archiveren

(Auto)biografie

Charlie’s Good Tonight van Paul Sexton is de geautoriseerde biografie van Charlie Watts, de drummer van The Rolling Stones. Watts overleed op 24 augustis 2021 op 80-jarige leeftijd, op het moment dat ik de biografie van zijn frontman Mick Jagger aan het lezen was. Omdat ik ook de autobiografie van Stones-gitarist Keith Richards gelezen heb mocht deze niet in het rijtje ontbreken wat mij betreft.

De titel slaat op een uitspraak van Mick Jagger over Watts tijdens een concert in Madison Square Garden in New York in november 1969. Natuurlijk was hij goed, hij was dat altijd tijdens concerten en opnames. In al die tijd mistte hij maar één concert, iets dat uitgebreid beschreven wordt in dit boek.

Is dat zo bijzonder dan? Nee, en dat duidt meteen deze biografie. Het is geen dik boek, een kleine 330 pagina’s en verwacht u geen ontstaansgeschiedenis en beschrijving van de groep The Rolling Stones. Daar leest u beter de biografie van Mick Jagger voor. Dat zegt de auteur ook zelf. Dit gaat meer over de drummer Charlie Watts zelf en wat hem onderscheidde ten opzichte van zijn mede-bandleden.

Hij week namelijk in gedrag redelijk af van zijn kompanen. Als drummer kwam hij uit de jazz-wereld en daar lag zijn grote liefde wat muziek betreft. Daarvoor was hij nog werkzaam als grafisch ontwerper. Hij kon erg goed tekenen en heeft schetsboeken vol getekend van de meest gewone zaken op zijn tournees, meestal uit het interieur van zijn hotelkamer. Niet zelden als de rest aan het stappen was.

Maar even terug naar het begin. Charlie Watts begon ooit op een banjo maar vond al snel het drumstel als zijn instrument. Omdat hij kennismaakte met jazzmuziek en zich daarin ging bekwamen ging hij in bandjes spelen die al snel naam maakten. Mick Jagger, Keith Richards en Brian Jones vormden The Rolling Stones en zochten een drummer en kwamen bij Charlie Watts uit. Die hield niet per se van de muziek van The Stones maar hij liet zich overhalen in de veronderstelling dat het maar een tijdelijke baan was. Dat liep wat anders, hoewel Keith Richards nog wat sceptisch was;

‘Charlie swingt heel aardig, maar hij kan niet rocken. Wel een geweldige kerel…’ In zijn autobiografie Life, die uitkwam in 2010, voegt Keith eraan toe: “Op dat moment had hij rock-‘n-roll nog niet in de vingers. Ik wilde dat hij de drums wat harder zou raken. Hij was nog te veel jazz voor mij.’

Het kwam goed en in het boek staan ook voorbeelden waarin die jazz-achtergrond weer luid werd bejubeld. Watts zou naast Jagger en Richards een vaste waarde in de groep worden, anders dan de (bas)gitaristen die met Brian Jones, Bil Wyman en Mick Taylor een wisselende bezetting kenden. Ron Wood vulde de leemte later aan als gitarist. Een boek als dit geeft wel een inkijkje in hoe de grote successen werden beleefd, in dit geval door Watts. Hij zei over de succesvolle tournees die steeds weer op het programma stonden;

‘…Ik haat het. Ik heb het altijd gehaat,’ zei hij zonder wrok. Mijn idee van werken is dat je opstaat en de straat oversteekt naar de club van Ronnie Scott, tot drie uur ’s nachts speelt, naar huis gaat en in je bed kruipt. Dat is voor mij een baan hebben. Het gedoe rond de twee uur durende optredens in het Wembley Stadium heb ik nooit leuk gevonden. Het is geweldig om te dóén. Het is een geweldig gevoel dat zoveel mensen naar je komen kijken.

Waar zijn bandleden behoorlijk wat relaties versleten bleef Watts altijd getrouwd met zijn grote liefde Shirley Ann Shepherd. Op een paar jaar na heeft hij zich nooit bezondigd aan grote uitspattingen op het gebied van drank en drugs. Die paar jaar bevielen hem slecht en hij bleef er op eigen kracht van af.

Hij verdiende grote sommen geld en besteedde dat in grote bedragen aan zijn liefhebberijen. Die komen uitgebreid aan bod in dit boek. Hij was een liefhebber van kleding en stoffen. Hij zag er altijd goed verzorgd uit en besteedde veel geld aan pakken en schoenen. Op tournee kwam hij rustig een uur eerder zijn bed uit om een paar nieuwe schoenen in te lopen.

Ook was hij een liefhebber van kunst en geschiedenis. Hij had een verzameling antieke wapens en een klein museum met voorwerpen uit de Amerikaanse Burgeroorlog. Hoewel hij geen rijbewijs had verzamelde hij auto’s enkel en alleen voor het design. Samen met zijn vrouw begon hij een stoeterij met Arabische volbloeden. Van die dingen genoot hij én hij genoot van zijn familie; zijn vrouw, dochter en later van zijn kleindochter.

Die laatste, Charlotte, ging net als haar moeder vaak mee op tournee met The Rolling Stones en was wel iets gewend maar door haar ogen krijg je toch iets mee van hoe groot de band was. Gastoptredens tijdens de 50 & Counting Tour waren van een hoog kaliber, zoals Ike & Tina Turner, B.B. King en Stevie Wonder. Er waren gastoptredens van Bruce Springsteen, Katy Perry, Taylor Swift en iemand die tiener Charlotte het ware perspectief liet zien;

‘Toen ik in 2012 het jubileumconcert in New Jersey bezocht, verzorgde Lady Gaga het gastoptreden,’ vertelt ze. ‘Ik was opgegroeid terwijl ze haar intrede deed, en ze was de grootste artiest ter wereld. Dat was mijn generatie. En doordat zij een gastoptreden deed dacht ik: aha, oké. Het is heel wat groter dan ik besefte…Ik dacht: hoe bedoel je, Lady Gaga heeft een trailer aan de rand van het terrein, terwijl pa een eigen kleedkamer heeft! Hoe zit dat?! Oké, nú snap ik het.’

Voor de goede orde, Charlotte noemde Charlie Watts ‘pa’, net als haar moeder Seraphina dat deed. Het zijn leuke inkijkjes in de wereld van een Stones-lid waar ik niet zoveel van wist.

Charlie Watts overleed in 2021. De doodsoorzaak staat ook niet in het boek genoemd, net als dat die niet in het nieuws kwam. Zijn geliefde vrouw Shirley Ann overleed onlangs pas, op 16 december 2022.

Is dit een onmisbare biografie? Nee, dat niet. Leuk voor de liefhebber van de muziek van The Rolling Stones en de leden van de band en daarmee vond ik het een prima boek. Het enige minpunt vond ik het voorwoord van zowel Keith Richards als dat van Mick Jagger. Korte, plichtmatige en ongeïnspireerde verhaaltjes. Ik snap dat je er als auteur mee wil pronken op de kaft (en daarmee staat er een hoop tekst op de voorkant) maar deze verhaaltjes voegen niets toe.

Vertaling: Karin de Haas

De titel De Zonnekoning, Glorie & schaduw van Lodewijk XIV van geschiedkundig auteur Johan Op de Beeck vat dit dikke boek van ruim 700 pagina’s goed samen. De beroemde Franse koning die leefde van 1638 tot 1715 regeerde met absolute macht over zijn land van 1643 tot aan zijn dood in 1715.

Uit bovenstaande blijkt dat hij zeer jong op de troon kwam. Uiteraard moet hij de stiel nog leren en zijn leermeesters zijn de kardinalen De Richelieu en diens opvolger Mazarin. Na de dood van die laatste neemt hij de macht in handen en doet dat op een zeer doortastende manier;

Het hof en iedereen van belang moest weten dat er een nieuw soort koning was opgestaan en wat die wilde: de macht. De toon was gezet. Maar ook de ministers zou nog een verrassing van formaat te wachten staan. Nog voordat de ministerraad begon, had Louis XIV in alle vroegte aan zijn secretaris Toussaint Rose een nota gedicteerd. ‘Alle aandacht is gericht op de koning, hij is het aan wie alle wensen gericht worden.’

