archiveren

Maandelijks archief: juli 2023

In plaats van woede van Geke van der Wal gaat over Het leven van Guus Belinfante. Guus Belinfante (1911-2000) was een jurist, tv-rechter en docent en rector magnificus van de Universiteit van Amsterdam. In die hoedanigheid maakte hij de bezetting van het Maagdenhuis mee en zag hij zijn wereld veranderen. Op zijn vakgebied, maar ook in zijn persoonlijke leven door de gebeurtenissen in de oorlog én in zijn privé-leven. Die mix van gebeurtenissen zorgt voor een erg interessante biografie van een kleine 300 pagina’s.

Guus Belinfante wordt geboren in een Joodse familie met Portugese roots. Zijn vader is een succesvolle advocaat en Guus, een uitblinker op school en in zijn studie, gaat bij zijn vader op kantoor werken. Hij verlooft zich met Hester Goudeket, ook iemand met een Joodse achtergrond. Het geloof speelt geen hoofdrol bij de Belinfantes, maar de gebruiken worden in acht genomen en met name vader Eduard is een geziene figuur in de Israëlitisch-Joodse gemeenschap in Den Haag.

De oorlog is van grote invloed op het leven van de Belinfantes. Waar Guus door zijn werk aanvankelijk niet hoeft te vrezen voor deportatie moeten hij en Hester uiteindelijk onderduiken. ZIjn ouders kunnen ook onderduiken maar staan hun plek af aan Guus en zijn vrouw, zij het op verschillende adressen. Vader Eduard en moeder Judith kiezen ervoor om bovengronds te blijven.

Hester is zwanger en dochter Judith wordt op het onderduikadres geboren en ondergebracht bij het gezin van dienstmeisje Lien. De ouders van Guus worden opgepakt en komen om. Intussen werkt Guus aan zijn proefschrift maar hij krijgt het niet af en zal niet promoveren, iets dat hem later nog parten zou spelen.

Na de oorlog speelt Belinfante een centrale rol bij de zogenaamde bijzondere rechtspleging. Dat gaat over de berechting van oorlogsmisdadigers en collaborateurs. Guus is tegen de weer ingevoerde doodstraf maar is wel nauw betrokken bij de voorbereiding van wetgevende maatregelen, interneringsbeslissingen en gratieverzoeken. Privé gaat het niet voorspoedig. Zoon Joost is er inmiddels ook maar er komen barsten in zijn huwelijk en Belinfante begint een verhouding met een voormalig koerierster, Willy.

De scheiding is onvermijdelijk. Hester kan dit niet aan en pleegt zelfmoord. Het zorgt voor een enorm schuldgevoel bij Belinfante en voor een soms moeizame relate met zijn kinderen. Over verdriet wordt niet gesproken.

Belinfante wordt hoogleraar in Amsterdam, waarbij zijn niet-promoveren een gevoelig punt is. Toch wordt hij aangesteld en hij staat al snel bekend om zijn glasheldere uitleg van vaak complexe zaken. Hij haalt in 1966 het tijdschrift Onze Taal ermee, toen hij aan een herziening van de Verkeerswet werkte;

‘Artikel 49 van het bestaande wegenverkeersreglement luidt: Waar langs een rijbaan een pad aanwezig is, dat door naar hun richting gekeerde borden volgens model 40 van de bijlage als rijwielpad is aangeduid is het de bestuurders van rijwielen verboden de rijbaan te volgen of een ander langs die rijbaan gelegen pad, voor zover dat niet eveneens door naar hun richting gekeerde borden volgens de modellen 40 of 41 van de bijlage is aangeduid.’ Belinfante: ‘Ik kan het ook als volgt zeggen: Fietsers volgen het fietspad. Bij gebreke daarvan rijden zij op de rijbaan.’

Hij heeft het in 1960 al over de ‘vervaging der grenzen’, waarbij hij het dilemma bespreekbaar maakt dat nog steeds actueel is, waarbij het parlement invloed verliest op de nationale wetgeving door internationale regelingen.

Als rector krijgt Belinfante te maken met studentenprotesten. Aanvankelijk is hij een prima gesprekspartenr voor de studenten en schaart hij zich achter hun wensen voor meer inspraak op allerlei niveau’s. Er zijn echter studentenprotesten in verschillende delen van Europa en de protesten worden alsmaar heviger.

Belinfante wordt zelf fel als de protesten een buitenuniversitair karakter krijgen. Er is hem veel aangelegen om de verhoudingen tussen docenten en studenten goed te houden maar dat lukt niet al te best. Uiteindelijk wordt het Maagdenhuis bezet en Belinfante raakt zijn begrip kwijt. Hij raakt zelfs geëmotioneerd;

‘Ik heb gezien hoe deze mentaliteit van het laten-wij-erger-voorkomen kan leiden tot moreel verval en collaboratie. Ik heb in de oorlogstijd geweigerd mij naar een dergelijke druk te voegen en doe dat ook nu niet.’

