archiveren

Maandelijks archief: september 2023

Wir haben es nicht gewußt is een bekende ironische zin die het Duitse volk nogal eens in de mond wordt gelegd als hen wordt gevraagd naar de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust in het bijzonder. In het boek Heeft u Hitler gezien? stelt de schrijver Walter Kempowski een soortgelijke vraag in het tweede deel van het boek, maar eerst stelt hij de vraag die de titel van dit boek vormt.

Het is een slimme vraag, zegt schrijfster Roxane van Iperen in haar voorwoord, want we zoeken naar antwoord op de vraag wat een heel volk heeft bezield om achter één man aan te lopen. Een man die opdracht gaf tot machinaal moorden en daarmee de ondergrens van de menselijkheid bereikte. Daarom deze vraag;

Niet: waarom steunde u Hitler? Maar: heeft u Hitler gezien? De antwoorden, zonder enige literaire inmenging door Kempowski weergegeven, staccato, met het beroep en het geboortejaar van de respondent als enige context, zijn op zichzelf geen betrouwbare geschiedschrijving. Ze zijn zelfs niet te vertrouwen als herinnering…Toch vormen al die antwoorden sámen een diaserie van onschatbare waarde.

De bevraagde mensen geven vaak meer informatie dan een simpel ‘ja’ of ‘ nee’ en dat levert veel informatie op. In deel twee van dit boek biedt Kempowski geen milde omweg meer aan de Duitsers, en aan de lezer ook niet. Daar vraagt hij; Wist u ervan? Dat geeft een nog veel indringender beeld met soms schrijnende verhalen.

In het eerste deel valt op dat de figuur van Hitler mensen zowel aantrok als afstootte. Een huisvrouw uit 1916 meldt;

Hij had grote, heldere ogen en keek je heel doordringend aan.

Zijn redenaarstalent komt veel ter sprake en maakt vaak grote indruk, zoals een officier uit 1916 zei;

We zouden allemaal meteen ons geweer hebben gegrepen, zozeer stonden we voor hem klaar. Het is me nog altijd een raadsel hoe iemand ons zo kon meeslepen.

Aan de andere kant hadden veel mensen een afkeer van de bombast en het vertoon waarmee Hitler zich omringde. Toch bleek het soms lastig om er weerstand aan te bieden, zoals een professor uit 1907 zei;

Het vreemde aan Hitler..Weet u, ik ben veel intelligente, zelfstandig denkende mensen tegengekomen. Iemand zei een keer tegen me: ‘Ik ben ernaartoe gegaan met het vaste voornemen: mij krijgt hij niet! En toen ik er was…het was een sfeer die me volkomen weerloos maakte.

Toch waren er ook mensen die blijkbaar niet vatbaar waren voor de retoriek van Hitler. Zo vertelde een advocaat uit 1908 dat hij in een menigte als enige weigerde om de Hitlergroet te brengen;

Voor zover ik kon zien, schreeuwde iedereen – echt iedereen – en strekte iedereen zijn arm, terwijl ze met felle, glazige ogen naar de ‘Führer’ keken. Niemand merkte blijkbaar dat ik zwijgend en roerloos tussen hen in stond.

Het doet sterk denken aan de beroemde foto van August Landmesser, die ook weigerde de groet te geven in een menigte mensen.

Het tweede deel van dit boek gaat dus over de vraag of men wist van de concentratiekampen en wat zich daar afspeelde. Opvallend is dat Wir haben es nicht gewußt maar zelden is opgetekend. Zelden, maar het ontbreekt niet, zoals een huisvrouw zegt;

Nee, daar wist ik niets van. Kan me ook helemaal niet voorstellen dat iemand als Hitler, die echt van kinderen hield en zich zo met de jeugd bezighield, dat dat zo geweest zou zijn, kan ik me gewoon niet voorstellen, dat is uitgesloten.

Terwijl daarboven een boer laat optekenen;

Ik snap niet dat de oudere generatie nog altijd zegt dat ze niets van dat alles heeft geweten. Elke burger wist in elk geval tijdens de oorlog heel goed dat als iemand niet naar de pijpen van de partij danste, hij moest verdwijnen, en waarheen, dat wist vast iedereen.

Tussen deze twee meningen zitten talloze anderen. ‘Dachau’ was een vrij normaal woord dat gebruikt werd om mee te dreigen. Veel mensen hebben kampen en gevangenen gezien, maar dachten dat het om misdadigers ging of stelden eenvoudig geen vragen. Want de boer had gelijk, je kon zo maar verdwijnen.

Velen hebben ook transporttreinen gezien of zelfs executies en dan gruwelen ook Duitsers van wat ze zien. Toch lezen we ook vaak dat men wel van de kampen wist, maar niet dat het zo erg was.Wel dat het de bevolking toch werd verweten. Men had het moeten weten, de kampen lagen immers overal. Een docent zegt daarover;

Het is moeilijk op dat verwijt te reageren. Ik woonde in Arnstadt, 40 kilometer van Weimar, maar ik heb niets van Buchenwald geweten. We wisten dat er een kamp Buchenwald bestond, maar wat daar gebeurde…Het was echt zo afgeschermd van de buitenwereld, dat je niets hoorde.

Tenslotte zijn er de verhalen waarvan je nu nog steeds opkijkt, zoals van de leraar die gediend heeft bij de SS:

Het moet in 1943 geweest zijn dat we een feestje hadden waar ook een kwart-Joodse vrouw was. Ik heb haar uitvoerig uitgelegd dat het niet zo mooi was was ze met de Joden deden, dat ze onderdrukt werden enzovoort, maar dat ze toch moest accepteren dat als een heel volk dat wilde, de minderheid in kwestie daaronder moest lijden en het maar moest verduren. Je had gewoon niet in de gaten hoe onmenselijk je was.

Er komt natuurlijk geen eenduidig antwoord op wat een volk bezield heeft en of iedereen de waarheid heeft gesproken, maar het geeft een fascinerend beeld van hoe men toen in de samenleving stond. De schrijver Sebastian Haffner heeft bij deel één nog een nawoord geschreven waarin hij een aantal plausibele redenen geeft van het succes van Hitler en zijn partij. Gaat u het vooral lezen.

Vertaling; Gerrit Bussink en Izaak Hilhorst

Anathema’s 3 van Rudy Kousbroek is een vrij logisch vervolg op Anathema’s 2 en 1 en ik schijn de delen met tussenpozen van drie jaar ter hand te nemen. Geen idee waarom. Tot nu toe heb ik mij aardig vermaakt met deze delen en dat is ook wel met dit deel het geval, maar we hebben het wel over Anathema’s 3. Aandachtige lezers weten nog dat ik in mijn bespreking van Het vliegenboek van Jeroen Brouwers al aangaf dat ik hier blijkbaar met de stofkam doorheen moest. Ik kom er op terug.

Kousbroek heeft in dit deel zijn verhalen ondergebracht in een aantal delen met de titels De wereld, Revisme, Stijl, Taal, Muziek, Essenties en Verzamelingen. Vooral die eerste is lekker algemeen en bevat verhalen over diverse onderwerpen. Het is altijd leuk als hij er op de eerste pagina met gestrekt been ingaat;

Sport – het is niet een barmhartige waarheid, en er wordt vaak omheen gepraat, maar er is nu eenmaal niets aan te doen – sport is voor imbecielen.

