archiveren

Muziek

Charlie’s Good Tonight van Paul Sexton is de geautoriseerde biografie van Charlie Watts, de drummer van The Rolling Stones. Watts overleed op 24 augustis 2021 op 80-jarige leeftijd, op het moment dat ik de biografie van zijn frontman Mick Jagger aan het lezen was. Omdat ik ook de autobiografie van Stones-gitarist Keith Richards gelezen heb mocht deze niet in het rijtje ontbreken wat mij betreft.

De titel slaat op een uitspraak van Mick Jagger over Watts tijdens een concert in Madison Square Garden in New York in november 1969. Natuurlijk was hij goed, hij was dat altijd tijdens concerten en opnames. In al die tijd mistte hij maar één concert, iets dat uitgebreid beschreven wordt in dit boek.

Is dat zo bijzonder dan? Nee, en dat duidt meteen deze biografie. Het is geen dik boek, een kleine 330 pagina’s en verwacht u geen ontstaansgeschiedenis en beschrijving van de groep The Rolling Stones. Daar leest u beter de biografie van Mick Jagger voor. Dat zegt de auteur ook zelf. Dit gaat meer over de drummer Charlie Watts zelf en wat hem onderscheidde ten opzichte van zijn mede-bandleden.

Hij week namelijk in gedrag redelijk af van zijn kompanen. Als drummer kwam hij uit de jazz-wereld en daar lag zijn grote liefde wat muziek betreft. Daarvoor was hij nog werkzaam als grafisch ontwerper. Hij kon erg goed tekenen en heeft schetsboeken vol getekend van de meest gewone zaken op zijn tournees, meestal uit het interieur van zijn hotelkamer. Niet zelden als de rest aan het stappen was.

Maar even terug naar het begin. Charlie Watts begon ooit op een banjo maar vond al snel het drumstel als zijn instrument. Omdat hij kennismaakte met jazzmuziek en zich daarin ging bekwamen ging hij in bandjes spelen die al snel naam maakten. Mick Jagger, Keith Richards en Brian Jones vormden The Rolling Stones en zochten een drummer en kwamen bij Charlie Watts uit. Die hield niet per se van de muziek van The Stones maar hij liet zich overhalen in de veronderstelling dat het maar een tijdelijke baan was. Dat liep wat anders, hoewel Keith Richards nog wat sceptisch was;

‘Charlie swingt heel aardig, maar hij kan niet rocken. Wel een geweldige kerel…’ In zijn autobiografie Life, die uitkwam in 2010, voegt Keith eraan toe: “Op dat moment had hij rock-‘n-roll nog niet in de vingers. Ik wilde dat hij de drums wat harder zou raken. Hij was nog te veel jazz voor mij.’

Het kwam goed en in het boek staan ook voorbeelden waarin die jazz-achtergrond weer luid werd bejubeld. Watts zou naast Jagger en Richards een vaste waarde in de groep worden, anders dan de (bas)gitaristen die met Brian Jones, Bil Wyman en Mick Taylor een wisselende bezetting kenden. Ron Wood vulde de leemte later aan als gitarist. Een boek als dit geeft wel een inkijkje in hoe de grote successen werden beleefd, in dit geval door Watts. Hij zei over de succesvolle tournees die steeds weer op het programma stonden;

‘…Ik haat het. Ik heb het altijd gehaat,’ zei hij zonder wrok. Mijn idee van werken is dat je opstaat en de straat oversteekt naar de club van Ronnie Scott, tot drie uur ’s nachts speelt, naar huis gaat en in je bed kruipt. Dat is voor mij een baan hebben. Het gedoe rond de twee uur durende optredens in het Wembley Stadium heb ik nooit leuk gevonden. Het is geweldig om te dóén. Het is een geweldig gevoel dat zoveel mensen naar je komen kijken.

Waar zijn bandleden behoorlijk wat relaties versleten bleef Watts altijd getrouwd met zijn grote liefde Shirley Ann Shepherd. Op een paar jaar na heeft hij zich nooit bezondigd aan grote uitspattingen op het gebied van drank en drugs. Die paar jaar bevielen hem slecht en hij bleef er op eigen kracht van af.

Hij verdiende grote sommen geld en besteedde dat in grote bedragen aan zijn liefhebberijen. Die komen uitgebreid aan bod in dit boek. Hij was een liefhebber van kleding en stoffen. Hij zag er altijd goed verzorgd uit en besteedde veel geld aan pakken en schoenen. Op tournee kwam hij rustig een uur eerder zijn bed uit om een paar nieuwe schoenen in te lopen.

Ook was hij een liefhebber van kunst en geschiedenis. Hij had een verzameling antieke wapens en een klein museum met voorwerpen uit de Amerikaanse Burgeroorlog. Hoewel hij geen rijbewijs had verzamelde hij auto’s enkel en alleen voor het design. Samen met zijn vrouw begon hij een stoeterij met Arabische volbloeden. Van die dingen genoot hij én hij genoot van zijn familie; zijn vrouw, dochter en later van zijn kleindochter.

Die laatste, Charlotte, ging net als haar moeder vaak mee op tournee met The Rolling Stones en was wel iets gewend maar door haar ogen krijg je toch iets mee van hoe groot de band was. Gastoptredens tijdens de 50 & Counting Tour waren van een hoog kaliber, zoals Ike & Tina Turner, B.B. King en Stevie Wonder. Er waren gastoptredens van Bruce Springsteen, Katy Perry, Taylor Swift en iemand die tiener Charlotte het ware perspectief liet zien;

‘Toen ik in 2012 het jubileumconcert in New Jersey bezocht, verzorgde Lady Gaga het gastoptreden,’ vertelt ze. ‘Ik was opgegroeid terwijl ze haar intrede deed, en ze was de grootste artiest ter wereld. Dat was mijn generatie. En doordat zij een gastoptreden deed dacht ik: aha, oké. Het is heel wat groter dan ik besefte…Ik dacht: hoe bedoel je, Lady Gaga heeft een trailer aan de rand van het terrein, terwijl pa een eigen kleedkamer heeft! Hoe zit dat?! Oké, nú snap ik het.’

Voor de goede orde, Charlotte noemde Charlie Watts ‘pa’, net als haar moeder Seraphina dat deed. Het zijn leuke inkijkjes in de wereld van een Stones-lid waar ik niet zoveel van wist.

Charlie Watts overleed in 2021. De doodsoorzaak staat ook niet in het boek genoemd, net als dat die niet in het nieuws kwam. Zijn geliefde vrouw Shirley Ann overleed onlangs pas, op 16 december 2022.

Is dit een onmisbare biografie? Nee, dat niet. Leuk voor de liefhebber van de muziek van The Rolling Stones en de leden van de band en daarmee vond ik het een prima boek. Het enige minpunt vond ik het voorwoord van zowel Keith Richards als dat van Mick Jagger. Korte, plichtmatige en ongeïnspireerde verhaaltjes. Ik snap dat je er als auteur mee wil pronken op de kaft (en daarmee staat er een hoop tekst op de voorkant) maar deze verhaaltjes voegen niets toe.

Vertaling: Karin de Haas

Vaste lezers van mijn blog weten wel dat ik veel met muziek bezig ben. Ik lees erover, luister veel en vaak wil ik veel meer over die muziek kwijt dan ik kan op dit blog. Dus….denk ik erover om een muziekblog te starten. Daar kan ik wat dieper op de muziek ingaan uit de boeken die ik lees, maar ook muziek toelichten die ik verder interessant vind, want ik beluister heel veel muziek in allerlei genres.

