archiveren

Maandelijks archief: oktober 2022

De stilte van de muziek voor Bach van musicologe Liesbet Vereertbrugghen gaat over de muziek uit de middeleeuwen en de renaissance. De auteur bespreekt met co-auteurs Nicole van Opstal en Hendrik vanden Abeele zestig sleutelwerken uit die periode.

Het gaat om muziek van componisten als Guillaume Dufay, Johannes Ockeghem, Josquin Desprez, Orlandus Lassus, Clemens non Papa en nog talloze satelieten om hen heen. Er wordt nadrukkelijk de verbinding gezocht met het thema ‘stilte’ en als u bekend bent met deze muziek is dat een begrijpelijke keuze. De muziek van deze componisten wordt vaak geassocieerd met stilte en verstilling, met sereniteit en ingetogenheid.

In zes hoofdstukken worden zo de zestig stukken besproken en er wordt een uitgebreide Spotifylijst bijgeleverd zodat u de stukken ook direct kunt beluisteren. Een onmisbaar element bij dit boek. Ieder stuk wordt namelijk opgedeeld in een aantal secties en dat werkt prima. Dat gaat als volgt;

De eerste beluistering gaat over de eerste indruk. Wat hoort u en hoe komt het over? De tweede beluistering gaat wat dieper op het stuk in en vaak loont het inderdaad de moeite om een stuk tweemaal te beluisteren. Dan volgt vaak (niet altijd, soms ontbreekt dit of een andere sectie en soms is er een sectie dubbel) een stuk dat Naar de bron heet en dat gaat over de oorsprong van het werk. Vervolgens een kort stuk over de componist en enkele suggesties voor ander werk dat in het verlengde van dit stuk ligt. Dan volgen ook nog de gezongen teksten en bij deze muziek zijn die eigenlijk ook onmisbaar, omdat muziek en tekst vaak nauw met elkaar verbonden zijn.

Nu heb ik redelijk wat van deze muziek beluisterd maar ik onderscheid nog steeds lastig een mis van Obrecht van die van Des Prez dus nadere duiding is altijd welkom. Helpt dit boek daarbij? Zeer zeker, maar ik hinkte toch steeds een beetje op twee gedachten bij de vraag of dit nu een geslaagd boek is. Dat is het wel, maar er zijn wat kanttekeningen.

Ik werd een paar keer in verwarring gebracht door de luisterlijst. Die leek het boek chronologisch te volgen tot ik een stuk miste van Leoninus. Vervolgens stonden er luistericoontjes in het boek die veel verderop in de luisterlijst staan. Het is som wat puzzelen dus. Dat geldt ook voor de gebruikte termen. Er staat een verklarende woordenlijst achterin het boek maar daar staan lang niet alle termen in. Soms is een musicologische term cursief gedrukt en dacht ik hem achterin te vinden maar dat was niet altijd zo. Soms komen termen dus een beetje uit de lucht vallen;

Ciconia is een van de weinigen die de Noord-Italiaanse stijl weet te combineren met de Franse Ars Nova. Met hem gaat de Ars Nova over in de meer complexe Ars Subtilior-stijl.

Als de Noord-Italiaanse stijl, Ars Nova en Ars Subtilior dan nergens worden toegelicht ontbreekt er iets. Ook wordt er soms iets te krampachtig naar populair taalgebruik gezocht (Een en ander klinkt alsof sommige van de heren wel eens een Red-Bulletje kunnen gebruken. Of een koffietje.) Dat hoeft voor mij niet, de informatie is boeiend genoeg zonder deze grollen.

Want dit zijn stukken waar het voor mij om draait en die het boek wel degelijk de moeite waard maken, zoals de toelichting bij het motet Bone pastor van Guillaume de Machaut bij de eerste beluistering;

Meteen bij het aanhoren van dit stuk valt mij op dat deze stemmen – vrouwenstemmen – in verschillende tempi zingen. Om precies te zijn: dat sommige stemmen uitdrukkelijk minder noten en langere noten zingen dan andere.