De man die altijd zweeg over de oorlog haalt hem nu aan. Ook zijn uitspraak dat ‘een leuze zonder uitleg een loze kreet is’ wordt hem niet in dank afgenomen. Het Maagdenhuis wordt ontruimd en ook hier is Belinfante onhandig in zijn verantwoording;

‘Het is hier toch geen café of zoiets.’

Als hij dan ook nog een paar open brieven schrijft wordt het merkbaar dat hij de grip verliest op de zaak. Er is discussie of hij aan mag blijven en dat mag, maar met een gebutst blazoen.

Als hij zijn rectoraat neerlegt verzuimt de universiteit hem een passend afscheid te geven. Hij raakt in een depressie en er wordt een oorlogstrauma vastgesteld. Hij schrijft nog wel een boek over de bijzondere rechtspleging waar hij nauw bij betrokken was maar ook dat krijgt de nodige kritiek. Belinfante overlijdt op 23 maart 2000.

Het is een fascinerende biografie over een man die wereld om zich heen ziet veranderen en daar maar moeilijk zijn weg in kan vinden. De vertrouwde joodse gemeenschap van zijn ouders wordt weggevaagd door de oorlog. Zijn ouders zelf verliest hij en later ook zijn vrouw. Het bezorgt hem een enorm verdriet en een schuldgevoel. Ten opzichte van zijn ouders die hun onderduikadres hadden afgestaan, tegenover zijn vrouw die hij niet gelukkig kon maken en tegenover zijn kinderen tegen wie hij zeer gesloten was.

Ook de wereld waarin hij werkt verandert. Studenten worden mondiger en eisen inspraak. Aanvankelijk beweegt hij hier in mee, maar dat valt hem steeds zwaarder tot hij zich tegenover hen bevindt. Uiteindelijk krijgt Belinfante pas in 2015 eerherstel, als zijn portret in het bijzijn van zijn voltallige familie een plek in de rectorengalerij in de Senaatskamer krijgt, met lof en spijtbetuigingen van de toenmalige universiteitsbestuurders.

Ik ben een liefhebber van het werk van Vincent van Gogh. Daarom verbaasde ik mijzelf dat ik nog steeds De biografie van Steven Naifeh en Gregory White Smith over hem nog niet had gelezen. Dat is bij deze rechtgezet.

Het is een dik boek van 997 pagina’s en de auteurs geven direct al aan dat het materiaal waarover ze beschikten uitputtend is, met name door de talloze brieven die Vincent van Gogh verstuurde en ontving. Ze hebben daarom afgezien van een notenapparaat in het boek want dat zou het nog aanzienlijk dikker hebben gemaakt. De noten zijn te raadplegen op een speciaal ingerichte website die u hier vindt.

Dan de auteurs. Dat zijn Amerikanen en dan doet het wonderlijke feit zich voor dat citaten uit de brieven van Vincent eerst naar het Engels vertaald worden en vervolgens door de Nederlandse vertaler Mario Molegraaf weer terugvertaald zouden moeten worden. Gelukkig is dat niet gebeurd en heeft Molegraaf direct geciteerd uit de brieven van Van Gogh. Dat heeft een zeer leesbaar verhaal opgeleverd.

Een zeer leesbaar verhaal, maar wel met een kanttekening. Dat ligt zeker niet aan de vertaling, niet eens zozeer aan de auteurs als wel aan de hoofdpersoon zelf, Vincent van Gogh. Dat was me nogal een portret zeg. Je zou liefhebbers van zijn werk eigenlijk dit boek moeten ontraden, want de man ging na verloop van tijd aardig op mijn zenuwen werken.

En niet alleen op die van mij. Als kind had hij al last van woedeaanvallen en vertoonde hij tegendraads gedrag. Zijn ouders hadden er aardig wat mee te stellen. Hij was op zichzelf, vaak in de natuur en tekende wel eens wat, maar dat deed iedereen in het gezin. Er was niets te merken van enige bijzondere aanleg op dat vlak.

Met zestien jaar werd hij jongste bediende in de kunsthandel Goupil. Eerst in Den Haag, later in filialen in Brussel en Londen. Zo deed hij kennis op over de kunsthandel. Dat hielp hem weinig verder want hij verstond de kunst om met iedereen overhoop te liggen. Hij lag er al snel uit. Van Gogh wist ook niet echt wat hij wilde en ging van bevlieging naar bevlieging. Even leek de theologie hem wel wat en hij ging naar de Borinage in België om lekenprediker tussen de mijnwerkers te worden. Daar begint hij met zijn eerste kunstzinnige stappen;

‘Ik zou wel graag eens willen beginnen ruwe schetsen van ’t een & ander te maken van zoo talrijke dingen die men zoo op zijn weg ontmoet…maar aangezien (…) het mij al ligt van mijn eigenlijk werk zou afhouden, zoo is het beter dat ik er niet aan begin.’

