archiveren

Wielrennen

9048813107.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
De leeuw van Toscane is het verhaal van de legendarische Italiaanse wielrenner Gino Bartali, opgetekend door Aili & Andres McConnon. Legendarisch, omdat hij zijn wedstrijden reed net voor en na de Tweede Wereldoorlog en een nog steeds ongeëvenaarde prestatie neerzette. Hij is tot nu toe de enige wielrenner die de zwaarste wielerwedstrijd, de Tour de France, met een tussentijd van 10 jaar wist te winnen; in 1938 en opnieuw in 1948. Daar waren redenen voor en er zat een hele lading achter, wat dan weer de aanleiding is voor dit boek.

Het is geen dik boek, ruim 260 pagina’s, en daarmee geen uitputtende biografie van Bartali. Toch begint het verhaal in zijn vroege jeugd waarin al vroeg bleek dat Gino talent had voor de fiets;

Al snel werd duidelijk dat Gino de sterkste van de groep was. Maar pas toen hij zijn kwaliteiten kon gaan bewijzen tegenover echte renners, besefte hij dat hij anders was, bijzonder zelfs….’Hoewel zij perfecte fietsen hadden, wonnen ze niet altijd, ook al leken onze fietsen nog het meest op hotsende paardenkarretjes. Bij een klim tegen mij verloren ze zelfs vaak,’ vertelde Gino.

Tegen de wil van zijn ouders in gingen Gino en zijn broer wielrennen. Hoewel zijn broer dat met de dood moest bekopen ging Gino door en boekte succes. Ondanks, zou je haast zeggen, de trainings- en voedingsadviezen van die tijd. Die stamden nog deels uit midden 19e eeuw;

In 1869 adviseerde een Franse arts zelfs aan wielrenners…om tijdens de race om de twintig à vijfentwintig kilometer af te stappen om wat te eten en te drinken, liefst een biefstuk met wat glazen madeira of zoete witte wijn erbij.

Bartali ontwikkelde een wat onorthodoxe stijl van wielrennen, waarbij hij om de haverklap in de aanval ging om zijn tegenstanders volledig uit te putten. Toch werkte dat voor hem en de overwinningen werden groter en talrijker.

Uiteindelijk won hij de Giro d’Italia en werd er druk op hem uitgeoefend om, ondanks de longontsteking die hij daarbij opliep, ook de Tour De France te gaan rijden. Hij liet zich overhalen maar zou hem niet uitrijden door een val in een rivier. Hij wilde wel, maar moest zich van overheidswege terugtrekken want Italië brengt natuurlijk louter winnaars voort.

Dat laatste kwam uit de koker van Mussolini die inmiddels aan de macht was. Die machthebbers gingen zijn wielerkalender bepalen en ondanks zijn droom om als eerste de Giro en de Tour in één jaar te winnen mocht hij het daaropvolgende jaar in 1938 alleen met de Tour de France meedoen. En er werd verwacht dat hij hem won ook. Winnen deed hij en de manier waarop dit beschreven wordt vind ik één van de grote charmes van dit boek én van het wielrennen uit die tijd.

Uiteraard waren er geen strakke asfaltwegen maar was het afzien in ontzettend lange etappes. Na zijn winst weigerde hij om die winst ten gunste van het fascistische regime aan te wenden en daarom kreeg hij geen groots onthaal in Italië.

De oorlog brak uit. Bartali was inmiddels getrouwd en had een zoon en ging in dienst werken als fietskoerier. Zo kon hij zijn vorm een beetje behouden, maar hij ging tevens als koerier werken voor de Joodse gemeenschap. Weinige dingen waren in de oorlog belangrijker als identiteitsbewijzen en de papieren daarvoor vervoerde Bartali in het frame van zijn fiets. Met gevaar voor eigen leven, want bij ontdekking was executie een reële mogelijkheid.

Na de oorlog pakte hij het wielrennen weer op maar in Italië is het onrustig. De christendemocraten winnen de verkiezingen van de communisten en er wordt een aanslag gepleegd op een communistenleider. Totale chaos dreigt.

Bartali heeft zijn zinnen gezet op de Tour de France uit 1948. Zijn grootste rivaal, uit die tijd, Fausto Coppi, doet niet mee maar hij zal moeten afrekenen met een contingent jonge en sterke Franse wielrenners. Bovendien kreeg hij een belangrijk telefoontje van de Italiaanse premier De Gasperi;

‘Denk je dat je de Tour wint? ‘
‘Nou ja, we moeten nog een week. Maar ik ben voor negentig procent zeker dat ik morgen de etappe win.’…
‘Je hebt gelijk. Jullie moeten nog een week. Maar doe je uiterste best. Dat zou voor iedereen hier heel erg belangrijk zijn.’
‘Hoezo?’
‘Omdat de situatie hier behoorlijk chaotisch is,’ zei De Gasperi.

