archiveren

Maandelijks archief: februari 2020

9029540427.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Minnebrieven aan Maarten van Elsbeth Etty is een boekje van 142 pagina’s over Maarten ’t Hart en zijn oeuvre. Geen biografie, waar hij eerst voor vreesde;

Ik heb het altijd een reuze akelige gedachte gevonden dat ooit iemand een biografie over mij zou schrijven. Maar het is, als je zelf zo graag biografieën leest…tamelijk hypocriet om voor jezelf een uitzondering te willen maken.

Maar zo ver zijn we dus nog niet Etty hoopt met dit boek bij te dragen aan het doorgronden van het werk, de persoonlijkheid en de literaire betekenis van Maarten ’t Hart. Daartoe heeft ze zijn complete oeuvre opnieuw gelezen. Ze heeft geen uitputtende interviews opgelegd aan ’t Hart, maar mocht hem alle vragen voorleggen die ze wilde en hij zou antwoorden, daarbij in ogenschouw nemend zijn eerdere bekentenis dat hij liegt in interviews;

Uit ‘behoefte aan het behoud van eigen herinneringen en een eigen geschiedenis, waar niemand iets van weet’, verklaarde hij geneigd te zijn ‘de waarheid te verhullen, juist in die gevallen waarin de vragen nogal schaamteloos zijn…’

Allereerst gaat Etty met ’t Hart terug naar zijn geboorteplaats Maassluis. Omdat het werk van ’t Hart vol zit met autobiografische elementen, komt hier al een thema als pedofilie aan bod. Dat speelt een rol in zijn werk en is aan zijn eigen leven ontleend. Zijn jeugd, opleiding en diensttijd verwerkt hij allemaal in zijn verhalen. Waar Etty aanvankelijk dacht dat hij homoseksuele gevoelens had, ondanks zijn huwelijk, blijkt hij hier juist de metafoor te hebben gebruikt voor het verlaten van zijn geloof. Een noodzaak, om zijn nog levende ouders niet te veel te schokken. Homoseksualiteit was erg, het verlaten van het geloof nog veel erger.

Een kleine eye-opener was het wel het feit hoezeer de Holocaust van invloed geweest is op zijn werk. Natuurlijk kom je het tegen, maar het wordt je niet zo in het gezicht gedrukt als bij een Mulisch of een Hermans.

’t Hart wordt een bekende Nederlander en hij schroomt niet stelling te nemen of zijn werk als wraakoefening te gebruiken. Als hij een pand in Amsterdam koopt en gedoe als huisbaas heeft met een onwillige betaler, dan komt dit in zijn werk terecht. Ook zijn verliefdheid op zijn Zweedse vertaalster verwerkt hij in een boek. Dat zijn geen zaken waar zijn vrouw Hanneke vrolijk van wordt, net als zijn verlangen naar travestie. Dat ging wat verder dan wat vrolijke aandachtvragerij. ’t Hart heeft daadwerkelijk bijeenkomsten bezocht om deze neiging aan te pakken.

Zo gaat Etty diagonaal door zijn oeuvre heen en eindigt bij ’t Hart als de vrolijke provocateur. Hij heeft zich de woede van feministisch Nederland op de hals gehaald door zijn essays en besprekingen in De vrouw bestaat niet. Tegen Etty zegt hij dat hij spijt had van zijn opmerking dat de feministische voorvechtster Joke Smit “Führerneigingen” had. Tegen feminisme was hij echter geenszins;

Zou ik het feminisme echt verafschuwen, zoals ik popmuziek verafschuw, dan zou ik er geen moment aan denken het te bestrijden.

Natuurlijk komt zijn geloofsafval aan bod, want daarin provoceert hij als geen ander. Zijn Bijbelkennis is fenomenaal en hij heeft een trekje dat erg opvalt in zijn boeken; hij nam als kind al alles letterlijk en doet dat nog steeds. Dat verklaart alles in zijn boek Wie God verlaat heeft niets te vrezen, maar ook in zijn talloze andere boeken.

