijnen op verschillende plaatsen en deze mooi bij elkaar laten komen. Met zijn ruim 850 pagina’s is het boek niet zo dik als zijn voorgangers maar wordt het weer mooi afgerond.

En dan heb ik nog niets over het verhaal zelf gezegd. Hoofdpersonen zijn Ned Willard en Margery Fitzgerald, die we in hun jeugd ontmoeten in 1558. Ze willen trouwen, maar de één is protestant en de ander katholiek. Voilà, de rode draad. Follet creëert zijn drama’s op persoonlijk niveau en vertaalt deze naar het grote politieke toneel, waar het gaat om de strijd tussen de protestantse koningin Elizabeth en de katholieke Maria Tudor. De verhaallijn in Sevilla volgt de broer van Ned, Barney. Hij wordt uiteindelijk kanonnier en kapitein en zal Engeland verdedigen tegen de Spaanse armada. In Frankrijk woedt ook een felle strijd tussen protestanten en katholieken. Centrale figuren zijn hier de protestantse boekverkoopster Sylvie, die later met Ned zou trouwen, en de intrigant Pierre Aumande. Deze wil zich omhoog werken via de adellijke familie De Guise en speelt een rol die leidt tot de beruchte Bartholomeusnacht, waarbij de katholieken meedogenloos afrekenden met de protestantse elite.

Voor de rest geef ik niets weg, lees het vooral zelf. Het is bijna schandalig hoe snel je door dit boek heen bent en daarmee vind ik het dus een goed boek. Ja, er zitten best weer wat toevalligheden in om het verhaal goed te laten lopen (Spaanse schone duikt onverwacht handig op in Parijs om informatie door te spelen) maar dit stoort mij niet, het houdt de vaart erin.

Follett is naar eigen zeggen drie jaar en drie maanden met schrijven bezig geweest. Uiteraard zit er veel research in zo’n boek, zo leer ik uit een interview met hem. Hij heeft alle plaatsen bezocht die hij heeft beschreven, musea bezocht en huizen en kastelen bezichtigd die in die tijd gebouwd waren. Verder natuurlijk literatuuronderzoek. Hoe zag de kleding eruit, waren er al vorken, hoeveel kilometer kan een paard afleggen in een dag, welke wapens werden er gebruikt? Ook dat vind ik de kracht van zijn boeken, de details zijn mooi uitgewerkt, zoals wat er bij komt kijken om een scheepskanon tijdig te laden.

Ik heb geen enkel bericht gehoord over een vervolg, wel over de voltooiing van een trilogie. Follett is nu 68 en hoeft het voor het geld niet meer te doen, met zo’n 160 miljoen verkochte boeken, maar wie weet…hij vindt het ongelofelijk leuk om te doen, dat schrijven.

Vertaling; Joost van der Meer en William Oostendorp

4aee6b856930032596f442b6e41444341587343
Hoewel ik van klassieke muziek houd heb ik geenszins een hekel aan de door het Maarten ’t Hart zo verfoeide ‘daverdreun’, ofwel de populaire muziek. Toen ik dit boek zag, 1001 albums die je gehoord moet hebben! van Robert Dimery, besloot ik tot een projectje. Ik zette de klassieke muziek gedurende een klein jaar op een laag pitje en ik begon in dit boek te lezen, terwijl ik die 1001 albums allemaal beluisterde.

Dat was een mooi avontuur mag ik wel zeggen. Het boek begint in de jaren ’50 van de vorige eeuw, het laatst beluisterde album is van 2015 en in zo’n 950 pagina’s krijg je een breed spectrum aan muziek voorgeschoteld. Daar zitten ook, voor de Nederlandse editie veertien albums bij uit de Lage Landen. Verder zijn de recensies geschreven door maar liefst 96 auteurs, waarvan de samensteller van dit boek, Robert Dimery er één is.

Ik heb talloze aantekeningen gemaakt en het is ondoenlijk ze allemaal te vermelden, maar een aantal hoogtepunten zijn wel te noemen. Het album “In The Wee Small Hours” van Sinatra is een parel, het mooiste break-up album ooit. “Sunday At The Village Vanguard” van Bill Evans uit 1961. Een prachtige jazz-plaat en wrang om te beseffen dat de bassist Scott LaFaro 10 dagen na de opnames stierf. Ik leer dat de hoes van het debuutalbum van Elvis Presley (1956) de inspiratie vormde voor de hoes van “London Calling” van The Clash (1979). Ik heb genoten van de electriserende live-opname van Sam Cooke op “Live At The Harlem Square Club” (1963) of van de ingehouden woede van Nina Simone op “Four Women”. Ik heb nieuwe muziek gehoord van bekende namen, zoals “Trout Mask Replica” van Captain Beefheart (1969) en bijna vergeten muziek weer opgehaald zoals bij “Moondance” van Van Morrison (1970). Ook mij volledig onbekende artiesten verrasten mij soms. Zo werd John Prine ooit als de nieuwe Dylan aangekondigd. Dat vind ik niet maar het is aangename, soms grappige singer/songwriter muziek.

Een stortvloed aan informatie, in prettig leesbare stukjes opgeschreven. Zoveel auteurs, zoveel kwaliteit, maar meestal to the point en soms grappig, zoals over deze vondst; een mij onbekend Genesis-album van voor de grote hits “The Lamb Lies Down On Broadway”(1974):

Gabriel gold in die tijd als een serieuze schrijver en schreef  een moderne Pilgrim’s Progress over ene Rael, een in leer gestoken Puerto-Ricaanse straatpunker die een lam zag liggen op Broadway. Of iemand, inclusief Gabriel, echt begreep waar dit over ging is onduidelijk, maar het dubbelalbum behoort tot zijn meest consistente werk en de band was op zijn best.

