archiveren

Maandelijks archief: april 2014

Afbeelding
Ik kreeg zomaar een twintigtal delen in mijn schoot geworpen over modernere schilderkunst. Klimt van Gilles Néret is daarvan deel 1. Nu wist ik weinig van Gustav Klimt, ik had zijn beroemdere schilderijen wel eens gezien, maar dat was alles. Fijn om er dus even in te duiken. Met recht even, want de delen tellen net geen honderd pagina’s.

Gustav Klimt dan. Hij wordt geboren in 1862 nabij Wenen. Hij volgt er de Weense kunstnijverheidsschool en erna gaat hij aan de slag met zijn broer en een vriend. Het drietal sleept de nodige opdrachten binnen, zoals de aankleding van de hal van het Kunsthistorisch museum. Rond 1886 begint Klimt’s stijl zich te onderscheiden en gaan ze uiteen. Klimt werkt nu zelfstandig.

Wat is dan die stijl? Zijn hoofdthema is de schoonheid van de vrouw. Hij beeldt ze af in alle hoedanigheden en poses en hij zet de erotiek en de vrouw als bepalende elementen in zijn werk neer. Als hij Eva schildert, verleidt ze niet met een appel, maar staat zij er als Nuda Veritas; frontaal, naakt, verleidend met haar lichaam en niet met een stuk fruit. Hij weet ook te shockeren. Als hij een opdracht krijgt voor drie ontwerpen voor de aula van de universiteit, veroorzaakt zijn idee voor de Geneeskunde een schandaal:

De stroom des levens voert de door het noodlot weggerukte lichamen mee. In hem zijn alle levensstadia van geboorte tot dood verenigd, onderworpen aan extase of pijn. Dit visioen maakt een vernederende indruk, omdat het de onmacht van de geneeskunst tegenover de ontembare krachten van het lot toont, in plaats van haar als heilbrengende kracht te bejubelen.

Wat doet Klimt vervolgens met zijn criticasters? Hij schildert een werk dat de algemene woede tot een hoogtepunt brengt: een mooie, vrolijke najade op de voorgrond die de toeschouwer haar mooie achterwerk toekeert. Dat zijn de verhalen!

Naast zijn vrouwfiguren en allegorieën schildert Klimt ook landschappen. In tegenstelling tot de Franse impressionisten is Klimt niet zozeer geïnteresseerd in weersgesteldheden of het lichtspel, maar meer in het uitbeelden van een deel van een groter geheel. Hij kiest heel bewust voor vierkante lijsten. De velden, weides en bomen die hij weergeeft kunnen eindeloos buiten dat kader doorgaan. Opvallend is dat, waar er voor zijn opdrachtwerken en portretten er duizenden tekeningen en voorstudies zijn, die voor zijn landschappen er juist niet zijn. Hij schilderde ze vaak op vakantie, als een soort prettig vakantiehuiswerk.

Terug naar de vrouwen. Klimt ontwikkelde zich. Hij gaat werken met ornamentiek, hij maakt de wereld om de vrouw heen ook mooi. Hij komt in zijn “gouden” periode, waarvan De kus (zie boven) misschien wel het beroemdste voorbeeld is. Na deze omhelzing gaat Klimt nog onverbloemder te werk, zoals in de Danae (zie onder). 

Hier wordt de liefdesextase uitgebeeld op het moment dat de met vergulde zaadcellen versierde stroom goudstukken tussen de reusachtige dijen van de schone slaapster wordt uitgegoten, de door Zeus gekozen vorm om de heldin, symbool van de vleselijke en zinnelijke schoonheid, te ‘bezoeken’.

Klimt bezoekt Frankrijk en raakt in de ban van onder meer Toulouse-Lautrec. Hij stapt af van het goud en verandert weer van stijl. Soberder kleuren overheersen in eerste instantie, maar er komen ook Japanse invloeden in zijn werk. Wat blijft zijn de vrouwen. Als hij al een man afbeeldt, is dat omdat het werk het vraagt. Over zijn Adam en Eva:

Zelfs Klimt kan het thema Adam en Eva niet uitbeelden zonder de aanwezigheid van de man. Maar hij slaagt erin hem tot een soort versierende bijzaak te maken. Hij schildert hem zelfs donkerder dan de triomferende Eva…, een ronde, gevulde Weense, verleidelijk vlezig, de duidelijke hoofdpersoon van het schilderij.