Naast de Bijbel moet tenslotte ook Multatuli het ontgelden. Na het winnen van de Multatuli-prijs in 1975, kamde hij deze schrijver net zo makkelijk af in een vrolijke pastische, dat achteraf een meedogenloos zelfportret bleek te zijn. Het NRC Handelsblad had daar weinig gevoel voor en organiseerde een discussie tussen Rudy Kousbroek en ’t Hart, waar Multatuli-adept Kousbroek van een koude kermis thuiskwam. ’t Hart had namelijk alles van Multatuli gelezen en sloeg Kousbroek met panklare citaten uit zijn gehele werk om de oren.

Dat is wat ik bewonder in het werk van Maarten ’t Hart. Zijn enorme kennis op het gebied van literatuur en muziek en zijn vermogen om hier zeer toegankelijke fictie en non-fictie van te maken. Etty geeft dat ook weer in dit boekje, wat een aardige opmaat is voor een definitieve biografie, hoewel die gerust nog een tijd uit mag blijven. Het is wel aan te raden dit boekje te lezen na het lezen van het werk van ’t Hart, er zitten aardig wat spoilers in.

817001cf5a6bd13597354707441437641414141
Als ik een nieuwe roman van Maarten ’t Hart bespreek, kan ik eigenlijk de inleiding van zijn vorige door mij besproken boek wel kopiëren. Je weet onderhand wat je krijgt; klassieke muziek, geloofsafval en kennis van de natuur. Dat is met De nachtstemmer niet anders.

Daar kan je genoeg op afdingen en soms doe ik dat een beetje, dat komt nog, maar ook weer niet te veel. Misschien vraag ik ook wel niet meer van ’t Hart. Zijn schrijfstijl bevalt mij prima en ook dit boek, ruim 300 pagina’s, heb ik met plezier gelezen.

Het verhaal is mooi. Gabriël Pottjewijd is een orgelstemmer uit Noordoost-Groningen en reist af naar een Zuidhollands havenstadje (zijn vertrouwde Maassluis natuurlijk) om daar een orgel te gaan stemmen. Bij dat stemmen krijgt hij hulp van het, waarschijnlijk autistische, meisje Lanna. Zij vindt het niet erg om lang op een orgeltoets te drukken tot de stemmer de volgende toon belieft te horen, iets waar anders moeilijk mensen voor te vinden zijn. Lanna heeft een Braziliaanse moeder met een verbluffend mooi uiterlijk en een lastig karakter. Zij is de weduwe van een kapitein uit het havenstadje en woont met haar dochter aan de haven.

Nu wordt het orgelstemmen danig bemoeilijkt door de herrie van de scheepswerf in de buurt, wat Pottjewijd noopt zijn toevlucht tot de nacht te nemen voor zijn werk. Hij heeft veel hulp van Lanna en wint de sympathie van haar moeder. Dat leidt tot verschillende bedreigingen aan zijn adres, waardoor hij af en toe twijfelt of hij het werk voort zal zetten.

Daar is de strekking mee verteld, de rest zult u zelf moeten lezen. Er is echter veel meer te vertellen, want Maarten ’t Hart is wie hij is en hij gaat heerlijk zijn eigen gang in zijn boeken. Ik denk dat er weinig tot niets weg geredigeerd wordt door een uitgever. Zo schopt hij op pagina 10 al gerust zowel Groningers, Friezen als Drentenaren tegen het been;

Je kunt niet zeggen dat Groningers, Friezen en Drentenaren zulke prettige mensen zijn.

Een bladzijde later zitten we al in de klassieke muziek en in dit boek laat hij regelmatig de Tsjech Josef Suk opdraven (wiens Scherzo Fantastique inderdaad een prachtig stuk is). Even later komt zijn geloofsafval aan bod mét de klassieke muziek als hij het Stabat Mater van Pergolesi opvoert als reden voor zijn eerste twijfel aan het geloof;

‘De diepbedroefde moeder stond wenend bij het kruis, terwijl haar zoon daar hing.’ Ja, alles goed en wel, maar hoe was Maria zo snel vanuit Nazareth, waar ze immers nog steeds woonde, in Jeruzalem aangeland?