Het gaat als een rode draad door zijn leven. Het is een absolutistische vorst. Hij neemt alle beslissingen en wil van alles op de hoogte zijn. Hij trouwt met Maria Theresia, de dochter van de Spaanse Felipe IV en neemt zo een voorschot op de Spaanse grondgebieden. Na de geboorte van een zoon verliest hij alle aandacht voor zijn vrouw en er volgt een onwaarschijnlijke stoet aan minnaressen. Bij één van hen, Madame de Montespan, zou hij nog zeven kinderen krijgen.

Natuurlijk voert het te ver om dit boek samen te vatten. De Zonnekoning leefde lang en heeft onwaarschijjnlijk veel meegemaakt. De bouw van zijn paleis Versailles wordt natuurlijk uitgebreid beschreven. De dagelijkse en ijzeren discipline van Lodewijk XIV komt aan bod, net als zijn tomeloze werklust én eetlust.

Hij moet talloze uitdagingen het hoofd bieden. De Fronde of binnenlandse opstand waar hij al vroeg mee geconfronteerd wordt bijvoorbeeld. De oorlogen die hij moet voeren en waarin hij zelf te paard in de frontlinie te vinden is. De Devolutieoorlog, de oorlog met de Republiek, de oorlog tegen de Liga van Augsburg, de Spaanse successieoorlog, hij hoefde zich niet te vervelen. Het boek staat boordevol informatie en natuurlijk wil ik weten dat de beroemdste musketier, d’Artagnan, gesneuveld is bij Maastricht (ik wist niet dat er een standbeeld van hem in Maastricht stond). Schokkender is dat in die oorlogen de zwakte van die absolute heerschappij naar voren komt. Lodewijk raakt soms vervreemd van de werkelijkheid en dat leidt tot massale slachtpartijen en plunderingen onder zijn bewind. Onprettige feiten worden voor hem verborgen dus hij grijpt er niet op in.

Er is veel te vertellen over de kunsten. Lodewijk laat prachtige schilderingen in Versailles aanbrengen en is een groot muziekliefhebber. De componisten Lully, Delalande, Couperin en De Visée en hun werken komen allemaal voorbij. Ook is hij zelf een prima danser en staat aan de basis van de Franse voertaal in de balletwereld.

De auteur besteedt veel aandacht aan het karakter van Lodewijk. Zoals gezegd heeft hij een ijzeren discipline en het protocol is heilig. Hij kwakkelt nogal eens met zijn gezondheid, zoals met zijn gebit door alle zoetigheid die hij eet. Het is verbluffend om te lezen dat als zijn tanden getrokken worden dit met zoveel geweld gepaard gaat dat er een stuk van zijn linkerkaakbeen afbreekt. U begrijpt, zonder verdoving. Dat zorgt ervoor dat eten en drinken lastig wordt. Vloeistoffen belanden zo direct in zijn neus. Daarop wordt besloten het ontstane gat dicht te schroeien. Veertien keer gloeiende ijzers in de mond, zonder verdoving. De man was geen watje.

Dat was hij ook niet voor zijn tegenstanders. Als de stad Genua in opstand komt legt hij een bommentapijt neer op de stad tot de stad zich gewonnen geeft. Lodewijk ontvangt de opstandige bestuurder op Versailles;

Bekeken en omringd door het voltallige hof van Versailles moest het Genovese staatshoofd de hele zeventig meter van de galerij af schuifelen naar het podium waar de Zonnekoning hem opwachtte. Daar maakte hij een diepe buiging en bood zijn nederige excuses aan voor alle dwaasheden die zijn republiek jegens Frankrijk en zijn vorst had uitgehaald. Verontschuldigingen die vanop het podium met een knikje werden in ontvangst genomen.

Waarna Lodewijk het staatshoofd de kunstcollectie, de tuinen en appartementen liet zien en hem tien dagen lang liet logeren.

Er valt zoveel meer te vertellen want het is een rijk boek. Over de gevangene met het ijzeren masker. Over de gifmoorden aan het hof. Over de hygiëne aan het hof, over de opvolging van Lodewijk, over de strijd met Willem III van Oranje. Over de strijd tegen de protestanten. Over de uitsluiting van homo’s aan het hof. Een lachertje, want zijn broer was de grootste nicht aan het hof (hij was als meisje opgevoed om geen bedreiging voor Lodewijk te vormen). Bovendien was er een homogenootschap waarvan zijn eigen zoon en de hofcomponist Lully lid waren en zou hij echt homofilie willen verbieden dan was hij zijn halve legertop ook kwijt.

Het wordt allemaal in een zeer prettige stijl opgeschreven en het leest geweldig door. Enige humor ontbreekt zeker niet (een lelijke sladood met varkensoogjes) en er staan afbeeldingen en kaarten in het boek van verschillende veldslagen. Een klein minpuntje; als je een grote stamboom in het boek zet is dat prachtig, maar dan moet je juist bij Lodewijk XIV niet de jaartallen van zijn vader onder zijn naam zetten. Dat is maar een kleine kanttekening in een prachtig leesbaar boek die iedere geschiedenisliefhebber in de kast moet hebben staan.

Gilles de Rais (ca. 1405-1440) zullen sommigen kennen als de maarschalk die Jeanne d’Arc heeft bijgestaan in de ontzetting van Orléans. Dat klopt, maar hij was meer dan dat. Hij was een roofridder, een vroom man, een duivelaanbidder en een kindermoordenaar. Reden genoeg om daar eens meer over te lezen en dat kan in dit boek van Dick Berents, Slachtbank. De kindermoorden van maarschalk Gilles de Rais.

Berents deed in Frankrijk onderzoek voor dit boek en ging naar de ruïnes van de kastelen van Gilles de Rais. Ook deed hij archiefonderzoek, onder meer naar de processtukken die overgeleverd zijn na het proces tegen De Rais. Daarmee levert hij een prettig leesbare biografie af van 277 pagina’s, waarin hij verschillende mythes over de man tracht te ontrafelen.

Eén zo’n mythe is zijn relatie met Jeanne d’Arc. Daar worden de meest fantastische verhalen over verteld, tot aan het feit dat het een liefdespaar was aan toe. De Rais liet na de dood van Jeanne een toneelstuk opvoeren waarin hijzelf werd afgebeeld als glorieuze strijdmakker van de Maagd van Orléans. Berents zet dit recht in zijn boek. Natuurlijk zijn er overeenkomsten tussen de twee. Ze vochten in dezelfde krijgstochten, mochten beiden hun schild versieren met de koninklijke lelies en Jeanne werd door de autoriteiten een tovenares genoemd, aanroepster van demonen en ketters en dat zijn ongeveer de termen die De Rais ook in zijn proces kreeg te horen. Beiden eindigden op de brandstapel na dreiging met foltering. Berents maakt duidelijk dat De Rais weliswaar Jeanne heeft bijgestaan, maar dat ze geen vrienden waren, laat staan geliefden. In deze biografie over Jeanne d’Arc wordt De Rais ook maar eenmaal terloops genoemd dus dat onderschrijft zijn betoog.

De Rais gaf veel geld uit aan decorum. Hij had honderden soldaten in dienst, maar ook geestelijken. De man die later een verbond met de duivel zou sluiten had een grote voorkeur voor kerkelijke plechtigheden. Hij stichtte zelfs een kapel gewijd aan de Onnozele Kinderen. Op het oog een vroom heerschap, tegelijk ook iemand met een grote hang naar het occultisme. Hij zette alchemisten aan het werk om goud en zilver te maken en huurde magiërs in om Satan op te roepen. Het resultaat was niet indrukwekkend aldus Berents;

Hoe driftig de magister ook de bladen van zijn boek omsloeg, er kwam zelfs niet het kleinste duiveltje.

Het is verbazend dat De Rais ondanks nul resultaat altijd in deze machten is blijven geloven. Berents toont wel aan dat dit niet ongewoon was in deze tijd. Hij laat ook mooi de twee gezichten zien van De Rais. Die sluit een contract met de duivel, maar maakt een voorbehoud voor zijn ziel en zijn leven, hij wil niet de eeuwige verdoemenis over zich afroepen.