U kunt hier terecht voor klassieke muziek (oud en modern), populaire muziek (rock, singer/songwriter, soul, disco, rap, country etc.), wereldmuziek (chansons, fado, etc.), nederlandstalig en ga zo maar door.

Het nieuwe blog is net opgezet en ik moet nog een beetje zoeken naar een goede indeling en lay-out, maar het is hier te vinden, Quis hoc audiet?

Zegt het voort, maar misschien nu nog niet want ik moet mijn eerste muziekblog nog plaatsen….

Nabrander; u kunt er terecht, de eerste berichten zijn inmiddels geplaatst.

Ik had al twee boekjes van Ignace Schretlen over het Franse chanson besproken en wel hier en hier, maar ik zocht het vervolg daarop nog en dat is Alles eindigt met een lied. Het boekje telt 92 pagina’s maar als u ieder chanson beluistert dat wordt genoemd dan houdt het u toch even bezig.

Eerst even de titel; als de Fransen een schokkende gebeurtenis willen relativeren dan zou de frase Alles eindigt met een lied wel gebruikt worden. Ik ken het niet maar wellicht is de uitdrukking wat gedateerd, dit boekje is immers uit 1981. De besproken artiesten leven dus ook nog ten tijde van het verschijnen van dit boek. Dat gaat in dit geval om Gilbert Bécaud, Charles Aznavour, Barbara, Jean Ferrat en Georges Moustaki. Waarom deze artiesten en wat staat er in het boek? De auteur licht het toe;

De keuze is uiteraard arbitrair en werd mede bepaald door de affiniteit van de auteur met het repertoire van de genoemde artiesten. Het accent ligt op de ontwikkeling, die ieder van hen heeft doorgemaakt. Enerzijds wordt deze ontwikkeling geschetst vanuit de achtergrond van de betreffende persoon, terwijl anderzijds de wereld van het chanson als decor figureert.

Dat levert een aantal aardige portretten op van de genoemde artiesten met het grote voordeel van een hoop tips over chansons die met een bepaalde insteek geschreven zijn. Dan luister je er toch net even wat anders naar. Ik heb al veel Franse muziek beluisterd maar ik doe toch weer nieuwe tips op of het is de kracht van de herhaling die mij opnieuw naar muziek doet luisteren.

Zo kende ik wel wat van de muziek van ‘Mister 100.000 Volts’, Gilbert Bécaud, maar ik wist niet dat hij zo muzikaal onderlegd was. Dat wil zeggen, hij schreef de muziek en liet de teksten vaak over aan vaste tekstschrijvers. Ik wist ook niet dat hij begon als schrijver van filmmuziek. Hij had een groot aantal hits die door Engelstalige artiesten zoals Elvis Presley, Frank Sinatra en Barbra Streisand op het repertoire werden gezet. Interessant is het fenomeen dat ik eerder ook al beschreef en dat artiesten op elkaars chansons reageren met een ander lied. Bécaud zong over Dimanche à Orly waarin mensen verpozing zoeken op het vliegveld op een zondag. Jacques Brel reageerde daarop met Orly waarin datzelfde vliegveld het decor wordt van een hartverscheurend afscheid.

Een boek over chansons kan moeilijk om Charles Aznavour heen. Ik heb de man zien optreden en ben fan van zijn muziek. Niet van al zijn muziek overigens, soms sluipt de eenvormigheid erin, zo stelt ook Schretlen;

Hij ziet echter niet de noodzaak ervan in om in teksten te blijven streven naar originaliteit. Wanneer een chanson aanslaat bij het publiek, probeert Aznavour in volgende liedjes erop voort te bouwen zonder dat hij er iets nieuws aan toevoegt.

Schretlen toont aan dat hij soms dezelfde woorden letterlijk herhaalt in zijn liedjes. Niet getreurd, er staan ook talloze mooie tips in. Ook leuke anekdotes, zoals over zijn neus waarmee hij volgens Edith Piaf echt niet kon optreden. Simone Bertaut schreef hierover in zijn biografie;

Charles Aznavour zat nog geen tien minuten met Edith te kletsen, toen ze hem al midden in zijn gezicht zei: ‘Die neus van jou is waardeloos voor de bühne; die moet je veranderen.’
‘Het is geen autoband. Ik heb geen reserve!’

De chansonnière Barbara is een artieste die lastig te coveren is en een deel daarvan ligt in haar kristalheldere voordracht maar ook in haar muzikaliteit. Ze schrijft de teksten en muziek zelf en die liggen allemaal heel dicht bij haar eigen stem. Ik houd van de sfeer die ze oproept met haar liedjes en heb aardig wat van haar albums in huis. Zo prachtig als ze zingt, zo nietszeggend zijn haar interviews en daarvan is een voorbeeld opgenomen in het boek. Als dat maatgevend is voor haar andere interviews dan houdt u het liever bij de muziek, die is fenomenaal.

Ook de muziek van Jean Ferrat vind ik mooi. U kent de melodie van zijn hit La Montagne als Het Dorp van Wim Sonneveld maar er is zoveel meer. Ferrat is sociaal geëngageerd en laat dat horen in zijn chansons. Ondanks zijn populariteit is hij verschillende malen geboycot op de radio. Ook zijn chansons op teksten van de dichter Louis Aragon zijn zeer de moeite waard, zoals het melodieuze Que serais-je sans toi.

Tenslotte wordt Georges Moustaki besproken, die overigens ook al in Ik droom alleen wat minder aan bod kwam. Het zal een grote favoriet van de auteur zijn. Ik moet zeggen dat ik hem inmiddels nog meer ben gaan waarderen. Een aantal chansons vond ik mooi en kende ik maar met dit boek zijn er weer een aantal bijgekomen. Het is mooi om af en toe in de droomwereld van Moustaki te vertoeven, zoals met zijn lied Je suis un autre of natuurlijk met zijn duet met Barbara, La dame brune.

De conclusie is, over de drie besproken boekjes van Schretlen, dat ondanks dat het geen dikke boeken zijn ze wel bomvol met tips staan voor de liefhebber van het chanson. Ze hebben mij positief verrast.

De Bijbel cultureel van Marcel Barnard en Gerda van de Haar gaat over De Bijbel in de kunsten van de twintigste eeuw. Die kunsten zijn de film, het theater, de literatuur, klassieke muziek, popmuziek en de beeldende kunst. Het boek wordt vervolgens opgedeeld in 67 nummers (eigenlijk de hoofdstukken) die telkens een thema vormen uit de Bijbel, ruwweg in chronologische volgorde van verschijning.

Zo beginnen we met de Schepping, het Paradijs, Eva en verderop vinden we Prediker, Hooglied, Jesaja, Jezus, Maria (je verwacht het niet) om verderop bij de Kruisiging, Johannes, De Apocalyps en Het Laatste Oordeel te eindigen. Met nog heel veel daartussenin natuurlijk.