Zo komen er talloze gebeurtenissen uit de Bijbel naar voren die hij onmogelijk acht, zoals de sprekende ezel van Bileam, de drijvende bijl uit 2 Koningen 6 enzovoort en hier valt wel een kanttekening te maken. Dat hij zijn thema’s steeds weer gebruikt in zijn boeken, dat is bekend, maar nu komen dezelfde voorbeelden een aantal keer terug en zijn echt een herhaling van zetten. Daar zou wel op geredigeerd mogen worden.

Verder heb ik mij best vermaakt. De verzonnen namen, zoals Pottjewijd, Paalvast (deze is dus niet verzonnen, zie de reacties), Ai Stront en Boetekees, deden mij tijdens het lezen denken aan Karakter van Bordewijk en ’t Hart haalt dit boek zowaar aan (zij het niet in verband met deze achternamen). Mijn orgelkennis is ook weer een beetje opgeschroefd en ik glimlach altijd als de auteur een beetje over de top gaat met zijn kennis, want hoeveel mensen halen Sirimavo Bandaranaike aan als voorbeeld in een discussie over vrouwelijke minister-presidenten en oorlog?

De zijpaadjes leveren ook steevast hilarische verhalen op, zoals buurman Ai Stront met Drieke de geit, de ontmoeting tussen de kapitein en zijn Braziliaanse schone die achtervolgd werd door een hamerhaai, pardon, zwarte kaaiman én de dominee die van de kansel rechtstreeks naar de hemel toog toen hij met stoven van de kansel werd gekogeld.

Tenslotte wil ik u de vondst niet onthouden waarin Pottjewijd zich verdedigt en iemand een boek voor zijn hoofd gooit met de Psalmen van Johannes Worp. Ik houd van dat soort dingen want dat boek bestaat uiteraard, is voor luttele euro’s te koop en leent zich daar uitstekend voor. Kortom, iets minder herhaling is prima maar liefhebbers van Maarten ’t Hart kunnen hun hart ophalen.

IMG_7071 (002)
Het Romeinse Carnaval van Johann Wolfgang von Goethe is een klein boekje van 57 pagina’s en eigenlijk een deel van zijn beroemde Italiaanse reis. Daarover is een boek uitgegeven en dat heb ik gelezen, maar dat is een flink aantal jaren terug en daarom is het leuk dit nog eens opnieuw te lezen, maar ook om een andere reden. Dat leg ik uit.

Ik kwam dit boekje tegen omdat ik een aantal boeken over Goethe las en dan doe ik gewoonlijk wat research. Zo stuitte ik op een originele uitgave van Das römische Karneval bij een uitgeverij uit Bazel, waarin de prachtige etsen mij opvielen van Melchior Kraus, naar tekeningen van Georg Schütz. Dat was voor mij de reden om dit boekje aan te schaffen, want die afbeeldingen staan er ook in. Het origineel is overigens nog te koop in Bazel, u dient er € 58.000,- voor af te rekenen.

Goethe doet in dit boekje gedetailleerd verslag van de carnavalsdagen in Rome. Die spelen zich voornamelijk af op en rond de Via del Corso. Goethe woonde aan deze straat en het dankt zijn naam aan de paardenrace ‘La Corso dei Barbari’. Met carnaval staat de Corso vol met tribunes en wacht iedereen op het “Teken van algehele Vrijheid”;

Zo wordt elke dag het blij gespannen afwachten gevoed en onderhouden, tot ten langen laatste een klok op het Capitool, kort na het middaguur, het teken geeft, dat het van nu af aan toegelaten is onder de vrije hemel uitbundig en dwaas te doen.

Wat dan volgt is een grote maskerade. Soms hybride, waar mannen vrouwen zijn en andersom, maar er duiken ook hansworsten op die hun eigen koning kiezen. De ‘quacqueri’ (kwakers, door hun kostuum gekenschetst als recht in de leer zijnde femelaars) zijn alom aanwezig en jongemannen worden belaagd door dames (dat wil zeggen gemept met bezempjes) waartegen ze zich niet kunnen verweren. Doen ze dit in alle ernst wel dan hebben ze een probleem, want elke wacht en wachtpost heeft orders de dames bij te staan.