Berents is ook niet bang om stelling te nemen over zijn hoofdpersoon;

Het is mijn overtuiging dat zijn naïeve instelling tegenover de poespas van duivelbezweerders in het najagen van het bovennatuurlijke alleen maar mogelijk waren omdat zijn contact met de realiteit gestoord was. Gilles de Rais was onvolwassen en kinderlijk in zijn beleving van de wereld om hem heen.

Hij roept niet zo maar iets, is zelfs kritisch op zijn eigen stellingname en gaat het onderzoeken en uitbouwen. Dat doet hij aan de hand van onderzoek naar de achtergronden van de kindermoorden en de stoornissen die al in de jeugd van De Rais optraden.

Die kindermoorden is een verhaal apart. De Rais was getrouwd en had een dochter maar vrouw en kind woonden elders. Hij had een aantal trouwe dienaren en de weg was vrij om zijn vleselijke lusten te botvieren op de jeugd van het dorp. Bedelaartjes, maar ook jongens uit gezinnen die vaak met geld werden meegelokt. Heel voorzichtige tellingen gaan uit van 120 tot 140 slachtoffers. Is dit al nauwelijks te bevatten, de beschrijvingen van wat hij met hen deed tart iedere verbeelding. Berents geeft het wel weer en houdt het nog netjes maar het komt er op neer dat De Rais de jongens misbruikte voordat hij hen vermoordde, maar ook terwijl hij ze vermoordde en nadat hij ze vermoordde. Na afloop werden ze in de regel verbrand in de open haard. Zijn knechten doodden ook kinderen voor hem of ontdeden zich van de lijken.

Uiteraard wordt er gezocht naar het waarom door de auteur. Ook De Rais zelf heeft er iets over verklaard tijdens zijn proces;

‘Ik heb het alleen voor mijn genoegen gedaan en voor de bevrediging van mijn lust.’ Na een herhaalde vraag naar zijn motieven bracht de verdachte geëmotioneerd ut: ‘Och monseigneur, u kwelt uzelf en mij ook.’

Dat proces is ook een verhaal apart. Berents gaat op zoek naar de reden waarom De Rais werd aangeklaagd. Dat ging in eerste instantie alleen om een kwestie die met financiën en eigendom van een kasteel te maken had. Om De Rais nog steviger aan te pakken ging de aanklager, de hertog van Bretagne, op zoek naar andere misdaden waarover er geruchten gingen en zo kwamen ze bij duivelaanbidding en de kindermoorden uit. De Rais moest zich verantwoorden voor de kerkelijke én de wereldlijke rechtbank.

Ook hier komt het dubbele gezicht van De Rais naar voren. Als de kerkelijke rechtbank dreigt met excommunicatie bekent hij de alchemie en duivelaanbidding maar twijfelt over een bekentenis over de moorden. Dat zou tot meineed leiden en tot onverbiddelijke uitstoting uit de kerk. Hij had blijkbaar geen moeite met talloze moorden maar meineed was hem een brug te ver. Uiteindelijk was excommunicatie wel het kerkelijk vonnis, maar dat werd door zijn berouw ook weer ingetrokken.

Daar bleef het niet bij, want de wereldlijke rechtbank sprak zich ook uit en wel voor de doodstraf voor De Rais en voor twee van zijn knechten. Ze zouden opgehangen en verbrand worden;

Op het laatst kon Gilles de Rais toch nog een glorieuze rol spelen, letterlijk in het brandpunt van ieders belangstelling…Gilles, die God al om genade had gebeden, sprak nu de mensen toe. Hij vroeg vergeving voor wat hij gedaan had, vooral aan de ouders van zijn slachtoffers.

Deze complexe persoon stierf in de klaarblijkelijke overtuging dat hij voor zijn zonden vergeven zou worden. Berents sluit zijn prima biografie af met de figuur van De Rais en de invloed of verwevenheid met andere verhalen, zoals dat van Blauwbaard. De Rais wordt nog wel eens verward met de man die zijn bruiden doodde.

De Zwijger is een biografie over het leven van Willem van Oranje van cultuurhistoricus René van Stipriaan. Een boek van 719 pagina’s en met een uitputtend notenapparaat van 160 pagina’s. Uitputtend wil niet zeggen vermoeiend. Het is, als het hele boek, zeer de moeite waard.

Willem van Oranje is voor mij iemand met heel veel klokken en evenzovele klepels. Door het onlangs bekijken van de gefilmde geschiedenis van Nederland Het verhaal van Nederland zat ik toch al lekker in de vaderlandse geschiedenis dus dit boek kon ik niet laten liggen.

Nu is er nogal wat geschreven over Willem van Oranje, dus wat moet een hedendaagse biografie bieden dan? Het boek moet duidelijk maken hoe Oranje de loop van de geschiedenis beïnvloedde. Een relaas van belangrijke levensfeiten in de context van de grotere geschiedenis is wel een minimale vereiste. De auteur is echter naar meer op zoek. Van Stipriaan;

Een biografie van Willem van Oranje zal de vraag moeten beantwoorden waar in zijn overwegingen ideeële motieven leidend waren, en waar het eigenbelang het overnam. En ook dan moeten we er rekening mee houden dat eigenbelang regelmatig verpakt werd in een hooggestemd verhaal. Daar wordt voor zijn biograaf het leven van Oranje complex.

We kennen Willem van Oranje natuurlijk als grote tegenstander van de Spanjaarden. Opstandeling tegen Filips II en zijn gevreesde hertog Alva. Het begon natuurlijk niet zo. Oranje was zijn loopbaan al begonnen bij de vader van Filips, Karel V, en hij maakte deel uit van het rondreizend gezelschap toen Filips als de nieuwe machthebber werd geïntroduceerd.

Oranje wordt een belangrijke figuur in Europa en wordt bevelhebber van het keizerlijke leger in de Nederlanden. Filips stelde Oranje ook aan als staatsraad die de vorst van advies voorzag en hij werd Ridder in de Orde van het Gulden Vlies. Niet mis allemaal, maar de politiek van Filips inzake religie en het landsbestuur zorgde ook voor de nodige oppositie. De toegestane religie was het katholicisme en het protestantisme lag in de verdrukking. Willem van Oranje en onder meer de graven Van Egmont en Van Horne gingen in de oppositie. Oranje stond tolerantie ten opzichte van godsdienst voor en was tegen de strenge katholieke leer die werd opgelegd, maar hij leek nog wel twee gezichten te hebben en hier wordt het interessant;

Oranje straalde al enige tijd uit dat de katholieke scherpslijpers in zijn omgeving eraan moesten wennen dat hij op godsdienstig terrein een gematigde koers wilde volgen, waarin voor verkettering van protestanten geen plaats meer was. Voor wie Oranje graag wilde indelen in een specifiek religieus kamp volgden verwarrende jaren.

Hij zou steeds meer kleur bekennen en daarmee meer anti-katholiek. Daarmee werkte hij de Beeldenstorm in de hand. Dat wilde hij niet en wat hij nog minder wilde was het vervolg. Filips was hier zo kwaad over dat hij de hardliner Alva naar de Nederlanden stuurde, die met zijn Bloedraad voor een ongekende repressie zorgde. De graven Van Egmont en Van Horne zouden dit ondervinden, zij werden vermoord. De veldtocht die Oranje zou ondernemen was een faliekante mislukking en dat kon hij zich niet permitteren met de bloedbaden van Naarden en Zutphen nog in het geheugen, waarbij praktisch de totale bevolking door de Spanjaarden werd uitgemoord.

Uiteindelijk kwam de kentering. Oranje trok zich terug en verzamelde fondsen, wist samen te werken met de eveneens opstandige Watergeuzen en wist slimme allianties en verbonden te smeden. Hij had de wind op een gegeven moment ook mee omdat Alva wel erg wreed tekeer ging en zware belastingen aan het volk oplegde. Hier gaan landsbelang en eigen belang van Oranje voor een deel samen, want er was inmiddels beslag gelegd op zowat al zijn bezittingen, inclusief zijn prinsdom Orange in Frankrijk, dat hij overigens nog nooit gezien had.