Het kan zwoegend Nederland maar gezegd worden. De soep wordt niet zo heet gegeten als opgediend, het is meer een beschouwing om te delen in de macht van de overwinnaar. Direct daarna gaat Kousbroek over op de kwestie van een vrije artsenkeuze. Als u een arts uit moet kiezen, zoals wanneer u in een nieuwe gemeente komt te wonen na een verhuizing, dient u daar zorgvuldig mee om te gaan. Artsen met namen als Graf, Dooyeweert, Kerkhof, Slagter, de Vilder etc. horen al af te vallen en een informeel gesprek met mogelijke kandidaten is aan te raden;

Hoe lang bent u al in het vak? Welke krant leest u? Ongeneeslijke krankzinnigheid in de familie?…bent u gepromoveerd, en zo ja waarop? Vertelt u eens in uw eigen woorden waarom u denkt dat u geschikt bent voor deze positie?

Dit boek is voor het eerst uitgegeven in 1971 en toen lag Nederland volgens Kousbroek helemaal vol met tapijt. Dat zou ook typisch iets van ons land zijn, want waar de Nederlandse huiskamers voor 85% met tapijt zouden zijn volgelegd was dat in West-Duitsland slechts 25%. Het zijn cijfers waar we nu weinig meer mee kunnen, in die zin is dit boekje hopeloos gedateerd. Volgens Kousbroek hebben wij een neiging tot het bedekken van oppervlaktes die er naar onze begrippen ‘kaal’ uitzien. Hij weet zelfs hoe de schrijver Elias Canetti hier over denkt:

Elias Canetti zou het zonder aarzelen verklaren uit de vlakheid van het Nederlandse landschap, het ontbreken van bergen en rotsvlaktes daarin: als gevolg daarvan, zou hij zeggen, is de aanblik van oneffenheden voor Nederlanders verontrustend, en zij proberen ze aan het oog te onttrekken, om het ‘netjes’ te maken.

Geen idee hoe Kousbroek aan deze wijsheid komt maar het zij hem vergeven. Er volgen nog een paar mooie verhalen in de andere delen over Gerard Reve als soldaat en een draconische Franse vertaling van zijn beroemde boek De Avonden en over de moderne auto (let wel, 1971 hè) en zijn instrumentarium;

Een autodashboard doet steeds meer denken aan de instrumenten die voor bepaalde proeven met bavianen en chimpansees worden gebruikt. Het ogenblik is niet ver meer dat de juiste beslissing van de automobilist uitgelokt zal worden met behulp van een kleine beloning: als hij op de goede knop drukt krijgt hij een banaan.

Er volgt nog een hilarisch verhaal waar hij met een middelgrote vrachtwagen klem komt te zitten in een ondergrondse parkeergarage, maar dan gaan we over tot wat serieuzere kost, namelijk zijn herinneringen en artikelen met betrekking tot Nederlands-Indië, de Jappenkampen en zijn herinneringen daaraan.

Kousbroek poneert allerlei stellngen die hem door de bevolking en door Jeroen Brouwers niet in dank worden afgenomen. Waar ik in dit artikel vergevingsgezind was, is Brouwers dat geenszins. Hij schrijft in zijn Vliegenboek;

Heeft Kousbroek zelf die geschiedenis bestudeerd? Best wel…zij het best wel op zijn manier: zéér syndromatisch, zoals uit het vervolg zal blijken. Natuurlijk was het in die Jappenkampen verschrikkelijk, dat weet Kousbroek ook wel, maat zó verschrikkelijk nu ook weer niet. Hijzelf, bijvoorbeeld, vond het op kostschool een stuk onaangenamer dan in het Jappenkamp.

U begrijpt dat dit nog even doorgaat. Toch is het een interessant deel. Het gaat ook over de schuldvraag van keizer Hirohito, die, zoals we nu weten, wel op de hoogte was van de wreedheden maar weinig in de melk te brokkelen had.

Nog wat luchtiger verhalen dan. U wilt lezen over de theogonie van het toeval. Goddelijke krachten die twee los van elkaar staande gebeurtenissen bij elkaar brengen, maar waarvan je instinctief voelt dat ze onmogelijk toevallig kunnen zijn. Zo is er het onuitsprekelijke mysterie van de hymne Onward Christian Soldiers, gecomponeerd door predikant Sabine Baring-Gould. Los daarvan was er Lloyd George, Engels premier tijdens de Eerste Wereldoorlog. Toen de hymne werd gecomponeerd kan Baring-Gould niet gehoord hebben van Lloyd George, die toen een kleuter was. Maar…het is een feit dat de hymne Onward Christian Soldiers volledig gezongen kan worden met de steeds opnieuw herhaalde woorden:

‘Lloyd George knew my father,
Father knew Lloyd George,’


Een versie die in Engeland (althans in 1971) wel tegen het sluitingsuur van de pubs gehoord wordt. Volgens Kousbroek kan zoiets geen toeval zijn, het had nooit gewerkt als Lloyd George Lloyd Triestino had geheten. Uiteraard kunt u het controleren, hier de hymne en hier de melodie van Lloyd George. Ik snap dat u hier even van moet bijkomen maar ik hoop dat dit alles een beeld geeft van dit toch vermakelijke boek van 170 pagina’s.

Sommige nummers gaan al een leven lang mee en Radar Love van de Golden Earring is zo’n nummer. Om het vijftigjarig bestaan van dit nummer te vieren is er een heuse biografie van de ultimate drivin’ song uitgekomen. Auteur Patrick Orriëns onderzoekt al sinds 1993 de levensloop van Radar Love en is de samensteller van een website over het nummer. Die vindt u hier. Hij schreef het boek samen met Cees van Rutten, Jan Sander en Maarten Steenmeijer die allemaal hun eigen connectie met de band hebben.

Het boekt telt goed 240 pagina’s, is van het formaat kleine kofietafel en biedt veel fotowerk en u moet een beetje uit de voeten kunnen met QR-codes, maar dan kunt u ook aan de bak. Ik wist niet helemaal of zo’n boek nu iets kon toevoegen aan mijn beleving van dit nummer. Ik heb het zo vaak gehoord, ken de tekst uit het hoofd en heb het de band live horen spelen dus brengt dit boek iets extra’s? Ja hoor, ik heb zowaar bijgeleerd en heb mij er prima mee vermaakt.

Nu begint de geschiedenis van Radar Love in 1973 en het is een sterke zet om het boek te openen met een voorwoord van deejay Felix Meurders. Hij besprak het nummer in die tijd voor Muziekkrant OOR, was niet onverdeeld positief en vertelt er nu over;

De meest gewraakte zin uit mijn recensie luidt: ‘Hiermee zal de Earring het door hen zo begeerde Engeland niet veroveren.’ Haha, geen succes in Engeland, Meurders? Een succes over de hele wereld. Na wiet en stroopwafels is Golden Earring ondertussen het grootste exportproduct dat Nederland de wereld heeft gegeven.

Het nummer is naar verluidt ontstaan aan het Noordeinde in Den Haag, waar Barry Hay destijds woonde. Hij bleef thuis aan een tekst schrijven terwijl zijn vrienden gingen stappen. Er moest iets gebeuren, de Earring had een hit nodig want die doorbraak was gewenst. George Kooymans zei zelfs dat het voortbestaan van de groep in het geding was;

‘We zijn nu al zoveel jaar bezig met dezelfde gedachte, dat ’t naar mijn gevoel geen zin meer heeft om door te gaan zonder doorbraak in Engeland. (…) Ik zie mezelf Duitsland en Holland niet meer avond aan avond bespelen. Als ’t niet lukt, hou ik ermee op.’