Alsof het lot van het land op de schouders van de oude Bartali wordt gelegd. Maar hij gaat er vol voor en opent de jacht op zijn Franse concurrent Robic;

Gino’s benen gingen als zuigers op en neer en hij liep op hem in…Jakkerend over de door het naar beneden komende water vernielde weg passeerde Gino hem. Robic was nu zo opgebrand dat hij er niets meer tegen in kon brengen. Integendeel, hij keek Gino aan met een blik die weet dat zijn lot bezegeld is.

U merkt, de schrijfstijl is ook niet vrij van enige dramatiek maar dat past prima bij dit boek. Bartali zou inderdaad de Tour winnen en het voert te ver om te zeggen dat hij daarmee alle spanning in Italië uit de lucht haalde, maar het zorgde voor enige verlichting. De schrijvers van dit boek geven aan talloze interviews voor dit boek te hebben gehouden en uitgebreid bronnenonderzoek te hebben gedaan en staan in voor de uitspraken zoals ze in dit boek staan. Dat moeten we dan maar aannemen want er staat geen literatuurlijst in, maar het zorgt in ieder geval voor een prima leesbaar en heroïsch verhaal over een bijzonder mens.

Lees ook de prima bespreking van Bettina hier.

Vertaling; Pon Ruiter, Jevgenia Lodewijks en Paul Heijman

eb4e3e07e05c595597277737467444341587343_v5
De (sport)journalisten Jean Nelissen en Mart Smeets zijn voor mij als geen ander verbonden met mijn herinneringen aan het Nederlandse wielrennen. Zij gaven het voor mij kleur en ik mis ze nog steeds als ik naar die sport kijk. Helaas is Jean Nelissen in 2010 al overleden en ik heb onlangs zijn biografie Jean van Bart Jungmann gelezen. Het is geen dik boek, 230 pagina’s, maar het heeft de mens Nelissen wat dichterbij gebracht.

Jean Nelissen had een groot archief over wielrenners. Hij kocht de kiosk leeg om alle berichten over alle renners eruit te (laten) knippen en ze in mappen op te bergen. Daarvan maakte hij voor zijn verslaggeving handige steekkaartjes; als een renner in beeld was wist Jean tot en met familie in de derde graad weetjes op te dissen. Een handigheid, maar Nelissen was een goed journalist. Hij gebruikte en maakte contacten in en rondom het peloton om zijn informatie te verkrijgen. Hij zette de sporter centraal in zijn geschreven verhalen, net als Mart Smeets en Kees Jansma dat bij dagblad De Tijd ook deden. Het moet wel gezegd, en dat doet Jungmann dan ook; Nelissen hanteerde wel het adagium dat de waarheid een smeuïg verhaal niet altijd in de weg mag staan. Hij was geen fantast, maar een verhaal aandikken was hem niet vreemd.

Hoewel Nelissen voor mij met het wielrennen verbonden is, is hij begonnen als sportjournalist in het voetbal. Hij maakte de start mee van het betaalde voetbal in Nederland bij Fortuna ’54. Ook wist hij, als enige journalist, Jan Cremer te strikken voor een interview toen diens roem op een hoogtepunt was. Nelissen was er ook vroeg bij als het op doping aankwam. In een experiment liet hij zich drogeren om zo de effecten van een pepmiddel aan den lijve te ondervinden. Die effecten waren ’s avonds in zijn verslaggeving van een voetbalwedstrijd nog merkbaar, zo tekent de Haagse Post op;

‘Jean Nelissen is uitermate spraakzaam en maakt zelfs een lichtelijk ongecontroleerde, agressieve indruk wat zich enkele uren nadien tijdens een felle woordenwisseling met een suppoost bij de voetbalwedstrijd Fortuna-GVAV nóg zal manifesteren.’

De belangstelling voor doping was actueel, want Nelissen was bij het overlijden van Tom Simpson op de Mont Ventoux. Amfetamines hebben hierbij een rol gespeeld.

Dan wil ik het even hebben over de stijl van ‘De Neel’. De Belgische wielercommentator Mark Vanlombeek plaatst Jean Nelissen in een generatie van tv-commentatoren die in uitroeptekens sprak. Met bombast, zwier, improvisatie en vakmanschap. Maar dat alles ging vaak in een kleine snelkookpan;

Zo aanstonds zien we het panneau van de laatste duizend meter. Nog duizend meter. Ziet u het panneau hangen, die omgekeerde driehoek? Duizend meter nog. De spanning stijgt. Wat een spanning in de laatste meters. Krijgen we hier een vierde Nederlandse ritzege? Johan Lammerts die nu op kop rijdt. Jawel! Lammerts op kop. Nog altijd, na vijf uur, zes minuten en 24 seconden. Nee! Het is Pedersen die wint voor, jammer, Johan Lammerts.

