archiveren

Maandelijks archief: december 2019

7fbefaf51b7f1c059686d507467444341587343
John Barton heeft met zijn boek De Bijbel een lijvig werk geschreven van zo’n 623 pagina’s. Ik was getriggerd door de ondertitel Het boek, de verhalen, de geschiedenis (oplettende lezers zien dat deze ondertitel iets afwijkt van de ondertitel op bovenstaande afbeelding, maar zo staat het echt op mijn stofomslag). Het gaat over al die verhalen die in de Bijbel staan en hoe die verhalen, wetten, spreekwoorden, profetieën, gedichten en brieven uit de Bijbel tot stand zijn gekomen en wat we weten, maar ook vooral niet weten, over hun auteurs.

Vanuit mijn jeugd heb ik al die verhalen wel meegekregen. Ik wist van profeten, alle boeken van het Oude én het Nieuwe Testament kon ik opdreunen, maar er is nooit vertèld over die profeten of al die anderen die blijkbaar nodig waren om het belangrijkste boek van de westerse cultuur te schrijven.

Daarom was ik nieuwsgierig naar dit boek. John Barton is hoogleraar en priester van de Anglicaanse kerk en geeft zelf aan wat hij met dit boek beoogt;

Ik wil laten zien hoe het boek is ontstaan, zich heeft ontwikkeld en in de loop der eeuwen is gebruikt en geïnterpreteerd zowel binnen het christendom als het jodendom…Al doende zal ik vraagtekens zetten bij de neiging van bepaalde groepen godsdienstige gelovigen om van de Schrift zoiets bijzonders te maken dat zij niet meer gelezen kan worden als willekeurig welk ander boek ‘doordat men aan de Schrift meer toekent dan zij kan hebben’

Gezond kritisch dus en dat sprak mij aan. Hij trapt af met het Oude Testament en het wordt al snel duidelijk dat veel verhalen komen uit een lange traditie van vertelkunst. Vaak, en het verhaal van de Zondvloed is daar een voorbeeld van, lijken diverse verhalen met elkaar te zijn verweven. Barton geeft aan dat verhalen ook zijn geredigeerd en zelfs aangevuld met verzonnen gedeeltes, zoals in het verhaal van de boosaardige koning Manasse van Juda. Hij gaat ook in op de waarschijnlijk fictieve personages van Ruth, Jonas en Ester.

Het Oude Testament kent een veelheid aan bronnen. Spreuken kan deels worden teruggevoerd op een Egyptisch document, de wetboeken in de Bijbel vertonen sterke verwantschap met andere bekende wetboeken uit het Nabije Oosten. Barton staat stil bij de Tien Geboden die door Mozes ontvangen zouden zijn. Die geboden en wetten duiden namelijk op een agrarische gemeenschap, terwijl Mozes toch echt als een nomade op reis was met zijn volk toen hij ze ontving.

De profetische boeken zijn ook een verhaal apart. Profeten schreven in de regel geen lange, samenhangende boeken, maar deden korte, bondige uitspraken. Deze zijn verzameld en waarschijnlijk door discipelen opgeschreven, waardoor de profetische boeken zijn ontstaan. De profeet Jeremia is de enige die wel zijn gedachten liet opschrijven door zijn secretaris. En passant toont de auteur ook even aan dat de tekst van Jesaja niet minder dan een knoeiboel is.

Het Nieuwe Testament is ontstaan vanaf ongeveer 70 na Christus, waarbij sommigen menen dat het evangelie van Marcus het oudst bekende is. De evangeliën zijn gebaseerd op herinneringen die mondeling overgeleverd zijn, maar waar, na de dood en opstanding van Jezus, wel een generatie overheen ging. Het vormt ook geen consistent geheel. Soms is er overeenstemming, maar vaker zijn er verschillen en soms tegenstellingen. De datering is ook lastig;

De datering van nieuwtestamentische boeken is wel omschreven als een lange rij dronkenlappen die elkaar overeind houden zonder een stevige muur om tegenaan te leunen.

De datering van Paulus’ brieven is nog te doen, tussen de jaren 40 en 60. Die brieven zijn de vroegst bekende christelijke literatuur en waren bedoeld om voor te lezen aan christelijke geloofsgemeenschappen. Interessant is ook weer te lezen dat de Paulus uit zijn brieven weer verschilt van de Paulus uit het boek Handelingen. Barton legt het allemaal uit. Ook gaat hij uitvoerig in op de oorsprong van de evangeliën en waarom ze onderling verschillen.

