archiveren

Uitgeverij

9028290052.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
De IJssel stroomt feller dan de Amstel gaat over de herinneringen van boekverkoper, uitgever en schrijver Ad ten Bosch. Ik houd van verhalen uit de literaire wereld dus ik was benieuwd en mijn verwachtingen zijn ten dele ingelost.

Het boek begint eigenlijk als een autobiografie. Verhalen over zijn grootouders, zijn ouders en zijn lagere schooltijd, het wonen boven de boekhandel van zijn vader en verblijf in Canada als twintiger waar hij vrachtwagenchauffeur was bij de mijnen. Eerlijk gezegd boeide het boek mij nog niet maar…ik had al gezien dat verderop hoofdstukken zouden komen over Jeroen Brouwers en Gerrit Komrij dus ik bleef lezen.

Na zijn Canadese avontuur neemt Ten Bosch de boekenwinkel over van zijn vader in Zutphen. Al doende leert hij en zo blijkt het lastig om een lening los te peuteren voor een verbouwing. Gaandeweg krijgt het boek een wat meer anekdotisch karakter en dat bevalt mij beter. Zo krijgt Ten Bosch een veeg uit de pan van dichteres Ida Gerhardt omdat haar bundel Het sterreschip niet in de winkel ligt. Toch worden ze vrienden en die vriendschap loopt als een rode draad door het boek heen.

De avonturen met Johan Polak zijn hilarisch. Polak sleept de auteur mee een seksshop in ‘aangezien er die avond een jongetje op bezoek kwam.’ Uiteraard loopt hij bij het verlaten van de shop een klant tegen het lijf.

Als hij denkt aan zijn lerares Frans, mevrouw A. Goudeket, komt de literatuur ook dichtbij. Zij was een nichtje van de Franse schrijfster Colette, waarvan de derde echtgenoot Maurice Goudeket heette. Dat zijn anekdotes die ik wèl leuk vindt.

De ontmoetingen met Jeroen Brouwers zijn ook weinig verhullend, zoals toen deze om het boekenweekgeschenk kwam in de winkel;

Tegen sluitingstijd van die laatste zaterdag voerde mijn moeder aan de kassa een gesprek met een teleurgesteld man. Hij had zich op het geschenkje verheugd en bleef maar tegen moeder zeuren…Om van hem af te komen beloofde ze hem haar eigen exemplaar, dat thuis lag…Met enige verbazing zag ik hoe de man zweette en beefde.
‘Mag ik uw naam en adres?’ vroeg moeder.
‘Jeroen Brouwers.’
‘De Jeroen Brouwers?’ vroeg ik. Ik kon niet geloven dat ik met de schrijver van doen had. Even hiervoor had ik een foto van hem in de krant gezien…Daarop herinnerde hij me aan de jongste broer van mijn moeder, een grote, slanke en knappe man. Ik keek echter naar iemand die niet groot was en ook niet slank, wel met een goeie kop, waar de drank flink doorheen was gegaan…

Zo worden schrijver Jan Siebelink, documentairemaakster Sunny Bergman en zelfs zijn eigen broer ook aardig te kijk gezet in dit boek.

Ten Bosch gaat uitgeven bij Athenaeum – Polak & Van Gennep en pendelt in die tijd op en neer tussen Amsterdam en Zutphen, waar hij ook nog met de winkel bezig is. Ook gaat hij met wisselend succes romans schrijven. Leuk om te lezen, maar interessanter zijn toch de wonderlijke beschrijvingen van alle personages in zijn leven. Van zijn ex-vrouw met wie hij in een vechtscheiding ligt, Jean-Pierre Rawie die wordt herkend door de vriendin van de auteur (leest u zelf maar waar die elkaar zijn tegengekomen) en van zijn bijna vechtpartij met Michaël Zeeman op het boekenbal (“Hoe goed ben jij tegen mannen? Iedereen weet dat je vrouwen eenvoudig van de trap af mept”). Nietsverhullend dus, best verfrissend af en toe.