Nog wat weetjes dan. Het eerste nummer van Neil Young’s album “Rust Never Sleeps” is legendarisch geworden omdat Kurt Cobain van Nirvana het noemde in zijn afscheidsbrief voor zijn zelfmoord. De beroemde Amerikaanse muziekjournalist Lester Bangs luisterde naar “Dare!” van The Human League toen hij stierf aan een overdosis. David Bowie gaf een sneer naar zijn fans op zijn album “The Next Day” (2013) die geloofden dat zijn lange afwezigheid te maken had met zijn slechte gezondheid. “Here I am, not quite dying”, zong hij toen.

Uiteraard staan er ook zaken in waarbij ik mijn wenkbrauwen even optrok. Het debuutalbum van Run-DMC de bergrede van de rap te noemen is een tikje over de top, net als het afdoen van het album “Graceland” als de midlifecrisis van Paul Simon. Ronduit slordig was het ontbreken van de bespreking van het album “Remedy” van Basement Jaxx. Daar was opnieuw de bespreking van “H.M.S. Fable” van Shack onder geplaatst.

Verder is de keuze van die 1001 albums natuurlijk subjectief. Er was in mijn optiek onevenredig veel aandacht voor Indie muziek (op rock georiënteerde kunstmuziek) en drum-‘n-bass muziek (jaren ’90 dance genre). Daar houd ik niet persé van dus daar was het af en toe even doorbijten. Ook het ontbreken van klassiekers van Fleetwood Mac of Kiss wegen voor mij niet op tegen het opnemen van drie albums van de band My Bloody Valentine bijvoorbeeld. Maar dat gezegd hebbend was dit luisteravontuur zeer de moeite waard, al was het maar om de ontdekking van “Shake Your Money Maker” van The Black Crowes (1990), “Dry” van P.J. Harvey (1992) en “Kala” van M.I.A. (2007). Absolute topmuziek wat mij betreft.

Vertaling; Sietske Boonstra, John Degen, Carlo Gremmen, Ellen Hosmar, Debbie Nieberg, Wilma Paalman, Inge Pieters

d02ca3866475a1e597030387041444341587343
Ik las dit jaar Parijs is een feest van Ernest Hemingway en ik schreef toen al dat ik meer uit dit boek haalde dan ik had verwacht. Dat klopt, ik ben nog steeds met Parijs bezig en dan met name de kunstenaars en schrijvers die Parijs in het eerste deel van de vorige eeuw bewoonden.

Daarom kocht ik het boek De literaten van de linkeroever van Martin Koomen.  De ondertitel geeft het aan, Engelstalige schrijvers in Parijs 1900-1944. Het boek geeft korte biografieën van schrijvers als Ernest Hemingway, James Joyce, Gertrude Stein, F. Scott Fitzgerald, Samuel Becket, Henry Miller, Ezra Pound etc. en behandelt de voornaamste werken en onder wat voor omstandigheden zij tot stand kwamen.

Ook de oorspronkelijke eigenaar van boekhandel Shakespeare and Co én eerste uitgever van Joyce’s beroemde boek Ulysses, Sylvia Beach, komt aan bod. Er kwamen in die periode tienduizenden Engelstaligen naar Parijs, vaak om uiteenlopende redenen. Het was een gemeenschap op zich, die zich weinig mengden met de Parijse bevolking. Er waren er die amper Frans spraken zelfs. Veel namen kende ik inmiddels, maar ik heb ook nieuwe namen leren kennen, zoals de dichter Alan Seeger. Die was zo gek van Frankrijk en Parijs, dat hij besloot te gaan vechten in de Eerste Wereldoorlog. Hij perste er nog een gedicht uit dat terstond beroemd werd;

I have a rendez-vous with Death
At some disputed barricade,
When Spring comes back with rustling shade
And apple-blossoms fill the air – 
I have a rendez-vous with Death
When Spring brings back blue days and fair.

Hij zou de oorlog inderdaad niet overleven. Andere figuren als Hemingway waren bekend maar ik heb toch bijgeleerd. Zoals de afspraak die Hemingway maakte met de journaliste Janet Flanner:

De twee spraken af dat als een van hen over de vrijwillige dood van de ander zou horen, hij of zij niet zou mogen treuren,  maar zich moest herinneren dat vrijheid net zo goed in de daad van het sterven kan worden beleefd als in de activiteiten van het leven…De heroïsche afspraak tussen Ernest Hemingway en Janet Flanner maakte deel uit van een verleden dat afgelopen was…Die ogenblikken aan dat rustige tafeltje achterin Les Deux Magots waren ongemerkt overgevloeid in een legende die andere legendes had geabsorbeerd: literair Parijs tussen twee wereldoorlogen… 

Korte biografieën, literaire werken en hun achtergronden, de verhoudingen tussen al die literaire geesten, de uitspanningen die men frequenteerde én mooi fotomateriaal (een prachtige foto van de componist George Antheil die via het balkon zijn kamer boven de boekhandel van Sylvia Beach probeert te bereiken). Als toegift staan er drie wandelingen achter in het boek die je langs de woonhuizen en brasseries brengen waar de hoofdpersonen zoveel tijd hebben doorgebracht. Jammer dat ik dit niet twee weken eerder las op mijn trip naar Parijs, maar het lijkt me een prima reden voor een vervolgbezoek.