Eigenlijk vind ik dat het meest interessante deel van het boek, maar er zijn ook nog deel drie en vier. Die gaan over de Bijbel en zijn teksten en de betekenissen van de Bijbel als boek. Hier volgt voor mij een beetje de makke van dit boek. De auteur weet vreselijk veel en hij etaleert die kennis met verve, maar het gaat soms wel diep. Zo staat hij uitgebreid stil over het woord ‘rustplaats’;

…waarin staat dat God boos was op de generatie Israëlieten die met Mozes uit Egypte vertrok: vanwege hun hardnekkige ongehoorzaamheid zwoer hij: ‘Nooit gaan zij mijn rustplaats binnen.’ Daarop volgt…een lange preek die om het woord ‘rustplaats’ draait, en tracht aan te tonen dat de passage in wezen een voorspelling was van de ‘rustplaats’ die Jezus zijn volgelingen zou schenken.

En dat gaat dan zo nog even door. Ontegenzeggelijk boeiende materie, maar houdt u de aandacht er even bij. Makkelijker te lezen zijn de verhalen over de gruwelijkheden die in de Bijbel staan, of de ogenschijnlijk onmogelijke verhalen zoals het doodslaan van kinderen tegen de rotsen of het scheppingsverhaal dat ergens met de evolutieleer in het reine moet komen. Barton geeft precies weer hoe men daar mee om gaat.

Tenslotte is er aandacht voor de Bijbel door de geschiedenis heen. De Bijbel in de Middeleeuwen, de invloed van Luther, Erasmus, Calvijn en Spinoza op de teksten, de verspreiding ervan én de verschillende vertalingen.

Het boek bevat dus een stortvloed aan informatie en het leest niet altijd even makkelijk weg, maar toch een aanrader voor wie nieuwsgierig is naar het ontstaan van de Bijbel.

Vertaling; Ton Heuvelmans, Aad Janssen en Marianne Palm

IMG_6817 (002)
En dan weet je ineens een stuk meer over ruiterstandbeelden. ‘Helden’ op hengsten is net verschenen en is het resultaat van een jarenlange zoektocht naar ruiterstandbeelden, waar dan ook ter wereld, door Kees van Tilburg. Dat idee is niet helemaal nieuw, de auteur werd geïnspireerd door een klein bericht in The New York Times van 1899, waarin ene S.H. Kaufmann ook een poging waagde om alle ruiterstandbeelden ter wereld in kaart te brengen.

Zo’n project heeft kaders nodig, want wat verstaan we onder een ruiterstandbeeld? Van Tilburg definieert het als volgt; het beeld moet vrij staan, publiek toegankelijk zijn, het beeld moet uniek zijn, een zekere monumentaliteit hebben, het moet een combinatie van paard en mens afbeelden (jawel, er bestaat een beeld van een man op een schildpad), de ruiter moet hebben bestaan en het beeld moet van duurzaam materiaal gemaakt zijn.

In het inleidende verhaal staat de auteur ook stil bij de redenen om zo’n beeld op te richten. Belangrijke redenen zijn zelfverheerlijking, een eerbetoon door de bevolking en het versterken van de (nationale) identiteit.

Als we kijken naar het ontstaan van deze traditie, dan komen we in Italië uit. Het oudste bestaande ruiterstandbeeld is dat van Marcus Aurelius, waarschijnlijk uit 176. Door een misverstand bestaat het beeld nog steeds. Voor bekende beelden daarna moeten we toch een paar honderd jaar verder maar de grootste kunstenaars zijn dan nog steeds in Italië te vinden. Niet alle standbeelden blijven bewaard. Ze worden vaak gebruikt om kanonnen van te gieten als er een stad veroverd was, maar andersom gebeurde het ook, dat de kanonnen van de vijand gebruikt werden om een mooi standbeeld van de overwinaar te vervaardigen.

De standbeelden worden steeds spectaculairder. Een steigerend paard ziet er indrukwekkend uit, maar is lastig te vervaardigen. Voor zo’n beeld van Filips IV komt Galileo Galilei er aan te pas om te berekenen hoe zo’n beeld overeind kan blijven staan. Het zwaartepunt moet achterin liggen en het paard kreeg, naast de twee achterbenen, een derde steunpunt in een massief bronzen staart.

Brons is één ding, maar het kan ook in marmer. Ik kende Gian Lorenzo Bernini wel als fenomenaal beeldhouwer in marmer, maar wist niet dat hij zich ook aan ruiterstandbeelden had gewaagd. Niet tot tevredenheid van de Franse koning Lodewijk XIV overigens.

Ik associeer ruiterstandbeelden uit gewoonte maar vooral met Europa, maar in de Verenigde Staten kunnen ze er ook wat van. De meeste beelden daar betreffen de generaals en andere helden uit de Onafhankelijkheidsoorlog en de Burgeroorlog.