Maar Barry Hay komt met een briljante tekst en Kooymans schrijft er de muziek bij. Zij staan als auteurs vermeld maar er moet bij gezegd worden dat Rinus Gerritsen met zijn bas en Cesar Zuiderwijk op drums minstens even belangrijke bijdragen aan het nummer hebben geleverd. Dat wordt mooi duidelijk in dit boek.

Ik vind de ontstaansgeschiedenis van Radar Love dan ook het meest interessante deel van dit boek. Zo kwam Gerritsen met het idee voor het beroemde basloopje waarvoor hij zich liet inspireren door de bas waarmee Baby Please Don’t Go opent van de groep Them. De shuffle van Zuiderwijk op de snaredrum haalde hij uit het nummer Highway Star van Deep Purple. Het is een techniek die hij hier uitlegt.

Over de tekst is ook genoeg te vertellen, zoals over Brenda Lee. Zij was een favoriete artieste van de moeder van Hay. Brenda Lee is coming on strong kan zowel op een nummer van haar slaan dat gedraaid wordt of haar specifieke nummer Coming On Strong. Verder heb ik eigenlijk nooit gehoord dat Barry Hay aan het mompelzingen is aan het begin van het liedje;

‘Bij het intro ben ik een beetje aan het oefenen om de toonsoort te vinden. Ik zing iets van I’m driving, driving, driving. Het heeft de plaat gehaald!’

Ik heb ook nooit zo gelet op het blazersarrangement en het was mij ook nooit opgevallen dat er een gesproken versie van het couplet The radio’s playin’ some forgotten song achter de gezongen versie gemonteerd was. Even goed luisteren, maar onmiskenbaar aanwezig. Zo leer ik genoeg bij over een nummer dat ik overbekend achtte.

Verder bestaat een groot deel van het boek uit een tijdlijn van 1973 tot en met 2023. Daarin wordt u bijgepraat over een enorme verscheidenheid aan verschijningsvormen van dit nummer. U krijgt coverversies in allerlei talen te horen via de QR-codes, u hoort Little Richard de Golden Earring aankondigen in het NBC-programma The Midnight Special en u ziet reclames, films en series waarin het nummer voorkomt (jawel, ook Homer Simpson zingt het).

Grote groepen en artiesten als U2, R.E.M., Bryan Adams en Metallica spelen het maar u hoort ook een versie van James Last, een draaiorgeluitvoering, uitvoeringen bij Idols en The Voice, slechte disco-remakes, een religieuze versie én de niet te missen cultversie van The Space Lady, wiens zelfgemaakte cassettebandjes een collector’s item geworden zijn.

Alsof dat niet genoeg was leest u over Radar Love als bier, stropdas. zeep en bloem. Jawel, Radar Love is een klimplant met gele bloemen. Ook zijn er prijswinnende dieren naar het nummer vernoemd én heeft het drie maal in de ruimte geklonken, tot op Mars aan toe. Verder wordt er een (te beknopt) overzicht gegeven van boeken waarin het nummer een rol speelt, waaronder natuurlijk M-Train van Patti Smith waarin ik het zelf al was tegengekomen.

Het is een stortvloed aan informatie en achterin het boek zijn overzichten opgenomen van de commercials, speelfilms, tv-series én hitlijsten waarin Radar Love voorkomt. Ook is er een lijst van alle 844 coverversies die er tot nu toe bekend zijn met een QR-code voor de meest actuele lijst.

Om bij te blijven kunt u altijd terecht op de eerder genoemde website waarop de laatste ontwikkelingen over dit nummer bijgehouden worden. Die site is geautoriseerd door de bandleden zelf dus u bevindt zich daar in goed gezelschap.

Als je een boektitel een paar keer tegenkomt in andere lectuur kan je er wel eens nieuwsgierig naar worden en dat overkwam mij met het boek Reis door mijn kamer van Xavier de Maistre.

In het boek Reis in drukken staat het onder ‘reizen voor bibliofielen’ en ook Gerrit Komrij noemde het boek in zijn Verzonken boeken en ik raakte geïntrigeerd. Een reisverslag door een kamer in maar liefst tweeënveertig hoofdstukken.

Wellicht waren door deze aanbevelingen de verwachtingen te hoog gespannen, want het viel mij een tikje tegen. Het aantal hoofdstukken klopt, maar als het boekje 166 pagina’s telt en er ook twee bladzijden zonder leesstof tussen ieder hoofdstuk zitten begrijpt u dat er niet heel veel overblijft. Dat hoeft nog geen probleem te zijn als het gebodene van hoge kwaliteit is maar daar kom ik nog op terug.

Allereerst, wie is Xavier de Maistre en hoe kwam hij tot dit boek? Hij werd op 8 november 1763 geboren in Chambéry in het hertogdom Savoye. Dat maakte deel uit van het koninkrijk Sardinië en was Frans georiënteerd, samen met Piëmonte dat weer Italiaans gezind was. Die twee gingen niet altijd goed samen en waarschijnlijk ging de Savoyaard De Maistre een duel aan met de Piëmontees Patono de Meïran, dat hij nog won ook.

Het kwam hem echter wel op tweeënveertig dagen huisarrest te staan en dat leek hem een mooi moment om dit boek te schrijven. Toch op reis, maar door zijn kamer. Volgens eigen zeggen doet hij velen hiermee een plezier;

Een onuitsprekelijke voldoening maakt zich meester van mijn hart, wanneer ik denk aan de talloze ongelukkigen die ik een probaat middel tegen de verveling aan de hand doe en verlichting schenk voor de pijnen die zij te verduren hebben.

U moogt hem wel dankbaar zijn dus. Hij begint zijn reis ook vrij concreet met de beschrijving van zijn bed en noemt het een met bloemen versierde wieg, de troon der liefde en tenslotte een graf. Dat mag allemaal natuurlijk. Belangrijker is dat hij u even moet uitleggen wat het systeem van ‘de geest en het beest’ inhoudt, want;

Die metafysische ontdekking is…zo van invloed op mijn denken en doen, dat het heel moeilijk zou zijn dit boek te begrijpen, als ik niet aan het begin de sleutel zou geven.

Concreet, en voor lezers begrijpelijk; als u een boek leest en uw gedachten dwalen af dan is uw geest met die gedachten bezig, terwijl uw geest zijn metgezel het beest heeft opgedragen verder te lezen. Onderaan de pagina heeft u geen idee meer wat u net eigenlijk hebt gelezen. Zo kunt u ook, en dat overkomt hem zelf, uw handen branden bij het roosteren van een broodje boven het vuur.

Eindelijk gaat hij dan op pagina 40 op reis, zij het met kleine stapjes. Geen grap, hij doet dit door zijn leunstoel langzaam pootje voor pootje vooruit te bewegen. Hij staat stil bij enkele portretten in zijn kamer, in het bijzonder van een glimlachende jongedame die, waar je je ook maar bevindt in de ruimte, je altijd met haar ogen volgt. Alsof hij de Mona Lisa zelf in huis heeft hangen. Ook staat hij stil bij de lijst met het portret dat echt iedereen mooi vindt; zijn spiegel. Okay, een leuke vondst.

