archiveren

Maandelijks archief: april 2021

IMG_8430 (002)
Tot het bittere einde is de titel van de oorlogsdagboeken van de Duits-joodse filoloog en schrijver Victor Klemperer. Dit eerste deel gaat over de jaren 1933-1941 en het beschrijft hoe de wereld in  Duitsland geleidelijk aan veranderde voor met name de joodse bevolking.

Als hij begint te schrijven heeft hij een aanstelling als professor Romanistiek aan de Hogeschool in Dresden. Hij is getrouwd met Eva, een niet-joodse vrouw. Ze zijn bezig om fondsen te vinden om een huisje te laten bouwen net buiten Dresden, maar het is lastig om dat voor elkaar te krijgen; gebrek aan financiën zal als een rode draad door het boek heen lopen.

Hitler is al aan de macht en joden hebben het moeilijk. Klemperer ergert zich aan het gedrag van velen van hen, die de gettovorming blijkbaar accepteren als het nieuwe normaal. Toch is hij verderop in het verhaal ook niet helemaal vrij van dergelijk gedrag; hij moet zich wel degelijk neerleggen bij sommige, grievende, maatregelen.

De gezondheid speelt hen beiden parten. Klemperer heeft regelmatig last van zijn hart en Eva leidt aan ontstekingen in de mond en aan haar ogen. Uiteindelijk weten ze hun huis te realiseren en gaat Klemperer ook autorijlessen volgen en haalt zijn rijbewijs. In zijn werk ondervindt hij steeds meer beperkingen die worden opgelegd. Ze denken wel aan emigreren maar verwerpen het eigenlijk als optie; er is geen werk voor geesteswetenschappers in het buitenland en zijn Engels is te slecht.

Het sluipt er allemaal in. Als jood krijgt hij een leeszaalverbod in de bibliotheek. Vanuit de gemeente volgt de ene na de andere pesterij wat betreft zijn huis, zoals toen er iemand in zijn tuin verscheen;

Toen verscheen om acht uur de gemeentetuinman: controle of de tuin gedaan was. Ik liet hem zien dat alles gesnoeid was; hij trok iets uit de grond: ‘Dit is nog onkruid, en dit, en dit. Dat moet ik melden, ze sturen arbeiders naar u toe, u bent gedwongen ze te laten werken.’…Ik: ‘Wat wilt u eigenlijk van me?’ – ‘De tuin moet voor een paar honderd mark door deskundige tuinlieden worden opgeknapt.’

Er volgt een legitimatiekaart voor joden en er komen huiszoekingen. Een sabel, aandenken uit de Eerste Wereldoorlog, is reden voor arrestatie maar Klemperer komt snel vrij. Grote gebeurtenissen als de Kristallnacht worden wel genoemd, maar de belevenissen dicht bij huis vormen het verhaal.

Het wordt serieuzer als zijn rijbewijs wordt ingenomen en als ze zelfs hun huis uit moeten. Ze worden ondergebracht in een jodenhuis in Dresden. Er komt een verbod voor joden om na acht uur buiten te zijn en Klemperer is gedwongen zijn bibliotheek te ontmantelen; hij kan niet alles meenemen.

Inmiddels is het offensief tegen Polen al in volle gang en is Hitler een aanval begonnen op Nederland en België. Het wordt steeds lastiger om aan voedsel en om aan kleren te komen;

Mevrouw Voß smeedt een plan om mij een pak van Moral te bezorgen. Maar die man was veel smaller dan ik. Kousen van de gesneuvelde Haeselbarth, misschien een pak van de zelfmoordenaar Moral – joodse kleren in het 3e Rijk.

Engeland is inmiddels ook betrokken in de oorlog en ze horen de vliegtuigen op weg naar Berlijn. Ook in Dresden gaat het luchtalarm af maar vooralsnog gebeurt er niets. De beperkingen gaan gewoon door. De telefoon wordt ook verboden voor joden en uiteindelijk volgt de ultieme vernedering, een gele ster ter herkenning. Het is al bekend dat er veel mensen gedeporteerd worden en het is leven bij de dag; iedere dag kan het zover zijn. Klemperer vergeet een keer het raam te verduisteren en dat komt hem op een week gevangenisstraf te staan.

Het sterke van dit boek vind ik dat door zijn manier van beschrijven het heel duidelijk wordt hoe het is om als jood te leven in een maatschappij waarin de vrijheden steeds meer aan banden worden gelegd. We horen wat er op het grote politieke toneel gebeurt, maar Klemperer brengt alles meteen terug tot zijn eigen wereld en de impact die alles op het dagelijks leven heeft. Van hem, maar ook van zijn niet-joodse kennissen. Dat wordt afgewisseld met zaken als rijlessen, huishouden, boodschappen; al die dingen die wij ook kennen, maar die voor hem steeds lastiger worden. Dus hij en zijn vrouw moeten daar mee om zien te gaan, maar hij schetst ook een samenleving die steeds meer verandert en dat wordt misschien een beetje duidelijk in wat hij hoort van een oudere arbeider;

‘Zeg kameraad, ken jij een zekere Hersschmann? – Nee? Dat is ook een jood, een conciërge, net als ik – ik wilde je alleen maar zeggen: maak je niet druk over die ster, we zijn allemaal mensen, en ik ken ook goede joden.’

Deel 2 van zijn dagboeken moet ik nog lezen, over de jaren 1942-1945 en het zal er niet beter op worden. Het lijkt me wel een belangrijk en zeker goed geschreven document.

Vertaling; W. Hansen

9024573343.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Omdat de boog niet altijd gespannen kan zijn had ik zin in een ontspannende thriller en ik had goede verhalen gehoord over HEX van Thomas Olde Heuvelt. Als zelfs thriller-koning Stephen King roept dat het briljant en volstrekt origineel is dan moet het wat zijn, toch? En het is me zeker wat, ik heb mij prima vermaakt met dit griezelverhaal en nog nooit zoiets gelezen, hoewel ik zeker geen kenner ben op dit gebied.

Het is leuk wonen in het Gelderse dorpje Beek. Zo leuk, dat er wel eens mensen uit de Randstad hun toevlucht zoeken tot de rust en ruimte die deze omgeving biedt. Het is alleen vreemd dat men alle mogelijke moeite doet om die mensen te weren. Niemand wil nieuwe bewoners in Beek.