Ieder nummer wordt ingedeeld volgens een vast stramien, dus laten we nummer 9, Isaak, eens bij de kop pakken. Er zijn altijd vier onderdelen;

  1. Een korte uitleg van wat de persoon of gebeurtenis doet in de Bijbel. U weet wel, Isaak die door Abraham geofferd zou moeten worden ondanks dat het zijn enige zoon is.
  2. Een kunstwerk uit één van de genoemde disciplines dat besproken wordt. In dit geval de roman Karakter van F. Bordewijk. Isaak en Abraham is een vader-zoonding en daar gaat Karakter evenzeer over. In dit deel is er altijd een ‘Eerste blik’ met de duiding van het kunstwerk en daarna een ‘Tweede Blik’ met de koppeling aan de Bijbelse figuur.
  3. Een overzicht van de andere disciplines waarin Isaak een rol in speelt, variërend van een film van John Huston, The Bible: In The Beginning, tot het lied Abraham van Sufjan Stevens tot het boek Izak van P.F. Thomèse.
  4. Een essay over één van de genoemde disciplines met een wat bredere kijk op de materie. In dit geval via de muziek van Stravinsky.

U begrijpt dat een dergelijk boek, het telt 642 pagina’s, een stortvloed aan informatie geeft en ik weet niet of iedereen dit van kaft tot kaft zou moeten lezen (ik wel natuurlijk, ik dien het voor u te bespreken). Het is een ideaal bladerwerk en ik heb talloze aantekeningen gemaakt van zaken die ik nader wil bekijken of muziek die ik wil beluisteren. Een boek als dit kan ook nooit compleet zijn en ik weet niet precies wat de afwegingen zijn om werken wel of niet op te nemen. Zangers als Bob Dylan of Leonard Cohen worden vaak genoemd en in bovenstaand stuk over Isaak zou het nummer Story of Isaac van Leonard Cohen een logische toevoeging zijn maar ontbreekt in dit geval. Ook de roman De Jakobsladder van Maarten ’t Hart zou je verwachten bij nummer 10 Jakob, maar ontbreekt eveneens.

Dat zijn maar kleine kanttekeningen bij een zeer rijk boek waar u danig mee aan de slag kunt. U wordt gewezen op een stortvloed aan kunst en op hun verrassende verbanden. Je moet er maar op komen om de priester Ezechiël te duiden aan de hand van het album Tender Prey van Nick Cave. Waarschijnlijk heeft u bij het kijken naar de western Unforgiven van Clint Eastwood niet direct gedacht aan de joodse Susanna die het slachtoffer werd van twee jaloerse rechters, maar dat verandert na lezing van dit boek.

Het deel over Prediker is ook interessant. Door het toneelstuk Wachten op Godot van Samuel Becket dat wordt besproken, maar ook door het essay, dat de zaken nu eens omdraait;

In Prediker lijkt God minder prominent aanwezig dan in andere bijbelboeken. Gaan (vrijwel) alle essays in dit boek over de vraag wat bepaalde kunstenaars in een bepaalde periode van de twintigste eeuw deden met bepaalde onderwerpen uit de Bijbel, dit hoofdstuk behandelt een even twintigste-eeuws onderwerp: waarom is de Bijbel vrijwel geen inspiratiebron voor modernisten?

Dat wordt dan toegelicht aan de hand van klassieke muziek en de soep wordt natuurlijk niet zo heet gegeten als opgediend maar het is wel interessant.

Ik was verder niet bekend met La Nona Ora, het wassen beeld van de paus dat geraakt wordt door een meteoriet. Ik was nog minder bekend met de glas-in-betonramen van een parochiekerkje in de Zwitserse Jura. Ik kende de Italiaanse toneelspeler Dario Fo van naam, maar heb ademloos naar zijn optredens zitten kijken. In vertaalde versie, maar ook al versta ik hem niet dan is hij nog de moeite waard om te gaan zien.

De essays zijn soms best doorwrocht, zeker als je stelt dat componist Daan Manneke met zijn stuk Threni minder door Stravinsky’s Threni is beïnvloed maar veeleer door diens Mis uit 1948. Het nodigt mij alleen maar uit tot luisteren, ik vind het prachtig. Enige humor klinkt er ook door in de essays, zoals wanneer het over Jozef gaat;

Naar zijn daden gemeten is Jozef een van de grootste bijbelhelden. Als onderkoning van Egypte wist hij zijn familie van de hongerdood te redden en daarmee leverde hij een belangrijke bijdrage aan de verwerkelijking van de beloften die God aan zijn overgrootvader Abraham had gedaan. Bij nader toezien evenwel blijkt Jozef allerminst een lelieblanke held te zijn. Het is eigenlijk meteen al een etterstraal, vanaf het ogenblik dat hij in Genesis 37 zijn opwachting maakt.

Het doet mij alleen maar verder lezen en dat geldt voor alles in dit boek. Ik wil de film Au hasard Balthazar zien, over het ezeltje uit de Franse Pyreneeën wiens leven paralellen kent met dat van Jezus. Ook de film La vie de Jésus wil ik zien, de Jezusfilm zonder Jezus, Judas en Pilatus, maar waar het verhaal is overgebracht naar het Frans-Vlaamse landschap. Ik heb mij verwonderd over de hedendaagse verschijningsvormen van de Pièta, de voorstelling van Maria met haar overleden zoon op haar schoot, niet in het minst over de foto van zangeres Courtney Love met haar man, de overleden zanger Kurt Cobain op haar schoot. Ik ben nu bekend met de antropometrieën van Yves Klein, de lichaamsafdrukken op gaas die doen denken aan de Lijkwade van Turijn en ik ben getroffen door het schilderij De Clown / Pierrot van Georges Rouault;

Het gelaat van de clown is meer dan een spiegel van het lijden van de wereld. De clown lijdt aan ons, heeft pijn om ons. Zonder het met veel woorden te benoemen heeft Jaffé over het gelaat van de clown dat van Christus neergelegd.

Het is een mèr à boire van prachtige kunstwerken geïnspireerd door de Bijbel en het laat zien welke verrassende verbanden er te leggen zijn. Ik ga mij nog even verdiepen in de De Wederkomst door The Rise And Fall of Ziggy Stardust and The Spiders from Mars van David Bowie op te zetten.

Ik ken natuurlijk het debuutalbum van The Velvet Underground met zangeres/model Nico, u weet wel, met die banaan van Andy Warhol op de hoes. Ik ken ook de solo-albums van Lou Reed Transformer en Berlin, maar heel veel wist ik ook weer niet van de frontman van The Velvet Underground.

Howard Sounes schreef Lou Reed, een leven in The Velvet Underground en heeft daarvoor veel bekenden van de in 2013 overleden zanger geïnterviewd. Van een autobiografie kwam het nooit en voor het waarom zei hij in 2013 tegen concertorganisator Mojo;

‘Waarom zou ik over mezelf schrijven? Om dingen recht te zetten? Er valt niets recht te zetten. Ik ben wat ik ben. Het is wat het is en val dood.’

De toon is gezet. Het lijkt geen makkelijk heerschap en daar kom ik nog op terug. Lou Reed werd geboren in Brooklyn, New York en was op school al met bandjes bezig. Zoals alle jongens in de weer met vriendinnen en in zijn geval ook met vriendjes. Zijn geaardheid was jarenlang een vraagstuk voor de wereld. Niet zijn voorliefde voor verdovende middelen. Hij begon al vroeg met marihuana.

