archiveren

Maandelijks archief: mei 2011

uitgerekend-ik---a.-brendel[0]

Uitgerekend ik; Gesprekken over muziek met Martin Meyer van Alfred Brendel is een uitstekend boek voor de geïnteresseerde muziekliefhebber. Nu ben ik niet helemaal objectief want ik heb niet voor niets het één en ander van deze Oostenrijkse pianist in de kast staan. Ik was al een liefhebber.

Dat neemt niet weg dat dit interview van zo’n 270 pagina’s zeer de moeite waard is. Brendel spreekt met Martin Meyer, chef cultuur van de Neue Zürcher Zeitung. Meyer is iemand met verstand van muziek, literatuur en kunst in het algemeen en dat is geen overbodige luxe als je tegenover Brendel zit.

Waar kouten de heren zoal over? Om te beginnen over literatuur en lectuur. Brendel is een belezen man en strooit te pas met citaten van de grote Midden-Europese schrijvers. Meyer vraagt hem onder meer hoe zijn wereldbeeld door zijn lectuur werd vormgegeven. Brendel antwoordt:

Literatuur was voor mijn ervaring van de wereld altijd zeer belangrijk, en ik vind nog steeds dat men de wereld in wezen beter leert kennen door het lezen van de grote romans dan door het observeren van mensen.

Dat ben ik niet helemaal met hem eens maar de literatuur kan je zeker een eind op weg helpen, dat wel. Het is in ieder geval aardig om via de literatuur bij de muziek uit te komen. Brendel heeft zich gespecialiseerd in een aantal componisten. Haydn, Beethoven, Schubert, Liszt, Schumann en nog zo wat componisten worden belicht. Brendel geeft aan hoe hij de werken benadert en wat voor rol interpretatie speelt. Hij geeft een mooie toelichting bij de Beethovensonate No.12, Opus 26. Martin Meyer maakt eerst een opmerking:

Dat is de Sonate nr 12, met haar later ingevoegde scherzo, de treurmars en de finale, die weliswaar briljant maar ook ietwat vrijblijvend haar neerwaartse beweging volgt.

Ziet u, daar komt die ‘psychologische compositie’ tevoorschijn. Zou het werkelijk Beethovens bedoeling zijn geweest om de luisteraar na zo’n treurmars op een Cramer*-etude te trakteren? Volgens mij moet een vertolker daar tegen zichzelf zeggen: zo dom of zo nonchalant of zo cynisch was Beethoven niet; en daarom moet hij deze finale niet als een etude spelen, maar al een beetje in de zin van Chopins finale van de Sonate in bes-klein, die ook op een treurmars volgt – als een wind die over de grafzerken waait, maar wel een lauwe wind.

* bedoeld wordt een etude van Johann Baptist Cramer (1771-1858) wiens etudes nog steeds door pianisten in opleiding worden gebruikt – Koen

Bovenstaand fragment toont meteen aan hoe druk ik met zo’n boek kan zijn. Ik loop me een breuk naar mijn cd-kast om de voorbeelden te beluisteren, van Beethoven, Chopin en zelfs Cramer. Chopin? Daar deed Brendel bijna niets mee. Na het horen van Alfred Cortot die Chopins etudes speelt besluit hij dat hij dit aan Cortot moet laten (en ik zoek meteen Cortot op die Chopin vertolkt). Dat geldt ook voor de moderne componisten. Hij houdt er zeer van maar laat het aan de jongere garde. Rachmaninov vindt hij verder ‘pure tijdverspilling’ en Tsjaikovski een componist ‘zonder wie ik heel goed kan leven’.

Zulke uitspraken maken het leuk om te lezen. Hij is niet bang stelling te nemen. Kritiek reageert hij niet op, als een ‘pilaarheilige’ staat hij er boven. Gelukkig is Meyer terzake zeer kundig en is hij niet bang Brendel van repliek te dienen of hem tegen te spreken. Dat levert leuk materiaal op, maar is meteen het enige kritiekpunt. Als je muzikaal niet onderlegd bent (ik lees geen noot) dan wordt de discussie af en toe academisch. Ik wil best aannemen dat ‘Beethovens rinforzandis op zowel geaccentueerde noten kunnen slaan als aan het einde van een crescendo kunnen staan’, maar dat gaat mij iets boven de pet. Geïnteresseerden worden keurig verwezen naar Brendels geschreven essays waar hij dieper op deze materie ingaat.

Tenslotte wordt nog ingegaan op de schrijverscarrière van Brendel. Naast zijn essays over muziek schrijft hij poëzie en dat wordt uitgegeven ook. Er komt al met al een portret naar voren van een agnost in balans, die weloverwogen zijn woorden kiest maar ook de humor niet schuwt. Hij zegt zelf:

Hoewel ik geen uitgesproken zonnig mens ben, had ik al met al geluk met mijn constitutie, met de mensen die me dierbaar zijn, met de mogelijkheid zowel te spelen en te schrijven alsook te kijken. Ik ben zelf een betrekkelijk harmonieuze scepticus.

Onderstaand het besproken fragment, de finale van Sonate No.12, de lauwe wind over de grafzerken. Oordeel zelf.