Dat komt door Katharina, de Wylerheks. Het is een vrouw uit de zeventiende eeuw met dichtgenaaide mond en ogen. Ze loopt stil door de straten, dringt huizen binnen en kan nachtenlang in iemands slaapkamer staan. Mensen zijn er aan gewend, zoals wanneer ze ineens in het huis van Stefan, Jolanda en hun zoons Timo en Max verschijnt;

In de hoek tussen de bank en de haard…stond ze inderdaad: een kleine, gedrongen vrouw, broodmager en roerloos. Ze zag eruit als iets wat niet paste in het heldergele namiddaglicht: donker, vuil, iets van de nacht. Jolanda had een oude vaatdoek over haar hoofd gehangen zodat je haar gezicht niet kon zien.

Dat klinkt grappig maar dat is het niet. De heks bepaalt namelijk het doen en laten van de dorpelingen. Ze kunnen niet lang wegblijven uit hun dorp, dat heeft desastreuze gevolgen. Ze mogen met niemand buiten het dorp over de heks praten en alles is daar op ingericht. De AIVD heeft een speciaal team in Beek geïnstalleerd om alle internetverkeer te monitoren, zodat er maar niets over haar naar buiten gaat. Voor de dorpelingen is er een HEXapp voor de mobiele telefoon, zodat men weet waar ze op dit moment is. Er hangen overal camera’s om haar in de gaten te houden, maar ook om buitenstaanders die natuurlijk wel in Beek komen niet met haar te confronteren. Het zit ingenieus in elkaar allemaal.

Maar…natuurlijk werkt het zo niet. De kinderen van het dorp zijn slim en hebben manieren om toch ongezien op het internet te komen en ze zijn ook wel een beetje klaar met die beperkingen. Ze slaan aan het experimenteren, tegen alle voorschriften in. Een zonnebril op haar gezicht zetten is één ding, maar als ene Jelmer besluit om de kleding van de heks kapot te snijden en vervolgens Katharina ook te steken en zelfs een hond op haar los te laten, dan gebeuren er dingen die je niet wil meemaken.

De heks heeft het vermogen om ineens te verdwijnen en in ongeschonden staat weer op te duiken. Aanvankelijk lijkt de rust weergekeerd. Dat mocht ook wel na een paar op hol geslagen paarden door het huis en bloedslierten in de rivier. De moeder van Jelmer probeert een wit voetje te halen bij Katharina en zoekt haar op in het bos. Of dat een goed idee is…lees het vooral zelf.

Wat Olde Heuvelt prima doet is de spanning opbouwen. Er zitten best een aantal cliffhangers in het verhaal, maar die zorgen ervoor dat ik echt wel door wil lezen;

Hij snelt de trap af, naar wat de laatste en meest choquerende reportage uit zijn loopbaan als journalist zal worden.

De vorige keer…hadden de dorpelingen hem vergeven dat hij voor zijn idealen was opgekomen. Dit keer zouden ze dat niet doen. De collectieve waanzin was te ver gevorderd, de meltdown was onomkeerbaar.

Maar niets was goed, niets kon ooit nog goed zijn, want het zou de laatste keer zijn dat ze elkaar vasthielden…

Even lijkt de heks haar patroon weer op te pakken van haar rustige verschijningen overal, tot haar weer iets wordt aangedaan. Langzaam blijkt het dorp te vervallen tot middeleeuwse praktijken. Katharina is daarvan het boosaardige middelpunt, zo lijkt het althans. Misschien ligt het allemaal toch wat anders. Het werkt allemaal wel toe naar een mooie climax. Het einde? Ik zeg er maar niets over maar er schijnen nog steeds mensen in Beek te wonen.

 

9403199709.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Ik was zeer te spreken over het debuut van de jonge dichter Yahya Hassan. Rauwe, eerlijke verhalen in kapitalen opgetekend, over zijn leven en jeugd in een Palestijns vluchtelingenkamp. Over het opgroeien in een achterstandswijk in het Deense Aarhus, over de criminaliteit en drugswereld en de internaten waarin hij terecht kwam.

In zijn tweede en laatste bundel, Gedichten 2, is die magie voor mij toch een beetje uitgewerkt. Het is zijn laatste bundel omdat Hassan op 29 april 2020 overleed, 24 jaar jong. Deze bundel gaat verder waar deel 1 ophield en gaat over zijn succes als dichter, maar ook over de politiebeveiliging, over achtervolgingen en vechtpartijen, over zijn tijd in de gevangenis en zijn opname in een kliniek.

Hij kon zijn oude leven niet opgeven maar bleef wel dichten en deze bundel verscheen eind 2019. Ook deze gedichten staan allemaal in hoofdletters en zijn rauw en onverbloemd, maar ik had meer gevoel bij zijn debuutbundel. Eerlijk gezegd vond ik dit meer van hetzelfde.

Dat neemt niet weg dat er wel mooie passages instaan. Als u nog even kijkt naar de video bij mijn vorige bespreking en zijn monotone voordracht voor de geest haalt, dan werkt dit het beste in zijn langere gedichten. Maar ook in de kortere werken zitten mooie stukken, zoals in het gedicht GEVANGENISSLEUR;

ALS ZE ZEGGEN DAT IK BEZOEK HEB
ZEG IK DAT IK MIJN VISITE NIET KAN ONTVANGEN
ALS ZE ZEGGEN DAT MIJN VISITE OP MIJ WACHT IN DE BEZOEKRUIMTE
ZEG IK DAT IK NIEMAND HEB UITGENODIGD
ALS ZE ZEGGEN DAT IK POST HEB GEKREGEN
ZEG IK DAT IK VOOR DAT SOORT DINGEN EEN SECRETARESSE HEB

En dat gaat zo nog even door. Hij beschijft hoe hij zijn tijd door komt in de gevangenis en het een beetje draaglijk houdt voor zichzelf. Ook in deze bundel is hij ongenadig hard voor de Islam, wat leidde tot persoonsbeveiliging. Dat beschrijft hij onder meer in het hoofdstuk KNUFFELALLOCHTOON;

IK FLANEER DOOR EUROPA
MET EEN DICHTBUNDEL IN MIJN BINNENZAK
LIJFWACHTEN CORRIGEREN MIJ EN LAVEREN MIJ
DIE ARME MANNEN HEBBEN HET BETER IN MIJN LEVEN
DAN IKZELF
ZE WEKKEN MIJ MET EEN POLITIEPENNING
ALS IK TE LANG SLAAP
EN BEGELEIDEN MIJ ALS DE KONINGIN
EN MOPPEREN ALS IK JOINTJES ROOK

Uiteindelijk kon Hassan waarschijnlijk het leven niet aan. Hij bleef verwikkeld in vechtpartijen, werd uiteindelijk opgenomen en stierf op jonge leeftijd. Wat overblijft zijn de twee bundels, waarin hij het nog één keer heeft kunnen uitschreeuwen;

RECENT HEB IK EEN KWADE LACH GEJAMMERGRIJNSD
EN IETS UITGESCHREEUWD
IN EN UIT GEVANGENISSEN EN GEKKENHUIZEN
RECENTELIJK BEN IK GEK GEWEEST
HEB IK EN PLEIN PUBLIC RONDGEREND
IN EEN KOGELVRIJ VEST EN EEN ROZE G-STRING
EN MENSEN MET TWEE WAPENS GESLAGEN
IN SOLIDARITEIT MET PUSSY RIOT
BITCH I’M TIRED

Vertaling; Lammie Post-oostenbrink

 

c1a4a2d609d7c60593168495551444341587343_v5
Vallende ouders is deel 1 van de cyclus De tandeloze tijd van A.F.Th. van der Heijden. Het is het verhaal van Albert Egberts jr., dat wordt verteld in zo’n 470 pagina’s. We hebben het over de jaren zeventig en meer specifiek over het studentenleven in Nijmegen, waar Albert filosofie studeert.