U merkt waarschijnlijk dat ik het niet een heel sympathiek heerschap vindt en dat klopt. Hij vergeet zijn bediende geld te geven om een borstel te kopen en foetert hem uit. Hij heeft wel berouw als hij erachter komt maar het helpt niet echt. Als hij stilstaat bij de behoeftigen die buiten moeten leven is dat sympathiek, maar het moet meteen weer in de overtreffende trap;

Ik wou dat deze bladzij van mijn boek in het ganse heelal bekend werd; ik wou dat men wist dat in deze stad, waar alles weelde ademt, op de koudste winternachten talloze ongelukkigen onder de blote hemel slapen met hun hoofd op een steen of op de drempel van een pallazzo.

Er zijn niet zoveel concrete voorwerpen waar hij zjin gedachten over laat gaan. Een gedroogde roos, zijn schrijftafel met al zijn brieven en geschreven verhalen en een mager hoofdstuk over de boeken in zijn bibliotheek. Over dat laatste zou je wat mij betreft een heel boek kunnen schrijven maar hij laat het na. Terwijl hij het wel kan naar eigen zeggen;

Ik zou nooit uitgepraat raken als ik ook maar een duizendste deel zou willen beschrijven van de zonderlinge gebeurtenissen die mij overkomen als ik in de buurt van mijn boekenkast rondreis; de reizen van Cook en de verslagen van zijn reisgezellen, doctor Banks en doctor Solander, hebben niets om het lijf vergeleken met mijn avonturen in dit ene vertrek.

Het kan natuurlijk zijn dat mijn eigen beest mijn geest vertroebelt en ik het merendeel van die avonturen over het hoofd heb gezien. Toch vind ik de kwaliteit van het gebodene niet heel bijzonder. Evenwel is het boek doorlopend veel gelezen en wordt het dus vaak genoemd. Door vertaler en de schrijver van het nawoord Paul de Bruin zelfs als een intelligent produkt van de Verlichting én de Romantiek en als voorloper van romantische dichters als Charles Nodier en Gérard de Nerval. Dat mag zo zijn, ik beleef het als een licht vermakelijk curiosum.

Vertaling; Paul de Bruin

U heeft vast wel eens meegemaakt dat u iets is ontgaan wat in het nieuws is geweest, maar Tomas Boom maakt het wel heel bont. Als hij wakker wordt blijkt namelijk de halve wereldbevolking verdwenen. Men wist natuurlijk wel dat dit ergens ging gebeuren, maar niet nu al. Nou, zo natuurlijk is dit allemaal niet voor Tomas en dat is het gegeven waar Gebied 19 van Esther Gerritsen om draait.

Hij gaat er nog even van uit dat zijn vrouw Suzanne een ommetje met hond Toto aan het maken is, maar ze is weg. Zijn zoon Parker uit een vorige relatie ook. Toto niet, die is er nog. Dat is fijn, maar dat van zijn vrouw en zoon niet. Ook niet omdat hij gisteren met Suzanne getrouwd is en vandaag op huwelijksreis zou gaan. Het wordt een heel andere dag.

Omdat Tomas niet weet wat er gaande is leven wij mee met zijn ongeloof en dat is leuk. Zo krijgt hij een Whatsapp-bericht van een onbekend nummer;

Als u dit leest, bent u achtergebleven. U kunt uw leven geheel naar eigen wens vormgeven, de door u gekende overheid is vertrokken.

Dat klinkt niet bemoedigend en Tomas gaat op onderzoek uit. Het is stil op straat en hij komt in een buurthuis waar hij langzaam iets wijzer wordt. Hoewel, wijzer…een goed deel van de mensheid is verhuisd naar een andere planeet, de TOI-700d. Alleen de noodzakelijken dan en dat geeft Tomas, als thriller-schrijver die net een nieuw boek uit heeft gegeven, geen goed gevoel. Wat ook geen goed gevoel geeft is dat iedereen zo’n beetje op de hoogte is maar hij niet.

Toch blijkt er een soort protestbeweging en die zorgt ervoor dat hij in contact komt met zijn vrouw Suzanne. Die legt hem via een videoverbinding uit dat ze op de nieuwe planeet zijn die er precies zoals de aarde uitziet, alleen is alles wat ruimer opgezet. Zijn zoon Parker is gewoon naar Thailand op vakantie, maar dan Thailand daar. Zo simpel is het.

Via zijn vrouw gaat het langzaam een beetje dagen bij Tomas en er is sprake van experimenten gericht op een gebied in de hersenen, Gebied 19 natuurlijk, die ervoor zorgen dat herinneringen aan de ‘oude’ aarde worden weggewist. Er wordt een nieuwe aarde gecreëerd met minder mensen en meer ruimte. Wat er achterblijft, daar hebben we het niet meer over. Hoe dat allemaal gebeurt? Tomas heeft geen idee, maar het ziekenhuis speelt een sleutelrol.

Wat leuk is aan dit boek en waardoor het toch licht verslavend leest, is dat je wil weten hoe het zit. Tomas stelt logische vragen maar krijgt geen antwoorden;

‘Welke optie is het geloofwaardigst,’ vroeg Tomas, ‘de halve wereldbevolking een waanidee laten geloven, of de halve wereldbevolking verplaatsen?’

Dat antwoord is zo makkelijk niet en we komen zelfs op licht filosofische hellingen terecht als hij tegen de hond zegt;

‘Jij bent hier, ik ben hier, dat is alles wat we weten.’

Ik ga natuurlijk niet teveel weggeven, maar het kan zijn dat hij toch zijn vrouw ineens ziet lopen die toch echt op de nieuwe planeet zou moeten zijn. Hij krijgt déja vu’s (let op, die worden nog belangrijk) en het verhaal is zo vreemd niet of Tomas bevindt zich ook ineens op TOI-700d. Daar wordt hij herenigd met zijn zoon, zijn moeder, zijn ex (wie wil dat niet), zijn buren en vrienden.

Het is een mooie, ruime wereld waarin zijn boek, net uitgebracht immers, erg goed blijkt te verkopen. Alleen zijn vrouw is er niet en hij weet dat ze nog op aarde is. Hij merkt dat iedereen die aarde wil vergeten, omdat men heel gelukkig is in het nu. Maar Tomas wil en kan zijn vrouw niet vergeten en ook zijn overleden tweelingzus niet. Ook daar doet men niet aan, terugdenken aan mensen die er niet meer zijn en het bevalt hem niets. Hij belandt wel in eindeloze discussies met zijn zoon, die het prima naar zijn zin heeft;

‘Wij zeggen niet “hier, papa. Sommige dingen en mensen zijn er niet meer. Zo moet je dat zeggen. “Niet meer”. Niet “niet hier”.’
‘Van wie moet dat?’
‘Zo praten we nu. Iedereen. Dit is de vernieuwde aarde.’
‘De aarde? Dit is niet de aarde, Parker. Dit is planeet TOI-700d.’
Parker was stil.
‘Parker?’
‘Dat was de werknaam. Het wordt De Aarde.’
‘Er is al een aarde.’

Een lastige situatie en het wordt nog lastiger als hij geen contact met zijn vrouw op aarde mag maken en dat toch doet. Dat bekomt haar niet goed maar de nieuwe machthebbers zijn zo gek niet of ze sturen haar toch ook maar naar die nieuwe planeet. Suzanne moet daar wel even bijkomen en lijkt zich wonderbaarlijk snel aan te passen. Tomas niet, die blijft met zijn gedachten in twee werelden hinken:

‘Dat koffiekopje, dat is thuis het kopje dat ik van Freddie heb gekregen. Dit is niet het kopje.’ Hij tilde het kopje op en liet het op de keukenvloer vallen.