Willem van Oranje wordt uiteindelijk vogelvrij verklaard en overleeft een moordaanslag. Niet voor lang, Balthasar Gerards zou Oranje uiteindelijk vermoorden.

Er valt erg veel te zeggen over dit boek. Uiteraard heb ik het hoog over samengevat, want er is veel meer. Zijn vele, vaak strategische, huwelijken die hij sloot. Zijn zoon die veertig jaar in Spaanse handen vast zou blijven zitten, de belegeringen van Haarlem en Alkmaar, de inname van Den Briel en het Leidens ontzet. Het was mij niet bekend hoe belangrijk de broer Lodewijk van Willem van Oranje voor hem was, zowel als raadgever als in het veld. De heer van Brantôme gaf een rake observatie van de twee in toch voor hen moeilijke tijden;

Brantôme liet een en ander op zich inwerken, nam en passant waar dat Oranje een ‘erg mooi voorkomen had, en een mooi postuur’, en een eindje boven zijn broer Lodewijk uitstak. Hij zag ook dat Oranje iets triests over zich had en liet doorschemeren dat hij wel heel erg door het lot op de proef werd gesteld. Het gezicht van Lodewijk stond vrolijker, en hij toonde zich ook veel vastberadener dan Oranje. ‘De prins op zijn beurt is wijzer, volwassener en bedachtzamer.’

Het maakt ze ineens menselijk en dat is mooi om te lezen. Een eye-opener was ook het belang van het Wilhelmus voor Oranje. Er wordt uitgebreid ingegaan op de tekst en de mogelijke auteur. Ook op de laatste woorden van Oranje toen hij stierf. Hij zou de volzin uit hebben gesproken

‘Mijn God, ontfermt u over mijn ziel, mijn God, ontfermt u over dit arme volk .’

Dat is lastig te rijmen met de autopsie die zegt dat hij zowat op slag gestorven zou moeten zijn, maar er is iets over te vertellen, gaat u het vooral lezen.

Dan waar dit boek ook om te doen is. Was Oranje een pure patriot of speelden er ook eigen belangen? Beiden. Hij wilde een sterke oppositie tegen het Spaans gezag en was voor religieuze tolerantie. Hij had ook aanzienlijke belangen en soms liet hij zich in de kaart kijken, zoals in een brief aan zijn broer Jan, die het stadhouderschap van Gelderland weigerde voort te zetten, want

‘het zou ons huis tot des te meer welvaart en gunstige omstandigheden hebben gevoerd.’

Het lot van de Nederlanden en de welvaart van het huis van Nassau waren in het hoofd van Oranje innig met elkaar verbonden. Politieke macht, maar ook rijkdom, moest stevig verankerd worden, aan het huis en aan de dynastie. Een eye-opener zoals er veel meer in het boek staan en een absolute aanrader voor iedere liefhebber van de vaderlandse geschiedenis.

Nabrander: leuk om te vernemen dat de auteur René van Stipriaan met dit boek de Libris Geschiedenis Prijs van 2022 én de Nederlandse Biografieprijs 2022 heeft gewonnen

Nog een nabrander: er is onderzoek gedaan of het bloedbad in Zutphen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, door historicus Johan Visser. Hij heeft daar een boek over geschreven en u kunt daar hier meer over lezen. Wordt wellicht vervolgd.

Hemelse mevrouw Frederike van Maaike Meijer is de biografie van F. Harmsen van Beek [1927-2009]. Frederike, Fritzi voor intimi maar dat ligt gevoelig, was dichter, schrijver, journalist, kunstenaar en illustrator. Ze liet geen groot (geschreven) oeuvre na, maar wel een opmerkelijk oeuvre. Ik ga het u toelichten.

Frederike groeide op in Blaricum als kind van twee illustratoren in Blaricum. Haar vader tekende de beroemde Flipje-reeks en Frederike hielp vaak mee om deze in te kleuren. Ze woonde een paar jaar in Frankrijk en leerde daar Eric de Mareschal kennen waarmee ze zoon Gilles kreeg. Ze keerde alleen met Gilles terug naar Nederland en de vader verdween uit beeld. Ze kon terecht in een grote Blaricumse villa, Jagtlust, waar ze als huismeester werd aangesteld.

Die villa wordt het middelpunt van een ogenschijnlijk hedonistisch universum. Dat wordt gevoed door het boek Jagtlust van Annejet van der Zijl en geschriften van Gerard Reve. Biografe Maaike Meijer ontkent dit niet in dit boek maar brengt wel de nodige nuance aan. Feit is dat de villa wel een ontmoetingsplaats werd voor verschillende Nederlandse kunstenaars. Remco Campert kwam er en trouwde later met Frederike. Ook Cees Nooteboom, een schrijver van eenentwintig jaar, was present;

Het was daar op Jagtlust een fantastische chaos. Er waren altijd mensen, er was altijd gedoe en zij was het fascinerende middelpunt met die zichzelf opwindende stem waarmee zij niet zozeer praatte als wel sprak, zo, dat je het meteen wilde opschrijven. Ze had planeten om zich heen. In hoeverre dat affaires waren wist je niet precies.

Affaires waren er genoeg, gaat u dat vooral zelf lezen. Dat praten of spreken; ze schreef het zelf op. Frederike ging gedichten schrijven en deed dat zoals niemand dat nog had gedaan. Onderscheidend van de Vijftigers, niet per se brekend met een traditie zoals die Vijftigers dat deden, maar spelend met de traditie op een erudiete en barokke manier. Haar debuutbundel Geachte muizenpoot en achttien andere gedichten wordt uitgebreid door Meijer besproken;

Deze gedichten zijn een adembenemende achtbaan van mogelijkheden, geschreven door iemand met een zware vorm van linguïstische ADHD.

De gedichten zijn ook niet altijd makkelijk en er zijn er maar weinigen die ronduit hebben toegegeven dat dit debuut ondanks al zijn charme en brille soms haast niet te begrijpen is. Frederike had dit al voorzien in haar openingsgedichten: Twee raadselrijmen die samen een antwoord vormen dat bij nader inzien is zoekgeraakt.

Ik houd daarvan en daarom ga ik hierna haar oeuvre lezen. Persoonlijk gaat het Frederike niet altijd voor de wind. Haar zoon Gilles raakt verslaafd en brengt tijd in de gevangenis door. Ze moet Jagtlust verlaten en haar vrienden kopen een huisje voor haar in Garnwerd in Groningen. Dat is goed bedoeld maar zelf zit het haar niet lekker;

Het is zo, dat ik nu eigenlijk heel geen persoonlijke persoon meer ben. […] ik ben iemand die voortaan nu altijd (24 uur per etmaal) dankbaar (nou shitt!) maar, erger nog ‘gelukkig’ moet zijn.

Toch zou ze er langzaam wennen en ook lokaal actief zijn. Ze blijft er een keur aan relaties op na houden en vriendinnen komen haar daar bezoeken. Die vriendschappen zijn een verhaal apart. Frederike is een eigenzinnig persoon en ze kan jarenlange vriendschappen ineens beëindigen. Dat gebeurde met Charlotte Mutsaers maar ook met anderen. Ook de vader van haar zoon, haar broer Hein en zelfs haar zoon Gilles werden ‘bijgezet in het rijtje’ van personen over wie ze uiteindelijk nooit meer sprak. Het was tragisch dat ze haar zoon drie jaar zou overleven.

Frederike schrijft verhalen en gedichten maar niet veel. Haar oeuvre past in 500 pagina’s en daar zal ik nog op terugkomen als ik dat gelezen heb. Ze heeft ook illustraties gemaakt maar was eigenlijk een totaalkunstenaar. Alles kon ze gebruiken. Kleine voorwerpen of knipsels voor collages, miniatuurvoorstellingen in walnoten tot een complete installatie in een steendrukkerij met een nagebouwde versie van haar sprookjesachtige kinderkamer.