En bij de tweede beluistering (er zijn inmiddels stemsoorten bijgekomen):

De tenor heeft twee woorden te zingen, de motetus heeft er 63 te vertolken, en de triplum moet er 124 over de tong zien te krijgen. Meteen valt op dat de bovenstem (net niet) dubbel zoveel woorden uitspreekt als de middenstem. In procenten uitgedrukt: waar de onderstem één procentje van het totaal aantal woorden heeft te zingen…moet de middenstem 33 procent voor haar rekening nemen, en de topstem 66 procent…het bevestigt wat in de meeste motetten van de veertiende eeuw te zien is: een traag verlopende onderstem…met daarboven stemmen die meer te zingen hebben naarmate je hoger in het register opklimt.

Met de muziek erbij is dat prima te volgen en zo zijn er veel meer beschouwingen in het boek die het dan toch erg de moeite waard maken. De biografische gegevens zijn redelijk summier en laten soms wat te wensen over. Als je een mooi verhaal vertelt over de achternaam van Adriaan Willaert dan verdient de achternaam van Jacobus Clemens non Papa ook minstens zo’n verhaal. Toch leert u in kort bestek veel bij, zoals waarom het motet Super flumina Babylonis nooit compleet wordt gespeeld. Het is de horrorpsalm, waaruit om moverende redenen het deel ‘Welzalig is hij die kleine kinderen grijpt en tegen de rots verpletteren zal’ wordt weggelaten. Dat dit motet enig raakvlak met de popgroep Boney M heeft zal u wellicht minder verbazen.

Verder valt er ondanks die kanttekeningen veel te ontdekken. Het beeldend verklankte La Guerre van Clement Jannequin, het prachtige contrast van een liefdesliedje van Orlandus Lassus ten opzichte van een boetespalm van zijn hand, het schitterende madrigaal Guinte alla tomba van Giaches de Wert over Tancredi die zijn geliefde onbedoeld doodt, het lijflied van de kruisvaarders over de broosheid van het leven in het motet Media vita in morte sumus van Nicholas Gombert en het prachtige saluut aan de bewonderde collega’s door Loyset Compère in het motet Omnium bonorum plena.

Tenslotte wordt door de auteur nog teruggekomen op het begrip ‘stilte’. Ze haalt dirigent Paul van Nevel aan die een bekend vertolker is van deze muziek. Hij stelt in zijn boek ‘Het landschap van de polyfonisten’ (dat helaas niet meer verkrijgbaar is maar dat ik koppig blijf zoeken) dat

De weinige omgevingsgeluiden destijds bepaalden wat polyfonisten als zacht, luid en rustig ervaarden en ook hoe ze het tempo aanvoelden. ‘De Franco-Flamands zongen in een tijd toen stilte en rust veel intenser en vanzelfsprekender waren dan in de eeuwen erna.(…) De invloed van de rust in beeld en klank die polyfonisten tijdens hun kindertijd en als volwassenen ervaarden, is niet te onderschatten.’

Met dat in het achterhoofd biedt het boek dus veel moois en een goed vertrekpunt om meer te gaan beluisteren.

Gilles de Rais (ca. 1405-1440) zullen sommigen kennen als de maarschalk die Jeanne d’Arc heeft bijgestaan in de ontzetting van Orléans. Dat klopt, maar hij was meer dan dat. Hij was een roofridder, een vroom man, een duivelaanbidder en een kindermoordenaar. Reden genoeg om daar eens meer over te lezen en dat kan in dit boek van Dick Berents, Slachtbank. De kindermoorden van maarschalk Gilles de Rais.

Berents deed in Frankrijk onderzoek voor dit boek en ging naar de ruïnes van de kastelen van Gilles de Rais. Ook deed hij archiefonderzoek, onder meer naar de processtukken die overgeleverd zijn na het proces tegen De Rais. Daarmee levert hij een prettig leesbare biografie af van 277 pagina’s, waarin hij verschillende mythes over de man tracht te ontrafelen.