Hij staat bekend als provocateur en krijgt al jong een zenuwinzinking. Daardoor belandt hij in een psychiatrisch ziekenhuis en ondergaat shocktherapieën. Bovendien ontwikkelde hij een woede en bitterheid ten opzichte van zijn ouders en met name zijn vader, waarvan het maar de vraag is waaraan ze dat precies hadden verdiend. Niettemin, die woede was er en zou zich ontwikkelen tot een terugkerend thema in zijn teksten.

Als hij een relatie met een meisje krijgt, Shelley Albin, inspireert zij hem ook tot teksten, maar dat doen de travestieten ook die hij ontmoet in de clubs waar hij komt. Marihuana maakt al snel plaats voor heroïne en dan begint dat wankele evenwicht van een zeer getalenteerd songwriter die zichzelf in de weg zit door zijn karakter en zijn alcohol- en drugsgebruik.

Eén van zijn vroege nummers, Heroin, is een schitterende song, maar kan alleen geschreven worden door iemand die het gebruik door en door kent. Dat niet alleen, hij is ook belezen en is een van de eerste singer-songwriters die poëtische, literaire taal combineren met rock-‘n-roll. Hij is veel meer literair ingesteld dan zijn tijdgenoten; schrijvers als Raymond Chandler, Dostojevski, Edgar Allen Poe en Hubert Selby zijn voor hem net zulke belangrijke invloeden als zijn favoriete musici. In dat opzicht is hij vergelijkbaar met Leonard Cohen.

Toch moet er ook brood op de plank komen en dat lukt nog niet met optreden. Hij gaat pastiches schrijven van bestaande popsongs. Als hij John Cale ontmoet (niet te verwarren met de muzikant J.J. Cale) is dat het begin van The Velvet Underground. Cale is klassiek geschoold en een prima muzikant. Reed niet maar is een fantastische songwriter en samen blijkt dat een gouden combinatie. Als pop-art artiest Andy Warhol zich als hun manager opwerpt en gitarist Sterling Morrison en drummer Moe Tucker zich aansluiten is de band compleet. Ze maken deel uit vand de vaste scene van Andy Warhol, The Factory en brengen met de Duitse zangeres Nico hun eerste album uit, die met de banaan.

Dat album verkocht niet heel erg goed, maar topproducer en muzikant Brian Eno merkte later wel op dat weliswaar slechts een paar duizend mensen die plaat kochten, maar dat die mensen vervolgens wel allemaal een band oprichtten. Om maar even het belang van die plaat te benadrukken. Ook David Bowie beluisterde de plaat en vond het een revelatie:

‘Het kon de muziek niets schelen of ik haar mooi vond of niet. Echt geen ene reet. Ze was volledig in beslag genomen door een wereld die ik vanuit de voorsteden niet kon waarnemen…De krioelende nummers sloegen een voor een hun tentakels rond mijn brein…Het was de ene knock-out na de andere.’

Bowie zou fan blijven en gaat later de soloplaat van Reed produceren, Transformer. Bowie is direct verantwoordelijk voor hoe Reed’s grote hit Take A Walk On The Wildside klinkt, Reed had het nummer veel eenvoudiger opgezet dan hoe het nu klinkt.

Lou Reed ging solo omdat hij The Velvet Underground opgeblazen had. Hij kon niet meer overweg met Cale en maakt met iedereen ruzie. Professioneel, maar ook privé is het erg moeilijk om met hem om te gaan. Hij trouwt met Bettye maar net als anderen beschrijft ze Lou als een vrouwenhater;

Ze zegt dat hij haar heeft geslagen, dat heeft Lou toegegeven. ‘Ik had behoefte aan een jaknikker die ik kon slaan. Ze voldeed perfect aan mijn eisen…maar zij zag het voor liefde aan. Ha!’

U begrijpt, Bettye is geen blijver. Lou gaat een relatie aan met een travestiet Rachel. Hij blijft solo-albums maken, onder meer het album Berlin. Als hij vervolgens contractueel nog een plaat moet afleveren, waar hij geen zin in had, doet hij het volgende;

‘We sjouwden samen de versterkers naar een kamer en draaiden de volumeknoppen open tot elf [sic], zodat ze feedback gaven. Het was een grote stapel met elkaar verbonden versterkers in een kamer en één gitaar om de feedback te activeren. Het jankte als de duivel. We moesten de kamer verlaten en de opnameapparatuur de rest laten doen’.

De platenmaatschappij bracht het nog uit ook. Metal Machine Music is een plaat zonder zang, ritme of melodie, vier plaatkanten vol en laat mij vooral weten of u het heeft uitgeluisterd. Jawel, ik wel.

Er is veel meer te vertellen. Over zijn nieuwe relatie met Sylvia Morales, over de aanslag op en later de dood van Andy Warhol, over zijn succesvolle optredens en zijn vriendschap met de Tsjechische president Václav Havel, zijn prachtige Songs for Drella die hj toch weer met Cale schreef over Andy Warhol en zijn over gedrag. Vooral dat obstinate en onhebbelijke gedrag.

Reed kreeg te horen dat hij bipolair was en dat verklaart waarschijnlijk een deel van zijn gedrag. Dan krijg je ruzie over het woord ‘pruttelen’ op een soepblik, gaat u dat vooral zelf lezen. In later jaren vond hij wat rust bij zijn laatste vrouw Laurie Anderson. Hij kreeg hepatitis en diabetes en stierf uiteindelijk aan leverkanker in 2013. Een moeilijk en vervelend heerschap, inderdaad, maar dit boek maakt duidelijk dat hij ook een groot talent bezat en dat hij van grote invloed is geweest in het bereiden van de weg voor nieuwe stromingen als new wave en punk.

Vertaling: Robert Neugarten

9000365287.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
In De muzikale mens gaat musicoloog en hoogleraar Muziek aan de Universiteit van Liverpool Michael Spitzer op zoek naar de oorsprong van de muziek. Het moet maar liefst een wereldgeschiedenis van muziek worden en dat in 490 pagina’s.

Ik moet zeggen, hij komt een heel eind maar aan het eind van het boek duizelt het je wel van de feiten. Eerst maar even de opzet van het boek. Het boek bestaat uit drie delen, waarin drie tijdbalken naast elkaar geplaatst worden. De eerste bestrijkt de duur van een mensenleven. Spitzer verkent de verschillende manieren waarop muziek is verbonden aan het leven, vanaf geluiden in de baarmoeder tot op hoge leeftijd. De tweede tijdbalk betreft muziek in de wereldgeschiedenis en de derde gaat over de evolutie van muziek.

Werkt dat? Ja, voor een groot deel wel want het is handig om een soort leidraad te hebben. Aan de andere kant was ik ook wel eens kwijt waar ik ook alweer precies zat, want Spitzer gaat alle kanten op af en toe. Toch is dat geen probleem, want de schrijftrant is levendig en ik heb mij geen moment verveeld. Als hij met de duur van een leven begint schrijft hij het volgende;

Dit hoofdstuk werpt licht op het verloop van ons muzikale leven van de zwangerschap en jeugd via puberteit en volwassenheid tot de dood, van amateurs en professionals. Onderweg komen we boeiende vragen tegen…Wat heeft het laten hobbelen van een baby op je knie te maken met polygamie? Of dronken om middernacht tegen de wijzers van de klok in een Afrikaanse dans te dansen op een binnenplaats in Oxford?