In 1918 sterft Klimt aan een hartaanval. Hij laat vele werken onvoltooid achter, hij stond nog midden in het leven. De essentie van zijn werk ligt mooi besloten in de laatste zin van het boek:

De schoonheid van de vrouw, die wordt verheerlijkt door de kleuren en vergulding van het estheticisme, stelt Klimt in staat de pracht van een verloren paradijs weer op te roepen, waar de tot vergankelijkheid gedoemde mens momenten van het hoogste geluk kan beleven, voor hij weer verdwijnt in de eeuwige kringloop van de natuur.

Het is een prachtige serie over moderne meesters, waarbij je in kort bestek wordt bijgespijkerd over het oeuvre van een aantal belangrijke schilders. Ik heb weer veel bijgeleerd.

Vertaling: Wil Boesten

Afbeelding
Danae

Afbeelding
Opgevangen in andijvielucht van onderzoeksjournalist Griselda Molemans belicht op heldere wijze een vergeten stuk Nederlandse geschiedenis: hoe is de Nederlandse overheid omgegaan met hen die na de oorlog vanuit Nederlands Indië naar Nederland kwamen.

Daar is genoeg over te zeggen. Zo’n 380.000 ‘ontheemden’ kwamen naar ons land. Nederlandse staatsburgers, onderdanen en loyalisten die niet konden of wilden blijven in de voormalige kolonie Nederlands Indië. Zij werden in Nederland opgevangen. Soms in kampen of op boten, maar vaker in pensions. Een pensioneigenaar gaat een contract aan met de overheid en sluit zo een lucratieve deal; bezetting is verzekerd en er wordt tijdig betaald.

Er worden reglementen opgesteld voor minimumeisen aan huisvesting en er is een ‘menuboek’ vereist waarin de verstrekte voeding bijgehouden moet worden. Ook worden er contractambtenaren aangesteld om op de naleving toe te zien. Tot zover lijkt alles prima geregeld, maar schijn bedriegt.

Op het moment dat de gezinnen in Nederland aankomen is er al kleding verstrekt of wordt dat gedaan. Er worden meubelvoorschotten verstrekt en tijdens het verblijf in een contractpension krijgt men zakgeld. Wat er niet bij wordt gezegd, is dat iedere cent terugbetaald moet worden. Hetty Anderson-Kuitems vertelt;

‘We waren dankbaar dat we geholpen werden, aangezien we helemaal niets meer hadden, maar eigenlijk zijn we heel erg naïef geweest,’ blikt Hetty terug. ‘In feite heeft de overheid ons belazerd: de maatschappelijk werkster die ons begeleidde, heeft nooit iets toegelicht over het verstrekte zakgeld dat bij onze schuld werd opgeteld, noch over de kleding- en meubelvoorschotten.’

Feit is dat vaak werd aangewezen welke kleding men moest kopen en dat het eten in veel gevallen ondermaats was. Melk werd met water aangelengd, vlees of vleesvervangers ontbraken vaak en zelf koken mocht niet. Het komt steeds weer terug in de persoonlijke verhalen waar het boek vol mee staat. Als men het pension verlaat voor een eigen woning en er is werk gevonden, wordt men geconfronteerd met een schuldbrief. Er moet betaald worden voor de kosten van onderdak, kleding, meubels en zakgeld. Er wordt direct zestig procent van het loon ingehouden en er moet gedurende tien tot vijftien jaar lang afgelost worden. Er heerst stille armoede onder hen die door Nederland opgevangen zijn. Gezinnen met bloeiende ondernemingen in Indië worden geconfronteerd met een enorme afwaardering van hun bezittingen. Een voorbeeld;

Weduwe Henriëtte Pompe van Meerdervoort-Ziesel heeft zich…aangemeld voor ontvangst van de schadeformulieren. Haar bloeiende rubberonderneming Jombang in Jakarta (bestaande uit een plantage en fabriek plus een woonhuis met paardenstallen) is door de Indonesische overheid genationaliseerd…Vanuit haar vlieringkamertje in het bejaardentehuis Patria in Bussum dient Henriëtte een claim voor 150.000 gulden in….Inclusief de uitgestelde rente krijgt ze onder de Verdelingswet 21.950 gulden uitgekeerd op 5 november 1969.

Onder de Nederlandse bevolking heerst vaak onbegrip. Er wordt gedacht dat alles met belastinggeld wordt betaald. Er is al woningnood en dan moeten er voor ‘repatrianten’ ook nog woningen komen. Er valt dus van alles af te dingen op de “geruisloze integratie” die door de overheid graag wordt gehanteerd als modelvoorbeeld van een geslaagd integratiebeleid.