Noorderlingen als Goethe worden ook op de hak genomen en schilders die naar Rome zijn gekomen om de stad te vereeuwigen worden door iedereen nagedaan. Mensen bekogelen elkaar met suikergoed, maar ook met krijt en gips, waardoor menigeen van top tot teen wit en grijs eindigt.

Hoogtepunt van het carnaval is de paardenrace. Het is leuk om deze uitgave (waarvan ik niet weet wanneer deze is uitgegeven) te vergelijken met mijn uitgave van de Italiaanse reis (Uitgeverij Boom, derde druk 2002). Ter vergelijk;

Deze uitgave; Een of twee paarden zijn gewoonlijk op kop en die spannen hun uiterste krachten in. Spijts uitgestrooide <puzzolane>, springen gensters uit de straatstenen: de manen fladderen, het klatergoud ruist en men heeft ze pas bemerkt, of ze zijn voorbij.

Uitgave Boom; Enkele paarden zijn doorgaans vooruit en spannen zich tot het uiterste in. Hoewel er puzzolaanaarde is gestrooid, slaat het plaveisel vonken, de manen fladderen in de wind, het klatergoud blikkert, en amper krijgt men ze in het oog of ze zijn alweer voorbij.

Het is een gevaarlijke race en Goethe is getuige van ongelukken. ’s Avonds volgt er een ander ritueel. Er worden overal kaarsen voor de ramen gezet en het is de bedoeling dat deze worden uitgeblazen dan wel beschermd worden daartegen. De gangbare kreet daarbij is “Sia ammazzato, che non porta moccolo!” ofwel “Hij worde vermoord die geen stompje kaars draagt!”. Buren belagen elkaar en zoons hun vaders.

Goethe beschrijft het allemaal kleurrijk en hij komt zelfs tot een soort eindconclusie. De enge (als in nauwe), lange, overvolle straat doet hem zelfs over het leven op deze aarde nadenken. Hij schrijft;

Mogen we dan verder doorgaan met meer ernst te spreken dan dit onderwerp lijkt toe te laten? Dan noteren we nog dat de meest intense en de hoogste genoegens zoals het zicht van voorbijvliegende paarden, slechts een oogwenk duren, amper een ogenblik genot verschaffen…Verder, dat vrijheid en gelijkheid slechts midden een waanzinnige roes kunnen gesmaakt worden. Tenslotte, dat de hevigste geneugten eerst dan tot vervoering leiden, wanneer zij heel dicht bij gevaar komen te liggen, om achtereenvolgens en te samen in angst en in vreugde, in vreugde en in angst gulzig te zwelgen.

Overigens is deze uitgave blijkbaar tot stand gekomen door medewerking van een bibliofiel, die volgens de uitgeverij een exemplaar van deze uiterst zeldzame prachtuitgave ter beschikking stelde om het te reproduceren.

Vertaling; R. Harteel

1001004002416832
Aart J. Leemhuis bezorgde dit mooi uitgevoerde boek met een keuze uit de briefwisseling tussen Goethe en Schiller. Het bleek een mooie invulling op mijn laatst gelezen boek over hun vriendschap. Daar werd de verhouding tussen beide mannen beschreven en hier geven ze daar in hun brieven persoonlijk invulling aan.

Goethe en Schiller komen uit hun brieven in verschillende hoedanigheden naar voren. We zien Goethe bijvoorbeeld als provinciaal te midden van de grote-stedelingen in Frankfurt en als wetenschapper aan de universiteiten van Jena en Tübingen. Hij analyseert kunstwerken en profileert zich als onderzoeker van mineralen, insecten, planten en het licht. Schiller zien we vaak als kluizenaar tegen wil en dank. Zijn steeds slechter wordende gezondheid is een issue en hij is veel thuis, maar dat levert wel een aantal zeer uitgebreide brieven op waarin hij werk van Goethe analyseert en becommentarieert.

Zo geeft Schiller een uitgebreid commentaar op Goethe’s Wilhelm Meisters Lehrjahre, zoals over het in zijn ogen vreemde gedrag van de hoofdpersoon na de dood van Mignon;

Ook al zou de natuur u in dat geval geheel gelijk geven ik twijfel er aan of u dat ook zult behouden tegenover de gevoelvolle eisen van de lezer, en daarom zou ik u willen aanraden, om de opname van een op zich zo prachtig voorbereide en uitgevoerde gebeurtenis bij de lezer door niets te verstoren – daar enigszins rekening mee te houden.