Het begint al met een hilarische inbraak waarbij Albert en zijn vriend Thjum de sandalen stelen van de heilige Canisius. Thjum heeft een hekel gekregen aan de Orde der Jezuïeten waar hij intern heeft gezeten en wil zo wraak nemen. Dat de roof compleet onopgemerkt blijft komt Thjum’s humeur niet ten goede. Dan lijkt er zich een chronologisch verhaal te ontvouwen, maar niets is minder waar. Albert vertelt het verhaal, maar springt constant terug naar het verleden om herinneringen op te halen.

Aan zijn impotente periode bijvoorbeeld en zijn vakantie in Spanje. Daar blijkt hij genezen van zijn impotentie, wat bijna leidt tot de verkrachting van een meisje. Hij wordt op de trein uit Spanje gezet en komt daar de Joegoslavische Leentge tegen. Zij haalt Albert over om te gaan trouwen zodat ze in Nederland terecht kan en zal hem in Nederland ook periodiek bezoeken tot blijkt dat de trouwerij er niet van gaat komen. Dat ze verslaafd is aan morfine en zijn kind is verloren draagt ook niet bij aan hun geluk.

U leest, er is nu al veel gebeurd en dat is in het boek ook zo. Eigenlijk gebeurt er in het hoofdverhaal niet zo veel, in de flashbacks wordt er alle kanten uitgewaaierd. Dat heeft ook te maken met een belangrijk thema in het boek; het leven in de breedte te rekken. Dat wil zeggen dat je de voortgang van het leven niet kan beïnvloeden, maar dat je wel in de ‘breedte’ kan leven, dus zoveel mogelijk herinneringen tegelijk op te roepen. Dat is precies wat Albert doet.

Een groot feest zorgt ervoor dat Albert en Thjum door de vader van de laatste uit hun huis worden gezet dat hij hun ter beschikking had gesteld. Er zijn plannen om naar Amsterdam te gaan, maar Albert regelt een gele Ford Transit en gaat op zoek naar onderdak. Het is een prachtig verhaal;

Alles heeft zijn bestemming. Sommige dingen zoeken het met veel inspanning bovenop, andere geven zich willoos over aan de elementen en aan de wetten van de zwaartekracht. Het verhuisbusje rolde naar de rotonde van het Keizer Karelplein zoals het dopje van een tube tandpasta naar het diepste punt van de wasbak, waar het rond het roostertje van de afvoer blijft cirkelen.

Onderdak bij zijn vriend Flix Boezaardt lukt niet en hij eindigt bij zijn ouders in Geldrop. Daar gaan Albert’s herinneringen onder meer terug naar zijn oom, Egbert Egberts. Die heeft een soort van relatie gehad met Albert’s moeder, waardoor hij zelfs twijfelt of Albert senior zijn vader wel is. Ook wordt er gesuggereerd dat Albert junior’s vroegere liefde, Milli Händel, door alle escapades een wat directer familielid is dan menigeen denkt. Verwikkelingen genoeg.

Die worden afgewisseld met mooie overpeinzingen over bijvoorbeeld het riviertje De Dommel, het riviertje dat niet stroomt;

Voor een kind is er geen treuriger spelletje denkbaar dan hier over de reling in het water spugen. Ik heb het vaak genoeg gedaan vroeger, waarschijnlijk alleen om mezelf te kwellen. Die speekselklodder blijft liggen waar hij neerkomt…te zwaar om door de rivier verder gedragen te worden. Maar dat geldt ook voor de strootjes en de veertjes: ze blijven liggen…als op ijs. Je druppel spuug produceert de mooiste concentrische cirkels, die zelfs niet door de geringste stroom vervormd worden.

Een stukje onthaasting tot we weer in de maalstroom worden opgenomen van Albert’s gedachten. Over het chronisch alcoholisme in zijn familie bijvoorbeeld. Hijzelf leeft van kroeg naar kroeg en van kater naar kater, maar zijn vader was niet anders. We lezen over Albert’s geboorte terwijl zijn vader naast zijn bevallende vrouw zijn roes lag uit te slapen. Over het ongeluk waarbij de familie, door dronkenschap van vader in de berm belandt en gewond raakt. Dat verklaart ook meteen de titel. Vallende ouders mag zeer letterlijk genomen worden met dit ongeluk waar vader erg gehavend uit komt of bij de val die moeder maakt na een maagbloeding maar de ouders vallen ook figuurlijk behoorlijk van hun voetstuk.

Het is een prima geschreven verhaal met mooi en soms humorvol taalgebruik. Natuurlijk is het prettig gedateerd want het speelt in de jaren zeventig dus is het grappig om over een nieuwbouwwijk uit de jaren zestig te lezen. Er zitten talloze verhalen in wat het ook een rijk boek maakt. Dat boeken onvermoede verbanden met elkaar kunnen aangaan is bekend, maar het is leuk om de verbinding te maken met het vorige boek dat ik las en wat hier werkelijk niets mee te maken heeft, maar waar ik hier toch weer Halewijn en Marsman in tegenkom.

1ff5c80ec83e286596f587a7741444341587343_v5
Willem Pijper, Halewijn en Zeist van Arthur van Dijk en Wim Jansen is een wat curieus boekje. Het is uitgegeven door de Vereniging van Eigenaren (VvE) van het appartementencomplex met de naam Halewijn in Zeist. Arthur van Dijk is muziekhistoricus, was bestuurslid van de Willem Pijper Stichting, bezorgde een aantal boeken over deze Nederlandse componist en werkt momenteel aan een biografie over hem. Wim Jansen is bewoner van het appartementencomplex Halewijn en secretaris van de VvE en is bezig om de bekendheid van Willem Pijper en diens geboortehuis te vergroten.

