archiveren

Maandelijks archief: april 2015

9461640412.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Ik had de Essays van Montaigne al een tijd in de kast liggen, maar het leek me goed eerst wat over de man zelf te lezen voor ik mij op zijn werk stort. Daarvoor is het boek van Sarah Bakewell uitstekend geschikt. Hoe te leven is een biografie van Michel Eyquem de Montaigne (1533-1592). Aan de hand van die ene vraag Hoe te leven? wordt in twintig pogingen tot een antwoord het leven van Montaigne geschetst. Dat is een originele manier en voorkomt een droge opsomming van feitenmateriaal.

Even in vogelvlucht. Montaigne komt na zijn studie (waarschijnlijk rechten) te werken bij het parlement van Bordeaux. Hij trouwt met Françoise de la Chassaigne. Als zijn vader sterft erft hij een groot landgoed, hij was niet onbemiddeld. Uiteindelijk legt hij zijn werk in Bordeaux neer om zich terug te trekken op zijn landgoed. Hier ontstaan de eerste essays. Hij gaat op reis door Europa maar wordt teruggeroepen om burgemeester van Bordeaux te worden. Hij en zijn vrouw krijgen een aantal kinderen van wie maar één dochter blijft leven. De pest heerst en gedurende zijn leven woeden er verschillende burgeroorlogen. Uiteindelijk sterft hij aan de complicaties van nierstenen, waarschijnlijk door verstikking vanwege een keelinfectie.

Terug naar de vraag Hoe te leven? Die vraag staat centraal en luidt nadrukkelijk niet Hoe horen we te leven? In zijn honderdzeven essays stelt Montaigne zich talloze vragen en houdt zich bezig met wat mensen doen en wat hij ziet. Niet met wat men hoort te doen of wat men beter na kan laten. Hij observeert, mijmert en bespiegelt.

Het eerste hoofdstuk trapt al lekker af met de titel Maak je geen zorgen om de dood. Omdat Montaigne door een ongeluk zelf bijna het leven liet, is hij ervaringsdeskundige en dat heeft hij ook beschreven in zijn werk. De titel is meteen het meest fundamentele antwoord op de vraag hoe te leven. Leef en laat het je overkomen. Hij maakt hierbij gebruik van wat trucs uit de filosofische stromen van het stoïcisme, het epicurisme en het scepticisme. Vooral van die laatste werden zijn critici nogal eens horendol. Uitgangspunt is dat je niets zeker weet en dat laat hij onbekommerd doorschemeren in zijn essays;

…het scepticisme leidde hem bij zijn werk, zijn huiselijke leven en zijn schrijven. De Essays zijn ervan doordrenkt: de bladzijden staan vol van woorden als ‘misschien’, ‘enigszins’, ‘ik geloof’, ‘het komt me voor’ enzovoort – woorden die, zoals Montaigne zelf zei, ‘de boudheid van onze beweringen temperen en verzachten’ en die belichamen wat de criticus Hugo Friedrich zijn filosofie van ‘pretentieloosheid’ heeft genoemd.

De Essays zijn populair in zijn tijd maar de wereld is in beweging en ze komen op de zwarte lijst. Waar Montaigne altijd trouw is gebleven aan het katholieke geloof, daar vond de kerk dat er toch wat teveel vragen werden gesteld en teveel werd getwijfeld, dus zijn geschriften gingen in de ban.

Het redactiewerk is ook een punt van aandacht. Montaigne had een soort van aangenomen “literaire” dochter, Marie de Gournay. Zij redigeerde zijn essays na zijn dood en die golden driehonderd jaar lang als de standaard. Tot er in Bordeaux een ander exemplaar opdook die behoorlijk afweek van wat Marie produceerde. Of Marie is niet zo’n goede redactrice, of zij heeft een ander exemplaar van Montaigne gehad en de versie uit Bordeaux is verouderd. Hier is het laatste nog niet over gezegd, zoals de auteur zegt;

Wat er ook gebeurt, dit is waarschijnlijk niet het einde van het verhaal. Discussies zullen worden voortgezet, al is het maar over de plaatsing van de komma’s…In feite zullen we van de Essays nooit kunnen zeggen wanneer ze echt voltooid zijn. De man Montaigne mag zijn laarzen hebben opgeborgen en zijn ganzenveer hebben neergelegd, maar zolang zijn lezers en redacteuren nog bekvechten over zijn werk, heeft de auteur Montaigne de laatste punt achter de laatste bladzijde nog steeds niet gezet.

Het is een haast onmisbaar boek voor wie aan de Essays wil beginnen. Ik vind het prettig om te weten dat de titels de lading niet altijd dekken, dat hij onbekommerd zijn gedachten alle kanten uit laat waaieren, terwijl hij zelf altijd het onderwerp zegt vast te houden. De achtergrond van het opschorten van een oordeel, wat bij anderen wrevel kan opwekken, is nu bekend. Verder komt de kerel nog sympathiek over ook, dus ik heb er verdorie zin in!