Ik hoor het hem zeggen. Met Mart Smeets vormt hij van 1979 tot 1997 een duo dat de Tour de France zou gaan verslaan. Jean Nelissen met de kennis, Mart Smeets met de journalistieke vraagtekens. De laatste leert wijze lessen van Nelissen, zoals wanneer de broer van een sponsor Smeets’ hoofd graag wil verbrijzelen met een steeksleutel na een opmerking over die sponsor. Jean maant Smeets tot enige omzichtigheid;

‘Kom niet aan het bestaan van die mensen, want ze zijn slechter dan jij in je hele opvoeding bent tegengekomen. Je kent hun manier van leven niet. Ik ken die wel. Ik kom daar vandaan.’

Privé zou Nelissen twee maal trouwen maar die relaties houden geen stand. Met zijn tweede vrouw betrekt hij zelfs een heus kasteel, kasteel Geulzicht in Berg en Terblijt. Hij is slim in zijn nevenactiviteiten, hij doet bijvoorbeeld ook in verzekeringen. Minder slim is zijn grote zwakte, de drank. Nelissen is zijn leven lang een grote innemer en het zou uiteindelijk leiden tot zijn dood. Het komt uitgebreid aan bod in dit boek, maar het is niet zoals ik mij hem wens te herinneren. Dat is door wapenfeiten als het claimen van het woord ‘virtueel’, om aan te geven wanneer iemand theoretisch in bijvoorbeeld de gele trui rijdt. Dat is door zijn fenomenale kennis en woordgebruik die mij zo graag naar de koersen deden kijken, dat is het door zijn claim aan de wieg te hebben gestaan van de Amstel Gold Race. Dat die werkelijkheid genuanceerder ligt maakt even niet uit. Nooit een mooi verhaal stukchecken, aldus Jean zelf.

9462170681.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Daar is dan deel 3 van de trilogie van Fred van Slogteren. Als je de Tour niet hebt gereden…Biografieën van alle Nederlandse deelnemers met de ondertitel Er komen eindelijk weer vette jaren. Dit deel gaat over de jaren 1987 – 2017.

Het concept is gelijk aan de delen 1 en 2. Het boek is verdeeld in drie hoofdstukken. In het eerste volgt een toelichting op die vette jaren en de factoren die in die jaren van belang waren. Zo gaat het over de voeding van de renners. Een biefstuk in de morgen voldoet niet meer, maar anno nu weet een renner exact per dag wat hij of zij moet eten en drinken, hoeveel, waar en hoe er getraind moet worden, wat de wattages, vetpercentages en andere lichamelijke waarden zijn, en hoe er nauwkeurig op een dag gepiekt kan worden. Wielrennen is wetenschap geworden.

Hoofdstuk 2 gaat over de Nederlandse ploegen in de genoemde periode. TVM, Buckler, Wordperfect, Rabobank, Shimano, Vacansoleil-DCM en Lotto.nl-Jumbo zijn de namen. Velen herinneringen zich nog de toestanden rond de TVM-ploeg toen er invallen werden gedaan bij de renners, de ploegleider Cees Priem gevangen werd gezet en de renners afstapten. Het voortbestaan van de Tour heeft even aan een zijden draadje gehangen. Het ambitieuze wielerplan van De Rabobank is van groot belang geweest voor de opleiding van veel renners maar het was ook de tijd van dopinggebruik. Dat dilemma van wel of niet gebruiken zal vaak ter sprake komen in dit boek.

Hoofdstuk 3 bevat 86 rennersbiografieën van soms heel bekende, maar ook (en nogmaals, dat maakt deze boeken de moeite waard) van minder bekende renners die wel in de Tour zijn gestart, soms eenmalig en hem niet hebben voltooid, maar waaraan nu toch serieuze aandacht wordt besteed.

Gert-Jan Theunisse is wel bekend. Van Slogteren doet een boekje open over de barbaarse trainingsmethoden waaraan Theunisse zichzelf onderwierp om maar meer pijn te verdragen. Lees het vooral zelf maar ik denk niet dat dit nog voorkomt. Triest om te lezen wat voor medische ellende die man na zijn carrière te verduren heeft gekregen; een wonder dat hij er nog is.

Wat duidelijk wordt uit al die beschrijvingen is dat renners lang niet altijd de kans hebben gekregen om alles uit hun carrière te halen. Vaak worden ze, als ze bij een grote ploeg onder contract komen, in een bepaalde rol geduwd, zoals die van knecht. Het is uiterst moeilijk om daar uit te komen. Maar weinigen dwingen direct een kopmanschap af zoals een Zoetemelk, Raas of Knetemann.

Uit het verhaal over Martien Kokkelkoren (1969) blijkt weer hoeveel factoren er van invloed kunnen zijn op het einde van een carrière. Overtraind zijn, wedstrijdstress en uiteindelijk het slikken van anti-depressiva en zelfmoordgedachten. Mooi om te lezen hoe deze man zich heeft teruggeknokt.