Want dat geboortehuis, daar gaat het om in dit boekje van 125 pagina’s. Dat staat dus in Zeist en het boekje opent met een beschrijving van Zeist rond het jaar 1900. Eerst nog even een stapje terug, met de vroegst bekende Pijper die zich rond 1725 in Zeist vestigde. Dat was ene Justus Hendrikus Pijper, geboren in Nassau Dillenburg als Justus Heinrich Pfeiffer. Dan zitten we al snel rond 1900 waar we de namen voorgeschoteld krijgen van alle buitenplaatsen van vermogende stadsbewoners die er in en rond Zeist werden gebouwd. Er is een gelaagdheid in de bevolking en de creatieve jeugd van Zeist, waaronder Willem Pijper en Willem Marsman, zouden zich behoorlijk verzetten tegen het ‘verstikkend burgerdom’.

De grootouders van de componist, Willem Pijper en Neeltje van Ee, waren weesvader en -moeder van het Protestantse Weeshuis aan de Slotlaan. Willem wist van een douarière een stuk grond te kopen, waar hij een woonhuis en winkel liet bouwen aan de Hoogeweg. Zijn zoon, de vader van de componist, bestierde daar later een winkel ‘in behangselpapier, karpetten, tafelkleeden, meubelstoffen, vloerzeil, cocos- en wollenmatten, fantasiemeubelen en alles tot dit vak behoorende.

Het tweede deel van het boekje gaat over de componist zelf en zijn jeugd in Zeist. Er was thuis aandacht voor muziek en Pijper bleek al snel muzikaal begaafd. Hij kreeg pianoles en zou later zelf ook pianoleraar worden. Hij groeit samen met Willem Marsman en hoewel er een leeftijdsverschil was hadden ze contact. Pijper wordt naast uitvoerend musicus ook componist en muziekcriticus en nam daarbij geen blad voor de mond, ook niet als het een met Marsman goed bevriende collega-criticus was, zoals Constant van Wessem;

‘Van Wessem, als muziekcriticus, werkt op de darmen mijns geestes als een Spaanse peper in een paardeanus. Je zult toch ’s een Vrijere Bladen moeten oprichten waarin ik hem wèl mag voorsnijden. En als ’t daarin ook nog niet gaat – er is, in trouwe, een god voor kinderen en beschonkenen – dan maar eens Vrijste Bladen. Als je ‘m spreekt, doe hem dan s.v.p. de complimenten en bid in naam van Santa Caecilia de muziek verder te bezwijgen tot hij weet wat mandolines en gitaren zijn.’

Pijper trouwt met Annie Werker en dat was het moment dat hij het ouderlijk huis aan de 2e Hogeweg zou verlaten om naar Bilthoven te verhuizen. Maar die 2e Hogerweg, daar draait het om en daar gaat het laatste deel van het boekje over.

Er wordt uitgebreid beschreven hoe het pand in eerste instantie is gebouwd. Waarschijnlijk door familieleden waarin aannemers, metselaars en timmermannen vertegenwoordigd waren. Er is goed onderzoek gedaan want u kunt lezen wanneer het pand in welke handen is overgegaan voor welk bedrag en wie er wat heeft vertimmerd door de jaren heen. Uiteindelijk staat het leeg en bezingt stadsdichter Kees van Domselaar het voortschrijdend verval;

In dit huis moet hij het ooit hebben gehoord
het begin van zijn symphonie in d
het was zomer, de ramen open
en een geur van kruiden hing
langs het geheime pad

Uiteindelijk blijkt alles in handen te komen van Stichting Latei en wordt de Vlaamse architect Jo Crepain in de arm genomen om er een appartementencomplex van te maken, aanvankelijk onder de naam ‘Pijperhuis’. De grote ronde vorm is geïnspireerd op een ontwerptekening van architect Van Straalen uit 1909 en op de opera van Lyon. Crepain bouwde met

‘…wat Aldo van Eijck als Tweelingfenomenen had aangeprezen. Tegenpolen. Als enerzijds een burcht en anderzijds een serre. Tegelijk uitnodigend en introvert. Extravert en afwerend. Luid en teruggetrokken. Baldadig en stil. Open en gesloten. Donker en licht…Met enerzijds hoge, zonovergoten ruimtes waar men diep genoeg kan inademen om de wereld te veroveren, en anderzijds lage, kleine, donkere hoekjes waar men zich op intrieste momenten verschuilen kan.’

Kom daar maar eens om op Funda. Het complex kreeg uiteindelijk de naam ‘Halewijn’, naar de enige voltooide opera van Willem Pijper. Al met al een informatief en apart boekje, dat ik als liefhebber van zijn muziek toch erg graag wilde hebben. Er staat veel fotomateriaal in en wilt u weten wat er van het appartementencomplex is geworden, dan kunt u dat hieronder zien. Ondertussen kijk ik uit naar de biografie van Willem Pijper.

051_720x480

62f1baa5bcddd89597a41695551444341587343_v5
Als je wat wil lezen van de grote cyclus De Tandeloze Tijd van A.F.Th. van der Heijden, is het wellicht handig om met de proloog te beginnen, De slag om de Blauwbrug. Hierin maken we kennis met de hoofdpersoon Albert Egberts. Ook in de in deze cyclus belangrijke personages Flix Boezaardt en Thjum Schwantje komen al voorbij (samen vormen de eerste letters van de voornamen de initialen van de schrijver).

Het is een boekje van 121 pagina’s en we bevinden ons in Amsterdam op 30 april 1980. Het is de verjaardag van Albert, het is Koninginnedag én de dag van de abdicatie van Juliana. In de vroege morgen zwerft de verslaafde Albert nog over straat met een pijnlijke schouder. Hij is gebeten door een hond die hij aantrof op de achterbank van een auto toen hij daar inbrak om zijn verslaving te kunnen bekostigen. Daarvoor gebruikt hij een schaar en dan valt meteen op dat Van der Heijden nogal eens wat zijpaadjes bewandelt. Geen idee of dit model staat voor zijn schrijfstijl, dit is het eerste boek dat ik lees van hem. Maar die schaar dus. Dat is voor Albert een stuk gereedschap maar de auteur gaat er mee aan de haal;

De scharen uit Napels zijn ouwe, gammele krengen vol steenhard aangekoekt vuil, waar nog de kiemen van de cholera-epidemie van 1884 als microscopische fossielen in vastgeroest zitten (En, wie weet, zelfs die van de epidemie van 1836 – zo oud zijn ze.)