Nu hoopt u op een eind goed, al goed maar daar gaat Gerritsen niet in mee. Sterker nog, heel het gezin gaat weer terug naar de aarde en vooral zoon Parker vindt daar iets van. Het open einde maakt het haast onvermijdelijk dat er een vervolg aan zit te komen.

Ik heb wat wisselende besprekingen over dit boek gelezen. Zeker is dat science fiction een eersteling is het oeuvre van Gerritsen, waarvan ik alleen het Boekenweekgeschenk Broer las. Het is waar dat de personages niet al te veel diepgang kennen en met al die dialogen heeft u dit boek van goed 300 pagina’s zo uit. Maar, ik vind het een origineel gegeven en ik schreef al dat het toch licht verslavend was; ik wilde en wil nog steeds weten waar dit naar toe gaat dus ik heb mij er prima mee vermaakt.

Ik schreef in mijn bespreking van De zwarte zon van Jeroen Brouwers al over het boekje Mijn zelfmoord van Henri Roorda. Het is een boekje van 53 pagina’s waarin de Franstalig Zwitserse publicist van Nederlandse origine, op vrij lucide wijze zijn naderende zelfmoord aankondigt.

Roorda was de zoon van anarchist Sicco Roorda van Eysinga. Sicco was een bekende van Multatuli en kwam, net als de grote schrijver, met ‘een bek vol bitterheid’ terug naar Nederland, waar hij uiteindelijk in Clarens, aan het meer van Genève ging wonen. Zijn zoon Henri Roorda woont ook aan dat meer in Lausanne en is leraar wiskunde én publicist. Hij schrijft satirische stukjes in dag- en weekbladen en staat zelfs bekend als de grootste humorist van Franstalig Zwitserland.

Dan lijkt het bijzonder dat iemand tot zelfmoordgedachten komt, daar een niet te zwaar boekje over schrijft en het nog uitvoert ook. Ik verklap weinig als ik zeg dat hij zich op 54-jarige leeftijd met mathematische precisie een kogel door het hart joeg.

Aanvankelijk heeft hij het iets anders voor ogen. Hij wilde dit geschrift eerst Vrolijk pessimisme noemen, maar dat zou potentiële kopers kunnen afschrikken;

‘Mijn zelfmoord’ is vast een aanlokkerlijker titel. Het publiek heeft een uitgesproken voorkeur voor melodrama.

Een reden voor zijn zelfmoord zijn allerlei schulden en hij hoopt met zijn zelfmoord nog wat schulden in te kunnen lossen. Daartoe overweegt hij om zijn vriend Fritz, de baas van het Grand Café, voor te stellen een lezing over dit boekje te houden in zijn café, waarna de auteur na afloop zelfmoord zal plegen. Fritz kan dan hoge toegangsprijzen bedingen, maar de rotzooi na afloop en een verbod bij aanvang door de politie weerhouden hem van dit plan.

Geldgebrek en schuldeisers kunnen een reden zijn voor zelfmoord, maar Roorda ziet ook andere bezwaren aan het leven kleven. Al dat werken, daar zet hij zijn vraagtekens bij. De sleur van het onderwijs, de treurnis van het ouder worden, maar ook zijn persoonlijke visie op het leven speelt een rol. De belofte van het socialisme, overvloed voor allen, vereist nu eenmaal een enorme gemeenschappelijke arbeid;

Terwijl ik juist een maatschappij zou willen waarin corvees tot een minimum beperkt blijven en je elke dag uren overhebt om te beminnen, van je lichaam te genieten en te spelen met je verstand.

Hij concludeert dat duurzaam geluk onmogelijk is en waarom zou men dan voortbestaan? Wat is er begerenswaardig aan de toekomst waar we op afstevenen? We zitten pas op pagina 13 hè.

Roorda vraagt zich nog veel meer af. Wanneer hij ontaard is bijvoorbeeld. God, of ‘De Grote Mecanicien’ is vergeten hem wilskracht te geven om weerstand te beiden aan alle verzoekingen. Hij zoekt de oorzaak dus ook buiten zichzelf;

Ik ben geneigd te denken dat er in mijn inwendige machientje lang geleden een drijfriem is gebroken – de riem die oorspronkelijk de beweging van het radertje gevoel overbracht naar het radertje wil.

Er zijn ook nog onbenoemde redenen die hem tot zijn daad drijven. Hij stelt dat hij onherstelbaar kwaad heeft aangericht en een ziel tot wanhoop heeft gebracht. Hij heeft iets oneindigs kostbaars en unieks kapotgemaakt en een slechte daad begaan die hij niet kan afkopen. Ook daarom legt hij zichzelf de doodstraf op.

Dat lijkt allemaal erg zwaar en is het natuurlijk ook, maar Roorda schrijft het allemaal zo op dat er ook enige lichtheid in zit. Soms vergeet hij zelfs even zijn plannen en heeft hij het over de mooie zaken des levens;

Dan glimlach ik en neurie ik de wijsjes die ik mooi vind. Want er is nog een grote voorraad vrolijkheid in mij. Dat alles vernietigen is verspilling. Spaarzaamheid is nooit mijn sterkste kant geweest.

Hij heeft ook vrienden die hem op andere gedachten willen brengen en hem willen helpen. Hij wijst alles af;

Het vooruitzicht om een leven te moeten herbeginnen dat opnieuw vervuld zou zijn van zorgen en, misschien, vernederingen, trekt mij niet aan. Kennelijk is in mij een wezenlijke drijfveer versleten geraakt.

Als hij dan ook nog verzucht dat de natuur nu eenmaal een kortstondig samenzijn van de geslachten vereist en we allemaal tot eenzaamheid zijn veroordeeld, weten we dat een vrouw ook zijn gemoed niet zal kunnen verlichten. Er zit maar één ding op.

Die onvermijdelijke afloop zorgt voor een klein, maar opmerkelijk boekje. Er is een facsimile van zijn handgeschreven afscheidsbriefje met vertaling in opgenomen en het zal niet verbazen dat Jeroen Brouwers het nawoord verzorgt in deze kleine, maar mooie uitgave.

Vertaling: Rokus Hofstede

De gevarendriehoek is deel 2 van de cyclus De tandeloze tijd van A.F.Th. van der Heijden. Dit deel zet het thema van deel 1 voort, namelijk door het leven in de breedte te trekken. Dat klinkt wat vaag maar wil zeggen dat je de voortgang van het leven niet kan beïnvloeden maar het wel kan verbreden door zoveel mogelijk herinneringen op te roepen.

Concreet betekent dit dat het verhaal zich niet voortstuwt met grote avonturen, maar dat er uitgewaaierd wordt in herinneringen en taferelen. In die zin is er genoeg te beleven en is het een onderhoudend en prima geschreven verhaal.

Hoofdpersoon is weer Albert Egberts en die gaat om te beginnen op zoek naar de driehoek uit zijn jeugd, waar meteen de titel maar mee verklaard is. Albert is bij zijn ouders in Geldrop aan het studeren op zijn wiskunde voor zijn filosofiestudie en het wil niet opschieten met de driehoeken. Hij gaat lopen met hond Henna en merkt dat het driehoekige speelveldje uit zijn jeugd een stuk kleiner is geworden. Dat kan niet naar zijn mening en hij schaft zelfs stafkaarten aan om dit uit te zoeken;

‘Maar kijk nu eens Henna, richt je kop eens op…zo klein als dit zielige lapje grond kan de speeltuin van het baasje toch niet geweest zijn? Nee, Henna, hier is Ruimtelijke Ordening aan het knoeien en schuiven geweest. Ze hebben de boel verlegd, zo zit het.’