6d68b89e5948f0259674d477367444341587343
Martinus Nijhoff n.v. 1853-2002 vertelt het verhaal van de bekende boekhandel, uitgeverij en antiquariaat, verteld door een oud-medewerker van het bedrijf, Bob Jongschaap.

Zo’n 260 pagina’s leesvoer met een schat aan fotomateriaal en als ik al mijn aantekeningen zou verwerken zou het een heel lange bespreking worden. Want wat leest dit fijn weg. Het begon allemaal met Martinus Nijhoff (1826-1894) die zich als wetenschappelijk boekhandelaar, uitgever en antiquaar vestigde in Den Haag. Als uitgever vestigde hij zijn naam met het Woordenboek der Nederlandse Taal. De meest lucratieve inkomstenbron was de export van wetenschappelijke boeken en tijdschriften.

In 1891 trad zijn zoon Wouter in dienst van de firma. Een klein maar eigenzinnig man en zeer belangrijk voor het bedrijf. Hij zal ook een machtig man in het boekenvak worden. De antiquaar Hertzberger herinnerde zich Wouter Nijhoff maar al te goed;

‘In 1917 kwam ik er als volontair…In die tijd kwam in Amsterdam de bibliotheek van Vincent van Gogh, de oom van de schilder in veiling. De kijkdag was op zondag en ik ging er heen. De volgende dag werd ik door Wouter op het matje geroepen: ‘Wat ik in Amsterdam deed.” “Ik heb vrienden opgezocht.” “Dat lieg je. Je bent op de kijkdag geweest.” Dat moest ik dus wel toegeven, maar ik verontschuldigde me: “Zo leer ik boeken kennen.” Dat antwoord beviel Nijhoff blijkbaar, want hij gooide wat later een tientje voor me op tafel. “Dat is voor de onkosten,” grauwde hij.’

Later komt zijn neef, ook een Wouter in dienst maar na diens pensioen viel het concern uiteen. De aandelen waren versnipperd en verdeeld onder de erfgenamen die het uiteindelijk aan Kluwer verkochten waar het bedrijf ontmanteld werd. Een triest einde van een beroemd bedrijf.

De grote aantrekkingskracht van dit boek zijn de vele anekdotes en foto’s. De katholieke geestelijke Schaepman die nogal eens een boek in zijn jaszakken liet glijden, Wouter Nijhoff die een sjofele man de winkel uit liet zetten (de man kocht een peperdure atlas en vertrok per limousine) en de ceremonie van de postbehandeling. De auteur komt tijdens zijn onderzoek voor dit boek bijvoorbeeld te weten waarom er bij Nijhoff nooit werd geïnventariseerd. Dat was omdat de gewoonte was ontstaan niet-verkochte boeken over te hevelen naar het antiquariaat. Een ‘boekhoudkundige frivoliteit.’

Sommige gebeurtenissen worden in aparte stukjes door de auteur verteld, zoals het stukje “Afdalen”;

Het antiquariaat van Nijhoff was niet zomaar toegankelijk. Belangstellenden moesten altijd een afspraak maken, maar sowieso liepen particuliere klanten ook het sortiment nauwelijks binnen. Mocht er toch iemand de stoute schoenen aantrekken, dan werd er vanuit het sortiment naar boven gebeld. Na geruime tijd kwam mejuffrouw Sobels in een harnas van terughoudendheid naar beneden en vroeg dan met overduidelijke tegenzin minzaam aan de klant wat hij wenste.

De auteur is natuurlijk bekend in het pand van Nijhoff en leidt ons daadwerkelijk van verdieping naar verdieping. Zo werd er in kamer 10 niet alleen gewerkt, maar ook geknipt. Medewerker Krijgsman was namelijk kapper geweest voordat hij bij Nijhoff kwam werken. Hij overleed toen hij de laatste directeur, Wouter Nijhoff Pzn., aan het knippen was.

Zo heb ik nog veel meer aantekeningen. Prachtige verhalen, maar ook de minder mooie kanten komen aan bod. Er waren managers die niet voldeden en de auteur schroomt niet om man en paard te noemen. Dat geldt ook voor de teloorgang van het bedrijf zelf. Jongschaap noemt onverbloemd de personen die in zijn ogen hiervoor verantwoordelijk zijn.