Dat nodigt wat mij betreft uit tot verder lezen. Het mooie is dat Spitzer er daadwerkelijk een wereldgeschiedenis er van maakt. Hij lardeert zijn verhaal met voorbeelden van Australië en Nieuw-Guinea, van India en Turkije, van China, Rusland en Japan tot aan het Westen en Latijns-Amerika. Het gaat over de muziek die we met de Voyager de ruimte in stuurden, de sea-shanty’s van zeelieden, de muziek die opera-liefhebber generaal Noriega tot overgave dwong, het Songfestival en zo’n beetje alle denkbare muziek waar we mee te maken krijgen in de soundtrack van ons leven.

In de geschiedenis gaat Spitzer in op het belang van instrumenten, inclusief de menselijke stem en de evolutie ervan. Hoe klonk het toen de eerste mensen rondliepen. Spraken ze, zongen ze, konden ze dat überhaupt en wanneer kwam iemand op het idee om van een vogelbot een fluit te maken. Wat was de eerste begeleiding, een resonerende stalagtiet misschien of werden er keien tegen elkaar geklapt? Wanneer begonnen we de muziek te noteren? Daarover volgt een mooi verhaal over een oud fragment van de Griekse dichter Euripides. We hebben een idee hoe zijn smartelijke openingskoor van zijn tragedie Oresteia geklonken moet hebben;

Dit is verbijsterend. We hebben er eeuwen op gewacht dat de oude muziek zich zou prijsgeven. Benen fluiten zijn slechts stukjes been. Mesopotamische partituren zijn onleesbaar. Dan trekken we eindelijk de lakens af van de Griekse muziek, kijken ernaar en wat vinden we…ons eigen spiegelbeeld dat naar ons terug staart over een afstand van tweeënhalfduizend jaar…We zijn nog steeds Grieken.

De treurnis van die Grieken klonk namelijk niet veel anders dan die van Mozart of van popzangeres Adele. Dat is een leuke eye-opener en zo zitten er veel meer in het boek. Spitzer neemt u mee de natuur in en heeft het over het gezang van de bultruggen of de fenomenale imitatiekunst van de liervogel. Zoekt u even op Youtube op ‘Attenborough’ en ‘lyre bird’ en hoor hoe die vogel kettingzagen en fototoestellen feilloos nabootst.

In de evolutie van muziek gaat het over dieren, mensen en machines. Die laatste is een niet te onderschatten factor. Muziek is overal en altijd oproepbaar. Streamingdiensten als Spotify hebben gezorgd voor een andere manier van componeren. Waar vroeger een nummer werd opgebouwd moet nu veel sneller de aandacht getrokken én vastgehouden worden van de luisteraar. Verder vinden we het niet meer vreemd om naar een concert te gaan waar hologrammen optreden, zoals de ABBA-concerten of die van de ‘verzonnen’ Japanse popster Hatsune Miku, een dansend en zingend hologram van een Japans anime-tienermeisje. Machines kunnen al muziek componeren in de stijl van Chopin of Mozart en kunstmatige intelligentie rukt op. Spitzer;

Tijdens de lunch op dinsdag, 6 maart 2018 ging computerwetenschapper Nick Collins er eens goed voor zitten en genereerde in een uur een miljard melodietjes van zesendertig noten met behulp van de computertaal SuperCollider…

Of dat hoogstaande muziek is dat is een ander verhaal maar de mogelijkheden worden steeds groter en Spitzer beschrijft goed hoe de focus in de loop van de tijd is verschoven van deelnemend aan muziek tot het consumeren van muziek. Dat doet hij met humor, ironie, kennis van zaken en heel veel feiten, maar zoals gezegd, het heeft mij geen moment verveeld.

Vertaling; Rob de Ridder

9044617486.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_ (1)
Als je met Franse chansons bezig bent (zie mijn vorige besprekingen) dan is het geen grote stap naar een biografie over de Nederlandse chansonnier Ramses Shaffy. Sylvester Hoogmoed schreef hem onder de titel We zien wel! zo’n twee jaar na Shaffy’s overlijden. Nu weet ik dat Hoogmoed later nog een nieuwe biografie over Ramses Shaffy schreef met de titel Door alles heen, maar dit boek had ik nu eenmaal al in mijn kast liggen en zou hopelijk ook voor een aardig beeld van de man zorgen.

Dat klopt ook wel. Het is een boek van 365 pagina’s, verdeeld in 18 hoofdstukken en nog kleinere subhoofdfstukken dus het leest lekker door. Het voorwoord wordt verzorgd door Liesbeth List. Opmerkelijk vond ik dat Shaffy en List buiten het werk om helemaal niet zo veel contact hadden. List;

We hielden van elkaar, maar het was een stil verbond, dat woorden overbodig maakte. Veel van wat ik in deze biografie heb gelezen, is daarom nieuw voor mij…Over zijn geliefden en de ruzies met hen wist ik maar weinig. Klagen over onze sores, het kwam niet in ons hoofd op! We waren toch met iets leuks bezig op het podium? Werken met Ramses was feestvieren, iedere avond weer.

Dat is ook wat dit boek ademt. Ik hoef niet zijn hele leven na te vertellen, daarvoor kunt u het boek zelf wel lezen, maar wat opvalt is de vrije en onafhankelijke geest die Shaffy had. Hij was de zoon van een Egyptische consul en zijn Poolse gravin van Russische afkomst en werd in een Parijse voorstad geboren. In Nederland kwam hij bij een pleeggezin in Nederland terecht waar hij piano leerde spelen. Hij bezoekt de Toneelschool Amsterdam die hij uiteindelijk niet af zou maken, maar hij was zo overtuigd van eigen kunnen dat hij zijn eigen show begon. Geïmproviseerde optredens met pantomime, chansons, klassieke muziek en ballet. Albert Mol herinnerde zich een spiernaakte dame, met in haar hand een jurk aan een kleerhaak over het toneel gelopen, die zogenaamd niet in de gaten had gehad dat het doek al omhoog was. Hij was zijn tijd aardig vooruit met zulke voorstellingen.

Shaffy zou bij de Nederlandse Comedie in dienst treden en bleek een prima toneelspeler. Toch koos hij voor de muziek en hij werd ontslagen bij het toneelgezelschap na een bizar verhaal dat zijn pak verscheurd werd door een dolle aap in een café. Zijn smoezen waren legendarisch overigens. Zijn drankgebruik was dat ook. Hij ontwikkelde zich tot een notoire alcoholist.

Hij woonde inmiddels samen met een partner in een klein wevershuisje in Amsterdam dat een zoete inval bleek voor iedereen waar Shaffy een klik mee had. Dat was vaak een luidruchtige bende maar buurvrouw Bep Hage tilde er niet te zwaar aan;

‘Ach, mijn buurvrouw stonk en Ramses maakte lawaai, iedereen heeft wel wat. Als mijn oudste wel eens niet kon slapen vanwege de muziek, dan zei ik: “De beste remedie tegen lawaai is ernaar te gaan luisteren. Dan hoor je nog eens wat en je valt geheid in slaap. En je bent de eerste die zijn nieuwe liedjes hoort!”’