Eén zo’n mythe is zijn relatie met Jeanne d’Arc. Daar worden de meest fantastische verhalen over verteld, tot aan het feit dat het een liefdespaar was aan toe. De Rais liet na de dood van Jeanne een toneelstuk opvoeren waarin hijzelf werd afgebeeld als glorieuze strijdmakker van de Maagd van Orléans. Berents zet dit recht in zijn boek. Natuurlijk zijn er overeenkomsten tussen de twee. Ze vochten in dezelfde krijgstochten, mochten beiden hun schild versieren met de koninklijke lelies en Jeanne werd door de autoriteiten een tovenares genoemd, aanroepster van demonen en ketters en dat zijn ongeveer de termen die De Rais ook in zijn proces kreeg te horen. Beiden eindigden op de brandstapel na dreiging met foltering. Berents maakt duidelijk dat De Rais weliswaar Jeanne heeft bijgestaan, maar dat ze geen vrienden waren, laat staan geliefden. In deze biografie over Jeanne d’Arc wordt De Rais ook maar eenmaal terloops genoemd dus dat onderschrijft zijn betoog.

De Rais gaf veel geld uit aan decorum. Hij had honderden soldaten in dienst, maar ook geestelijken. De man die later een verbond met de duivel zou sluiten had een grote voorkeur voor kerkelijke plechtigheden. Hij stichtte zelfs een kapel gewijd aan de Onnozele Kinderen. Op het oog een vroom heerschap, tegelijk ook iemand met een grote hang naar het occultisme. Hij zette alchemisten aan het werk om goud en zilver te maken en huurde magiërs in om Satan op te roepen. Het resultaat was niet indrukwekkend aldus Berents;

Hoe driftig de magister ook de bladen van zijn boek omsloeg, er kwam zelfs niet het kleinste duiveltje.

Het is verbazend dat De Rais ondanks nul resultaat altijd in deze machten is blijven geloven. Berents toont wel aan dat dit niet ongewoon was in deze tijd. Hij laat ook mooi de twee gezichten zien van De Rais. Die sluit een contract met de duivel, maar maakt een voorbehoud voor zijn ziel en zijn leven, hij wil niet de eeuwige verdoemenis over zich afroepen.

Berents is ook niet bang om stelling te nemen over zijn hoofdpersoon;

Het is mijn overtuiging dat zijn naïeve instelling tegenover de poespas van duivelbezweerders in het najagen van het bovennatuurlijke alleen maar mogelijk waren omdat zijn contact met de realiteit gestoord was. Gilles de Rais was onvolwassen en kinderlijk in zijn beleving van de wereld om hem heen.

Hij roept niet zo maar iets, is zelfs kritisch op zijn eigen stellingname en gaat het onderzoeken en uitbouwen. Dat doet hij aan de hand van onderzoek naar de achtergronden van de kindermoorden en de stoornissen die al in de jeugd van De Rais optraden.

Die kindermoorden is een verhaal apart. De Rais was getrouwd en had een dochter maar vrouw en kind woonden elders. Hij had een aantal trouwe dienaren en de weg was vrij om zijn vleselijke lusten te botvieren op de jeugd van het dorp. Bedelaartjes, maar ook jongens uit gezinnen die vaak met geld werden meegelokt. Heel voorzichtige tellingen gaan uit van 120 tot 140 slachtoffers. Is dit al nauwelijks te bevatten, de beschrijvingen van wat hij met hen deed tart iedere verbeelding. Berents geeft het wel weer en houdt het nog netjes maar het komt er op neer dat De Rais de jongens misbruikte voordat hij hen vermoordde, maar ook terwijl hij ze vermoordde en nadat hij ze vermoordde. Na afloop werden ze in de regel verbrand in de open haard. Zijn knechten doodden ook kinderen voor hem of ontdeden zich van de lijken.

Uiteraard wordt er gezocht naar het waarom door de auteur. Ook De Rais zelf heeft er iets over verklaard tijdens zijn proces;

‘Ik heb het alleen voor mijn genoegen gedaan en voor de bevrediging van mijn lust.’ Na een herhaalde vraag naar zijn motieven bracht de verdachte geëmotioneerd ut: ‘Och monseigneur, u kwelt uzelf en mij ook.’

Dat proces is ook een verhaal apart. Berents gaat op zoek naar de reden waarom De Rais werd aangeklaagd. Dat ging in eerste instantie alleen om een kwestie die met financiën en eigendom van een kasteel te maken had. Om De Rais nog steviger aan te pakken ging de aanklager, de hertog van Bretagne, op zoek naar andere misdaden waarover er geruchten gingen en zo kwamen ze bij duivelaanbidding en de kindermoorden uit. De Rais moest zich verantwoorden voor de kerkelijke én de wereldlijke rechtbank.