Toch ben ik gefascineerd door haar proza en gedichten waarvan Meijer veel voorbeelden geeft en die ze (soms tegen beter weten in) probeert te duiden. Frederike tart alle regels van woordkeuze, grammatica (een punt middenin een zin) en logica. De kritieken en het succes zijn er ook naar. Ze wordt vaak uitgenodigd voor congressen en bijeenkomsten maar verschijnt zelden. Als de bekende componist Joop Stokkermans haar gedichten op muziek wil zetten wordt hij afgepoeierd;

‘Ik heb gezegd dat hij eerst zijn studie maar af moest maken…Iedere zeehond kan wel zeggen dat hij componist is.’

Toch komt ze er mee weg en wordt ze als oorspronkelijke schrijver en dichter op handen gedragen en ik moet zeggen dat ik deze biografie met stijgende fascinatie heb gelezen. Voor de persoon, die mij vaag bekend was en het werk dat mij nog niet bekend was maar dat je wil gaan leren kennen na het lezen van de biografie. Laat ik afsluiten met de woorden van de biografe zelf over Frederike en die wat zegt over hoe Frederike werd gezien;

Ze wordt nu alom bemind vanwege haar bijzonderheid. Men is blij als ze zich – hoe weinig ook – vertoont. Het beeld van de ontremde bohemienne draait dus: Harmsen van Beek wordt ‘the darling of the forces.’ Men heeft besloten dat ze de wereld een klein maar blijvend betoverend oeuvre heeft geschonken, dat ze net zo eigenaardig mag zijn als ze wil, het is allemaal goed.

Zaterdag 4 april 2009 glijdt ze weg in de dood, eenentachtig jaar oud.

Ik ken natuurlijk het debuutalbum van The Velvet Underground met zangeres/model Nico, u weet wel, met die banaan van Andy Warhol op de hoes. Ik ken ook de solo-albums van Lou Reed Transformer en Berlin, maar heel veel wist ik ook weer niet van de frontman van The Velvet Underground.

Howard Sounes schreef Lou Reed, een leven in The Velvet Underground en heeft daarvoor veel bekenden van de in 2013 overleden zanger geïnterviewd. Van een autobiografie kwam het nooit en voor het waarom zei hij in 2013 tegen concertorganisator Mojo;

‘Waarom zou ik over mezelf schrijven? Om dingen recht te zetten? Er valt niets recht te zetten. Ik ben wat ik ben. Het is wat het is en val dood.’

De toon is gezet. Het lijkt geen makkelijk heerschap en daar kom ik nog op terug. Lou Reed werd geboren in Brooklyn, New York en was op school al met bandjes bezig. Zoals alle jongens in de weer met vriendinnen en in zijn geval ook met vriendjes. Zijn geaardheid was jarenlang een vraagstuk voor de wereld. Niet zijn voorliefde voor verdovende middelen. Hij begon al vroeg met marihuana.

Hij staat bekend als provocateur en krijgt al jong een zenuwinzinking. Daardoor belandt hij in een psychiatrisch ziekenhuis en ondergaat shocktherapieën. Bovendien ontwikkelde hij een woede en bitterheid ten opzichte van zijn ouders en met name zijn vader, waarvan het maar de vraag is waaraan ze dat precies hadden verdiend. Niettemin, die woede was er en zou zich ontwikkelen tot een terugkerend thema in zijn teksten.

Als hij een relatie met een meisje krijgt, Shelley Albin, inspireert zij hem ook tot teksten, maar dat doen de travestieten ook die hij ontmoet in de clubs waar hij komt. Marihuana maakt al snel plaats voor heroïne en dan begint dat wankele evenwicht van een zeer getalenteerd songwriter die zichzelf in de weg zit door zijn karakter en zijn alcohol- en drugsgebruik.

Eén van zijn vroege nummers, Heroin, is een schitterende song, maar kan alleen geschreven worden door iemand die het gebruik door en door kent. Dat niet alleen, hij is ook belezen en is een van de eerste singer-songwriters die poëtische, literaire taal combineren met rock-‘n-roll. Hij is veel meer literair ingesteld dan zijn tijdgenoten; schrijvers als Raymond Chandler, Dostojevski, Edgar Allen Poe en Hubert Selby zijn voor hem net zulke belangrijke invloeden als zijn favoriete musici. In dat opzicht is hij vergelijkbaar met Leonard Cohen.

Toch moet er ook brood op de plank komen en dat lukt nog niet met optreden. Hij gaat pastiches schrijven van bestaande popsongs. Als hij John Cale ontmoet (niet te verwarren met de muzikant J.J. Cale) is dat het begin van The Velvet Underground. Cale is klassiek geschoold en een prima muzikant. Reed niet maar is een fantastische songwriter en samen blijkt dat een gouden combinatie. Als pop-art artiest Andy Warhol zich als hun manager opwerpt en gitarist Sterling Morrison en drummer Moe Tucker zich aansluiten is de band compleet. Ze maken deel uit vand de vaste scene van Andy Warhol, The Factory en brengen met de Duitse zangeres Nico hun eerste album uit, die met de banaan.

Dat album verkocht niet heel erg goed, maar topproducer en muzikant Brian Eno merkte later wel op dat weliswaar slechts een paar duizend mensen die plaat kochten, maar dat die mensen vervolgens wel allemaal een band oprichtten. Om maar even het belang van die plaat te benadrukken. Ook David Bowie beluisterde de plaat en vond het een revelatie:

‘Het kon de muziek niets schelen of ik haar mooi vond of niet. Echt geen ene reet. Ze was volledig in beslag genomen door een wereld die ik vanuit de voorsteden niet kon waarnemen…De krioelende nummers sloegen een voor een hun tentakels rond mijn brein…Het was de ene knock-out na de andere.’

Bowie zou fan blijven en gaat later de soloplaat van Reed produceren, Transformer. Bowie is direct verantwoordelijk voor hoe Reed’s grote hit Take A Walk On The Wildside klinkt, Reed had het nummer veel eenvoudiger opgezet dan hoe het nu klinkt.

Lou Reed ging solo omdat hij The Velvet Underground opgeblazen had. Hij kon niet meer overweg met Cale en maakt met iedereen ruzie. Professioneel, maar ook privé is het erg moeilijk om met hem om te gaan. Hij trouwt met Bettye maar net als anderen beschrijft ze Lou als een vrouwenhater;

Ze zegt dat hij haar heeft geslagen, dat heeft Lou toegegeven. ‘Ik had behoefte aan een jaknikker die ik kon slaan. Ze voldeed perfect aan mijn eisen…maar zij zag het voor liefde aan. Ha!’

U begrijpt, Bettye is geen blijver. Lou gaat een relatie aan met een travestiet Rachel. Hij blijft solo-albums maken, onder meer het album Berlin. Als hij vervolgens contractueel nog een plaat moet afleveren, waar hij geen zin in had, doet hij het volgende;

‘We sjouwden samen de versterkers naar een kamer en draaiden de volumeknoppen open tot elf [sic], zodat ze feedback gaven. Het was een grote stapel met elkaar verbonden versterkers in een kamer en één gitaar om de feedback te activeren. Het jankte als de duivel. We moesten de kamer verlaten en de opnameapparatuur de rest laten doen’.

De platenmaatschappij bracht het nog uit ook. Metal Machine Music is een plaat zonder zang, ritme of melodie, vier plaatkanten vol en laat mij vooral weten of u het heeft uitgeluisterd. Jawel, ik wel.

Er is veel meer te vertellen. Over zijn nieuwe relatie met Sylvia Morales, over de aanslag op en later de dood van Andy Warhol, over zijn succesvolle optredens en zijn vriendschap met de Tsjechische president Václav Havel, zijn prachtige Songs for Drella die hj toch weer met Cale schreef over Andy Warhol en zijn over gedrag. Vooral dat obstinate en onhebbelijke gedrag.

Reed kreeg te horen dat hij bipolair was en dat verklaart waarschijnlijk een deel van zijn gedrag. Dan krijg je ruzie over het woord ‘pruttelen’ op een soepblik, gaat u dat vooral zelf lezen. In later jaren vond hij wat rust bij zijn laatste vrouw Laurie Anderson. Hij kreeg hepatitis en diabetes en stierf uiteindelijk aan leverkanker in 2013. Een moeilijk en vervelend heerschap, inderdaad, maar dit boek maakt duidelijk dat hij ook een groot talent bezat en dat hij van grote invloed is geweest in het bereiden van de weg voor nieuwe stromingen als new wave en punk.