Een goed verteld verhaal van een betrokken oud-medewerker van een overbekend bedrijf.

7aab7300f92fbe359344a685251437641414141
Na het overlijden van uitgever Geert van Oorschot, schreef Jeroen Brouwers een ‘in memoriam’. Dat is Het tuurtouw, een boekje van 67 pagina’s. Van Oorschot overleed in 1987 en Het tuurtouw kwam twee jaar later uit.

Nu heb ik net de biografie over Van Oorschot gelezen, dus dit boekje bevatte weinig nieuws, anders dan wat gedachten van de schrijver over de uitgever. Zo is er aardig wat gecorrespondeerd tussen de twee. Van Oorschot was überhaupt iemand die vaak en veel brieven schreef. Brouwers;

Zijn brieven waren de bliksemafleiders van zijn momentane stemmingen, – hij moet er, zegt men, in de loop van zijn leven ongeveer dertigduizend of meer hebben geschreven: zouden die ooit worden gepubliceerd, dan vullen ze een plank vol dundrukdelen…Mochten al die brieven even schitterend zijn als het merendeel van de brieven die ik van hem heb ontvangen, moet het nageslacht niet nalaten subsidies bij elkaar te harken ter bekostiging van de integrale publikatie ervan.

Inmiddels zijn we wat jaren verder en is niet alles integraal gepubliceerd, maar is Brieven van een uitgever inmiddels nog her en der te koop.

Van Oorschot ‘bevaderde’ graag de schrijvers met wie hij omging, maar Brouwers liet dat niet toe. Toch was hij niet ongevoelig voor zijn kritiek en adviezen. Zo vertelde hij Brouwers dat hij zich op zijn schrijverschap moest concentreren;

Jij moet hier weg, zei hij.
Om hem exact te citeren, hij zei; ‘Je moet van je tuurtouw los’. Die uitdrukking hoorde ik toen voor het eerst. Dat is het touw waarmee een schaap aan een paaltje vastzit om hem een bepaald stuk land te laten afgrazen. Ik moest weg uit ‘het verdomde Vlaanderen’, ik moest een andere, een Nederlandse uitgever zoeken…

Hoewel Van Oorschot niet zijn uitgever zou worden bleven de twee contact houden. Soms was er ruzie, maar dat contact bleef, hoewel Van Oorschot daar ook wel eens onrustig over was;

Toen ik met de samenstelling van mijn brievenboeken bezig was, vond Geert het niet goed dat mijn brieven aan hem daar ook in terecht zouden komen: ‘laten wij de wonden die we elkaar hebben toegebracht barmhartig afgedekt houden’, zei hij.

Wat mij toch nieuwsgierig maakt naar zijn brievenboek, ik vermoed dat ik nog niet uitgelezen ben over de man. Het einde van dit in memoriam is des Brouwers en toch weer mooi;

In ieder mensenbestaan keert bij tijden éénzelfde feit terug, uit welke constante zich geleidelijkaan een levensthema ontwikkelt, steeds in varianten herhaald, zoals in een symfonisch werk. (‘Een witte ijsmuts met zo’n bolletje had hij op zijn kop. Ga nou maar slapen Geert zei hij, godverdomme.’)

9028261400.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Met mijn interesse voor het Nederlands literatuurlandschap kon ik niet om Geert van Oorschot, uitgever van Arjen Fortuin heen. Met ruim 600 pagina’s is dit een biografie die mij veel heeft bijgebracht over het literaire klimaat in Nederland uit de vorige eeuw.

Het vak leerde hij bij Uitgeverij Stols en bij Uitgeverij Querido. Na de oorlog vestigde hij zich als zelfstandig uitgever in Amsterdam, inmiddels met zijn tweede vrouw Hillie Munneke. Eigenlijk begint daar het grote uitgeversavontuur en blijkt waar de grote kracht van Van Oorschot in zit. Hij zorgt allereerst voor een goede catalogus met auteurs als Multatuli, Du Perron en Couperus. Hij wordt wel de uitgever van de dode schrijvers genoemd. Dat deert hem niet, ook nieuwe talenten als Hermans en Van het Reve gaan met hem in zee.