Ook hier komt het dubbele gezicht van De Rais naar voren. Als de kerkelijke rechtbank dreigt met excommunicatie bekent hij de alchemie en duivelaanbidding maar twijfelt over een bekentenis over de moorden. Dat zou tot meineed leiden en tot onverbiddelijke uitstoting uit de kerk. Hij had blijkbaar geen moeite met talloze moorden maar meineed was hem een brug te ver. Uiteindelijk was excommunicatie wel het kerkelijk vonnis, maar dat werd door zijn berouw ook weer ingetrokken.

Daar bleef het niet bij, want de wereldlijke rechtbank sprak zich ook uit en wel voor de doodstraf voor De Rais en voor twee van zijn knechten. Ze zouden opgehangen en verbrand worden;

Op het laatst kon Gilles de Rais toch nog een glorieuze rol spelen, letterlijk in het brandpunt van ieders belangstelling…Gilles, die God al om genade had gebeden, sprak nu de mensen toe. Hij vroeg vergeving voor wat hij gedaan had, vooral aan de ouders van zijn slachtoffers.

Deze complexe persoon stierf in de klaarblijkelijke overtuging dat hij voor zijn zonden vergeven zou worden. Berents sluit zijn prima biografie af met de figuur van De Rais en de invloed of verwevenheid met andere verhalen, zoals dat van Blauwbaard. De Rais wordt nog wel eens verward met de man die zijn bruiden doodde.

De Zwijger is een biografie over het leven van Willem van Oranje van cultuurhistoricus René van Stipriaan. Een boek van 719 pagina’s en met een uitputtend notenapparaat van 160 pagina’s. Uitputtend wil niet zeggen vermoeiend. Het is, als het hele boek, zeer de moeite waard.

Willem van Oranje is voor mij iemand met heel veel klokken en evenzovele klepels. Door het onlangs bekijken van de gefilmde geschiedenis van Nederland Het verhaal van Nederland zat ik toch al lekker in de vaderlandse geschiedenis dus dit boek kon ik niet laten liggen.

Nu is er nogal wat geschreven over Willem van Oranje, dus wat moet een hedendaagse biografie bieden dan? Het boek moet duidelijk maken hoe Oranje de loop van de geschiedenis beïnvloedde. Een relaas van belangrijke levensfeiten in de context van de grotere geschiedenis is wel een minimale vereiste. De auteur is echter naar meer op zoek. Van Stipriaan;

Een biografie van Willem van Oranje zal de vraag moeten beantwoorden waar in zijn overwegingen ideeële motieven leidend waren, en waar het eigenbelang het overnam. En ook dan moeten we er rekening mee houden dat eigenbelang regelmatig verpakt werd in een hooggestemd verhaal. Daar wordt voor zijn biograaf het leven van Oranje complex.

We kennen Willem van Oranje natuurlijk als grote tegenstander van de Spanjaarden. Opstandeling tegen Filips II en zijn gevreesde hertog Alva. Het begon natuurlijk niet zo. Oranje was zijn loopbaan al begonnen bij de vader van Filips, Karel V, en hij maakte deel uit van het rondreizend gezelschap toen Filips als de nieuwe machthebber werd geïntroduceerd.

Oranje wordt een belangrijke figuur in Europa en wordt bevelhebber van het keizerlijke leger in de Nederlanden. Filips stelde Oranje ook aan als staatsraad die de vorst van advies voorzag en hij werd Ridder in de Orde van het Gulden Vlies. Niet mis allemaal, maar de politiek van Filips inzake religie en het landsbestuur zorgde ook voor de nodige oppositie. De toegestane religie was het katholicisme en het protestantisme lag in de verdrukking. Willem van Oranje en onder meer de graven Van Egmont en Van Horne gingen in de oppositie. Oranje stond tolerantie ten opzichte van godsdienst voor en was tegen de strenge katholieke leer die werd opgelegd, maar hij leek nog wel twee gezichten te hebben en hier wordt het interessant;

Oranje straalde al enige tijd uit dat de katholieke scherpslijpers in zijn omgeving eraan moesten wennen dat hij op godsdienstig terrein een gematigde koers wilde volgen, waarin voor verkettering van protestanten geen plaats meer was. Voor wie Oranje graag wilde indelen in een specifiek religieus kamp volgden verwarrende jaren.