Vertaling: Robert Neugarten

Op 4 juli van dit jaar overleed Remco Campert op een leeftijd van 92 jaar. In 2018 verscheen al Een knipperend ogenblik, een portret van Remco Campert geschreven door Mirjam van Hengel. Campert leefde dus nog en heeft zijn medewerking aan dit boek verleend. Daarvoor heeft de auteur twee jaar lang bezoeken afgelegd om met Campert te praten.

In die zin is het dus geen volledige biografie, maar een portret. Het is ook duidelijk dat niet alles wat Campert heeft verteld het boek heeft gehaald. Wat overblijft is niettemin een prachtig verteld verhaal over één van de grote schrijvers van ons land.

De auteur komt niet alleen naar Campert om verhalen aan te horen, ze doet ook haar research en brengt dus ook informatie mee. Zo informeert ze hem over de school waarop hij tijdens de oorlogsjaren zat. De joodse leerlingen moesten apart gehouden worden en men bedacht een oplossing door een muur in de school te bouwen. Joodse kinderen namen de achteringang, de andere kinderen de hoofdingang. Na enkele maanden merkten de kinderen aan de voorkant hoe stil het was geworden achter de muur. Van Hengel;

Terwijl ik over de school praat verandert Remco’s gezicht. Grote schrikogen die langzaam vollopen, bloed trekt naar zijn wangen. Radeloos kijkt hij me aan.
‘En die zijn uiteindelijk allemaal niet teruggekeerd. Gódverdomme.’ Ik zie voor het eerst de rafels van zijn oorlogsjaren.

De oorlog is belangrijk voor Campert, net als voor ‘de grote drie’. Zijn vader verliet zijn gezin toen Remco drie jaar was en zou uitgroeien tot een verzetsheld. Jan Campert zou in een concentratiekamp omkomen.

Campert vertelt dat hij pas in het gedicht ‘Januari 1943’ voor het eerst over zijn vader kon schrijven, maar Van Hengel komt erachter dat zijn vroegste bijdrage aan een schoolkrantje juist over zijn vader gaat. Naast bijdragen aan de schoolkrant gaat Campert gedichten schrijven en richt hij met zijn vriend Rudy Kousbroek het tijdschrift Braak op. Het is een platform voor experimentele dichters, waar ook Lucebert, Bert Schierbeek, Gerrit Kouwenaar, Hugo Claus en Jan Elburg zich bij aansluiten. Ze zullen worden aangeduid als De Vijftigers.

Hij ontmoet ook zijn eerste vrouw Freddy en, na een kort avontuurtje met Andreas Burnier, trouwt met haar. Wellicht te snel, want hij laat haar in de steek op een vakantie in Mallorca. Hij stapte op zijn scooter om in Nederland geld te gaan halen en kwam doodleuk nooit meer terug. Op literair gebied zijn Ernest Hemingway, Scott Fitzgerald en Raymond Queneau voorbeelden. Van die laatste kijkt hij de spellingsgrappen af die hij bijvoorbeeld in Het leven is vurrukkulluk gebruikt. Ook de jazzmuziek, en met name de bebop, inspireert hem.

Zijn tweede huwelijk, met Fritzi Harmsen van Beek was ook geen lang leven beschoren. Met haar ging hij in haar grote huis Jagtlust in Blaricum wonen wat een hedonistische ontmoetingsplek zou worden voor schrijvers en dichters. De biografie over Fritzi kunt u nog een keer tegemoet zien op dit blog.

Van gedichten word je niet rijk dus Campert schreef ook columns ‘om den brode’ en werkte aan zijn eerste roman. Die roman, Het leven is vurrukkulluk, wordt welwillend ontvangen. Hij is inmiddels toe aan echtgenote drie, Lucia van den Berg met wie hij twee dochters krijgt. Dat vaderschap ligt hem niet zo en dat geldt ook voor de moeder. De kinderen worden vaak aan hun lot overgelaten of ondergebracht bij kindermeisjes.

Ook met Lucia houdt hij het niet lang vol, hij ontmoet galeriehoudster Deborah Wolf. Zij mag prinses Beatrix tot haar clientèle rekenen en er staat een hilarisch verhaal in dat Deborah eens een dronken vriend onder de tafel moest verstoppen toen Beatrix onverwacht langs kwam.

Het boek heeft mij wel nieuwsgieriger gemaakt naar het werk van Campert. Ik heb nog niet veel van hem gelezen en zijn gedichten kende ik niet maar wat ik wel heb gelezen bevalt me, zoals de lichte ironie in dit gedicht

Als Paul van Ostaijen
niet zo jong gestorven was
en nu nog leefde
dan was hij 69 geweest

daar moet je toch eigenlijk
ook niet aan denken  

Verder vind ik het erg leuk om te lezen over het Nederlandse literaire klimaat en er zijn verhalen te over in dit boek. Over zijn losbandige leven, hij heeft zijn leven lang gerookt en gedronken, maar ook over zijn vakmanschap. Zo had hij zijn ‘jawoord’ gegeven om een column met Jan Mulder te schrijven. Dat boezemde hem wat angst in;

Hij wist hoe gebrekkig zijn zelfdiscipline kon zijn. Maar na een paar maanden CaMu raakte hij eraan gewend. Overdag broedde hij, las zijn kranten, liep door de stad, keek uit het raam, om er aan het eind van de middag voor te gaan zitten. Stond de eerste zin er eenmaal, dan kon hij verder en was het meestal in een uur, anderhalf uur gepiept. Iedere keer lukte het. Tien jaar lang.

Over zijn einde had Campert ook al nagedacht. Hij heeft herhaaldelijk geschreven over hoe hij ervoor wil staan als het zover is: met zoveel mogelijk zaken voltooid. Hij zei:

‘Eigenlijk zou ik willen dat, als ik doodga, alles precies is opgelost, dat ik geen verleden meer heb…Als ik doodga wil ik niets meer hebben om over te tobben. En dat moet kunnen. Vroeger had je het Polygoon Cineac Journaal, waar op de titelrol een meneertje van krantenpapier geknipt te zien was. Op een gegeven moment rolde hij zichzelf op, tot een klein dingetje dat van het doek aftolde. Zoiets stel ik me voor.’

Een meneertje van krantenpapier dat zichzelf oprolt als het klaar is. Ik vond het een mooi beeld.

Liefde is een zwaar beroep is de persoonlijke kroniek van schrijver Rogi Wieg over het jaar 1997. De Arbeiderspers had het idee opgevat om naar het jaar 2000 schrijvers te benaderen om een jaar lang een dagboek bij te houden. Rogi Wieg was de eerste, onder meer Boudewijn Büch en Maarten ’t Hart volgden.

Laat ik eerst Wieg maar eens laten uitleggen waarom hij dit avontuur aanging;

‘Ik heb altijd veel over mezelf moeten uitleggen. Daar had ik genoeg van. De herhalingen in de verhalen over mijzelf verveelden me. Nu kan ik zeggen: Lees Liefde is een zwaar beroep als je me wilt kennen. Na lezing zouden mensen dus niet alleen moeten zeggen “Goed boek”, maar ook: “Het is een werkelijk mens dat ik hier in handen heb en geen fictie.”’

Het boek van 329 pagina’s leest vlot door en, bijna onvermijdelijk met een dagboek, kenmerkt zich door een afwisseling van gedachten, gebeurtenissen, ideeën, verhalen en gedichten. Die variatie vind ik wel prettig, een rode lijn is alleen wat lastiger te ontdekken, of het moet zijn knipperlichtrelatie met G. en haar twee kinderen zijn, waar hij het overigens prima mee kan vinden.

Vooruit, een andere constante zijn de wetenschappelijke verhalen die ingegeven zijn door zijn wiskundige studie en het feit dat hij OCD-patiënt is. Dat staat voor Obsessive Compulsive Disorder;

Het is een mooie naam voor een verschrikking die mijn leven stukmaakt. Ik denk dingen die ik niet wil denken, en heb gevoelens die mij vreemd voorkomen. Bovendien ben ik angstig en heb ik vele, vele dwanghandelingen.