Molemans heeft uitputtend archiefonderzoek gedaan, maar het sterke punt van het boek zijn de vele persoonlijke verhalen. Het verleden komt tot leven met vaak schrijnende voorbeelden maar ook met mooie verhalen. Er waren pensionhouders die het beste voor hadden met de mensen die zij opvingen. Het boek wordt besloten met een sterke epiloog waarin nog tien openstaande financiële claims beschreven worden. Claims die de Indische gemeenschap nog tegoed zou hebben van de overheid en van verzekeringsmaatschappijen. Besloten in archieven die (nog) niet toegankelijk zijn voor onderzoek of die verloren zijn gegaan. Er valt nog genoeg uit te leggen.

 

Afbeelding
Dan maar eens begonnen aan het complete oeuvre van Lev Tolstoj, Deel 1: Verhalen en novellen. Waar ik even beducht was voor zware Russische kost, viel dat helemaal mee, vadertje Tolstoj houdt het luchtig genoeg.

Het begint eigenlijk met een semi-autobiografisch verhaal. We volgen Nikolaj/Tolstoj door zijn kindertijd, zijn jeugdjaren en zijn jongelingschap. In mooie stijl, zonder opsmuk wordt een leven beschreven. Personen en karakters worden ferm neergezet, je leeft mee als huishoudster Natalja de geest geeft. Mooier nog vind ik de beschrijvingen van landschap en natuur, zoals het naderend onweer:

Ik word bang en ik voel hoe mijn bloed sneller gaat stromen. De voorrand van de wolk schuift al over de zon heen; ze werpt ons nog een laatste blik toe, laat een zonderling somber schijnsel vallen aan de gezichtseinder, en verdwijnt. Het hele landschap verandert op slag en krijgt een droefgeestig aanzien. Er gaat een trilling door het laaggroeiende espenloof; de bladeren krijgen een dofwitte kleur en steken scherp af tegen de paarsachtige achtergrond van de wolk; ze ritselen en draaien; de toppen van de grote berkebomen beginnen te wiegelen en plukjes dor gras vliegen de weg over. Witborstige huis- en boerezwaluwen fladderen om de sjees heen alsof ze ons willen staande houden, ze vliegen zelfs onder de buiken van de paarden door; kauwtjes vliegen dwars op de wind en de veertjes in hun vleugels staan overeind; de uiteinden van de leren plaid waar wij ons hebben gewikkeld beginnen omhoog te flapperen, zodat koude windvlagen tot ons doordringen, en klepperen tegen de carosserie van de sjees aan.

Een lang citaat, maar wat een zeggingskracht! Het gaat nog even door en je zit er echt midden in. Dat leest als een trein. Wat volgt na dit drieluik zijn een aantal verhalen over het soldatenleven. Tolstoj zelf vocht mee op de Kaukasus tegen de naar onafhankelijkheid strevende Tataren en daar gaat een groot deel van de verhalen over. Tenminste, dat neem ik aan want in de vertaling wordt constant over Tartaren gesproken (overigens wel een bestaand volk, maar meer gesitueerd richting Mongolië en niet in de Kaukasus).

Ook in de soldatenverhalen is veel te genieten. Meerdere keren komt de onzekerheid voorbij van soldaten die ieder moment verwachten gedood te worden:

Daar ginds steeg een steeds groter wordende blauwe rookwolk op en dreef met de wind mee. Toen ik begreep dat dit een tegen ons gericht schot van de vijand was kreeg alles wat ik op dat ogenblik voor ogen had als het ware een ander, groots karakter….dit alles leek me toe te roepen dat het projectiel dat op dit ogenblik de loop van een geweer al had verlaten en door de ruimte vloog wellicht koers zette op mijn borst.

Na de soldatenverhalen volgen nog een paar mooie novellen, waarvan Sneeuwstorm het meest bij blijft. Op weg met een trojka in de nacht met een onbekwame koetsier, overal sneeuw, zoekend naar een sledespoor of een mijlpaal is dit wel de “Winterreise” to the max. Overigens (los van die Tartarenkwestie) vind ik de vertaling erg prettig. Het kan best ouderwets zijn, maar ik houd van woorden als “fluks” en “weeuwtje”. Wat ik mij af en toe wel afvraag, waarom sommige verhalen stoppen. Het laatste verhaal, over een wat naïeve landheer die goed wil doen bij zijn boeren gaat een beetje uit als een nachtkaars, dat had nog hoofdstukken lang door kunnen gaan. Toch, ik heb genoten, er liggen nog wat delen te wachten gelukkig.

Vertaling: Hans Leerink