In die tijd is doping en vooral epo (een hormoon dat het uithoudingsvermogen verbeterd) een heet hangijzer. Talloze renners staan voor een dilemma om wel of niet te gebruiken. Bart Voskamp (1968) verwoordt het als volgt;

“Iedereen, heeft in die tijd met epo te maken gehad. Ik ook. Ik heb er aan meegedaan omdat ik voor mezelf had vastgesteld dat ik niet anders kon, maar leuk was anders. Ik deed iets dat niet mocht en zo ben ik niet opgevoed. Ik had een gezin met kinderen en een hypotheek en wielrenner was mijn beroep om dat allemaal te betalen. Ik had geen alternatief en ga dan maar eens thuis en bij de bank uitleggen dat je geen geld hebt, omdat je zo nodig roomser dan de paus wilt zijn.”

Van Slogteren velt geen oordeel, hij vertelt het zoals het is. Ook het verhaal van Thomas Dekker, ook een wielrenner die bekend heeft dat hij heeft gebruikt. De auteur heeft praktisch alle renners uit dit boek persoonlijk gesproken, alleen Dekker heeft niets van zich laten horen. Wellicht heeft dat iets te maken met het kritische verhaal van Van Slogteren over het boek van Thomas Dekker en journalist Thijs Zonneveld met betrekking tot wielrenner Remmert Wielinga. Die zou onterecht beschuldigd zijn van dopinggebruik. Ook heeft de auteur schijnbaar iets met Mart Smeets af te rekenen. Deze wordt een aantal maal in het boek genoemd en komt er nergens goed van af.

De pluspunten uit mijn vorige besprekingen zijn onverminderd van kracht. Hoe kort de carrière ook en hoe kort de deelname in de Tour, als je gestart bent dan verdien je een plek in deze trilogie. Een serieuze plek, nergens wordt een verhaal in één of twee pagina’s afgedaan. De auteur heeft zich verdiept in iedere renner afzonderlijk, getuige ook dit fragment over Joost Posthuma (1981);

Hij leek voorbestemd om atleet te worden, hardloper. Zijn vader, Hans Posthuma…deed aan atletiek. Crossen, baanwedstrijden, halve marathons, hij deed het allemaal met overgave en was daarmee een grote inspiratie voor zijn eing kind, de zesjarige Joost. Het blonde kereltje had talent, werd in de jeugdrangen twee keer kampioen van Nederland op de duizend meter. Toen hij elf was, liep hij in zijn leeftijdscategorie een Nederlands record op die afstand, een tijd die sindsdien maar drie keer is verbeterd.

Wat ik jammer vind is dat in deel 3 de foto’s ontbreken van de renners naast hun naam aan het begin van iedere bespreking, iets wat in de delen 1 en 2 wel het geval was. Wat ik ook niet snap is waarom de titels op de ruggen van alle drie de delen van beneden naar boven gelezen moeten worden en niet, zoals bij Nederlandse uitgaven elders in mijn boekenkast, van boven naar beneden. Verder, niets dan lof voor deze trilogie die ik met veel plezier gelezen heb, al was het maar waarom mij nu duidelijk is waarom Donna Summer op een wielrennerspodium had moeten staan.

62250ccdeac392a5974656f6f77444341587343
In mijn vorige blog gaf ik al aan niet te lang te wachten met deel 2 van de rennersbiografieën van Fred van Slogteren. Biografieën van alle Nederlandse renners die in de Tour de France hebben gereden en deel 2 heet ook Als je de tour niet hebt gereden…maar gaat over de jaren 1972 – 1988 en heeft als ondertitel De jaren van overweldigend succes.

Het boek begint met een beschrijving van de vaak monsterlijk lange etappes. Zo was de tiende rit van de Tour in 1926 een rit van 326 kilometer. Beklimmingen van de Aubisque, de Tourmalet, de Aspin, de Peyresourde en nog wat minder zware bergen, maar onder extreme weersomstandigheden. De winnaar Lucien Buysse deed er ruimt zeventien uur over en er zouden maar 23 renners finishen. De reden voor die zware etappes waren eenvoudig; het zorgde voor grote oplages van de organiserende sportkrant L’Auto.

Beroemde namen in de Tourhistorie zijn de grote bazen Jacquet Goddet en Félix Lévitan. Van Slogteren is er helder over, de laatste heeft Jan Janssen een Touroverwinning door de neus geboord. Nederlandse ploegen als de beroemde formaties Panasonic, TI-Raleigh, PDM en Kwantum Hallen worden beschreven, maar ook de minder bekende als Frisol en Canady Dry.

De biografieën zijn ook weer de hoofdmoot en die geven erg veel informatie. Bijvoorbeeld over het dopinggebruik en hoe lastig het was om daar mee om te gaan, ook voor een grote renner en later ploegleider als Jan Raas;

Raas wist natuurlijk wat er speelde en wist ook dat na de Italianen en Spanjaarden ook de Fransen en Belgen de grenzen van de verzorging hadden verlegd. Maar zijn jongens waren schoon, maakte hij zichzelf te lang wijs. “De anderen rijden op superbenzine, terwijl wij het met gewone brandstof moeten doen”, werd in die periode een van zijn bekendste uitspraken. Als ploegleider liet hij zich echter niet meer op de rennerskamers zien, bang als hij was daar iets waar te nemen dat zijn naïeve geloof zou torpederen.