Als je deze kroniek leest zou je denken dat het nog te doen is, maar het ergste moet dan nog komen. Wieg zou in 2015 kiezen voor euthanasie wegens ondraaglijk psychisch en lichamelijk lijden.

Zover zijn we nog niet en hij is nog volop actief in de literaire wereld. Hij vindt iets over de aanval van Jeroen Brouwers op uitgever Ronald Dietz (‘Er is iets aan de hand met Brouwers, serieus’). Hij heeft het over zijn eigen boek De overval die nu eens wat lichter van toon is en zijn treurigheid niet meer zo pathologisch is. Hij is niet te beroerd om Ronald Giphart de maat te nemen waar Giphart behoorlijk narrig over is en over Andreas Burnier en Arnon Grunberg is Wieg nog veel minder te spreken;

Ik heb de indruk dat Arnon Grunberg mijn uitlatingen in de pers nauwgezet leest en me dan napraat (paranoïde ben ik niet). Ik ken Arnon al heel lang en heb hem een keer mijn kamer uit geschopt toen hij me op de zenuwen begon te werken door alle flauwigheden die hij uitkraamde.

Dit leest natuurlijk allemaal prima weg, maar gelukkig staan er ook stukken in met wat meer substantie. Zo staan er gedichten in die worden geduid en soms vertaald en Wieg geeft aan waar je als vertaler tegenaan loopt. Het is een vak apart zo blijkt maar weer. Hij is ook kritisch op het werk van zijn goede vriend Joost Zwagerman en er staat een prachtige brief in aan Adriaan van Dis, over diens breekbaarheid tijdens het voorlezen van zijn eigen gedichten.

Verder lijkt Wieg een eerlijk verhaal te vertellen. Over de moeizame relatie met zijn ouders bijvoorbeeld. Hij publiceert een woedende brief waarin hij ze vertelt voorgoed met ze te breken. Zijn relatie met G. wordt uitgebreid beschreven net als de reden waarom ze uiteindelijk uit elkaar gaan. Ook vertelt hij hoe het überhaupt altijd gaat met zijn relaties;

Dat is mijn hobby: intrekken bij vrouwen en ze vragen om met me te trouwen en kinderen met me te maken. Als ze ‘ja’ zeggen, ga ik er vroeg of laat vandoor. Zeggen ze ‘nee’, dan ben ik boos.

Verder is het boek een prettige reis terug in de tijd. Gerard Reve komt nog thuis uit het ziekenhuis, Johan Cruijff wordt vijftig jaar en er is gedoe rond de Turkse familie Gümüs.

Makkelijk was het blijkbaar niet altijd om dit boek te schrijven. Zijn bestaan mag weliswaar publiek bezit worden maar hij twijfelt of zijn belevenissen en gedachten interessant genoeg zijn;

Maar ik heb door aan dit dagboek te werken gebroken met alle morele wetten die elke schrijver als ontembare windvlagen najaagt. Alle schrijvers liegen als het om de waarheid gaat en ik heb besloten niet meer te liegen. Dit is een proces waar ik heimelijk van geniet.

Meer non-fictie wordt het niet en hij twijfelde voor niets; zijn gedachten en belevenissen vond ik zeer de moeite waard.

Ik had nog nooit van Henrietta Lacks gehoord en daar zal ik vast de enige niet in zijn. Of u moet in de geneeskundige wereld werken en iets met celonderzoek doen, en dan nog zal de afkorting van haar naam, HeLa, u wellicht meer zeggen dan haar volledige naam.

Het onsterfelijke leven van Henrietta Lacks van auteur Rebecca Skloot gaat daar allemaal verandering in brengen. Het is de biografie van een vrouw die, zonder het te weten, een bijdrage heeft geleverd aan de meest uiteenlopende medicaties. Ik leg het u uit.

Henrietta Lacks (1920-1951) groeit op in Clover, Virginia waar alles draait om de tabaksindustrie. Ze trouwt met haar neef David “Day” Lacks en ze krijgen een zoon, Lawrence en een dochter Elsie. Elsie zou in haar ontwikkeling achterblijven en zij groeit op in een tehuis. Later krijgen ze nog drie kinderen, David “Sonny” jr., Deborah en Joseph “Joe”.

Als Henrietta merkt dat ze ziek is gaat ze naar het Johns Hopkins waar baarmoederhalskanker wordt vastgesteld. Ze wordt behandeld met radium maar de behandeling slaat niet aan. Omdat er ook onderzoek wordt gedaan naar kanker worden er zonder haar medeweten of toestemming kankercellen bij haar weggehaald om ze op kweek te zetten. Geen uitzonderlijke procedure overigens, alleen de uitkomst is nu rigoureus anders dan bij kweken van eerdere patiënten.

Het blijkt moeilijk om cellen buiten het lichaam te laten leven en ze te laten groeien. Het is zoeken naar de juiste voeding en dat blijkt een moeizaam proces. Tot de cellen van Henrietta op kweek worden gezet. Laborante Mary wist niet wat ze zag;

…bij Henrietta’s cellen was het niet alleen maar een kwestie van overleven: ze groeiden in een fabelachtig tempo. De volgende morgen hadden ze zich verdubbeld. Mary verdeelde de inhoud van iedere buis in tweeën, zodat de cellen meer ruimte hadden om te groeien. Binnen vierentwintig uur hadden ze zich weer verdubbeld. Al snel moest ze ze over vier buizen verdelen, en daarna over zes.

Dat was het begin van de onstuitbare opmars van de cellen van Henrietta. Zijzelf zou het niet overleven maar haar cellen wel. De HeLa-fabriek was gestart. Wetenschappers zaten namelijk te springen om cellen die snel konden groeien. De meeste cellen in kweek groeiden in één enkele laag tegen elkaar op een glazen oppervlak en het kostte veel tijd om hun aantal te verhogen. De HeLa-cellen bleken niet kieskeurig, die hebben geen glazen oppervlak nodig en konden snel gekweekt worden. Ze werden overal naar toe verzonden en het werd al snel een wereldwijde industrie.

De cellen van Henrietta hebben een rol gespeeld op het gebied van de virologie, bij het klonen en bij de ontcijfering van het DNA. Er zijn miljarden mee verdiend en dat roept interessante vragen op waar de auteur verder op ingaat.

Er is namelijk nooit toestemming gegeven om cellen weg te nemen. De familie van Henrietta is nog te arm om een ziektekostenverzekerin te bekostigen, terwijl de HeLa-cellen zoveel geld opbrengen. Daarom is de auteur de familie op gaan zoeken. Daar heeft ze erg veel moeite voor moeten doen, de familie is vaker benaderd en wilde er eigenlijk niets van weten. Uiteindelijk komt de auteur in contact met de jongste dochter Deborah en later ook met de andere kinderen. Die vinden het moeilijk te bevatten wat er met hun moeder’s cellen is gebeurd;

‘Miss Rebecca vertelt me over onze moeder d’r cellen,’ zei Lawrence. ‘Ze vertelde me fascinerende dingen. Wist je dat onze moeder d’r cellen gebruikt worden om Stevie Wonder te laten zien?’

Zo ligt het niet helemaal maar langzaam maar zeker wordt duidelijk wat het belang is. De kinderen zijn niet per se op geld uit, maar wel op erkenning dat de procedures niet altijd even netjes gevolgd zijn en de informatievoorziening nog veel meer te wensen over liet. De auteur trekt mooie paralellen naar vergelijkbare gevallen in de geschiedenis en het wordt pijnlijk duidelijk wat er allemaal met, voornamelijk donkere, patiënten is gebeurd. Cellen wegnemen is één ding, er zijn ook patiënten zonder toestemming geïnjecteerd met kankercellen om de effecten daarvan te bestuderen.

