archiveren

Tien geboden

9200000099598008
Arjan Visser interviewt al twintig jaar voor het dagblad Trouw dichters, schrijvers en andere personen aan de hand van de Bijbelse Tien Geboden. In 2018 is deze bloemlezing verschenen, waarin ruim honderd interviews met schrijvers zijn opgenomen. Het resultaat: 1 interviewer, 10 geboden, 100 en enige schrijvers.

Voor in het boek zijn de geboden uiteraard opgenomen, in zowel de protestantse als de katholieke variant. Iedereen krijgt de protestantse versie voor de kiezen, of de wortels moeten in het katholicisme liggen, dan wordt deze variant gekozen en soms wordt er een Vlaamse rijmvorm gebruikt.

Nu is het geen dun boek, ruim 800 pagina’s en levert dat dan leuke leesstof op? Dat is een volmondig ja. Ik kon het boek eenvoudigweg niet opzij leggen. Het is ook een sterke formule. We komen van een goed deel van het Nederlandstalige schrijverspantheon te weten hoe zij tegenover godsdienst staan. Wat zij denken over kunst, wat hun verhouding met hun ouders was, hoe zij in hun eigen relatie staan, wat zij denken van stelen (letterlijk of het zich toe-eigenen van ideeën) en ga zo maar door. Dat levert boeiend materiaal op.

Zo bedenkt misdaadauteur René Appel zich bij het gebod Gij zult niet doodslaan het volgende;

Mijn vrouw zei ooit, nadat ze een kort verhaal van mij had gelezen: ‘Ik begrijp het niet. Je brengt je zoon naar bed, je leest hem een verhaaltje voor, je zingt een liedje. Je bent de allerliefste pappa. Dan kom je naar beneden, je neemt een kop koffie, gaat achter de tekstverwerker zitten en je bedenkt zulke verschrikkelijke dingen!’….Eh…ja, ik weet nog steeds niet wat ik daarop moet zeggen.

De interviews maken ook veel los bij de auteurs. Als Conny Braam vertelt over haar woede-uitbarsting op school, waar haar vader én de politie bij werden gehaald schiet ze vol (Zijn dochter. Van wie hij zoveel had verwacht…Het deed zo’n pijn om hem te zien…).

Als je zo achter elkaar doorleest (de schrijvers staan op alfabetische volgorde) dan komen tegenstellingen ook mooi naar voren. Jeroen Brouwers kan dagen boetseren op één zin. Veelschrijver Herman Brusselmans heeft daar niet zo veel mee:

Al die schrijvers die om de drie jaar met een flutromannetje van 128 pagina’s komen – ik begrijp dat niet. Die schrijven een zin per dag, moeten daar achttien uur van bekomen om zich vervolgens vier weken af te vragen waar ze in godsnaam mee bezig zijn…Ik zeg: rammen op die machine!

Er zitten ongemeen prachtige interviews tussen. Met Arthur Japin, die aangeeft hoe moeilijk hij het in zijn jeugd heeft gehad. Met de psychiater en romancier Hans Keilson als hij de honderd al gepasseerd is (wat een ontroerend stuk over zijn ouders), maar ook met Harry Mulisch, onnavolgbaar bij het gebod Gij zult niet stelen:

‘Waarom zou ik van andere schrijvers stelen? Ik weet het zelf veel beter.’

Soms zijn de verhalen echt schrijnend. Omdat het zo’n lange periode beslaat, staan er ook interviews in van personen die er al niet meer zijn. Een ervan is met de schrijver en illustrator Sieb Posthuma. Als hij praat over zijn achtergrond zegt hij, in 2012;

Sinds een jaar ben ik er pas goed van doordrongen dat ik mijn talent niet meer nodig heb om gezien te worden. Ik heb die redenen verwerkt; ik ben er en wat ik doe, doe ik voor mijn plezier…Niet boos of verbitterd zijn. Niet blijven steken in verlangens. Het is mij gelukt.

Twee jaar later zou hij zelfmoord plegen. Ook het hoofdstuk over Joost Zwagerman hoeft denk ik geen nadere toelichting met de kennis van vandaag.

Er staan een paar schoonheidsfoutjes in het boek (Désanne van Brederode was de dochter van een jezuïet en priester, ze was het niet zelf) maar dat zij vergeven. Je komt talloze prachtige uitspraken tegen (Koos van Zomeren – Volgens mij is diefstal van stilte de meest voorkomende vorm van kleine criminaliteit) of ronduit grappige (Midas Dekkers – Overigens geloof ik dat vloeken wèl helpt. Ik zou niet weten hoe ik anders een Lundia-kast in elkaar zou moeten zetten). In ieder geval heb ik echt heel wat auteurs een stukje beter leren kennen.