Een groot deel van het verhaal gaat over Albert’s jeugd, de streken die hij met vriend Flix Boezaardt uithaalt en de gevolgen daarvan. Die streken zijn niet mals en worden tot in detail beschreven. Leest u zelf maar wat ze met het paard van de bakker uitvreten want dat levert een pandemonium op. Ook de vleermuismishandeling liegt er niet om. Wellicht wilt u ook nog weten dat Albert uit een petomanenfamilie komt? Die familie en met name het gezin speelt een grote rol in het verhaal.

Vader is namelijk een verhaal apart. Hij werkt bij Philips, steevast Flipse genoemd, en weet zich redelijk te handhaven door de week, maar in het weekend is de kroeg zijn domein. Hij is dan doorlopend dronken en de weekenden zijn geen pretje voor het gezin vanwege zijn onberekenbare gedrag. Hij loopt met zijn mes ofwel zijn ‘kniep’ op zak en dreigt iedereen ermee overhoop te steken. Die kniep is een mooie vondst;

In dat ‘kniep’ van hem was alles samengebald wat nog van hem restte. Het betekende knijp, kroeg, en knip (de huishoudbeurs, waaruit hij zijn zakken kwam vullen om meer drank te kunnen kopen), en nogmaals knip, maar dan in de betekenis van nachtslot (dat niet dicht mocht, anders trapte hij de ruiten in), en ten slotte het knipmes waarmee hij zijn vrouw en kinderen bedreigde. De essentie van een man teruggebracht tot een enkel woord. Kniep.

Albert en zijn vriend Thjum moeten gekeurd worden voor militaire dienst en vinden manieren om hier onderuit te komen. Ze gaan studeren in Nijmegen en daar gaat Albert op zoek naar een meisje uit zijn jeugd, Milli Händel. Familie van Thjum en heel misschien ook van Albert zelf. Albert en Milli beginnen een relatie en dan dient het volgende grote thema zich aan, Albert’s impotentie.

Albert vindt dat lastig en zoekt allerlei uitvluchten om de daad niet aan te gaan. Hij gaat bij zichzelf te rade waarom hij die relatie met Milli is begonnen;

Lag daar misschein een diepere en duisterder reden waarom hij Milli’s leven was binnengedrongen – niet zozeer om door de bijgedachte aan incest van zijn kwaal te genezen, maar eerder om de oorzaak van zijn sexuele falen buiten zichzelf te kunnen leggen, in de walging namelijk over hun onverwachte bloedverwantschap?

De bom barst en Milli vertrekt voor een tijd naar Duitsland. Albert blijft achter en ontmoet Marike die ongewenst zwanger is. Albert betaalt de abortus als zij hem van zijn kwaal af kan helpen. Of dat allemaal lukt gaat u maar mooi zelf lezen.

Ik vind de schrijfstijl van Van der Heijden erg prettig. Het verhaal leest als een trein, hoewel niet heel veel gebeurt. Het boek staat wel vol met allerlei miniatuurtaferelen en gebeurtenissen die worden uitvergroot waardoor ik blijf lezen. Een voorbeeld is de goudvis die zijn partner kwijtraakt, een groter aquarium tot zijn beschikking krijgt maar afgemeten dezelfde ruimte in beslag blijft nemen.

Een ander voorbeeld is de verhaallijn over de bedrogen hospita van Albert met haar gehandicapte zoontje of de ring die Milli is als kind heeft ingeslikt; moeders kleine Nibelungengeschiedenis die evolueert in het inslikken van een open dasspeld. Het overlijden van een flatgenote van Milli mag u ook niet overslaan en de les is; weest u matig met uiensoep.

Van der Heijden verstaat de kunst om het leven behoorlijk breed te trekken.

De correspondentie van Desiderius Erasmus Brieven 842-992. Deel 6 van de twintigdelige serie van de volledige correspondentie van Erasmus gaat over de periode mei 1518 tot en met juni 1519.

Het opent met een brief over niet een heel sexy onderwerp, het apocriefe vierde boek der Makkabeeën, maar het gaat wel meteen over de ‘core business’ van Erasmus; het herzien en verbeteren van een tekst uit de Oudheid. Ook geeft hij hierin zijn visie op de verering van relikwieën die nogal typerend is voor hem, hij is niet de grootste fan van de verering ervan.

De brieven maken ook duidelijk hoe Erasmus contacten legt om aan die oude teksten te komen, zoals wanneer hij een brief schrijft naar Antoine Papin, de abt van het benedictijnerklooster van Gembloux;

Uit de catalogus van uw bibliotheek, waarover ik al een tijd geleden de beschikking kreeg, begrijp ik dat er bij u twee zeer oude handgeschreven boekwerken zijn met de werken van de heilige Cyprianus. Ik popel werkelijk van verlangen om deze auteur aan de wereld toe te vertrouwen, gereinigd van fouten, en ook gescheiden van werken die ten onrechte aan hem worden toegeschreven.

Erasmus houdt zich ook bezig met de herziene uitgave van het Nieuwe Testament waarover ik in deel 5 al schreef en hij onderneemt een reis naar Bazel om een nieuwe druk ervan te verzorgen. Tijdens die reis schrijft hij een zeer uitgebreide en boeiende brief waarin hij zich verdedigt tegen de kritiek van een onbekende persoon. Het moet hem hoog hebben gezeten, want hij weerlegt op maar liefst 95 punten de kritiek die aan hem gericht is.

Naast het werk aan het Nieuwe Testament weet hij ook een omvangrijke opdracht te voltooien bij een nieuwe editie van zijn Handboekje van de christensoldaat. Erasmus is een druk man en zijn gezondheid heeft eronder te lijden. Toen hij in september op de boot stapte, was hij amper hersteld van een hardnekkige ziekte. Daar doet hij uitgebreid verslag van en we komen deze tekst in meerdere brieven tegen;

Vanaf Tongeren ben ik met een wagen met twee paarden naar Leuven gebracht, meer dood dan levend, met drie zweren, een onder de linker heup, een andere in de rechter lies, een derde op de rug. Ik laat twee chirurgijnen komen: beide verklaren dat het de pest is.

Dat viel gelukkig mee maar het laat zien in wat voor een wereld Erasmus zich bewoog. De pest was nog alomtegenwoordig. De reis zorgt wel voor een mooie ontmoeting met een tolbeambte, die zowaar een groot liefhebber van Erasmus is. Hij schrijft hem later zelfs nog een brief;

Nooit overkwam me zo iets onverwachts als dit:…een tolbeambte die zich wijdt aan de Muzen en de hogere studie! Christus houdt de farizeeën als verwijt voor dat hoeren en tollenaars hen voorgaan in het koninkrijk der hemelen. Is het niet even schandelijk dat priesters en monniken in weelde en ledigheid leven voor hun buik, terwijl tolbeambten enthousiasme tonen voor de literatuur?