Shaffy was succesvol met zijn muziekprogramma’s zoals Shaffy Chantant en het is mooi om te lezen hoe klassiekers als ‘Sammy’ zijn ontstaan. Vaak gaf hij maar een draai aan zijn optredens, soms door zijn benevelde toestand, maar hij kwam er vaak mee weg. Hoboïst Han de Vries zei daarover:

‘Het ontroerde me vaak wat hij deed, met dat prachtige timbre in zijn stem. Maar vaak was het ook echt onzuiver, qua intonatie. En ook zijn pianospel: dat vond ik fantastisch, echt waanzinnig! Dat had echt een geniale tic hoor!…Ik zag dat hij ook in dat spelen voortdurend vooruit wilde en dat de afwerking daaronder leed. Alsof iemand voorover vallend vooruit rent.’

Die vrije geest waar ik het over had manifesteert zich op de meest vreemde manieren. Soms spreekt hij mensen aan op een terras, wisselt borden om van mensen die ergens zitten te eten maar het brengt hem ook in contact met andere grootheden als de danser Rudolf Noerejev en saxofonist Ben Webster. Met die laatste wordt hij eens ’s ochtends vroeg in een plantsoen aangetroffen waarna ze beiden door de politie thuis werden gebracht (Webster woonde toen in Amsterdam). Diezelfde vrije geest schreef de meest prachtige liederen waar ik niet zo goed van op de hoogte was. De klassiekers kende ik natuurlijk, maar luister eens naar de eerste drie zinnen van zijn lied Als je m’n sleutel kwijt bent, gezongen op zachte jazz-klanken;

Als je m’n sleutel kwijt bent,
Moet je over het muurtje klimmen,
En dan lazer je vanzelf m’n huis in

Dat vind ik van een ongehoorde schoonheid. Dat geldt ook voor Eens in de honderd jaar of De trein naar het noorden, liederen met een sterk autobiografisch karakter. Shaffy was nieuwsgierig en dat zorgde er ook voor dat hij zich bij de Bhagwan aansloot. Hij is er vaak voor naar India gereisd.

Het is een boek dat zijn leven chronologisch volgt, vol staat met hilarische anekdotes omdat Shaffy een onvoorspelbaar en creatief mens was maar dat ook de andere kant laat zien, zoals actrice Janke Dekker ervoer;

‘Wat mij ongelooflijk trof, was dat hij werd gedreven door pijn en eenzaamheid en van daaruit die enorme drang had om het leven als een zoektocht te zien. Daar kon hij zich enorm in storten, maar hij kon ook aan de zijkant blijven staan, in een hoekje blijven zitten en iedereen observeren, zonder deel te nemen.’

Het heeft mij veel mooie en voor mij nieuwe muziek gebracht, al was het maar omdat ik de Franse chansonnière Frida Boccara nog nooit hoorde met het koor de Mastreechter Staar in Le Soleil Tremble, de vertaalde versie van We zullen doorgaan. Zoekt u het eens op Youtube op.

9c4b623238397ad596749417a67444341587343_v5
Lezers van mijn blog hadden al door dat ik mij de laatste tijd wat bezig houd met het Franse chanson. Dat heeft onvermijdelijk tot gevolg dat er even geen besprekingen komen van vuistdikke romans, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat ik stil zit. Ik lees wel degelijk. Maar ik luister er ook bij. Om precies te zijn, ik heb het integrale oeuvre van chansonnier Georges Brassens beluisterd. Daarbij heb ik het boek De Grote Eik van Gerard Wijnen ernaast gelegd.

De Grote Eik is een dik boek van 420 pagina’s en bevat alle liedteksten van Georges Brassens met een Nederlandse vertaling ernaast van architect Gerard Wijnen (1930-2020). Gedurende 25 jaar heeft Wijnen al het werk van Brassens vertaald en dat heeft hij (naar mijn bescheiden mening) fantastisch gedaan. Helaas is De Grote Eik niet meer in de handel verkrijgbaar en het is ook (nog) niet in mijn bezit, maar op de website gerardwijnen.nl is het boek integraal te raadplegen of als pdf te downloaden.

Waarom wilde ik dit zo graag lezen? Ik had de muziek van Brassens al in huis en kende veel nummers. Ik had enkele teksten ook al eens opgezocht en ik begreep vaak de strekking wel, maar vooral bij Brassens loont het de moeite om de teksten goed te lezen. Ogenschijnlijk zingt hij op steeds identieke wijze; wat afstandelijk, zichzelf begeleidend op gitaar of heel af en toe met een strijkinstrument erbij en dat honderden liedjes lang.

Kijk je echter goed naar de teksten, dan gaat er een wereld open. Brassens schreef heel directe teksten, die vaak niets te raden overlieten en voor de jaren vijftig ging dat aardig tegen de gevestigde orde in. Om maar even zijn chanson Fernande aan te halen, waarin hij laat horen wat al die kerels zoal zongen;

Quand je pense à Fernande,
Je bande, je bande,
Quand j’ pense à Félici’,
Je bande aussi,
Quand j’ pense à Léonore,
Mon Dieu, je bande encore,
Mais quand j’ pense à Lulu,
Là, je ne bande plus.
La bandaison, papa,
Ça n’ se commande pas.

Ik krijg van heel wat wijven
Een stijve, een stijve.
Want als ik denk aan Jaan
Dan gaat ie staan.
En als ik denk aan Jannie,
Geloof me stijver kan niet.
Maar als ik denk aan Nell,
Dan zit-ie ruim in ’t vel.
Want voor mijn toverstaf
Is dan de lol eraf.

U ziet meteen een proeve van de vertaalkunst van Wijnen en hoe hij te werk gaat. De strekking klopt altijd, hij past hier en daar wat namen aan naar het Nederlands, maar volgt de betekenis nauwgezet. Dat is vaak een hele prestatie, zeker als de zinnen heel kort zijn. Plaatsnamen zijn ook vaak in het Nederlands en als Brassens bijvoorbeeld een Franse schrijver noemt lost Wijnen dit zo op in het lied Don Juan;

Gloire au flic qui barrait le passage aux autos
Pour laisser traverser les chats de Léautaud !

Ere zij de klabak die auto’s stil liet staan,
Want zo kreeg Kousbroeks kat in ’t stadsverkeer ruim baan!

Brassens schreef over uiteenlopende personages en maakte er soms hele ballades van. Hoeren, zwervers, dieven, ze krijgen allemaal hun monument, zoals La Messe Au Pendu of de Hoogmis Voor Een Gehangene of het prachtige Stances Á Un Cambrioleur of Strofen Voor Een Inbreker. In het boek Ik droom alleen wat minder stond al dat Brassens het regelmatig over de dood heeft, maar altijd op verhalende en soms ludieke wijze. Het heeft niets afschrikwekkends. Zo schreef hij het prachtige Suplique Pour Être Enterré À La Plage De Sète ofwel Verzoek Om Begraven Te Worden Op Het Strand Van Sète. In Sète, aan de Middelandse Zee, is hij geboren en hij ligt er ook inderdaad begraven;

Mon caveau de famille, hélas ! n’est pas tout neuf.
Vulgairement parlant, il est plein comme un oeuf,
Et, d’ici que quelqu’un n’en sorte,
Il risque de se faire tard en je ne peux
Dire à ces braves gens « Poussez-vous donc un peu ! »
Place aux jeunes en quelque sorte.