De vete tussen Peter Post en Jan Raas komt vaak terug en wordt vanuit verschillende renners belicht. Johan van der Velde, een groot wielrenner die verslaafd werd en inbraken ging plegen, Peter Winnen die de tekst schrijft voor een nummer van Guus Meeuwis, er staan weer talloze feiten en anekdotes in, maar ik houd van wielrennen en van dit soort boeken om verhalen als die van Jan Jonkers. Tweemaal gestart in de rondes van 1980 en 1981, maar heroïsch vanwege zijn finish in de klassieker Luik-Bastenaken-Luik 1980;

In het voorjaar ging hij als neoprof van start in Luik-Bastenaken-Luik. Onder barre weersomstandigheden…Terwijl de andere renners dik ingepakt van start gingen en meteorologisch op alles voorbereid waren, reed Jan met blote armen en benen, zonder overschoenen en zelfs geen handschoentjes. Van de tweehonderd gestarte renners bereikten er maar net twintig de finish. Bernard Hinault werd, gekleed als een poolreiziger, met een monstervoorsprong winnaar en over zijn prestatie wordt nog vaak geschreven. Over die van Jan niet, hoewel ook die totaal verkleumd als een van de weinigen de finish haalde.

In dit boek dus wel en als ik nu teruglees zie ik dat ik twee vergelijkbare fragmenten naar voren haal. Dat zou ik kunnen veranderen maar doe ik bewust niet, omdat deze verhalen het boek voor mij maken. De rest komt er als bonus bij, hoewel dat soms ook eye-openers zijn. Het epo-gebruik mag bijvoorbeeld teruggedrongen zijn, maar renners moeten presteren en gebruiken bijvoorbeeld wel zware, toegestane, preventieve pijnstillers. Die kunnen concentratieverlies veroorzaken en dus leiden tot valpartijen. Die wereld blijft ook volop in beweging. Ik heb weer gefascineerd zitten lezen en heb het derde en laatste deel al binnen. De lezer van dit blog moet er maar even doorheen bijten.

9462170665.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Als de Tour de France afgelopen is moet ik als liefhebber altijd een beetje afkicken. Dit boek van Fred van Slogteren is daar een prima middel voor. Het heeft de titel Als je de Tour niet hebt gereden….en dat is afgeleid uit een gevleugelde uitspraak van onder meer oud-wielrenner Piet de Vries; “Als je de Tour niet hebt gereden…ben je niet echt wielrenner geweest!”

Nu doet die uitspraak talloze prima amateurs en ook profwielrenners tekort die soms uitstekende uitslagen hebben gereden maar toevallig geen Tour de France, maar het vormt wel een mooi uitgangspunt voor drie boeken met rennersbiografieën van al die renners die wèl in de Tour hebben gereden, ook al was het maar één Tour en zijn ze voortijdig afgestapt. Dit eerste deel gaat over de periode 1936 – 1971.

Het boek is verdeeld in drie hoofdstukken. Het eerste gaat over de geschiedenis van de Tour de France en dan vooral over de Nederlandse inbreng. Hierin komt overal de naam van Kees Pellenaars naar voren. Oud-wielrenner en later ploegbaas van een aantal Nederlandse ploegen. Pellenaars is niet onomstreden. Hij heeft talloze wielrenners kansen gegeven in de Tour en sommigen droegen hem op handen, maar hij heeft er ook tallozen laten vallen als ze niet voldeden. Het klassement deed er niet altijd toe, ritwinsten des te vaker.

Het tweede hoofdstuk gaat over de Nederlandse wielerploegen in de periode 1964 – 1975, zoals de Televizier-ploeg, de Caballero-ploeg, de Willem II-ploeg en de Goudsmit-Hoff-ploeg. Ook hier speelt Kees Pellenaars de absolute hoofdrol. Hoofdstuk 3 bevat maar liefst 100 wielrennersbiografieën. De auteur heeft zich er niet gemakkelijk van af gemaakt. Iedere renner krijgt een mooi monumentje van een aantal pagina’s en zo telt het boek ruim 470 pagina’s aan leesstof.

De verhalen en anekdotes zijn dan ook legio, maar wat duidelijk wordt is hoe zwaar die beginperiode is geweest voor de renners. Etappes van ruim 300 kilometer, zware fietsen, geen asfaltwegen in de bergen en een minimum aan versnellingen en de renners moesten zeer zelfredzaam zijn. In het verhaal van oud-wielrenner Cor Bakker (02/09/1918 – 18/12/2011) staat hoe het er aan toeging als je naar de Tour ging in 1948;

Nadat hij het contract had getekend dat hem recht gaf op dertig gulden dagvergoeding, reisde hij derde klas met de trein naar Parijs. Met een koffer die niet meer dan 25 kilo mocht wegen en een jutezak waarin zijn stuur en zadel zaten. Dat was voor drie weken het enige dat hij nodig had, want voor de rest zorgde de organisatie. Een fiets, twee truien, drie koerspetjes en een regenjasje. Met de mededeling dat als hij onverhoopt iets mocht kwijtraken, de kosten daarvan van zijn prijzengeld en dagvergoeding zouden worden afgetrokken.