Vervolgens zorgt hij voor herkenbaarheid, door de vormgever Helmut Salden aan te trekken. Een nukkige, compromisloze Duitser maar een vakman, onder meer verantwoordelijk voor het vignet dat nog altijd de boeken van Van Oorschot siert.

Verder was Van Oorschot niet bang voor grote projecten. De complete Multatuli, de Russische Bibliotheek, de complete Belle van Zuijlen, er waren astronomische investeringen voor nodig maar Van Oorschot praatte en sleurde onvermoeibaar, net zolang tot hij het voor elkaar had. Het boek maakt zeer duidelijk dat hij heel nauw naar de kosten keek; erven liet hij van royalty’s afzien, kosten werden links en rechts ingehouden op honoraria van schrijvers en vertalers en als er werd geklaagd dan kon hij een waar rookgordijn van cijfers optrekken ter verantwoording.

Dat was dan ook zijn valkuil. Een enorm temperament en enorme gedrevenheid waardoor hij mensen aantrok en afstootte. Hermans, Van het Reve, Salden en een hele berg anderen, hij ging er mee in zee en kreeg er de grootste ruzie mee. Anderen konden beter met hem omgaan, zoals de weduwe van Menno ter Braak, van wie hij ook het complete werk uitgaf;

‘Natuurlijk is van O. een gek en een barbaar en een fantast en een bezetene en wat je maar wilt. Maar zonder die eigenschappen had hij nooit deze uitgeverij gehad en was ook het Verzameld werk van Ter Braak nooit verschenen. Het kan best zijn dat hij mensen heeft bedonderd en dan was hij slimmer dan die mensen. Ik heb zelf enorme ruzies met hem uitgevochten en een grote bek gezet tegenover de zijne.’

Van Oorschot dendert door. Met zijn blad Tirade bijvoorbeeld. Hij had al eerder bladen uitgegeven en talloze redacties versleten, maar Tirade zou hem overleven. Een blad vond hij nodig om aan het maatschappelijk debat deel te nemen. Waar Van Oorschot altijd dichter wilde worden, brak hij door als schrijver met zijn boek Twee vorstinnen en een vorst, onder het pseudoniem R.J. Peskens. Daar hield het succes als schrijver ook wel op;

‘R.J. Peskens is reeds geruime tijd aan het nadenken of de boeken welke hij in portefeuille heeft wel goed genoeg zijn voor publicatie,’ schreef hij eind 1978 aan criticus Wam de Moor. En het was niet goed genoeg. Achteraf beschouwd was R.J. Peskens bij het verschijnen van zijn debuut al uitgeschreven.

Privé kreeg van Oorschot een dreun te verwerken met de zelfmoord van zijn zoon Guido. Er kwam druk te staan op zijn huwelijk met Hillie maar ze bleven bij elkaar tot haar dood in 1979. Een andere constante in zijn leven was zijn goede vriendin, schrijfster, dichteres en psychiater Vasalis met wie hij in contact bleef tot aan zijn dood in 1987.

Ik vond het een prachtig boek om te lezen. Ik heb de liefde voor poëzie van Van Oorschot nog niet genoemd maar die komt uitgebreid aan bod en deed mij een aantal bundels bestellen, onder meer van Jan van Nijlen, Christiaan J. van Geel, Richard Minne en Jan Emmens. Zijn omgang met de literaire grootheden zoals wij ze kennen is fascinerend. De clashes met Hermans en Van het Reve, het afserveren van Biesheuvel, een A.F. Th. van der Heijden die met het zweet in zijn handjes Van Oorschot niet durft aan te spreken (hoewel hij voor een kop koffie was uitgenodigd) en ga maar door. Een eigenzinnig man die uiteindelijk een pracht van een bedrijf heeft nagelaten.