Ik heb het even voor u opgezocht, er waren inderdaad cholera-epidemieën in genoemde jaren. Albert’s gedachten schieten alle kanten op en er zijn flashbacks naar het verleden. Hij wacht in de vroege morgen op een taxi en laat zich uiteindelijk naar een ziekenhuis brengen waar een oude vriendin van hem, Susan (Sux) Cox, uit de nachtdienst komt. De woordgrappen zijn voor rekening van de auteur, dat begrijpt u.

Het is geen vrolijke ontmoeting, want Albert eindigt het gesprek met een mep die hij Sux verkoopt, vanwege een rekenfout met schrikkeljaren die zij ooit heeft gemaakt. Ik vond het een wat aparte wending in het verhaal.

Zoals wellicht bekend verliep genoemde Koninginnedag niet bepaald rustig en Albert hoort ook rumoer als hij weer op straat loopt. Hij gaat kijken en belandt in een demonstratie die uitloopt op een gevecht op de Blauwbrug. U weet wel, die monumentale brug die het Waterloopplein met de Amstelstraat verbindt. Dat gevecht wordt door de demonstranten met de Mobiele Eenheid gevoerd en Albert laat zich meeslepen. Hij pakt een steen en als er een helikopter verschijnt is hij in de verleiding om die steen er tegenaan te gooien, zijn eigen mogelijkheden ietwat overschattend wellicht;

Van de helikopter was het dubbele portier, met de achtpuntige rijkspolitiester, opzij geschoven. Achter de bestuurder met koptelefoon en microfoon zat een cameraman, die zijn lens op me richtte, gereed om mijn daad vast te leggen. Ik kon hem zijn eigen dood laten filmen.

Dat klinkt redelijk dramatisch en leest u vooral zelf hoe dit afloopt. Albert komt er niet helemaal zonder kleerscheuren vanaf en ziet vanuit een café uiteindelijk dat de politie zich moet terugtrekken. Het verhaal eindigt op een tijdstip zo’n drie maanden na deze dag, waarop Albert beseft dat hij wil stoppen met de heroïne. De trigger om te stoppen ligt hem in zijn weerzin tegen het feit dat voor zijn verslaving er baby’s zijn gedood en volgestopt werden met zakjes heroïne om het spul het land in te smokkelen. De laatste regel is voor zijn gereedschap, de schaar.

Het is dus mijn eerste kennismaking met A.F.Th. van der Heijden en dit was een prima leesbaar verhaal, maar ik weet dat de vervolgdelen een stuk dikker zijn. Ik ben benieuwd of hij mijn aandacht weet vast te houden; ik laat het u weten.

f.eu1.jwwb.nl_public_y_r_p_temp-bqxkcsckxpmnicbzkicb_y0h6gu_Onzepublicaties-01-01-1
De bibliomaan van Charles Nodier is de eerste publicatie van Stichting Desiderata. Een stichting die, naar eigen zeggen, gepresenteerd wordt als een open inrichting voor boekverdwaasden en die zich ongeremd overgeeft aan bibliofiele neigingen. Ik kon niet anders dan lid van die club worden… Een publicatie van Nodier’s ‘De bibliomaan’ is een mooie eerste stap van de stichting; dat er maar velen mogen volgen.

Dit boek is meer dan een vertaald verhaal van Nodier. Bart van Loo schrijft een voorwoord, Ed Schilders schrijft een essay dat ‘Een bibliomaan van stand’ heet en Peter IJsenbrant geeft nog een biografische schets van Charles Nodier, die naast schrijver ook bibliothecaris was.

Het kan bijna niet anders dan dat dit een zeer verzorgde, gebonden uitgave is met dubbel leeslint en met prachtige illustraties, waarvan u hier een voorbeeld kunt zien. Er zit zelfs een Elzevierometer in. Een wat? Daar kom ik nog op terug.

Wat is nu een bibliomaan? Er is namelijk een verschil tussen een bibliomaan en een bibliofiel. Nodier heeft dit zelf wel eens op humorvolle wijze uitgewerkt;

De bibliofiel is een verzamelaar met smaak en intelligentie en de bibliomaan is feitelijk een persoon met antipathie jegens het boek…De bibliofiel weet boeken te selecteren, de bibliomaan stapelt ze op. De bibliofiel bekijkt de boeken met aandacht en de bibliomaan bekijkt de boeken met een meetlat in de hand.

Voilà, nu heeft u een beeld. Kwaliteit versus boeken per strekkende meter. De hoofdpersoon van Nodier’s verhaal is Théodore. Hij schuimt de kades van de Seine af, op zoek naar bijzondere uitgaven. Dat doet hij bij de ‘bouquinistes’, de verkopers die in Parijs nog steeds uit houten kisten hun boeken verkopen. Als blijkt dat hij een boekenveiling heeft gemist, is dat een ramp;

‘Ach hemel! Mijn beste Théodore,’ zei de eerzame heer Silvestre, ‘u hebt zich een dag vergist. De laatste veiling vond gisteren plaats. De boeken die u hier ziet, zijn al verkocht en wachten op de kruiers.’ Théodore wankelde en verbleekte. Zijn gezicht kreeg de kleur van ietwat versleten citroenmarokijn.

In die verkochte partij ziet hij een boek dat hij opmeet met zijn, jawel, Elzevierometer. Een meetinstrument waarmee hij de prijs en intrinsieke waarde van zijn boeken bepaalt. Het begrip komt van de kleine Elzevieruitgaven waarbij het ging om de manier waarop die boekjes gebonden waren en de mate waarin zij afgesneden waren. Hoe breder de marges om het tekstblok, hoe waardevoller de exemplaren waren. Meten is dus weten, maar dat kan zo maar slecht uitpakken;

‘U ziet nu,’ zei hij tegen mij,’ de ongelukkigste aller mensen! Dat boek is de Vergilius van 1676, op grootformaat papier, waarvan ik dacht het reuzenexemplaar te bezitten, en het overtreft het mijne met een derde linie. Kwaadwilllige of vooringenomen geesten zouden er zelfs een halve linie in kunnen zien. Een derde linie, mijn God!’

Hij vervalt in koortsen en die derde linie wordt zijn mantra tot aan zijn dood. Een mooi verhaal met romantische trekken en dat is Charles Nodier ten voeten uit. Hij wordt gezien als de vader van de Romantiek in Frankrijk. Hij heeft veel geschreven op allerlei denkbare terreinen en werd uiteindelijk aangesteld als bibliothecaris in de Bibliothèque de l’Arsenal. Daar hield hij ook salon waar veel jongere schrijvers hun opwachting maakten. Dat waren niet de minsten; Victor Hugo, Alexandre Dumas, Honoré de Balzac, Prosper Merimée en nog zo wat van die generatie. Nodier zou zelfs toegelaten worden tot de prestigieuze Académie Française.