Hij zou steeds meer kleur bekennen en daarmee meer anti-katholiek. Daarmee werkte hij de Beeldenstorm in de hand. Dat wilde hij niet en wat hij nog minder wilde was het vervolg. Filips was hier zo kwaad over dat hij de hardliner Alva naar de Nederlanden stuurde, die met zijn Bloedraad voor een ongekende repressie zorgde. De graven Van Egmont en Van Horne zouden dit ondervinden, zij werden vermoord. De veldtocht die Oranje zou ondernemen was een faliekante mislukking en dat kon hij zich niet permitteren met de bloedbaden van Naarden en Zutphen nog in het geheugen, waarbij praktisch de totale bevolking door de Spanjaarden werd uitgemoord.

Uiteindelijk kwam de kentering. Oranje trok zich terug en verzamelde fondsen, wist samen te werken met de eveneens opstandige Watergeuzen en wist slimme allianties en verbonden te smeden. Hij had de wind op een gegeven moment ook mee omdat Alva wel erg wreed tekeer ging en zware belastingen aan het volk oplegde. Hier gaan landsbelang en eigen belang van Oranje voor een deel samen, want er was inmiddels beslag gelegd op zowat al zijn bezittingen, inclusief zijn prinsdom Orange in Frankrijk, dat hij overigens nog nooit gezien had.

Willem van Oranje wordt uiteindelijk vogelvrij verklaard en overleeft een moordaanslag. Niet voor lang, Balthasar Gerards zou Oranje uiteindelijk vermoorden.

Er valt erg veel te zeggen over dit boek. Uiteraard heb ik het hoog over samengevat, want er is veel meer. Zijn vele, vaak strategische, huwelijken die hij sloot. Zijn zoon die veertig jaar in Spaanse handen vast zou blijven zitten, de belegeringen van Haarlem en Alkmaar, de inname van Den Briel en het Leidens ontzet. Het was mij niet bekend hoe belangrijk de broer Lodewijk van Willem van Oranje voor hem was, zowel als raadgever als in het veld. De heer van Brantôme gaf een rake observatie van de twee in toch voor hen moeilijke tijden;

Brantôme liet een en ander op zich inwerken, nam en passant waar dat Oranje een ‘erg mooi voorkomen had, en een mooi postuur’, en een eindje boven zijn broer Lodewijk uitstak. Hij zag ook dat Oranje iets triests over zich had en liet doorschemeren dat hij wel heel erg door het lot op de proef werd gesteld. Het gezicht van Lodewijk stond vrolijker, en hij toonde zich ook veel vastberadener dan Oranje. ‘De prins op zijn beurt is wijzer, volwassener en bedachtzamer.’

Het maakt ze ineens menselijk en dat is mooi om te lezen. Een eye-opener was ook het belang van het Wilhelmus voor Oranje. Er wordt uitgebreid ingegaan op de tekst en de mogelijke auteur. Ook op de laatste woorden van Oranje toen hij stierf. Hij zou de volzin uit hebben gesproken

‘Mijn God, ontfermt u over mijn ziel, mijn God, ontfermt u over dit arme volk .’

Dat is lastig te rijmen met de autopsie die zegt dat hij zowat op slag gestorven zou moeten zijn, maar er is iets over te vertellen, gaat u het vooral lezen.

Dan waar dit boek ook om te doen is. Was Oranje een pure patriot of speelden er ook eigen belangen? Beiden. Hij wilde een sterke oppositie tegen het Spaans gezag en was voor religieuze tolerantie. Hij had ook aanzienlijke belangen en soms liet hij zich in de kaart kijken, zoals in een brief aan zijn broer Jan, die het stadhouderschap van Gelderland weigerde voort te zetten, want

‘het zou ons huis tot des te meer welvaart en gunstige omstandigheden hebben gevoerd.’

Het lot van de Nederlanden en de welvaart van het huis van Nassau waren in het hoofd van Oranje innig met elkaar verbonden. Politieke macht, maar ook rijkdom, moest stevig verankerd worden, aan het huis en aan de dynastie. Een eye-opener zoals er veel meer in het boek staan en een absolute aanrader voor iedere liefhebber van de vaderlandse geschiedenis.