Vertaling: Willem Bruls

reading

Beste medebloggers,

Schrijven over gelezen boeken blijft natuurlijk onze ‘core business‘ maar het leek ons (Anna van Gelderen en ik) ook een leuk idee om met wat geïnteresseerde medebloggers een bijeenkomst te houden. Doel: geen enkel, maar waarschijnlijk is het leuk om in gezelschap ook eens over boeken/reizen enzovoort te praten.

Om praktische redenen stel ik hiervoor het midden in het land gelegen Casakoen ter beschikking. Makkelijk te bereiken met auto en openbaar vervoer en ruimte genoeg in woonkamer en tuin. Vind je het leuk om eens van gedachten te wisselen met je medebloggers, geef dan aan of je op 11 juni erbij wilt zijn. Stuur een mail naar casakoen@casema.nl, dan ontvang je adres en telefoonnummer en maken we er een leuke dag van.
KOMT ALLEN!

Koen, mede namens Anna.

963e210cd2b842e59342f675977444341587343
Na de antisemitische complottheorieën uit Eco’s Begraafplaats van Praag leek Het Achterhuis van Anne Frank mij een mooie tegenhanger, ook al omdat het morgen Nationale Dodenherdenking is.

Het verhaal mag bekend zijn; de dertienjarige Anne Frank duikt met haar famlie en wat anderen onder in Het Achterhuis. Hier begint zij haar wereldberoemde dagboek, waarin zij de brieven richt aan haar denkbeeldige vriendin Kitty.

In het begin schrijft zij echt voor zichzelf; het is niet de bedoeling dat iemand dit leest. Later hoort zij op de radio een toespraak van minister Bolkestein die wijst op het belang van dagboeken uit de oorlog. Dan beseft zij dat ze wellicht ook voor anderen kan schrijven. Wat meteen opvalt is dat zij onverbloemd en verbazend volwassen is in haar taalgebruik. Als iemand nog met het beeld in zijn hoofd zit van dat lieve, kleine meisje dat sierlijk haar dagboekje volkrult, dan zal ik dat hier eventjes bijstellen. Het is een fragment waarin zij uitvaart tegen Kitty over die volwassenen die zich over Anne’s gedrag beklagen:

Ik denk er niet aan om al die beledigingen op me te laten zitten, ik zal ze wel laten zien dat Anne Frank niet van gisteren is, ze zullen nog opkijken en gauw hun grote bek houden, als ik ze duidelijk maak, dat ze niet aan mijn, maar aan hun eigen opvoeding het eerst moeten beginnen…Maar zodra ik er aan ga wennen en dat al wel gauw zijn, zal ik ze hun woorden ongezouten teruggeven, dan zullen ze wel anders praten!

Anne maakt er geen geheim van dat ze niet van haar moeder houdt. De verhouding met haar vader en zus varieert, maar moeder heeft definitief afgedaan en ook dat vermeldt zij. Zij leest op latere leeftijd wel stukken terug en verbaast zich dat zij zo openhartig is geweest, schrijft dat ook op in een naschrift, maar laat alles wel staan. Dat is het mooie van deze uitgave, die is compleet, waar vroegere uitgaven door de vader van Anne Frank, die als enige de oorlog overleefde, werden geredigeerd. De pijnlijkste passages werden er door hem uitgehaald.

De verhouding met Peter, een jongen die ook ondergedoken zit, wordt ook mooi beschreven. Eerst ziet zij hem niet zitten. Hij is verlegen en teruggetrokken, maar naarmate de tijd vordert worden zij vrienden. Zij bespreken alles, zelfs de ontluikende sexualiteit wordt door Anne tot in detail beschreven. Die openhartigheid neemt mij voor haar in.

Het boek ontkomt niet aan een zekere monotonie. Dat heeft te maken met de lange tijd die mensen in een kleine ruimte met elkaar doorbrengen, de kleine en grotere irritaties die er ontstaan. Er gebeurt nu eenmaal niet veel in zo’n kleine ruimte. We moeten het dus hebben van Anne’s observeringen, gedachten en dromen. En er is de angst, de angst om ontdekt te worden, om verraden te worden. Die angst wordt af en toe bijna tastbaar:

Dan, kwart over elf, gedruis beneden. Bij ons was de ademhaling van het hele gezin hoorbaar, verder verroerden we ons niet. Stappen in huis, privé-kantoor, keuken, dan…onze trap. Niemand ademde nu hoorbaar, acht harten bonkten. Stappen op onze trap, dan gerammel aan de draaikast. Dit moment is onbeschrijfelijk.
‘Nu zijn we verloren!’ zei ik, en ik zag ons alle vijftien diezelfde nacht nog door de Gestapo weggevoerd.

Toen liep het goed af, later zijn ze uiteindelijk verraden en is Anne overleden aan de gevolgen van een tyfus-epidemie in concentratiekamp Bergen-Belsen. Het is bekend, maar het wordt des te schrijnender als je net haar enthousiasme hebt gelezen over de succesvolle invasie, de moeder die ze later zelf wil worden en de roman die ze wil schrijven met als titel Het Achterhuis