Overigens vind ik dit geen mooi lopende zin, maar zo staat het vertaald. Goethe zou Schiller’s commentaar vaak ter harte nemen. Overigens helpt het wel als je een beetje op de hoogte bent van de werken van beide heren. Het is geen must, maar de herkenning is des te groter natuurlijk.

De polemische Xenien komen uitgebreid aan bod, waarin vooral ‘de keeshond van Giebichenstein’ het moet ontgelden. Dat gaat dan om de componist Johann Friedrich Reichardt;

De keeshond van Giebichenstein moeten wij nu een tijdje laten blaffen, totdat wij hem er weer eens goed van langs geven.

De brieven geven een aardig inzicht in belangrijke werken van Goethe en Schiller. Zo ken ik de prachtige ballade van Schiller Die Kraniche des Ibykus ofwel De Kraanvogels van IbykusIn een brief geeft Goethe suggesties voor deze ballade en ook die vinden deels navolging;

Die Kraniche des Ibykus vind ik zeer goed gelukt…enkele opmerkingen: 1. De kraanvogels zouden als trekvogels één zwerm moeten vormen die zowel over Ibykus als over het theater vliegen, zij komen als een natuurverschijnsel en plaatsen zich zo naast de zon…2. Dan zou ik na het 14e vers waarin de Erinnyen zich hebben teruggetrokken, nog een vers inlassen om de gemoedsgesteldheid van het volk te schetsen…

Het is informatie uit de eerste hand en daar houd ik erg van. Dat gezegd hebben is dit een boek waar je wel de tijd voor dient te nemen. De 390 pagina’s vallen wel mee, maar er zit een zeer uitgebreid notenapparaat achter waardoor je voortdurend aan het bladeren bent. Dat loont wel de moeite, want de noten voegen veel toe. Goethe zegt bijvoorbeeld in een brief;

Zodra ik uit Jena wegga zal ik meteen in beslag genomen worden door een andere polariteit die mij dan weer enige tijd in de ban houdt. 

Dat kan je voor kennisgeving aannemen maar in de noten staat toegelicht dat “polariteit”  een toespeling is op de magnetische experimenten die zij hadden uitgevoerd, én slaat op de polariteit in hun karakters. Zo staan de brieven vol verwijzingen naar zaken die wij niet per se kunnen weten maar die allemaal worden toegelicht.

Als je je een beetje verdiept in de werken en levens van beide heren is dit een boek waar alles samenkomt. Hun werken vooral, maar ook hun huiselijke beslommeringen, hun gezondheid en de onvermijdelijk menselijke trekjes die ons dichter bij zulke grootheden brengen. Goethe had zichzelf als wetenschapper bijvoorbeeld erg hoog zitten en was trots op zijn Farbenlehre, zijn studie over kleur, waarin hij tegen de (tegenwoordig geaccepteerde) leer van Isaac Newton in ging. Hij kan het niet laten om een venijnig epigram over Newton en de rooms-katholieke kerk te schrijven (waar hij ook weinig mee op had) en zo dalen de groten der aarde gelukkig ook af en toe neer;

Wat een verheven gedachte! De onsterfelijke meester leert ons de straal die wij slechts als een geheel kennen, kunstmatig splijten. Dat is een paapse inval! want de kerk splijt haar God al lang in drieën, zoals gij het licht in zevenen.

Vertaling; Aart J. Leemhuis

904501677X.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Goethe en Schiller, het verhaal van een vriendschap kon door niemand anders geschreven zijn dan door Rüdiger Safranski, de biograaf van beide heren. Hoewel dit boek van 311 pagina’s veel biografische elementen bevat en ik het voor het gemak als zodanig rubriceer, ís het geen biografie. Het gaat om de vriendschap tussen Johann Wolfgang von Goethe en Friedrich von Schiller en hun relatie tot elkaar.