Nabrander: leuk om te vernemen dat de auteur René van Stipriaan met dit boek de Libris Geschiedenis Prijs van 2022 én de Nederlandse Biografieprijs 2022 heeft gewonnen

Nog een nabrander: er is onderzoek gedaan of het bloedbad in Zutphen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, door historicus Johan Visser. Hij heeft daar een boek over geschreven en u kunt daar hier meer over lezen. Wordt wellicht vervolgd.

De hoeve en het hart van historisch onderzoeker en journalist Enny De Bruijn is de kroniek van een boerenfamilie uit de Gouden Eeuw. Die kroniek kon worden geschreven omdat Arien van Rijckhuijsen, boer te Herwijnen, brieven schreef aan zijn zoon Gijsbert van Rijckhuijsen in Leiden. Gijsbert kopieerde deze brieven nauwgezet en heeft ze goed bewaard en dat heeft ertoe geleid dat De Bruijn die brieven als uitgangspunt kon nemen om het dorp Herwijnen in de Tieler- en Bommelerwaard tot leven te brengen. Niet alleen Herwijnen komt tot leven, maar ook nabijgelegen dorpen aan de Waal als Hellouw, Haaften en Varik worden bezocht.

Nu is dit geen brievenboek, het is meer dan dat. Uit het boek blijkt dat De Bruijn uitgebreid archiefonderzoek heeft gedaan om beweringen in brieven na te gaan maar ook, en dat is nog belangrijker, om ze meer inhoud en diepte te geven. Ik kom er op terug.

Het gaat niet alleen om de familie van boer Arien en zijn zoon, want Arien was geïnteresseerd in zijn stamboom en de verhalen daarover en heeft uitgebreid onderzoek daarnaar gedaan. Daarom gaat dit boek over de periode 1600-1750, het neemt het perspectief van de boeren als uitgangspunt en beschrijft vijf generaties van één boerenfamilie. Daarbij gaat het om de buitenkant van het boerenleven maar vooral ook om de binnenkant: moraal, opvattingen, mentaliteit, levensbeschouwing en identiteit. Dat wordt beschreven in delen met de titels Eer, Liefde, Bezit, Werk, Cultuur en Geloof.

Om te beginnen was Arien een geletterde boer. Hij kon lezen, schrijven en rekenen en had een aardig bezit aan grond. Geletterd zijn was nodig, want er moest handel gedreven worden met de opbrengst van het land. Er werd zuinig geleefd en uitgaven en inkomsten werden nauwgezet bijgehouden. Dat viel niet altijd mee want een eenduidig muntenstelsel was er nog niet;

Als je als boer op de markt een paar koeien wilt kopen voor twaalf Vlaamse ponden, moet je dus beseffen dat dat overeenkomt met 72 gulden. En als een koopman jou een rozenobel wil laten betalen, dan moet je weten dat een Gelderse rozenobel 7 gulden en 9 stuivers waard is, maar dat de dubbele Engelse rozenobel meer dan dubbel zoveel geldt. Al die koersen moet je in je hoofd paraat hebben, en daarbij in staat zijn bedragen snel om te rekenen en een en ander goed in je boek te noteren.

De bedrijven waren vaak gemengd en omdat het dorp aan de Waal lag waren de boeren ook verantwoordelijk voor een stuk dijk. Dijkdoorbraken kwamen veelvuldig voor en de gevolgen waren vaak ernstig. Als voorbeeld wordt een gat van 300 meter in de Lekdijk genoemd bij Wijk bij Duurstede, wat tot overstromingen heeft geleid tot aan Utrecht toe. Er moet dan veel grondwerk verzet worden en mannen staan met een handwaterpomp dag en nacht te pompen om water weg te krijgen.