’t Familiegraf, helaas, daar kan ik niet meer bij;
Platvloers gezegd: het is er voller dan een ei.
En moet er iemand het loodje leggen,
Komt hij misschien te laat. Ik zie ertegenop
Te zeuren bij die lui: ‘Toe, rot nou toch eens op!’
Geef de jeugd een kans, om zo te zeggen.

Brassens was overtuigd atheïst en de Roomse kliek moet het vaak ontgelden in zijn chansons. Ik zoek even willekeurig op ‘soutane’, het kledingstuk van de geestelijkheid en kom uit bij het chanson La Rose, La Bouteille Et La Poignée De Main of De Roos, De Fles En De Handdruk;

Cette bouteille était tombé’
De la soutane d’un abbé
Sortant de la messe ivre mort.
Une bouteille de vin fin
Millésimé, béni, divin,
Je la recueillis sans remords.

De fles schoof uit de soutane van
Een die laveloos de mis uitkwam…
Wat wil je met zo’n celibaat?
Een fles met heerlijke rode wijn
Van ’n goed jaar, die er best mocht zijn…
Kordaat raapt’ ik haar van de straat…

Zo maar wat voorbeelden van zijn teksten en je kan er avonden mee vullen. Nog even over zijn muziek dan. Ik gaf al aan dat Brassens ogenschijnlijk op steeds dezelfde wijze zijn muziek maakt maar niets is minder waar. Brassens zelf beschouwde zijn muziek als een transportmiddel om zijn teksten op de plaats van bestemming te brengen. Hij vond dat het als filmmuziek beoordeeld mocht worden. Als je goed luistert hoor je talloze loopjes en mooie melodieën en het verveelt mij nooit. Dat geldt inmiddels voor zijn hele oeuvre, dat ik met deze teksten nog vaak zal beluisteren.

cms_visual_1590122.jpg_1619178448000_300x443
Het vervolg op Ik droom alleen wat minder van Ignace Schretlen is dit boek met de titel Voor elk woord een gevoel. Ook dit gaat over chansons maar bevat wat meer informatieve tekst en wat minder liedteksten dan het vorige boek. Het is net als de vorige ook geen dik boek, zo’n 95 pagina’s, maar wees gerust; genoeg te ontdekken.

Hier staat het lied in de samenleving centraal. In het eerste deel van het boek neemt de auteur wat ‘sprongen’ door de Franse geschiedenis vanaf de middeleeuwen tot nu (1980 wordt dan bedoeld) om de ontwikkeling van het chanson toe te lichten.

Vervolgens wordt het repertoire belicht van vijf zangers, te weten Maxime le Forestier, Serge Lama, Yves Simon, Alain Souchon en Yves Duteil. Het derde deel van het boek gaat over de ontwikkeling van het Franstalige lied in Canada. Iets waar ik al helemaal niets van af weet. Ik ben nooit verder gekomen dan het bekende hitje van het vocale duo uit Quebec, Kate & Anna McGarrigle, Complainte Pour Ste-Cathérine.

Die korte geschiedenis in het eerste deel is aardig maar weinig diepgravend. Ik vermaak mij het meest met de liedteksten die als voorbeelden zijn bijgevoegd om zo repertoire te leren kennen. De titel van een hoofdstuk in dit boek luidt Waarom zou je nog zingen? Dan volgt een korte verhandeling over de functie van het lied in de middeleeuwen om een boodschap over te brengen. Maar ik beluister liever het chanson van Leo Ferré met de titel Je chante pour passer le temps. Een opvallende titel voor deze zanger, want als hij iets niet deed was het zingen als tijdverdrijf. Hij stond op de barricades en wilde zijn boodschap verkondigen. Leuk is dan het antwoord van collega-chansonnier Jean Ferrat, die prompt een lied schreef met de titel Je ne chante pas pour passer le temps. In zijn geval waar, want ook hij toonde sociale en maatschappelijke betrokkenheid.

Er is nog een kort hoofdstuk over het chanson, de techniek en de commercie, waarin wij leren dat liedjes kort moesten zijn om op een 78-toerenplaat te passen. Na introductie van de single en elpee bleef dat eigenlijk lang zo, wat je natuurlijk in een lied kan verwerken, zoals François Béranger deed in zijn lied L’Amour Mineral:

Mais qu’ ça fasse pas plus d’trois minutes
A cause des programmes…

Maar het (liedje) moet (vooral) niet langer
dan drie minuten duren
In verband met de (radio-)programma’s…

U heeft zo ook een beeld hoe Schretlen met de liedteksten omgaat. Niet altijd de integrale tekst maar delen uit het lied en met een vrije vertaling die niets om metrum geeft maar wel om toelichting. Het is vaak zeer verhelderend.

Van de vijf besproken chansonniers springen Serge Lama en Yves Duteil er voor mij uit. Van allen heb ik redelijk wat repertoire beluisterd en er zit niets slechts bij, maar ik heb een zwak voor de soms overdreven pathos van Lama en zeker voor de poëzie en woordkunst van Duteil. Die laatste was een zekerheidje, want mijn ouders kochten zijn elpees al en ik ken ze uit mijn hoofd.

Toch deed ik ook over deze zanger nieuwe kennis op, als hij in een interview vertelt over hoe hij componeert;

Ik schrijf mijn teksten altijd vanuit enkele woorden en nooit vanuit een bepaald idee (voor zover die ideeën tenminste losstaan van de woorden). Elke keer, wanneer ik met een bepaald idee voor ogen een liedje wil schrijven, mislukt het…Als ik mijn woorden wil rangschikken naar een bepaald idee, klinkt die tekst niet goed en dat is wel het geval, wanneer zich aan de hand van enkele woorden een bepaald idee ontwikkelt…Dat is misschien het ‘geheim’ van een goed liedje.

Beluister dan eens zijn lied Tisserand (Wever), waarin hij een prachtig verhaal met meerdere lagen vertelt die de auteur dan weer mooi toelicht.

Dan de geschiedenis van het Franstalige lied in Canada. De immigranten daar brachten hun muziek mee en mengden die met andere buitenlandse invloeden als de Duitse accordeon en de Schotse doedelzak. Toen die folklore dreigde te verzanden was er in de dertiger jaren de stormachtige carrière van Mary Travers ofwel ‘Madame Edouard Bolduc’, kortweg ‘La Bolduc’. Zij bracht de volkswijsjes terug en was het eerste idool in Franstalig Canada.

Later kwamen daar drie grootheden bij. Félix Leclerc om te beginnen. Een man met een gitaar, type oude wijze bard met een door de natuur verweerd gezicht. Dan was er Gilles Vigneault. Vurige chansons met een grotere bezetting, waarbij met een orkest vaak een bepaalde spanning wordt opgebouwd. Wel een man uit de natuur, net als Leclerc. De derde is een stadsmens uit Montreal, Robert Charlebois. Hij heeft een heel gevarieerd repertoire met invloeden uit de jazz, blues, disco en ook de klassieke muziek. Bizarre invallen, woordspelletjes en speelse rijmpjes in zijn teksten, maar ook eerlijke verhalen zoals in het prachtige Ordinaire, waarin hij zijn roem mooi relativeert.