De brieven maken duidelijk dat Erasmus nog steeds op de piek van zijn roem zit. Hij schrijft brieven aan vorsten zoals Frederik van Saksen en aan de Engelse koning Hendrik VIII en ook paus Leo X is niet te beroerd om een brief aan Erasmus te schrijven. Soms gaat de correspondentie op het scherpst van de snede en worden vriendschappen op de proef gesteld, zoals in de briefwisseling met zijn vriend de Franse humanist Guillaume Budé. Erasmus schrijft;

Op je laatste brief, zeer geleerde Budé, antwoord ik in het geheel niet…Ik heb geen behoefte bij dit soort onderwerpen welbespraakt te lijken. Evenmin staat me een overwinning aan die gekocht wordt met het verlies van een vriendschap. Ik weet niet wat je van mij denkt.

Voordat u er onrustig over slaapt; het komt goed tussen die twee. Dat moeten we nog zien van Erasmus en Maarten Luther. De laatste deed van zich spreken met het timmeren van zijn stellingen op een kerkdeur en Luther richt zich zowaar tot Erasmus in een brief. Het is nog even aftasten tussen hen en Erasmus laat in andere brieven weten dat hij nog niet zoveel van en over Luther heeft gelezen. Verdere ontwikkelingen zullen volgen in deel 7 van de correspondentie dus die cliffhanger is bij deze uitgedeeld.

Even dacht ik dat dit boek weinig stof tot bespreking gaf. Er zitten onvermijdelijk brieven tussen die bol staan van uitgebreide beleefdheidsfrasen en die niet per se veel inhoud hebben, maar aan het eind van dit deel van 337 pagina’s blijkt er toch meer dan genoeg om over te hebben. Zijn eigen Adagia of verzamelde spreuken die Erasmus steevast gebruikt zijn een feest om te lezen; iemand die ergens aan begint en niet meer stopt haalt zich een Arabische fluitspeler op de hals bijvoorbeeld.

Verder wilt u lezen wat Erasmus te zeggen heeft over Stoici en Peripatetici en is dit deel alleen al onmisbaar omdat u na lezing weet wat een Erasmiomastix is. Kortom, ik ben onverminderd enthousiast over de rijke correspondentie van Erasmus.

Vertaling; Tineke L. ter Meer

Charles C. Mann heeft met 1491 een toegankelijk boek geschreven over de ontdekking van precolumbiaans Amerika. Daarin staan toch wel een aantal eyeopeners die voor wetenschappers niet nieuw zijn, maar waar ik nog nooit zo bij stil had gestaan (voor zover ik überhaupt stil sta bij precolumbiaans Amerika natuurlijk).

Dit boek beschrijft de drie terreinen waarop belangrijke vondsten zijn gedaan om de wereld van voor Columbus te schetsen; de demografie, de oorsprong en de ecologie van de indianen. Daarbij wordt er toch behoorlijk wat aandacht besteed aan het leven nà Columbus. Dat klinkt paradoxaal, maar dat heeft twee redenen. De eerste is dat veel indiaanse culturen geen schrift kenden en veel is opgetekend in de kronieken van de eerste Europeanen. De tweede is dat de ontmoeting tussen Europa en Amerika een openbaring was voor beide kanten.Vaak kwamen aspecten van samenlevingen naar voren die anders verborgen zouden zijn gebleven.

Als uitgangspunt van dit boek haalt Mann ‘Holmbergs vergissing’ aan. Het idee van de antropoloog Alan Holmberg was dat de vroegste stammen in Amerika duizenden jaren hebben geleefd zonder hun sporen in het landschap achter te laten. Tot de Europeanen arriveerden en toen werd alles anders. Het is het beeld van de edele wilde in een ongerepte wildernis wiens wereld wij Europeanen ruw verstoord hebben.

Dat beeld gaat in dit boek volledig op de schop. Als voorbeeld haalt Mann de Boliviaanse provincie Beni aan. De helft van het jaar is die provincie bedekt met water, maar er zijn overal wel eilanden die begroeid zijn met bomen. Vanuit de lucht is zichtbaar dat die eilanden met elkaar verbonden zijn door kaarsrechte dijken. Dat laat meteen een ander licht schijnen op de eenzame indiaan;

Volgens Erickson legden de indianen die hier vóór Columbus leefden niet alleen wegen, kanalen, dijken, reservoirs, heuvels en mogelijk ook balspelvelden aan, maar zij vingen ook vis op de ondergelopen vlakte. En het ging hier niet om een paar indianen met een netje, maar om een industrie waar de hele samenleving bij betrokken was. Honderden, mogelijk duizenden mensen bouwden zigzag lopende netwerken van dammetjes van klei, zogenaamde ‘visweren’, langs de verhoogde wegen.

Het mag bekend zijn dat de Spanjaarden en Portugezen zich niet van hun beste kant lieten zien in hun veroveringsdrang. Ze hebben hele beschavingen weggevaagd. Dit boek laat zien dat de beschavingen wellicht vele malen groter waren geweest dan de aantallen die de Europeanen aantroffen. Er zijn verschillende epidemieën over het continent geraasd voordat men ook maar één Europeaan had gezien. Die ziektes hebben hele bevolkingen gedecimeerd en de Europeanen brachten ook virussen mee die dezelfde oefening nog eens herhaalden. Er zijn meer indianen omgekomen door ziektes dan door het zwaard en het geweer. Let wel, het is een theorie die ook tegenstanders kent maar dat wordt allemaal uitgelegd.

Mann voert ons langs verschillende volken als de Azteken (wat feitelijk drie volken zijn), De Maya’s, de Inca’s en de Olmeken. Hij laat zien dat het hoogwaardige beschavingen zijn met een rijke cultuur. Hij verblijft niet alleen in Midden- en Zuid-Amerika, maar beschrijft ook de indianen van Noord-Amerika en de polaire bewoners van Canada. Ergens moeten al die mensen toch vandaan zijn gekomen en wat te denken van het feit dat na DNA-onderzoek blijkt dat indianen uit Brazilië dezelfde voorouders hebben als mensen uit Siberië.

Ook dat is iets wat beschreven wordt, hoe de inwoners vanuit andere werelddelen Amerika zijn binnengekomen en naar het zuiden zijn afgezakt. Toch is veel nog onduidelijk over wanneer dat is gebeurd. Er zijn artefacten gevonden in Clovis, New Mexico van 10.000 jaar oud, maar niet de bijbehorende mensen;

In Europa hebben archeologen tientallen skeletten van 10.000 jaar en ouder gevonden. Maar in Noord-Amerika zijn maar negen complete skeletten van vergelijkbare ouderdom aangetroffen. ‘Het is een groot mysterie waarom we de graven niet vinden,’ zei James Petersen, archeoloog aan de University of Vermont, me. ‘Er zijn indianen die je zullen vertellen dat hun doden allemaal naar een spiritueel vlak zijn opgestegen, en een beter antwoord hebben wij ook niet.’

Ik vind het interessante materie en het gaat nog veel verder. Wij denken graag aan de regenwouden in het Amazonegebied als de laatste stukken ongerepte natuur waarop wij natuurlijk zeer zuinig moeten zijn. Dit boek laat zien dat het ongerepte imago maar ten dele klopt.