Goethe was tien jaar ouder dan Schiller en aanvankelijk waren ze concurrenten. Goethe voelde zich in het nauw gedreven door de roem van Schiller en Schiller op zijn beurt zag in Goethe een ‘trotse preutse dame, bij wie je een kind moest maken om haar tegenover de wereld deemoed bij te brengen.’ Toch zullen ze goede vrienden worden en die vriendschap zal duren van 1794 tot aan Schillers dood in 1805. Dit boek gaat met name over de temperamenten en karaktertrekken van de mannen en hoe deze bij beiden resulteerde in een toename van hun creatieve krachten.

Goethe was dus al een fenomeen. Hij had zijn Werther geschreven, zijn toneelstuk Götz von Berlichingen en ook als wetenschapper timmerde hij aan de weg door zijn ontdekking van het tussenkaaksbeen. Schiller was een aanstormend talent die furore maakte met zijn toneelwerk Die Räuber. Hij is zeer productief in de jaren 1785-1787, waarin hij de Philosophische Briefe schrijft, het toneelstuk Don Karlos én het beroemde gedicht ‘Ode an die Freude’, wat Beethoven zou gebruiken in de finale van zijn negende symfonie. Na een valse start gaan Schiller en Goethe elkaar ontmoeten en ze waarderen elkaars talent. Zo schreef Goethe wel eens wat voor Die Horen, het tijdschriftproject van Schiller, maar Schiller wilde hem er nauwer bij betrekken en zei tegen zijn uitgever;

‘Een man als Goethe. Die hoogstens eens in de paar honderd jaar leeft, is een te kostbare acquisitie om daar niet de prijs, hoe hoog ook, voor te betalen.’

Waarom werkte het nu zo goed tussen Goethe en Schiller? Dat wordt uitgebreid uitgelegd door Safranski aan de hand van geschriften en ik merkte dat ik hier toch echt mijn aandacht wel even bij moest houden. Je leest er niet even snel doorheen, maar het is de moeite waard. Zo schrijft Schiller aan zijn vriend de jurist Christian Gottfried Körner;

‘Op het eerste gezicht lijkt er weliswaar geen grotere tegenstelling te kunnen bestaan dan die tussen de speculatieve geest, die van de eenheid, en de intuïtieve geest, die van de verscheidenheid uitgaat. Maar als de eerste met zuivere en trouwe bedoelingen de ervaring zoekt, en de laatste met zelfwerkzame vrije denkkracht de wet, dan kan het haast niet uitblijven of ze zullen elkaar ergens halverwege ontmoeten.’ Maar daaraan moet dan wel worden toegevoegd dat eenieder zijn werk op ‘geniale’ wijze moet doen, de een als gevoels-, de ander als begripsmens.

Goethe laat zich dus door intuïtie leiden en Schiller speculeert, gaat uit van algemene begrippen en ideeën voordat hij tot de kern komt. Vraagstukken worden zo vanuit verschillende richtingen benaderd waardoor hun beider kennis toeneemt en versterkt wordt. Goethe gaat zelfs zover dat ‘hij opmerkt dat Schiller hem van de al te strikte waarneming heeft afgehaald en hem geleerd heeft de veelzijdigheid van de innerlijke mens eerlijker gade te slaan,’ waardoor hij hem een tweede jeugd heeft bezorgd en weer een dichter van hem heeft gemaakt.

Het boek staat wel vol met zinsneden als de voorgaande en dat noopt wel tot aandachtig lezen. Maar dat loont en daardoor heb ik talloze aantekeningen gemaakt. Zo is het leuk om te lezen dat deze literaire grootheden vlak bij elkaar in Weimar kwamen te wonen en dus ook gewoon hun huiselijke beslommeringen hadden. Ze kwamen vaak bij elkaar over de vloer en namen geschenken voor elkaar of voor hun kinderen mee. Goethe moest er bij een bezoek aan Schiller altijd even in komen. Hij begon wat stilletjes, pakte een boek of tekende wat, maar speelde af en toe ook met de kinderen als die om hem heen hingen. Vroeg of laat komen de gesprekken dan op gang en gaat het over hen werk. Ze startten ook samen een werk op, een polemiek onder de titel Xenien. Op het hoogtepunt van de Xenien-strijd werken ze beiden ook aan eigen werken. Goethe aan zijn grote gedicht Hermann und Dorothea en Schiller aan zijn drama-trilogie Wallenstein. Vooral Goethe vordert gestaag en Schiller schrijft daarover aan schilder en kunstschrijver Johann Heinrich Meyer ;