Aldus schrijft hij aan zijn broer Theo. Die moedigt hem echter aan en ondersteunt hem financieel. Dan volgt een onwaarschijnlijk verhaal van iemand die koppig zijn eigen weg zoekt en waarvan steeds duidelijker wordt dat er bij hem psychisch het één en ander aan schort. In Den Haag woont hij samen met een vrouw en kind maar als hij het ineens in de bol krijgt vertrekt hij naar Drenthe. Hij doet verwoede pogingen om zijn broer Theo, die in Parijs bij de kunsthandel Goupil een prima baan heeft, over te halen bij hem te komen en ook te gaan schilderen.

Het is interessant te lezen hoe hij telkens overtuigd is van weer een ander gelijk. In Drenthe ging hij schilderen en gebruikte weinig kleur in zijn werk;

Luchtig stelde hij vast dat met verf ‘een zomereffekt of onmogelijk of leelijk’ zou worden. Slechts vier jaar voordat hij zijn ezel onder de stralende zon van de Provence zette, veroordeelde hij ieder ‘zomereffekt’ en bevestigde hij nog eens zijn geloof in schaduwen, silhouetten en schemering.

Uiteindelijk gaat hij in Parijs bij zijn broer wonen en volgt er kunstlessen. Hij blijft achter bij zijn medestudenten en lijkt nog steeds geen hoogvlieger. Weer krijgt hij het in zijn bol en zonder uitleg vertrekt hij naar het zuiden en strijkt neer in Arles.

Inmiddels heeft hij een nieuw gelijk gevonden en gebruikt hij wel degelijk kleuren. Daarin houdt hij vol dat zijn nieuwe kunst wel degelijk voortkomt uit zijn donkerder oude kunst. Het is lastig om modellen te vinden voor zijn schilderijen maar Joseph Roulin, ambtenaar bij de posterijen wil wel. Dat is het mooie van deze biografie, je komt heel dicht bij het ontstaan van beroemde werken en de mensen erachter;

Roulin, zevenenveertig, bijna twee meter lang, en een eeuwig dronken blos, kon zo uit een roman van Daudet zijn gestapt. Hij dronk, zong, en oreerde geanimeerd tot de cafés leegliepen, behalve voor Vincent. Die omschreef Roulin…zo: ‘Een kop zoowat als die van Socrates, haast geen neus, een hoog voorhoofd, kale kruin, kleine grijze ogen, hoog gekleurde volle wangen, een grooten baard, peper en zout, groote ooren. De man is een fameus republikein en socialist, redeneert heel goed en weet veel dingen.’

De schilder Gauguin trekt zelfs even bij Vincent in maar u raadt het, ook die gaat weg met gedoe. Van Gogh krijgt vaker last van depressies en waanideeën en snijdt in zo’n aanval zijn oor eraf. Het zorgt ervoor dat hij diverse malen wordt opgenomen in een gesticht. Toch zal hij blijven doorwerken, hij blijft schilderen.

Als het wat beter gaat reist hij naar Parijs, waar zijn broer Theo inmiddels getrouwd is en vader is geworden van een kleine Vincent, die later de grootvader van de vermoorde cineast Theo van Gogh zou worden. Natuurlijk blijft Vincent niet in Parijs, zijn rusteloze zelf voert hem naar Auvers, iets buiten Parijs. Daar wordt hij gepest en getreiterd door de lokale jeugd en op een fatale dag strompelt hij de herberg in waar hij verblijft. Hij heeft een kogelwond.

Hij zou nog dertig uur leven en sterft. Het verhaal is dat hij een zelfmoordpoging heeft gedaan en de auteurs stellen daar in een aparte appendix vraagtekens bij. Zij stellen dat hij per ongeluk neergeschoten is door de lokale jeugd. Daar zijn argumenten voor die uitgebreid worden beschreven, maar de moordtheorie wordt net zo stellig weerlegd zoals in dit artikel.

Het boek heeft twee gezichten wat mij betreft. Ik werd wel eens moe van de zoveelste tirade of smeekbede van Van Gogh, het nam mij niet voor de man in. Je weet bij alles wat hij begint dat het op niets uitloopt. Des te interessanter is het besef dat hij uiteindelijk wel de wereldberoemde kunstenaar is geworden, ondanks zijn schijnbare weinige talent. Des te verbluffender is het om te beseffen dat al die meesterwerken in relatief korte tijd zijn ontstaan. Als we halverwege het boek zijn, hebben we alleen nog een donker werk met een familie die aan de piepers zit.

Ook besef je dat Van Gogh werkelijk ergens aan heeft geleden. Zijn depressies en wanen waren reëel en toch is hij in zichzelf blijven geloven. Hij en zijn broer leden ook aan syfilis en het heeft ervoor gezorgd dat Theo niet lang na Vincent oook vrij beroerd aan zijn einde kwam.

Wat overblijft is toch de fascinatie van de zoektocht van een artiest die uiteindelijk een geheel eigen stijl vindt en zelfs nog iets van zijn bekendheid heeft meegekregen, maar er nooit van heeft kunnen profiteren. Ik moet weer eens naar het Van Gogh museum, waar nu een tentoonstelling te zien is van zijn werk uit Auvers, zo leerde ik van Bettina.

Vertaling: Mario Molegraaf