Het zijn voor de liefhebber toch beste interessante boekjes die Schretlen heeft geschreven. Er is nog een deel met de titel Alles eindigt met een lied, alleen heb ik die nog niet kunnen vinden. Dat wordt wellicht nog vervolgd. Ik heb aan de delen wel een fascinatie overgehouden voor de zanger Leo Ferré, waarvan ik prachtige muziek heb ontdekt en in wiens oeuvre ik mij eens grondig ga verdiepen.

b841991254ea8c0596968437a77444341587343_v5
Ik droom alleen wat minder van Ignace Schretlen is de titel van een boekje van 80 pagina’s dat gaat over liefde, vriendschap, eenzaamheid, jeugd, ouderdom en dood in het chanson. Geen dikke pil dus en het stamt ook nog eens uit 1978, dus is het dan nog wat? Nou, dat viel mij dus behoorlijk mee, ik ben er maar wat druk mee geweest.

Naast de genoemde thema’s die een eigen hoofdstuk kennen zijn er aparte hoofdstukken voor Jacques Brel en Georges Moustaki en voor de Mei-revolutie van 1968 die van invloed is geweest op verschillende chansons. Verder wordt het voorwoord verzorgd door Leo Janssen, de presentator van ‘’n mondje Frans’, een radioprogramma uit die tijd waarvan Schretlen de samensteller was.

De auteur leidt het boek in waarin hij de keuze voor de thema’s en de twee chansonniers toelicht. Hij geeft aan dat eerder gepubliceerde artikelen en interviews de basis vormen voor het boek. Die staan als langere fragmenten tussen de vele stukken liedtekst in. Die liedteksten zijn vaak fragmenten uit chansons, in het Frans én in het Nederlands weergegeven.

Allereerst Jacques Brel en Georges Moustaki. Zij worden eruit gelicht vanwege hun grote invloed op het chanson. Het is wat surrealistisch om over hen te lezen in de tegenwoordige tijd, want de heren leven nog ten tijde van het schrijven van dit boek. De informatie over Brel voegt weinig toe aan de biografie die ik over hem las, of het moeten de interviewfragmenten zijn, zoals wanneer hem wordt gevraagd of hij het chanson als kunst met een grote K of een kleine K ziet;

‘Het chanson is geen kunst. Het is een heel arm domein omdat je gebonden bent aan allerlei regels. Probeer maar eens in drie strofes en drie refreinen iets neer te zetten over ‘het kind’. Geef mij tien pagina’s en dan zal ik uitleggen hoe ik het ‘kindzijn’ zie. Maar omdat een chanson slechts drie minuten mag duren, moet ik tien pagina’s samenpersen tot één regel of strofe.’

Zijn oplossing is om vaak meerdere chansons over een thema te schrijven, waarin hij naar mijn bescheiden mening wel degelijk kunst met een grote K maakt.

Van Georges Moustaki wist ik niet veel. Hij kwam als kind van Griekse ouders vanuit Egypte naar Parijs. Het was lastig voor hem om aan de bak te komen maar hij kreeg steun van collega’s als Barbara en Serge Reggiani én het feit dat hij het lied Milord voor Edith Piaf componeerde hielp ook.

Over al die thema’s als liefde, eenzaamheid enzovoort is natuurlijk veel te zeggen en te zingen. Schretlen haalt er veel liedteksten bij maar geeft ook aan hoe een thema als liefde zich ontwikkelde in het lied. Waar het in de Middeleeuwen nog om het lichamelijke aspect ging in het lied, sloeg men in de Romantiek door naar de andere kant en werd de platonische liefde juist bezongen. Dat duurde zelfs tot na de Tweede Wereldoorlog, waarna Charles Aznavour met die traditie brak. Hij bracht het realisme terug in de chansons over liefde.

Waar de liefde alom bezongen wordt in het chanson is dat met de vriendschap veel minder het geval. Volgens de auteur gaat 75% van de chansons over liefde en slechts 1% over vriendschap. Toch weet hij wat ongemeen mooie chansons naar voren te brengen, zoals L’Amitié van Herbert Pagani;

Met dit lied besloot de Joodse zanger Herbert Pagani in 1976 zijn optreden in de Bobino in Parijs. Met zijn overredingskracht en een aantal geluidseffecten wist hij zijn jonge publiek laaiend enthousiast te maken.

Het optreden is op Youtube te vinden. Ook wijst de auteur mij op de chansons over vriendschap van Georges Brassens en Georges Moustaki. Les Copains d’Abord van Brassens kende ik, Les Amis De Georges niet en al helemaal niet dat Moustaki in de laatste regel Brassens noemt en Les Copains d’Abord citeert.

Soms wordt er door de auteur wel eens naar een onderwerp toegeschreven, zoals bij het thema eenzaamheid;

Voor artiesten is de eenzaamheid vaak een obsessie. Wanneer het doek is gevallen en het applaus is weggestorven, staan ze alleen.

Vrij cliché, maar vooruit, er volgen weer talloze chansons waar pareltjes bij zitten, zoals La Solitude van Barbara. Ook Leo Ferré bezong de eenzaamheid, maar veel rauwer en realistischer en ook zijn La Solitude is prachtig.

Dan de dood. Daar komen we niet om Georges Brassens en Jacques Brel heen. Er staat een interview in het boek met Brassens waarin hij het over de dood heeft. Bij hem is de dood niet afschrikwekkend, bij Brel juist wel. Huiveringwekkend vond ik het chanson van Serge Lama, Toute Blanche, waarin hij de dood van zijn verloofde bezingt die in 1965 bij een auto-ongeluk om het leven kwam.

Schretlen wijst ons ook op het thema zelfmoord in de chansons. Ook hier een prachtig chanson van Barbara, A Mourir Pour Mourir, of een nog explicieter lied, J’Aimerais Bien Me Suicider van Alice Dona.

Tot slot is er een apart hoodstuk over de Mei-Revolutie van 1968, waarbij een studentenopstand uitmondde in een landelijke staking. Die revolutie inspireerde velen tot een chanson, niet in de laatste plaats de anarchistische zanger Leo Ferré. Hij staat om zijn protestliederen bekend, maar ik was ook onder de indruk van het indringende nummer Paris-Mai van Claude Nougaro.

Geen dik boek dus maar het staat bomvol chansons waarvan velen mij nog onbekend waren, net als een redelijk aantal zangers en zangeressen. Het grappige is dat ik de heren Rob Kemps en Matthijs van Nieuwkerk op oudejaarsavond op televisie zag met een vervolgavond op hun televisieserie Chansons!. Daarin werden zij gewezen op de Nederlander Dick Annegarn, die net als Dave in Frankrijk een succesvolle carrière wist op te bouwen als zanger van het chanson. Annegarn was de heren volstrekt onbekend (en mij ook), maar hij wordt uitgebreid besproken in dit boek, dat blijkbaar niet door de heren Kemps en Van Nieuwkerk is gelezen. Ook het werk van Annegarn is zeer de moeite waard, zoals zijn Maison à Vendre, wat deels in het Nederlands gezongen wordt.

Tot slot de titel van dit boek. Die is ontleend aan een een chanson van Julie Saget, Je Rêve Un Peu Moins. De titel is karakteristiek voor een aantal chansonniers en chansonnières die zich hebben ontwikkeld uit de ‘school’ van Georges Moustaki. Meer bewust van de realiteit en zij dwingen hun publiek tot een actievere opstelling. Moustaki is van een andere wereld, maar net zo interessant wat mij betreft.

De koop van dit boek was een gokje, maar dat pakte prima uit en voor de liefhebbers staan er talloze mooie tips in.