Waarom ik van dit boek genoten heb zijn de mooie en soms tragische verhalen, al of niet binnen de Tour, want ook de andere prestaties van al die renners worden breed uitgemeten. Theofiel Middelkamp, die nog nooit een berg van dichtbij had gezien maar in de bergen de koninginnenrit wist te winnen. Huub Zilverberg die tijdens een etappe twintig minuten in een koelcel opgesloten zat. Jan Janssen die zijn leven op het spel zet om Parijs – Tours te winnen. Doping in de vorm van een drinkbus met geklutste eieren vermengd met ouwe klare. Een klein zijpaadje geeft een prachtig verhaal over de Tourwinnaar Charly Gaul, die een hekel had aan warmte maar goed gedijde bij kou, wind en regen;

Toen was er plots Klaas Bakker, het Amsterdamse hulpie van de soigneursploeg, die raad wist. “Als Charly kou wil, dan krijgt-ie kou. Ik gaan het sterreveskoud voor hem moake”, beloofde hij en verliet het hotel. Een uur later kwam hij terug met een damescorset, knipte de jarretels eraf, verwijderde de cups en tornde de naden open om de balijnen eruit te halen. De aldus ontstane ruimtes vulde hij vlak voor de start met ijsblokjes uit de hotelkeuken en het geheel werd de klassementsrijder onder zijn gele trui aangetrokken…Toen hem in de bloedhitte een nieuwe gele trui werd aangetrokken stond het kippenvel nog op zijn armen.

Het meest schrijnende verhaal in het boek is dat van Daan de Groot (25/05/1933 – 08/01/1982). Hij gaat de geschiedenis in als etappewinnaar in de Tour met de grootste voorsprong ooit door een Nederlander gerealiseerd, maar kreeg uiteindelijk geen vat op het leven na zijn carrière. Daarom is het mooi dat hij hier zijn monumentje krijgt. Dat geldt voor talloze andere renners en ook voor Cees Lute (1941). Kent u hem nog? Na het lezen van dit boek wel;

Hoewel je uiterlijk niets meer aan Cees ziet, heeft een bloedpropje toch een beschadiging veroorzaakt in zijn hersenen, reden waarom hij niet alles meer kan onthouden. Dat is een handicap waarin de nu 72-jarige oud-sportman heeft leren berusten. Overal waar hij gaat, behoort een opschrijfboekje en een balpen tot zijn vaste uitrusting. Om te noteren wat hij niet mag vergeten. Als wielrenner is hij helaas ook een beetje vergeten en er zijn nog maar weinig wielerfans die weten dat hij in 1964 glorieus de negentiende etappe in de Giro d’Italia won. Van Alessandria naar Cunea over 205 kilometer voor Diego Ronchini en Graziano Battistini.

De schrijfstijl van de auteur is redelijk ongedwongen en dat past goed in dit boek (“Die had zich die dag de kloten afgedraaid voor de ploeg”) en het enige kritiekpuntje gaat over het stuk van Cees Zoontjens. Als je tot twee maal toe in je stuk hamert op de juiste schrijfwijze van de achternaam, Zoontjens in plaats van Zoontjes, is het niet handig als je het zelf ook niet goed doet in het bijschrift van de foto op pagina 446…

Dat gezegd hebbend is dit een absolute must voor iedere wielerliefhebber en ik ga zeker niet lang wachten met het lezen van de andere twee delen. Ik houd de Tour-koorts nog wel even warm.

9046819612.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Om het zwarte gat na de Tour de France enigszins op te vullen, is Uit Koers van Frank Heinen een prima middel. Het is een bundeling van 108 stukken over al die wielrenners die op enig moment excelleerden of veelbelovend waren, maar die weg zijn gezonken in de geschiedenis.

Levert dat een leuk boek op? Ik vind van wel, hoewel er best iets op af te dingen valt. Allereerst is de keuze voor de verhalen arbitrair. Er zijn er nog onnoemelijk veel meer, maar wellicht zijn ze niet allemaal terug te vinden of leefden ze ‘happily ever after’. Dat levert natuurlijk geen smakelijk boek op. Er worden veel aannames gedaan, zoals wat renners dachten of voelden. Maar…dat vind ik weer niet zo’n probleem. Wielrennen staat voor mij gelijk aan heroïek. Hierin ligt alles besloten, van grootse overwinningen tot diepe teleurstellingen. Dat mag best wat aangezet worden voor mij. Meer storend zijn kleine foutjes als de implicatie van een zelfmoord, waar een hartstilstand overal als eerste doodsoorzaak wordt gegeven met ‘geruchten over zelfmoord’ als optie.