Naast gemengde bedrijven waren er ook boeren die zich specialiseerden. Sommigen in de aanleg en onderhoud van dijken, maar er kwamen ook paardenhandelaren voor. Door de conflicten en oorlogen in die tijd was er een voortdurende behoefte aan paarden voor het leger. Niet direct om oorlog op te voeren, maar wel paarden die karren met wapens, voedsel en andere goederen konden voorttrekken. Daar bestaan allerlei officiële papieren over maar interessant is hoe er gehandeld werd en waar men op lette. Op de kleur van het paard bijvoorbeeld;

Over de kleuren moet men in het algemeen dit weten, dat iedere ongemengde kleur slecht is. Wit namelijk schept kinderen van het slijm, laffe, vreesachtige, slappe paarden. Zwart geeft tengevolge van de zwarte gal indolente, armzalige en weerspannige paarden.

Ook geboorte, trouwen en de liefde en het sterven komen uitgebreid aan bod. De overgrootvader van Arien, Alart Gijsberts kwam vroeg aan zijn einde omdat hij door ene Jan Elissen werd doodgeslagen. Wat daarover officieel bekend is staat in één zin, neergeschreven door de richter van de Tielerwaard in zijn lijst van ‘manslagen’ uit deze periode;

‘Alart Gijsbertssen tot Herwijnen is nedergelijt bij eenen Jan Eelissen.’

Wat De Bruijn vervolgens knap doet, en dat bedoel ik met het verhaal inhoud en diepte geven, is op zoek gaan naar de emoties achter dit verhaal. Hoeveel kinderen had Alart, wie was die Jan Elissen en zo komt ze erachter dat de mannen elkaar goed gekend hebben. Sterker, dat hun ouders een tijd naast elkaar hebben gewoond. Beiden zijn in goeden doen met een prima positie in het dorp en dan slaat ineens de vlam in de pan en wordt er iemand vermoord. Het is boeiend om te lezen.

Moord is een misdrijf, maar er komen genoeg andere zaken voorbij die de gemoederen bezig houden. Er worden veel processen gevoerd om bezit. Het geloof is belangrijk dus als er een dominee wordt benoemd waar men niet op zit te wachten is dat een issue in die tijd. Helemaal als die dominee beticht wordt van ongewenst gedrag. Die aanklacht werd ingetrokken maar de dominee werd al niet meer gepruimd door het dorp en dat wordt (weer na onderzoek door de auteur) gestaafd door bewijs dat er praktisch niemand meer werd gedoopt bijvoorbeeld.

Zo gaan we aan de hand van de brieven van Arien door een flink stuk geschiedenis heen. Hoewel het geen brievenboek is wordt er natuurlijk veel geciteerd. In de taal van die tijd en dat is prima te volgen (enige inspannig van u mag best verwacht worden) en te lastige woorden worden keurig toegelicht. Het geeft een prachtig beeld van een hardwerkende familie dat ik met veel plezier heb gelezen. Ik sluit af met Arien zelf aan het woord te laten, zomaar een stukje uit een brief in 1742, waarin hij vertelt dat hij veel kosten heeft gehad met het rechtzetten en opnieuw dekken van de hooiberg en dat er een muizenplaag heerst;

Daer wort hier gezeijt, dat ‘er wel 150 mergen koorn zal zijn, dat niet gemaeijt sal kunnen worden. En ’t gras en de weijlanden hebben de muijsen meest op gegeten.
Luijden die 80. of me’er jaren [zijn], hebben geen verhael gehoort, van so een menichte muijsen. So dat het hooij hier duur is, en zal nog duurder worden.

Socioloog en oud-boekhandelaar Rob Luckerhof schreef Wachten op oorlog, over de Franse literaire wereld onder de dreiging van het fascisme. Dat doet hij aan de hand van de levens van boekverkopers Adrienne Monnier en Sylvia Beach en de schrijvers André Gide, André Malraux en de Nederlander Eddy du Perron. Die laatste was erg actief in het Parijse milieu en wordt daarom opgevoerd.

Vaste lezers van mijn blog weten dat ik een warme belangstelling heb voor het Parijse milieu en haar artiesten gedurende het interbellum. Ik ken Sylvia Beach natuurlijk als de oprichtster van de fameuze boekhandel Shakespeare & Company en van Eddy du Perron heb ik nog een vuistdikke biografie te lezen staan én zijn negendelige correspondentie. Bovendien wist ik weinig van het onderwerp van dit boek dus redenen genoeg om het te gaan lezen.