‘Terwijl wij…dingen moeizaam moeten verzamelen en uitproberen om stukje bij beetje iets vrij behoorlijks voor elkaar te krijgen, hoeft hij alleen maar zachtjes aan de boom te schudden en de mooiste vruchten, rijp en zwaar, vallen hem in de schoot.’

Zo veranderde hun relatie af en toe wel, vaak gevoed door een creatieve impasse bij een van de twee, maar ergens vond iemand altijd de vonk weer terug en hun vriendschap bleef overeind. Schiller worstelde vaak met zijn gezondheid maar hij blijft zo goed als hij kan schrijven én Goethe van advies voorzien. Zo vraagt Goethe hem om gericht advies over hoe om te gaan met alexandrijnen, de versmaat van de klassieke Franse tragedie;

‘De eigenschap van de alexandrijn,’ schrijft Schiller, ‘om in twee gelijke helften uiteen te vallen en de aard van het rijm om uit twee alexandrijnen een couplet te maken, zijn niet alleen allesbepalend voor de taal, maar ook voor de diepere geest van de stukken, voor de karakters, de mentaliteit en het gedrag van de personages…’

Hij legt het nog verder uit, maar het zijn lessen uit de eerste hand. Het is frappant om te lezen dat Schiller zich heel bewust was van hun vriendschap en dat deze niet alleen een ‘gelukkige’ maar ook een ‘publieke’ gebeurtenis was, waar men toen in de intellectuele wereld aan deelnam en dat hij zelfs vermoedde dat zij geschiedenis zou maken.

Dat laatste klopte. Goethe zou zijn vriend met zo’n 27 jaar overleven, maar er wordt nog steeds over hen geschreven, ze hebben een gezamenlijk standbeeld dat op de voorkant van dit boek staat en ook hun briefwisseling is beschikbaar. Daar ga ik mij nu in verdiepen want dit boek is dermate interessant (en dat vond ik van de Goethe-biografie van Safranski ook) dat ik graag nog even in die wereld verblijf.

Vertaling; Mark Wildschut

666767699
Gesprekken met Goethe is het beroemde boek dat Johann Peter Eckermann schreef over de gesprekken die hij voerde met de Duitse schrijver, dichter, wetenschapper en staatsman Johann Wolfgang von Goethe. In 1821 stuurde Eckermann zijn poëziedebuut al eens naar Goethe, maar daar vernam hij niks op. Twee jaar later lukte het hem wel om contact te leggen en dat beviel blijkbaar zo goed dat hij over de vloer bij Goethe mocht blijven komen en vele gesprekken met hem voerde. Die zijn in dit boek opgetekend.

Als Eckermann op bezoek gaat bij Goethe bewijzen de programma’s van Boudewijn Büch (die ook het nawoord in dit boek verzorgde) hun waarde. Ik kan mij een goede voorstelling van het huis en de verschillende vertrekken maken en dat leest prettig. Eckermann is groot fan van Goethe en dat laat hij ook blijken;

Ik voel dat ik door Goethe’s woorden een paar jaar verstandiger ben geworden en verder ben gekomen en ik bespeur diep in mijn ziel welk geluk het betekent en wat het wil zeggen als men een ware meester ontmoet.

Ik was even bang dat het een dweepziek boek zou worden zo, maar dat viel reuze mee, ik kom er op terug. Het fascinerende aan dit boek vind ik de directe toegang tot Goethe; wat de man dacht en hoe hij te werk ging. Zo licht hij toe hoe hij te werk ging bij Faust, één van zijn grote werken;

‘Wanneer ik me niet mijn leven lang met de beeldende kunst had bezig gehouden,’ zei Goethe, ‘zou het me niet mogelijk zijn geweest. Het was echter wel lastig me tegenover zo’n overvloed te matigen en alle figuren erbuiten te houden die niet bij mijn opzet pasten. Zo heb ik bijvoorbeeld geen gebruik gemaakt van de minotaurus, van de harpijen en van enkele andere monsters.’