Het verhaal van De bibliomaan vertoont aardig wat autobiografische trekjes. Ook bestaande personen worden genoemd, zoals de beroemde bibliomaan Antoine Boulard. Over hem zou Nodier in een apart essay nog meer publiceren. Deze Parijse oud-notaris zou naar verluidt zo’n 600.000 banden hebben bezeten, verdeeld over zes huizen. Ed Schilders gaat er in zijn essay ook nader op in en zoekt uit waar deze Boulard overal opduikt. Hij vindt zelfs een bericht uit de Java-bode van 1883 met een ‘eigenzinnig portretje’ van Boulard, die een ‘archi-millionair’ wordt genoemd;

…die zich geheel wijdde aan de letterkunde. Hij kocht wat los en vast was. Hij was de vreugde van de boekenjoden, die langs den kaaimuur van de Seine hun waren uitstalden. (…) Zijn huis was vol van den kelder tot aan den zolder. De politie moest zich er mede bemoeien, daar men bevreesd was dat de zolders hun vracht niet zouden kunnen dragen.

Al met al is dit een zeer mooi verzorgde uitgave voor iedere boekenliefhebber (niet per se bibliofiel of bibliomaan zijnde) met een vertaald verhaal, een essay waarin ingegaan wordt op bibliomanie en bibliofilie, een biografische schets van Charles Nodier, een uitgebreid notenapparaat met veel informatie én met als mooi curiosum die Elzevierometer. Waarvan overigens het bestaan überhaupt onzeker is omdat er geen één exemplaar is overgeleverd. Dat vind ik eigenlijk het mooiste verhaal.

Vertaling; Martin Hulseboom

514b6fae39feccf59314a615367444341587343_v5
Soms vraag ik mij wel eens af waarom ik bepaalde boeken wil lezen. Dat was het geval met Mijn leven van Bill Clinton. Een baksteen van 1071 pagina’s over een president waarvan de ambtsperiode toch al weer twintig jaar achter ons ligt. Maar goed, hij was aangeschaft en ik heb meer boeken over wereldleiders in de kast staan, dus aan de slag.

Dat viel me eigenlijk niet tegen, ik heb het met plezier gelezen. Natuurlijk is het in het begin even doorbijten, want we gaan echt terug naar zijn vroegste jeugd en het duurt nu eenmaal even voordat hij president is. Zijn vader heeft Bill nooit gekend (hij heet ook helemaal geen Bill) en zijn stiefvader was niet de makkelijkste; die heeft wel eens een kogel richting Bill en zijn moeder afgevuurd. Hij studeert in Oxford en weet zijn militaire dienst te ontlopen, wat wel een ding is als iedereen het over de Vietnam-oorlog heeft.

Als hij procureur-generaal is start hij zijn campagne voor het gouverneurschap van Arkansas en die post zou hij in totaal drie termijnen lang bekleden. Het lezen over deze periode is een beetje dubbel. Het is wel fascinerend om te lezen hoe het werkt om te komen tot een uiteindelijke kandidaatstelling voor het presidentschap, maar de perikelen rondom de kentekenbelasting in Arkansas zijn een stuk minder rock-‘n-roll. Gelukkig staan er genoeg anekdotes in, zoals het bizarre incident met een kernkop (monteur laat een moersleutel twintig meter vallen, die stuitert tegen een raket waardoor er een lek in de brandstoftank komt, die een explosie veroorzaakt waardoor de raket vernietigd wordt en de kernkop een wei ingeslingerd wordt).

Uiteindelijk krijgt Clinton een telefoontje dat hem triggert zich kandidaat te stellen voor het presidentschap. Dat toont meteen aan hoe het er aan toe gaat in de politiek en waarom het toch interessant is om zo’n boek te lezen. Dat telefoontje kwam van Roger Porter, een official van het Witte Huis;

Ik had, met een goede staat van dienst op het terrein van economische ontwikkeling, onderwijs en misdaad…werkelijk een kans. En als ik kandidaat zou zijn, zou hij me dus persoonlijk kapot moeten maken. ‘Zo gaat het nu eenmaal in Washington,’ zei hij. ‘De pers moet bij iedere verkiezing iemand hebben waar ze hun tanden in kunnen zetten, en we zijn van plan hun jou te geven.’…’We zullen betalen wat we moeten betalen om wie dan ook zo ver te krijgen dat hij zegt wat nodig is om je uit te schakelen. En we zullen er vroeg bij zijn.’

De rest is geschiedenis. Clinton stelt zich kandidaat en wint; hij wordt de 42e president van de Verenigde Staten van Amerika.

Wat dan volgt vind ik veruit het interessantste deel van het boek. Je ziet dat hij zijn verkiezingsbeloftes wil inlossen maar dat hij ook overschat wat hij in korte tijd voor elkaar kan krijgen. Hij krijgt te maken met grote internationale problemen, zoals de genocide in Rwanda, problemen in Haïti en het vredesproces in het Midden-Oosten. Ook persoonlijk krijgt hij veel te verduren, zoals aantijgingen van seksuele intimdatie in de Paula Jones-zaak, vermoeden van fraude in de Whitewater-affaire en de meest beruchte zaak, zijn leugens over zijn affaire met Monica Lewinsky. Hij ontkomt er niet aan het in dit boek op te nemen en zijn spijt te betuigen;

Wat ik met Monika Lewinsky had gedaan, was immoreel en dwaas. Ik schaamde me er diep voor en wilde niet dat het aan het licht kwam…Ik meende dat ik er onderuit kon komen door gebruik te maken van de onzekerheid van de definitie van een ‘seksuele relatie’…

Het pleit voor hem dat hij weinig onbesproken laat, inclusief de ijskoude douche die hij van zijn vrouw en dochter ontving, het vervolgens moeten slapen op de bank en de counseling die hij en Hillary daarna ondergingen. Het is vervolgens tenenkrommend om te lezen hoe zijn aanklagers er met dit feit aan de haal gaan om hem kapot te maken.

De macht van de National Rifle Association, de NRA, wordt ook pijnlijk duidelijk in dit boek. Initiatieven tegen wapengeweld worden steevast gedwarsboomd door die club met hun machtige lobby;

Een vice-voorzitter van de NRA had al gepocht dat als Bush gekozen werd, de NRA een kantoor in het Witte Huis zou hebben.

De onderhandelingen met Noord-Korea en met name die tussen Israël en de Palestijnen krijgen veel aandacht en terecht. Clinton stond op het punt een legendarisch vredesvoorstel erdoor te krijgen, toen Arafat op het laatst afhaakte en de bevolking in de armen dreef van hardliner Ariel Sharon. Uiteindelijk krijgt Clinton het dus na twee termijnen niet voor elkaar, net als dat hij de terrorist Osama bin Laden al wel in het vizier heeft maar niet kan oppakken.