Maar wat is dat onderwerp nu precies? Ik citeer hiervoor het beste de tekst op de achterkant van het boek;

In juni 1935 komen tientallen internationaal beroemde auteurs naar het Internationale Schrijverscongres ter verdediging van de Cultuur in Parijs om er hun zorg over het opkomend fascisme te uiten. Het congres blijkt echter een dekmantel voor een ontluisterende Sovjet-propaganda. Voor de burgerlijke gastsprekers is het een traumatische ervaring. Het congres is het slotakkoord van de politisering van de Franse schrijvers aan de vooravond van de linkse regeringscoalitie van het Front Populaire.

Het boek van 268 pagina’s leest prima door en zoals gezegd is het thema nieuw voor mij dus dat was ook prima maar qua opzet blijf ik een beetje op twee gedachten hinken. Ik snap het opvoeren van de schrijvers Gide, Malraux en Du Perron omdat ze allen een rol speelden en een politieke keuze maakten of de druk daartoe voelden. Ik snapte ook waarom de boekhandelaren Monnier en Beach opgevoerd werden hoewel ze in het politieke discours geen rol van betekenis speelden. De kern van het boek, volgens de auteur

gaat over de transitie van het ‘magische’ cultuurcentrum Parijs van de jaren twintig, met de invasie van Amerikaanse expats, de ‘lost generation’, de avant-gardestromingen in de kunst en het modernisme in de literatuur, naar de politisering van de Franse intellectuelen in het begin van de jaren dertig, met de dwang tot een politieke keuze voor het communisme of fascisme onder de dreiging van een mogelijke nieuwe oorlog.

Ik vond alleen die transitie niet helemaal helder. De dames Monnier en Beach krijgen een mooie beschrijving net als hun verdiensten voor de literatuur. Zo is Beach verantwoordelijk voor de uitgave van het beroemde boek Ulysses van James Joyce en Luckerhof beschrijft uitgebreid haar relatie met Joyce. Hij beschrijft ook hoe Monnier en Beach een relatie krijgen en wat voor moeilijkheden zij ondervinden bij het exploiteren van hun boekhandels. Daar komen overigens prachtige anekdotes in voor zoals waarin de Amerikaanse dichter Ezra Pound als klusjesman optreedt.

Daarnaast krijgen we korte levensbeschrijvingen van de schrijvers Malraux, Gide en Du Perron maar die staan toch wat los van de boekhandels en hun verhaal, zeker als het later alleen over politiek gaat. De beschrijvingen zijn wel interessant, zeker Malraux met zijn avontuurlijke geest spreekt tot de verbeelding. Hij raakte in Azië verwikkeld in een kunstroof, hij is in China geweest en schreef daar ook over en verfraaide zijn verhalen waar nodig. Ook Gide en Du Perron leren we nader kennen maar uiteindelijk gaat het over wat er in Duitsland gaande was, een opkomend nationaal-socialisme en fascisme en over wat de Sovjet-Unie er tegenover stelde, het communisme.

Gide moest aanvankelijk niets van politiek hebben maar kreeg toch steeds meer belangstelling voor de Sovjet-Unie en wordt uiteindelijk gegerepen door het communisme. Hij reisde naar de Sovjet-Unie in gezelschap van de Nederlandse schrijver Jef Last en keerde ontgoocheld terug. Malraux en Du Perron hadden een vergelijkbaar verhaal. Zij getuigden van communistische idealen en prezen het Sovjet-model, veroordeelden het fascisme maar Du Perron voelde zich toch teveel individualist.

Dit alles mondt uit in een Internationaal Schrijverscongres ter Verdediging van de Cultuur in Parijs. De notie ‘verdediging van de cultuur’ heeft wel een duidelijke politieke lading: de verdediging van de cultuur impliceert het symphatiseren met het communisme of het socialisme. Gastspreker Menno ter Braak hield het snel voor gezien;

Zolang de Russische schrijvers nog niet eens toe zijn aan een minimum van twijfel aan hun eigen voortreffelijkheid, zal er van een werkelijke organisatie van de cultuur geen sprake kunnen zijn.

U kunt de resultaten van dit congres nalezen in dit boek maar ze zijn weinig opzienbarend en daveren niet na in onze tijd. Het is wel een interessante inkijk in de politieke wereld van het interbellum en de rol die de schrijvers daarin vervulden.