Eind jaren zeventig werden namelijk op ontgonnen delen (lees: weggekapte bomen) allerlei geometrische patronen ontdekt die door mensen gemaakt moeten zijn. Des te meer er ontbost werd, des te meer patronen er vrij kwamen. Die kunnen niet aangelegd worden in bebost gebied, dus de grote wouden in het westelijk Amazonegebied kunnen er vroeger wel eens heel anders uit hebben gezien. Bovendien weten we niets over de mensen die de patronen, zogenaamde geogliefen, hebben aangelegd. Dat moet, gelet op de omvang en de vele aantallen, een enorm werk zijn geweest en er hebben dus ooit veel mensen gewoond. Ruwweg 12% van het Amazonegebied is ontstaan door menselijk ingrijpen, zo is de gedachte.

Zo staat dit boek vol met onderzoeken die een beeld geven van precolumbiaans Amerika, maar waaruit ook blijkt dat we nog veel meer niet weten. Enige humor wordt ook niet geschuwd, zoals wanneer de Taino de Europese indringers als goddelijk beschouwen en deze dat niet gaan ontkennen;

Tijdens zijn latere reizen aanvaardden zijn mannen hun goddelijkheid maar al te graag – totdat de Taino deze veronderstelde kwaliteit aan empirisch onderzoek gingen onderwerpen en de hoofden van de Spanjaarden lang onder water hielden om te zien of de Spanjaarden net als de goden onsterfelijk waren.

Mann voegt achterin het boek wat appendices toe waarin hij nader ingaat op beladen terminologie, een 3D-handschrift met behulp van knopen, syfilis en het gebruik van de kalenders. Het boek is natuurlijk een opmaat voor het vervolg dat Mann geschreven heeft met de titel 1493; hoe de wereld zich ontwikkelde na de ontdekking van Amerika.

Vertaling: Nieuw Amsterdam Uitgevers

Ik mag soms graag de Memoires lezen van politici en dit keer is het de beurt aan de voormalig premier van het Verenigd Koninkrijk, Tony Blair. Blair was er premier van 1997 tot 2007 en hij was de eerste Labour-premier sinds jaren die drie termijnen achter elkaar werd gekozen.

Zijn regeerperiode werd gekenmerkt door een aantal grote gebeurtenissen, zoals het overlijden van prinses Diana, de aanslagen in Noord-Ierland, de aanslagen op het World Trade Center, de invasie in Irak die daarop volgde én de aanslagen in zijn eigen hoofdstad Londen. Als je alles van tevoren weet…

Het begon echter met de enorme overwinning voor Labour in 1997. Blair wordt premier en ziet zich meteen voor een probleem geplaatst als hij de koningin moet bezoeken. Dan moet hij het protocol door dat ‘kissing hands’ wordt genoemd;

‘Tijdens de ceremonie van het kussen van de handen mag u de handen van de koningin niet echt kussen. U strijkt er voorzichtig met uw lippen langs.’
Ik moet bekennen dat het me van de wijs bracht. Wat bedoelde hij in ’s hemelsnaam? Strijken zoals je de was strijkt, of ze heel licht aanraken?

Dat zijn leuke inkijkjes, net zoals de impact van het vragenuurtje wat feitelijk een kwartier is, maar waar iedere premier erg tegenop ziet. Maar er zijn ergere vuurproeven, zoals in Noord-Ierland. Blair beschrijft goed hoe moeilijk het is om de dialoog met de verschillende partijen aan te gaan. Het is dan ook een succes als er een akkoord komt.

Personele problemen zijn er ook. Ron Davies, de minister voor Wales, wordt beroofd door een zwarte mannelijke prostituee en hij moet het veld ruimen. Wat ik ook interessant vind zijn de typisch Britse problemen, zoals het belang van de vossenjacht. Zelfs Blair moest zich daar even grondig in verdiepen om dit niet te onderschatten. Dat onderschatting op de loer ligt toont ook de crisis rond de mond- en klauwzeer aan;

Tijdens ons bezoek kregen we te horen dat bij het ministerie van Landbouw een geval van mond- en klauwzeer was gemeld in een slachthuis in Essex. Bij zo’n bericht is je eerste reactie: is dat belangrijk? Het antwoord is ja, heel belangrijk. Twee dagen nadat de ziekte was geconstateerd stelde de Europese Commissie een volledig exportverbod in op Brits vlees, melk en vee. Was dat niet wat overdreven, vroeg ik. Nee. Oké, dit is dus echt heel ernstig.

Enstig van een andere orde zijn de aanslagen van november 2001. Er volgt een oorlog in Afghanistan maar de Verenigde Staten en in hun kielzog het Verenigd Koninkrijk verklaren de oorlog aan het terrorisme. Er volgt een jacht op massavernietigingswapens waarbij Saddam Hoessein in irak allesbehalve meewerkt bij de inspecties door de Verenigde Naties. Het gevolg is een invasie van dat land waarbij die massavernietigingswapens niet worden gevonden.

Blair heeft hierop veel kritiek gekregen en hij blijft zijn standpunten in dit boek verdedigen. Die zijn deels verdedigbaar. Saddam Hoessein had bewezen, juist in zijn eigen land, gifgassen te zullen gebruiken. Het is denkbaar dat het land op zoek zou gaan naar technologie om kernwapens te maken als Hoessein aan de macht zou blijven. Hoessein is verantwoordelijk voor de dood van talloze mensen en bij zijn aanblijven zou dat niet stoppen. Allemaal waar. Maar de redenen om het land binnen te vallen, de veronderstelde aanwezigheid van massavernietigingswapens, die klopt niet en dat haalt hij met zijn argumenten niet weg.

Ik besef dat dergelijke memoires geschreven worden om de hoofdrolspeler zo voordelig mogelijk af te schilderen. Ik geloof dat het ambt erg veel vraagt van een persoon en het valt te prijzen dat iemand het zo lang volhoudt. Toch vind ik de persoon Blair niet al te sympathiek. Hij komt erg zelfingenomen over, zoals wanneer hij het over zijn relatie met Bill Clinton heeft;

We waren allebei vernieuwers in hart en nieren. We hadden allebei een losse stijl en oogden jong voor onze leeftijd. En tot op zekere hoogte waren we allebei gemakkelijk in de omgang, maar onder dat oppervlak lag het brok graniet van het fundament.

Als niemand het zegt dan zeg je het zelf maar. Dat neemt niet weg dat dit een boek is vol informatie. Inzichten in hoe het werkt in de wereldpolitiek. Vladimir Poetin die nog gesprekspartner is en Blair die onderkent dat Poetin terug wil naar oude tijden waarin Rusland nog een wereldmacht was met een groot grondgebied. Maar ook George Bush, die de Belgische premier Guy Verhofstadt even niet herkent als voorzitter van de G8:

Hij draaide zich naar mij toe en fluisterde: ‘Wie is die vent?’
‘Hij is de premier van België,’ zei ik.
‘België?’ vroeg George, duidelijk ontsteld door de mogelijke enormiteit van zijn domheid. ‘België hoort niet bij de G8.’
‘Nee,’ zei ik, ‘maar hij is hier als voorzitter van Europa.’
‘Laten jullie de Belgen Europa runnen?’ Hij schudde zijn hoofd, dit keer ontsteld door onze domheid.

Iedereen heeft een uiterste houdbaarheidsdatum en Blair moet er ook aan geloven. Hij had al hartritmestoornissen en moet uiteindelijk het veld ruimen voor zijn partijgenoot Gordon Brown, die het overigens maar één termijn zal volhouden. Het boek is een prima aanvulling op mijn verzameling memoires van politici. De volgende zal wel die van George Bush zijn schat ik in.

Vertaling; Bep Fontijn, Catalien van Paassen, Edwin krijgsman, Amy Bais en Joost Zwart