Er zijn een paar kanttekeningen bij dit boek te plaatsen. Ten eerste dat wat voor alle autobiografieën geldt, het blijft een verhaal waarbij de hoofdpersoon er zo voordelig mogelijk uitkomt. Of de schrijfstijl typisch Amerikaans is weet ik niet, maar ik houd nooit zo van beelden van het kleine jongetje Bill Clinton dat zich afvraagt, als hij een trein ziet rijden, waar die trein hem in het leven zou brengen. Ik heb het mij als jongetje nooit afgevraagd bij een NS-sprinter, maar goed. Er staan een paar vreemde vertalingen in (…die eindigde met zijn vermoording in 1961) en wat rare fouten (een homerunrecord van Babe Ruth uit 1974 en een ontmoeting in het Witte Huis met de American Legion Boys Nation dertien jaar nadat hij zelf president Kennedy had ontmoet). Verder staan er ontzagwekkend veel namen in het boek en de research moet fenomenaal zijn geweest. Ik kan mij weinig toetsvragen uit mijn jeugd herinneren, of mensen en familieleden daarvan die in mijn jeugd in de straat woonden, maar Clinton lepelt ze door zijn hele leven heen allemaal op.

Het zorgt voor veel leesstof, niet altijd even interessant maar zeker naar zijn presidentschap toe en gedurende die termijn heb ik het met veel interesse gelezen.

Vertaling; Uitgeverij Balans

9492020262.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Klinkenke alchemie is de titel van 98 verzamelde muziekessays van musicoloog Maarten Brandt. Het zijn stukken die eerder zijn verschenen in het muziektijdschrift Mens en melodie, op de door mij regelmatig geraadpleegde website www.opusklassiek.nl of die gebruikt zijn bij lezingen of programmatoelichtingen.

U kunt die stukken dus soms afzonderlijk opzoeken, maar dan doet u dit lijvige boek van 667 pagina’s tekort. De stukken zijn herschreven naar deze tijd en zorgvuldig in een bepaalde volgorde gepubliceerd. Dat heeft te maken met de rode draad in dit boek. Die gaat namelijk over composities, maar vooral over de uitgekiende combinaties van die composities, die samen een meerwaarde opleveren voor de luisteraar.

Dat is een kunst op zich en het boek is tevens een pleidooi voor eerherstel van de artistiek directeur bij de verschillende concerthuizen. Componist en musicoloog Marius Flothuis (1914-2001) was een meester in het samenstellen van dergelijke avontuurlijke programma’s en aan hem is dit boek dan ook opgedragen. Of dit al niet genoeg was; Brandt trekt het verhaal nog breder, het boek is bovenal bedoeld als signaal om een traditie in stand te houden die door zoveel factoren wordt bedreigd; de uitvoeringspraktijk van symfonische muziek in de ruimste zin van het begrip.

Voor de klassieke muziekliefhebber biedt dit boek een schat aan informatie. Ik geef direct maar een voorbeeld van die rode draad. Een orkest programmeerde een concert als volgt;

Stravinsky                          Scherzo à la Russe
Chopin                               Eerste pianoconcert in e, opus 11
——-
Stravinsky                          Symfonie in drie delen
Debussy                             Petite suite (instrumentatie: Henri Büsser)

Dat lijkt een mooi en afwisselend programma maar Brandt toont aan waarom dit niet werkt. Die symfonie van Stravinsky is van zodanige allure dat niemand op een mondain stuk Debussy daarna zit te wachten (hoe mooi het werk ook is). Brandt geeft vervolgens andere suggesties en onderbouwt deze ook. Zo leert u bijvoorbeeld ook waarom de componist Henze prima samengaat met Mozart. U heeft geen idee natuurlijk en het hangt af van welke compositie er op welk tijdstip gespeeld wordt, maar het zijn regelrechte eye-openers.

Zo staan er talloze voorbeelden in het boek. Brandt stelt zelfs zijn ideale seizoensprogramma samen en met behulp van de tegenwoordig beschikbare streamingdiensten of wellicht uw eigen collectie kunt u eindeloze programma’s beluisteren. Ik ben nog lang niet klaar met dit boek.

Naast programmatoelichtingen zijn er ook andere stukken als interviews, cd-besprekingen en overpeinzingen over het Nederlandse concertleven. Ik heb een lange luisterlijst samengesteld naar aanleiding van de besproken werken. Zo was de componist Rudi Martinus van Dijk met zijn Kreitens-Passion een ontdekking, net als het hoornconcert van Oliver Knussen, de werken van de Indiase componist Param Vir en de McGonegall-Lieder van Rob Zuidam. Het is wel handig om enige kennis te hebben van de wat modernere klassieke muziek, of hier tenmiste iets over te willen opzoeken, anders heeft u geen idee waarom hoofdstuk 33 met de titel Over vier minuut drieëndertig ruim vier blanco pagina’s telt.

Natuurlijk gaat het over de Mahler-traditie in dit land. Ongekend populair en het mag soms wat minder volgens de auteur. Dat geldt helemaal voor Sjostakovitsj. Die moet het door het hele boek ontgelden, dat viel wel op (niet zozeer omdat zijn muziek slecht zou zijn maar eerder doordat deze te vaak of onjuist geprogrammeerd wordt). Als er een zwaar bezette Mahler-symfonie (weer) wordt geprogrammeerd, gaat dat direct ten koste van het budget en dus van vaak minder gehoorde en nieuwere stukken die net zo belangrijk zijn of kunnen worden voor het muzikale landschap.

De interviews en artikelen over en met Pierre Boulez en Bernard Haitink zijn prachtig om te lezen. De laatste kon zeer goed overweg met Marius Flothuis en beiden zorgden voor prachtige programma’s bij het Concertgebouworkest met veel Nederlandse muziek. En passant wordt aangetoond dat de beruchte Notenkrakersactie voor een groot deel onterecht was. Die actie, een verstoring van een concert van Bernard Haitink, was een protest door een aantal componisten tegen de ondervertegenwoordiging van hun werken in de programmering.

Het pleidooi van een juiste programmering, waarbij ‘de klassieken’ gecombineerd worden met recentere werken, wordt mooi verwoord door de Hongaarse componist en dirigent Peter Eötvös;

“Je mag nooit zeggen ‘we spelen dit niet, omdat het publiek er niet van houdt’,” is zijn stellige overtuiging. “Er zijn weliswaar managers die dat beweren, maar dit klopt eenvoudig niet. Waar het om gaat is het uitstralen van visie en kwaliteit. De realiteit is dat het telkens binnen een andere programmatische context herhalen van een moeilijk stuk vruchten afwerpt…”

U kunt dat met dit boek in ruime mate zelf uitproberen, al is het maar met de bijgeleverde cd, waarop de goed in het gehoor liggende Serenade nr.10Gran Partita’ van Mozart wordt gevolgd door de Variationen für Orchester van Anton Webern en wordt afgesloten door het voor pianisten moeilijke maar prachtige Piano Concerto van Elliott Carter.