Maar goed, we lopen door de wielergeschiedenis en lezen tal van kleurrijke verhalen die ik niet had willen missen. Om u even lekker te maken;

  • Lucien Storme (1916-1945), de Flandrien en Parijs-Roubaix winnaar die werd doodgeschoten tijdens de bevrijding van het Duitse strafkamp waarin hij zat
  • Andrea Carrea (1924-2013), de meesterknecht van Fausto Coppi die in tranen uitbarstte nadat hij de gele trui veroverde die zijn kopman had moeten winnen
  • Thierry Claveyrolat (1959-1999), de Franse renner die zelfmoord pleegde uit schuldgevoel over een door hem veroorzaakte aanrijding
  • Beat Breu (1957), de Zwitserse klimmer die later een (weinig succesvolle) komiek werd én een erotische wildwest bar aan de Bodensee dreef
  • Jure Robič (1965-2010), de extreme duursporter die kort achter elkaar de RAAM (dwars door Amerika) én Le Tour Direct (de complete Tour de France achter elkaar) reed
  • Pascal Lino (1966), de Franse gele truidrager die later Michael Schumacher- imitaties ging doen
  • Pavel Tonkov (1969), de Russische renner in wiens hotel in Córdoba je nog steeds kan boeken
  • Carlos Texeira (1971), de Portugese renner die bankovervaller werd (Zoals wel vaker in zijn leven waren al zijn aanvallen uiteindelijk vergeefs gebleken)
  • Roberto Heras (1974), de Spaanse renner met triomfen in de Ronde van Spanje. Afscheid nam in 2007 en in 2009 wereldkampioen werd. Op de vouwfiets
  • David Clinger (1977), de verslavingsgevoelige Amerikaan die uiteindelijk rond rijdt met een grote Maori-tatoeage in het gezicht

Ik volg het wielrennen al een tijdje en dan is het mooi om bekende namen voorbij te zien komen, waarvan je geen idee had wat er van terecht is gekomen. Daarom doen programma’s als De Reünie het waarschijnlijk ook goed op de televisie.

Maar het boek is meer dan dat. Het geeft wat mee, over de doping-cultuur bijvoorbeeld. Wilde je wat bereiken als renner in Europa in de jaren negentig, dan moest je gebruiken. Anders had het geen zin, dan moet je alleen obscure koersen gaan rijden in het Verre Oosten. Het komt in talloze verhalen terug.

De schrijfstijl is ongedwongen, vaak met een punchline op het eind. Zoals bij het verhaal van Giuseppe Guerini (1970). Die was op weg een Tour-etappe in 1999 te winnen toen hij in botsing kwam met een fotograferende fan. Hij kwam ten val, won alsnog (daar is de heroïek) en zo ga je samen de geschiedenis in;

Ze zijn voor altijd aan elkaar verbonden, de fotograaf en hij. De jongen met het fototoestel heeft hem daadwerkelijk vereeuwigd.

Ik ga toch maar eens naar wat meer wielerboeken op zoek. Tips zijn welkom.

9044618075.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Als je van wielrennen houdt, en dat doe ik, dan mag De renner van Tim Krabbé niet in je literaire bagage ontbreken. Literair? Is het dan geen sportboek? Jawel, ook. Het boek beschrijft de driehonderdnegende wedstrijd van de auteur als amateur-wielrenner. Het is de Ronde van de Mont Aigoual, een zware klimkoers in Frankrijk.

Hoezo dan “ook” een sportboek? Op de achterflap staat het antwoord; ‘Krabbé doet wat geen enkele Tour de France-verslaggever ooit heeft gedaan: hij neemt de lezer mee in het hoofd van de renner.’ Het is een literair meesterwerkje van nog geen 160 pagina’s. Van kilometer tot kilometer beleef je de tocht mee en komen er flashbacks naar zijn jeugd of lardeert hij zijn verhaal met heroïsche voorbeelden uit de praktijk. Een genot om te lezen. Hij kleunt er op pagina 1 al lekker in;

Warm, bewolkt weer. Ik pak mijn spullen uit mijn auto en zet mijn fiets in elkaar. Vanaf terrasjes kijken toeristen en inwoners toe. Niet-wielrenners. De leegheid van die levens schokte me.

Zo dan, het draait hier even alleen om wielrennen, dat u het weet. Dat begon bij Krabbé vrij laat (hij schaakte fanatiek) maar toen was het ook raak. Hij stippelde routes uit en verzon methodes om de afstanden te bepalen. Dat ging best ver; het is prachtig om te lezen hoe hij zijn tandwielen of zelfs lucifers gebruikt om tot de juiste afgelegde afstanden te komen. Het fanatisme spat er van af.