Zo zien we Goethe de schrijver en dichter maar maken we ook kennis met hem als wetenschapper. Hij heeft het met Eckermann over zijn kleurenleer, die hij zelf zag als zijn grootste verdienste. Hoewel er op die leer genoeg valt af te dingen (Goethe zette zijn leer tegenover de theorie van Isaac Newton) was Goethe erg overtuigd van zijn gelijk. Hij vertelt dan ook onomwonden;

‘Om een nieuw tijdperk te kunnen inluiden…zijn er zoals bekend twee dingen nodig: ten eerste dat je een knappe kop bent en ten tweede dat je een grote erfenis krijgt. Napoleon erfde de Franse Revolutie, Frederik de Grote de Silezische Oorlog, Luther de duisternis van het papendom en mij is de dwaalleer van Newton ten deel gevallen.’

Last van valse bescheidenheid had hij in ieder geval niet. Eckermann is gelukkig niet alleen fan maar ook voldoende kritisch, want hij voert wat experimenten uit met Goethe’s leer en komt zowaar soms tot andere conclusies. Als hij het waagt die voor te leggen is Goethe daar niet onverdeeld blij mee en wijst het zelfs in eerste instantie zonder veel reden af;

‘…dat ik in mijn eeuw in de moeilijke wetenschap van de kleurenleer de enige ben die weet wat juist is, daar laat ik me op voorstaan en ik ben me bewust dat ik daarin superieur ben aan vele anderen.’

Daar kan Eckermann het even mee doen. Toch komt Goethe hier later op terug en stelt Eckermann in het gelijk. Zo laat dit boek ook een menselijke Goethe zien.

Temeer omdat Goethe soms wonderlijke uitspraken doet. Hij was zelf actief op talloze vlakken, maar verkondigt toch dat het voor een mens de grootste kunst is om zich te beperken. Ook debiteert hij ergens dat het mogelijk is om louter door wilskracht je de vliegende koorts van het lijf te houden. Ook hield Goethe zich bezig met de achterhaalde theorie van zijn vriend Lavater, de fysionomie, waarbij men de persoonlijkheid van iemand aan zijn uiterlijk wil aflezen.

Die merkwaardigheden daargelaten, is het een feest om dit boek te lezen. Het valt op dat Goethe vaak opgewekt en goed geluimd is en keer op keer met kopergravures, boeken en schilderijen komt die worden besproken. Als de heren een ritje in het rijtuig maken volgen er boeiende beschouwingen over het weer. Goethe laat ook van alles bij hem thuis afleveren en dat gaat er dan zo aan toe;

Intussen had de bediende Friedrich een grote kist uitgepakt die uit Parijs was aangekomen. Het was een zending van de beeldhouwer David, gipsafdrukken van portretten, bas-reliëfs, van zevenenvijftig beroemde personen. Friedrich bracht de afdrukken in verschillende schuifladen binnen en het was een zeer onderhoudende bezigheid, al die interessante persoonlijkheden te bekijken.

Verder waren er nog boeken en dichtbundels meegestuurd, waarbij de gedichten van Emile Deschamps weer aanleiding geven tot een gesprek over de invloed van Goethe op de jonge dichters in zijn tijd.

Eckermann gaat nog op reis met August von Goethe, Goethe’s zoon, naar Italië. August zou daar komen te overlijden. Eckermann keert terug en hervat zijn ontmoetingen en komt uiteindelijk overeen met Goethe dat hij hun gesprekken, na Goethe’s dood, op schrijft zou stellen. Dat deed hij uiteindelijk in drie delen, waarvan dit boek van een kleine 500 pagina’s de eerste twee delen integraal bevat.

Het boek leest geweldig door, hoewel er vaak naar de noten achterin gebladerd moet worden. Er staan wat foutjes in, waarvan drie fouten in drie zinnen op pagina 263 het meest storend waren. Verder is dit een absolute must voor iedereen die iets meer over Goethe wil weten.

Vertaling; Gerda Meijerink