Ik ben een redelijk gevorderde liefhebber (doch musicologisch volslagen ongeschoold) en ik hoefde al niet enthousiast gemaakt te worden voor modernere muziek, maar dit boek heeft mij talloze tips opgeleverd voor nieuwe luisterervaringen en veel extra kennis opgeleverd. De bespreking zou te lang worden om dieper in te gaan op Cristina Deutekom die Varèse zingt, de start van de traditie van extra paukenslagen in Bruckner of de weelderige bewerking van De Matthäus-Passion door Robert Franz. Dan moet u het boek echt zelf lezen.

 

9029094206.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Papyrus van de Spaanse schrijfster Irene Vallejo wordt aangeprezen als een ‘ontroerende en eigentijdse hommage aan het boek’ op de achterkant en de voorkant spreekt van ‘Een geschiedenis van de wereld in boeken’. Dat is nogal een breed begrip maar als liefhebber van boeken over boeken kon ik dit maar moeilijk laten liggen. Het is een boek van bijna 500 pagina’s. Pure tekst, geen afbeeldingen, uw verbeelding moet het hem doen.

Dat was geen probleem. Het is een vlot geschreven boek, waarbij enige voorliefde en misschien kennis van de klassieke oudheid best handig is. Het boek is namelijk verdeeld in twee delen. Deel 1 heet Griekenland bedenkt de toekomst en deel 2 De wegen van Rome. Hebt u die kennis of voorliefde (nog) niet; niet getreurd, saai en stoffig wordt het nergens.

Dat heeft te maken met de vertelkunst van Vallejo. We sluiten in de eerste zin meteen aan bij een stel ruiters die in Griekenland op zoek zijn naar boeken in opdracht van Ptolemaeus, de farao van Egypte, die boeken nodig had voor de bibliotheek van Alexandrië. Niet minder dan alle boeken ter wereld (die gelukkig wat overzichtelijker was dan de onze) moesten daar terecht komen. Zo komen we dus in Alexandrië, gesticht door Alexander de Grote. De grote veroveraar die nooit ging slapen zonder een dolk en de Ilias van Homerus onder zijn kussen. Alexandrië, waar de legendarische bibliotheek onderdeel was van het Mouseion, of de Tempel der Muzen. Een centrum van geleerdheid en wetenschap van de toenmalige hellenistische wereld. Talloze boekrollen moeten er hebben gelegen, die wat anders ter hand werden genomen dan een boek in onze dagen;

Een boekrol werkte heel anders dan een boek met bladzijden. Bij het openen van een rol papyrus trof je een lange rij tekstkolommen aan, die van links naar rechts liepen. Al lezend rolde de lezer met zijn rechterhand de rol af en met zijn linkerhand rolde hij op wat hij net gelezen had. Een kalme, ritmische, verinnerlijkte beweging; een trage dans.

Die boekrollen werden gemaakt van papyrus en er wordt uitgebreid stilgestaan bij het belang hiervan én de verschillen ten opzichte van het perkament. Dat werd namelijk belangrijk toen er een boycot kwam van papyrus en men in het (nu) Turkse Pergamon een oude oosterse techniek perfectioneerde om op dierenhuid te schrijven.

In dit deel van het boek staat Vallejo uitgebreid stil bij het belang van de Ilias en Odyssee van Homerus. Wat erg aangenaam is dat ze moeiteloos verbanden legt met het heden. Zo stond de wereld op zijn kop toen Bob Dylan de Nobelprijs voor Literatuur toebedeeld kreeg, maar Vallejo geeft subtiel aan dat de oude barden een goed deel van de klassieke literatuur uit hun hoofd kenden en in die liederen uitlegden wat er in de wereld aan de hand is. Zo is die Nobelprijs ineens niet zo vreemd meer. In haar woorden;

Een Nobelpijs voor Oraliteit. Hoe oud kan de toekomst zijn.

Die verbinding met het heden zoekt Vallejo vaker en dat maakt het een levendig boek. In de dystopische roman Fahrenheit 451 van Ray Bradbury worden alle boeken verbrand. Zo dystopisch was dat echter niet, want in het jaar 213 v.Chr. beval de Chinese keizer Qin Shi Huangli precies hetzelfde. Alle boeken moesten weg, de geschiedenis diende bij hem te beginnen. Ik houd erg van dit soort weetjes. Nog mooier is het verhaal van de ‘schildsmijter’ Archilochus. Je schild wegsmijten en wegrennen was de grootste schande die een Griekse krijger kon overkomen, maar hij deed het en stond zich er op voor. Hij vond het grappig zich te presenteren als anti-held, hoewel hij wel degelijk moedig was;

‘Het schild dat ik tot mijn spijt in een struik gooide, een uitstekend ding, daar zwaait nu een Thraciër mee. Maar ik heb mijn huid gered. Wat kan me dat schild schelen? Weg ermee. Ik koop wel weer een nieuw, dat net zo goed is.’

Maakt u zich geen zorgen, hij stierf volgens goede gewoonte keurig op het slagveld.

Maar er staat zo veel meer in dit boek. In het deel De wegen van Rome wordt uitgebreid stilgestaan bij de boekhandelaars uit het verleden en het heden, het begrip ‘klassieker’ en vrouwenstemmen uit heden en verleden. Ook de toekomst van het boek krijgt aandacht. Vallejo ziet het, bij monde van professor Victor Lapuente Giné, niet zo somber in;

Als we iets ouds met iets nieuws vergelijken – zoals een boek met een tablet, of een non die in de metro naast een chattende puber zit – , denken we dat het nieuwe meer toekomst heeft. In feite is het precies omgekeerd. Hoe langer een voorwerp of een gewoonte onder ons is, hoe meer toekomst dat voorwerp of die gewoonte heeft…Het is waarschijnlijker dat er in de 22e eeuw nog nonnen en boeken zijn dan Whatsapp en tablets.

Van die nonnen ben ik niet zeker, maar ze heeft een punt, sommigen zaken kunnen moeilijk verbeterd worden (boek, stoel, wiel, u kent ze wel). Daarom hoop ik dat er nog lang boeken verschijnen en dit soort boeken over boeken; ze zijn beiden zeer noodzakelijk.

Vertaling; Adri Boon