Zo’n oorlog is voor een ruiterstandbeeld wel een kritiek moment, naast revoluties en onafhankelijkheidsverklaringen;

Zo sneuvelt tijdens het uitroepen van de Amerikaanse Onafhankelijkheid het beeld van de Engelse koning George III in New York…Een groot deel van het beeld wordt gebruikt om er ruim 42.000 kogels van te maken. Zo kan het gebeuren dat niet lang na de ontmanteling van dit ruiterstandbeeld de Engelse troepen van George III stukjes van zijn beeld om de oren krijgen.

In India gaan ze veel rustiger om met beelden van de vroegere overheersers. Ze worden teruggestuurd naar Engeland, blijven staan of worden verplaatst naar minder prominente locaties. Dat laatste levert de auteur nog een arrestatie op in India. Een mooi verhaal en er staan meer anekdotes in dit boek. Zo wordt het beeld van Filips III in Madrid aanvankelijk omver getrokken door vandalen, tot er ineens honderden botjes uitrollen. Dat is een slecht teken en het beeld wordt met rust gelaten. Een cliffhanger; leest u vooral zelf wat hier achter steekt.

Ruiterstandbeelden lijken iets uit het verleden, maar dat klopt niet helemaal. Het grootste standbeeld staat op dit moment in Mongolië en is het veertig meter hoge beeld van Dzjengis Kahn. India wil daar nog een schepje bovenop doen, die zijn bezig met een beeld van Shivaji Chhatrapati, een 17e eeuwse Indiase leider, van maar liefst 126 meter hoog.

Ook in Nederland is er onlangs nog een ruiterstandbeeld bijgekomen, in Weert, van de in Brussel onthoofde graaf van Horne. Bijzonder; het beeld gaat eerst op wereldreis, zoals naar Hangzhou in China, een zusterstad van Weert. Het nieuwe geld zorgt nog steeds voor de productie van ruiterstandbeelden, maar ook regeringsleiders in bijvoorbeeld Noord-Korea onthullen nog steeds nieuwe standbeelden.

In het boek staat wat geschreven over de technieken om zo’n beeld te gieten en de moeilijkheden die bij het ontwerpen ervan worden ondervonden, maar het is vooral een boek over de schoonheid van de beelden zelf. Er staan dan ook talloze foto’s in. Ik kom er de mij zeer bekende Willibrord tegen die in Utrecht staat, maar ook het prachtige beeld van Wenceslaus I dat ik onlangs nog in Praag zag.

De auteur vertelt ons in de inleiding van het boek;

En wie weet, ik hoop het, dat u na het lezen van al die verhalen, ook een beetje gefascineerd raakt door die beelden…Een ding is zeker…na het lezen van al die verhalen zult u voortaan anders naar ruiterstandbeelden kijken.

Daar heeft hij gelijk in. Gefascineerd was ik al wel, maar door dit prachtige boek ga ik anders kijken omdat ik weet waar ik op moet letten en heb ik eigenlijk gewoon zin om er op uit te gaan; standbeelden kijken.

P.S.; Omdat niet alle beelden in een boek van 287 pagina’s passen, is er ook een website, http://www.equestrianstatue.org. Zeer de moeite waard.

9083014002.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Niets menselijks is mij vreemd, ik mag graag aan het eind van het jaar naar de Top 2000 luisteren. Een paar dagen de grootste hits op een rij. Bij wijze van voorpret las ik dit boek, 20 jaar Top 2000, geschreven door Leo Blokhuis, Dirk Jan Roeleveen. Norbert Pek en Arjan Vlakveld.

Het is een “koffietafelboek” inclusief een 10’’ lp, waarop een aantal nummers staan die in het boek worden toegelicht. “Koffietafelboek” impliceert meestal veel foto’s en weinig tekst en dat klopt voor een groot deel. Gelukkig valt er in die 239 pagina’s genoeg in te beleven.

In het boek staan afwisselend zogenaamde “docu’s”, achtergrondverhalen over een artiest of een bepaald nummer, “petit histoires”, kortere verhaaltjes over een thema of artiesten en “Top 2000 Specials”. Dat zijn achtergrondverhalen over het begin en de opzet van de lijst, de verwante quiz op televisie en bijzondere verhalen over de lijst zelf.

Zo’n boek bevalt mij het meest als ik het moeilijk weg kan leggen en dat begon eerlijk gezegd wat aarzelend. De verhalen over Amy MacDonald en The Lovin’ Spoonful waren weinig diepgravend, maar dat mag wellicht ook niet verwacht worden van een koffietafelboek.

Ik begon erin te komen met de verhalen over de opzet van de lijst. Dat was in het begin een vooraf opgestelde lijst die eigenlijk door de luisteraar in de goede volgorde moest worden gezet. We praten dan over het jaar 1999, waarin de eerste uitzending vorm krijgt. Internet speelt nog geen rol, dus er komen stapels met antwoordcoupons binnen. Er wordt gezocht naar het juiste format om uit te zenden en daarbij werd er wel eens gesjoemeld;

Marketeer Bart de Voogd; “Zo’n Echoes van Pink Floyd is natuurlijk killing. Met een nummer van 23 minuten verlies je luisteraars. Die ging dan naar de avond of nacht toe.”