Maar het mooiste van dit boek is om het verloop van de koers te volgen. Wanneer ga ik aanvallen, wanneer laat ik iemand lopen, de geheime pacten die af en toe gesloten worden, de sprintjes om een paar tientjes bonus, het is wielrennen op zijn best. Wielrennen op een ander niveau dan de grote tenoren, gewoon, met verkeer op de weg;

De wind blaast tranen uit mijn ogen. Ik denk: ‘Jòngens jongens.’ Ik moet een auto inhalen, durf niet, ik ben er ineens toch langs. Een tegenligger. Hij mist me. Reilhan gaat me voorbij, onhoudbaar, ineengedoken, ver naar achteren gezeten, mooi. Geen sprake van dat ik zijn wiel zou kunnen houden. Ik kijk hem na, hoe hij op volle snelheid bochten in zeilt waarvan ik kan zien dat hij ze niet kan overzien. Ik hou mijn hart voor hem vast, wachtend op de willoze bonk van een rennerslichaam tegen een auto, maar dan zie ik hem weer, in de lus beneden me.

De schrijver rijdt een mooie race en het komt zowaar tot een eindsprint. Die gaan normaal heel snel, maar hier wordt die sprint op prachtige wijze eindeloos langzaam neergezet zodat de processen van geest en lichaam zowat tastbaar worden. Voor de einduitslag van de koers moet u echt het boek zelf even lezen.

9044515411.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Als je wielerliefhebber bent en de Tour de France wordt verreden, dan kan je eigenlijk niet om het boek Bidon van Peter Ouwerkerk heen. Ouwerkerk loopt als journalist al dertig jaar mee in de Tour en zit vol verhalen, die hij aan de hand van souvenirs én aan de hand van één etappe uit de Tour van 2014 aan de lezer vertelt. Het is de etappe door de “Hel van het Noorden”, over de kasseistroken die de Nederlander Lars Boom wist te winnen.

De auteur neemt ons mee langs een stuk geschiedenis. De Tour is ooit bedacht begin 1903 op een servetje, met het doel meer kranten te verkopen van het magazine L’Auto. Die Tour kwam er en werd verreden door zestig renners. Maurice Garin, een schoorsteenveger uit Mauberge, werd de eerste eindwinnaar. Daar begint het al, de verhalen gaan stromen. Vooruit, een mooie dan, Ouwerkerk vertelt;

Het is de ongelooflijke geschiedenis van Norbert Callens…Norbert Callens pakte in de derde etappe van de Tour van 1949 ritwinst én gele trui! Alleen, voor de West-Vlaming was op 2 juli geen gele trui voorhanden. Callens moest het doen met het ijlings aangereikte overhemd van een wielerjournalist. Een gekreukt, goor en smoezelig hemd. Geel van nature, van het bier of van het zweet?…De ochtend van de derde juli was er nog steeds geen gele trui. Norbert Callens besloot te starten in zijn gewone koersplunje…Dat mocht niet: hij kreeg een boete. Norbert Callens was de eerste en enige rechtmatige geletruidrager ooit die buiten zijn schuld zonder gele trui reed en daarvoor nog gestraft werd ook.

Het bleek dat de vrachtwagen van de Tour met het roerend materiaal onderweg pech had. Prachtige verhalen zijn dat. Ondertussen vertelt hij over de de Tour anno nu én over zijn tastbare herinneringen die hij op zijn bovenkamer heeft liggen. Hij vertelt over de geoliede machine van het Nederlandse bedrijf Movico die de finishplaats iedere dag opbouwt en afbreekt, geeft een kijkje achter de schermen van het tv-programma De Avondetappe en laat haarfijn zien dat de officiële Toursite www.letour.fr bomvol fouten zit. Daar zitten veel slordigheden tussen, zoals het domweg ontbreken van de ritzege van Rob Harmeling in Bordeaux in 1992. Anderzijds is het sinds de dopingschandalen een tikje ondoorzichtig. Lance Armstrong is geschrapt uit de uitslagen vanwege zijn dopingmisbruik, andere betrapte zondaars weer niet. Als alle zondaars geschrapt werden uit die tijd houden we heel obscure winnaars over namelijk…

De auteur gaat uitvoerig op de dopingkwestie in en terecht, het blijft een heet hangijzer, ook nu weer in de Tour van 2015. Hij geeft aan;

De illusie dat het ooit anders zal worden, zal een illusie blijven. Flikken hoort bij de wielersport, een beetje doping ook. Waar het om gaat, is de ándere benadering. Om een beetje meer begrip voor acteurs die een fysiek beroep uitoefenen, voor sportentertainers, voor professionals. Ik durf te wedden dat in de Tour van 2014 geen renner op doping zal worden betrapt. Dat kun je regelen. Dat kan de sport gebruiken.

Hij had gelijk, er waren geen dopinggevallen. In 2015 tot nu toe één, een renner met sporen van cocaïne, iets dat dan weer buiten het gebruikelijke plaatje valt. Laat verder de verhalen maar over je heen rollen, van de Schotse renner Robert Millar die nu vrouw schijnt te zijn, van de kunst van het aangeven van een bidon aan een renner, van de jaren dat er nog prijzen waren voor de vriendelijkste renner, de knapste renner en de grootste pechvogel van de dag. Het is heerlijk lezen met de beelden van de mooiste wielerwedstrijd ter wereld op tv.