Uiteindelijk blijkt de toestemmingsvraag vooor het afstaan van weefsel niet wettelijk noodzakelijk en dat wordt helder toegelicht in het boek. Als je voor onderzoek naar het ziekenhuis gaat en je staat weefsel af voor onderzoek dan mag dit gebruikt worden. Toch blijft het een lastig verhaal. Als je de HeLa-cellen onderzoekt, zit daar iets van het DNA van Henrietta in. Dat DNA is ook aanwezig in haar kinderen en men kan aanvoeren dat daardoor wetenschappers die de HeLa-cellen onderzoeken, ook onderzoek doen op de kinderen Lacks. Om die reden zouden de kinderen de HeLa-cellen in theorie kunnen terugtrekken, iets dat praktisch gezien niet te doen is omdat die cellen in ieder laboratorium ter wereld te vinden zijn inmiddels. De kinderen zijn er ook niet op uit;

‘Ik wil geen problemen voor de wetenschap veroorzaken,’ vertelde Sonny me toen dit boek ter perse ging…En trouwens, ik ben trots op mijn moeder en op wat ze heeft gedaan voor de wetenschap. Ik hoop gewoon dat het Hopkins en een paar van de andere lui die voordeel hebben gehad uit haar cellen, iets zullen doen om haar te eren en het goed te maken met de familie.’

Het is een fascinerend verhaal met meerdere kanten. Het biografische verhaal van Henrietta en haar familie, de zoektocht van de auteur naar die familie en naar betrokkenen, de ethische kant over het gebruik van weefsels zonder toestemming en een geschiedenisverhaal over de ontwikkeling van de geneeskunst en de rol van de HeLa-cellen hierin.

De erkenning is er nu gelukkig wel. Er is een film op basis van dit boek gemaakt. De opbrengsten daarvan en van haar boek gebruikt de auteur voor een stichting die zorgt voor studiebeurzen en ziektekostenverzekeringen voor de nakomelingen van Henrietta Lacks. Publicaties waarin de HeLa-cellen een rol spelen worden mede beoordeeld door een afvaardiging van de familie én de familie dient te worden erkend in die publicatie. Tenslotte is deze zaak van invloed geweest op de uitvaardiging van de Common Rule. Dat is ethische regelgeving die een ‘verklaring van vrijwillige toestemming’ verplicht als dokters van plan zijn gegevens van een patiënt te gebruiken in hun onderzoek.

Vertaling; Ariëtte van Bennekum

09b60ccc18fe35959754f737451444341587343_v5

Colette, een zinnelijk leven van Judith Thurman is de lijvige biografie van 528 pagina’s van de beroemde Franse schrijfster Colette (1873-1954). Naast schrijfster was ze ook journaliste en actrice en had ze nog even een schooheidsinstituut ook. Ze trouwde drie keer, had een verhouding met de markiezin Mathilde de Morny (‘Missy’) en een verhouding met haar stiefzoon Bertrand de Jouvenel. Het leken mij genoeg ingrediënten voor een mooi verhaal.

Dat klopt. Het is een prima leesbare biografie, zonder dat ik nu meteen getriggerd wordt om heel haar oeuvre te lezen. Haar romans Chéri en Het einde van Chérie heb ik in het verleden met plezier gelezen, maar haar levensloop biedt zelf al genoeg materiaal voor genoeg leesplezier.

Colette wordt geboren in een klein dorpje in een gezin van vier kinderen en haar jeugd wordt beheerst door haar moeder, die haar leven lang een belangrijke figuur voor haar zal blijven. Colette trouwt in 1893 met de oudere schrijver Henry Gauthier-Villars (zeg maar ‘Willy’) en ze gaan in Parijs wonen. Colette begint daar te schrijven aan haar Claudine-romans. Dat zijn verhalen met een autobiografisch karakter, vol met onverbloemde erotische verhalen. Willy had al enige naam en de romans worden onder zijn naam gepubliceerd en zijn erg succesvol. Omdat Willy een enorme schuinsmarcheerder is en Colette de romans onder eigen naam wil publiceren eindigt hun relatie in een scheiding.

Colette zoekt haar heil bij de markiezin De Morny ofwel Missy. Ze gaat toneelspelen en hoewel dit allemaal normaal is in onze ogen, lag dit begin 20e eeuw toch wat anders;

Colettes toneelcarrière was een ingewikkelde daad van verzet, van seksuele afvalligheid en van een zekere hoogmoed, waarin de moed en het idealisme van een revolutionair waren vermengd met de woede, de uitbundigheid, de eigenwaan en de onvolwassenheid van een puber. Ze was uit haar huwelijk gestapt, ze leefde met een vrouw en ze was trots op haar lef.

Er volgden spraakmakende optredens in onder meer de Moulin Rouge. Colette publiceert de Claudine-romans nu onder eigen naam en ze is nu een rondtrekkend artieste. Ook vindt ze tijd voor journalistiek werk, schrijft ze film- en toneelkritieken en is ze literair redacteur. Aan de verhouding met Missy komt een eind en ze begint een relatie met Henri de Jouvenel. Hij wordt de vader van haar dochter, Colette-Renée (koosnaam Bel-Gazou). Dat moederschap is niet aan Colette besteed, ze is een volledig passieve moeder. Dat heeft zijn weerslag op haar dochter;

Haar brieven tonen een nog treuriger tegenstelling tussen een bovenmatig levendige en krachtige Colette die afwisselend bezitterig en afstandelijk is, en een Bel-Gazou die zich afwisselend wegcijfert en opstandig toont en die tot nadenken aanzet – de enige manier waarop ze haar moeder kan laten merken dat ze bestaat, is door haar grootste teleurstelling te worden.

Haar journalistieke werk brengt Colette naar het front van de Eerste Wereldoorlog. Opmerkelijk is de luchtige toon van haar verslaggeving; doden komen er niet in voor. Er is wel sprake van angst, maar niet van wanhoop. Ze spreekt over de honger maar niet over de hongerdood. Eigenlijk komt ze nooit in opstand tegen de dwaasheid en gruwel van die oorlog. Ondertussen gaat ze een relatie met haar stiefzoon Bertrand aan en begint ze met haar roman Chérie die bij publicatie terstond een jubelkritiek van de grote schrijver André Gide oplevert.

Zoals vaak leveren dit soort boeken een mooi tijdsbeeld op. De courtisane Liane de Pougy doet er verslag van in haar blauwe dagboeken, het is de wereld van Colette en consorten. Colette is alweer aan haar volgende man toe, Maurice Goudeket. Een stuk jonger dan Colette, maar hij zou tot haar dood bij haar blijven. Goudeket, die in deze bespreking van boekverkoper en schrijver Ad ten Bosch verrassend genoeg ook voorbij kwam. In deze tijd begint Colette haar schoonheidsinstituut, maar dat loopt niet helemaal lekker, terwijl ze toch zo van eigen kunnen overtuigd was;

‘Ik weet zo goed wat men op een doodsbang vrouwengezicht, zo hoopvol in zijn aftakeling, moet smeren. Ik heb zo vaak gestaard naar dat grote landschap, het menselijke gezicht, dat ik niet aarzel erdoorheen te dwalen.’

In de Tweede Wereldoorlog werkt ze gewoon door. Ze is niet echt pro-Duits, maar heeft wel veel contacten in die richting. Dat, terwijl haar man met zijn Joodse afkomst wel degelijk moet vluchten. Het deert de roem van Colette niet. Zij wordt de eerste vrouwelijke voorzitter van de Académie Goncourt, het literaire bolwerk waarvan vrouwen uitgesloten waren volgens wens van de oprichter Edmond de Goncourt. Uiteindelijk zal Colete worden herinnerd als één van de grootste schrijfsters van Frankrijk en wordt ze geëerd met een staatsbegrafenis. Laat ik afsluiten met wat die andere grote schrijfster, Simone de Beauvoir, over Colette zei tegen haar Amerikaanse minnaar Nelson Algren;

Ik neem aan dat je Colette hebt gehoord: ze is de enige echt grote schrijfster in Frankrijk, een echt groot auteur. Ze was ooit een beeldschone vrouw. Ze danste in het variététheater, sliep met vele mannen, schreef pornografische romans en daarna hoogstaande romans…Nu is ze vijfenzeventig jaar en ze heeft nog steeds ongelooflijk fascinerende ogen en een mooi, driehoekig kattengezicht; ze is heel dik, zwak en een beetje doof, maar ze kan verhalen vertellen en glimlachen en schateren op zo’n manier dat niemand het in zijn hoofd zou halen om naar een jongere, mooiere vrouw te kijken.

Vertaling; Annelies Eulen