Als de televisie erbij komt is dat ook even zoeken en wennen. Een café waar over muziek gepraat wordt en waar een quiz wordt gedaan, prima, maar trekt dat geen luisteraars weg van de radio? Hoe gaan die televisiejongens met een radiolijst aan de haal?  Ook dat was even zoeken. Leo Blokhuis is wel eens stevig onderhouden over het feit dat hij tè kritisch was over bepaalde nummers. Het zijn, zeker nu de keuze vrij is, toch vaak nummers met voor iedereen een persoonlijk verhaal erachter. Het zijn boeiende afwegingen om te lezen en ze vormen een mooie kijk achter de schermen.

Het leukste aan een boek als dit vind ik de achtergrondinformatie. Dat een wereldhit als Thriller van Michael Jackson een beginversie heeft die Starlight heet én dat deze tegenwoordig op Youtube te vinden is. Ik wil weten waar een nummer als Black Betty van Ram Jam vandaan komt. Dat blijkt dan een oude worksong te zijn die ook terug te vinden is, gezongen door James “Iron Head’ Baker. Overigens wordt hier een gouden tip aan de hand gedaan, want Blokhuis en consorten weten ook niet alles; zij gaan te rade bij Arnold Rypens uit België, die er zijn levenswerk van heeft gemaakt om de ontstaansgeschiedenis uit te vissen van bekende hits. Die staan inmiddels in zijn boek Originals en u begrijpt dat deze inmiddels besteld is.

Het verhaal van Rita Coolidge kende ik ook niet. Zij en de drummer Jim Gordon staan aan de basis van een mij geliefd nummer Layla van Derek & The Dominos (Eric Clapton is de zanger), met name het pianodeel ervan. Rita zou nooit de credits krijgen, Jim eindigt in de gevangenis na de moord op zijn moeder.

Ook het verhaal van de titelsong van de Korea-serie en -film M*A*S*H is opmerkelijk, Suicide is painless. Als artiest wordt vaak M*A*S*H aangeduid, maar dat is natuurlijk geen artiest. Componist Johnny Mandel schreef de muziek, maar als tekstschrijver staat Mike Altman genoemd. Dat is de dan veertienjarige zoon van de regisseur. Een tiener die zo’n eigenaardige tekst schrijft? Arjan Vlakveld vertelt;

Als ik Mandel later in Los Angeles interview, legt hij uit hoe dit zo gekomen is. Robert Altman wilde voor een speciale scene een ‘raar’ nummertje. Mandel piekerde hierover en dronk iets te veel en componeerde naar eigen zeggen voor het eerst in zijn leven een nummer dronken. Hij is geen tekstschrijver en weet zich dan verder ook geen raad met de opdracht. De regisseur stelt voor om zijn tienerzoon te vragen, aangezien die een ‘raar’ jong is. Als beloning vraagt de jongen een gitaar, maar de producent van de film schrijft gewoon alle rechten toe aan Mike Altman.

Goede zet, zoonlief verdiende met het nummer vele malen meer dan zijn vader met de film. Het nummer wordt overigens gezongen door The Ron Hicklin Singers. Dat zijn sessie-zingers, die de studio inlopen, het nummer inzingen en alle vier een cheque van honderd dollar ervoor toucheerden.

Dat zijn toch verhalen die ik wil horen. De verhalen over het tot stand komen van die verhalen mogen er ook zijn. Er moet vaak wat gedraaid worden voor de televisie en dat valt niet altijd mee. Rickie Lee Jones gedraagt zich een beetje vreemd als zij categorisch weigert om haar hitsingle Chuck E.’s In love te willen zingen. Toch lukt het en dat levert een mooi verhaal op.

Ik snap dat een boek als dit geen diepgravende reportages kan bevatten, maar soms leidt het geschrevene toch tot meer vragen. Als men de oorspronkelijke schrijver van de Bløf-hit Zoutelande opzoekt, gaat het meerdere malen over royalties. De zanger Axel Bosse van het origineel, Frankfurt Oder zegt over de cover;

Ze hebben het mooi gedaan. Ik was meteen fan. En natuurlijk trots en blij dat zo’n bekende band mijn lied speelt. Als ik de royalty’s krijg, ga ik daarvan met vakantie naar Nederland’.

Hij maakt er blijkbaar geen punt van, maar als lezer ben ik dan toch benieuwd hoe het zit met die afrekening. Verder, los van wat slordigheden als “Nooit niet” en “vingerstoppen” is dit een prima boek waar ik toch weer een hoop uit geleerd heb. Prima opmaat voor de komende Top 2000.