Lees hier de bespreking van Anna en van Joke

Vertaling; Dick Lagrand en Marjolijn Stoltenkamp

9059362578.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Zomertijd van J.M. Coetzee is het laatste deel in een trilogie van een ogenschijnlijk autobiografisch verhaal over de schrijver zelf. Ogenschijnlijk, omdat het wel degelijk een roman betreft. In dit geval nog een hoogst originele roman ook.

Origineel, omdat het boek bestaat uit een aantal interviews met de vrouwen uit het leven van Coetzee. Die interviews worden gehouden door zijn biograaf, die graag het leven van de betreurde schrijver wil laten zien door de ogen van mensen die hem kenden. Betreurd? Precies. Coetzee is springlevend en heeft met dit boek een sprankelend slot geschreven van zijn drieluik. De eerste twee delen worden overigens hier en hier besproken.

Wat zo knap is, is dat het verhaal naadloos aansluit bij zijn eerdere boeken, ook al is het in een andere vorm gegoten. Het gaat hier over de relaties van Coetzee met vrouwen. Die zijn er, maar het komt allemaal niet van de grond. Hij heeft een affaire met Julia die bij hem in de buurt woont, maar hij wordt nooit de ware voor haar. Het houdt op als zij de liefde moet bedrijven op het kwintet van Schubert. Zij vertelt de interviewer;

Als een man en een vrouw verliefd zijn creëren ze hun eigen muziek, die komt instinctief, ze hebben geen lessen nodig. Maar wat doet onze vriend John? Hij sleept een derde persoon de kamer binnen. Franz Schubert wordt de nummer een, de liefdesmeester; John wordt nummer twee, de discipel en uitvoerder van de meester; en ik word nummer drie, het instrument waarop de seksmuziek zal worden gespeeld. Dat – lijkt me – vertelt u alles wat u over John Coetzee moet weten. De man die zijn maîtresse aanzag voor een viool.

Het lijkt alsof de auteur zichzelf behoorlijk aanpakt maar dat is het mooie van het boek. Het is een roman, hij kan doen wat hij wil. Wellicht klopt het, wellicht helemaal niet.  De rode draad in alle interviews is dat John Coetzee naar voren komt als erg op zichzelf, onzeker soms maar bijna altijd als een ‘lichtgewicht’ man. Dat verwoordt ook zijn nicht, die zich herinnert dat zij ooit in de bush strandde met John toen zijn auto het begaf;

Zelfs het enige lid waarop ze nog iets van hoop had gevestigd…blijkt een lichtgewicht te zijn. Die wegliep naar de grote wereld en nu met zijn staart tussen zijn benen komt terugkruipen naar de kleine wereld. Mislukte wegloper, een mislukte automonteur, onder wiens mislukking zij op dit moment moet lijden. Mislukte zoon.

Ook de Braziliaanse Adriana Nascimento heeft weinig lovends over Coetzee. Hij gaf Engelse bijles aan haar dochter in Kaapstad maar volgens Adriana was hij té geïnteresseerd in haar dochter. Dat blijkt overigens nergens uit in het verhaal. Wat Coetzee vervolgens doet (ofwel de persoon Coetzee, het blijft een roman hè?) is dat hij aansluiting zoekt door middel van danslessen die hij neemt bij Adriana. Weer net niet goed.

Het lijkt allemaal niet zo positief en toch slaagt de auteur erin om enige sympathie voor de persoon Coetzee op te wekken. Hij bedoelt het allemaal niet slecht, maar het is zo onbeholpen allemaal. De vorm waarin deze roman is gegoten werkt erg goed. De dialogen zijn levendig tussen de interviewer en geïnterviewde, zoals wanneer vroegere collega Sophie Denoël wordt ondervraagd over de denkbeelden van de persoon Coetzee;

Met andere woorden, poëzie en paard-en-wagen en vegetarisme zijn het waard om voor te vechten, maar de bevrijding van apartheid niet?

Niets is het waard om voor te vechten. U dwingt me in de rol van verdediger van zijn standpunten, standpunten die toevallig niet de mijne zijn…Ik herhaal slechts wat Coetzee luid en duidelijk in zijn geschriften zegt, die u zegt te hebben gelezen.

Zo, die zit, denk je dan. O ja, roman, denk je vervolgens en dat is het mooie aan dit boek. Een prachtige coda van een “autobiografisch” drieluik.

Lees hier de bespreking van Anna

Vertaling; Peter Bergsma

9492093057.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Bachs grote Passie van Ad de Keyzer is een lijvig boek van zo’n 450 pagina’s, over de Matthäus-Passion van Johann Sebastian Bach. Het is een boek ‘für Kenner und Liebhaber’. Kenner zal ik mijzelf niet noemen maar Liebhaber zeker wel en ik was erg benieuwd naar dit boek.

Nu is er al aardig wat geschreven over Bach en zijn werken, ook over de Matthäus-Passion, dus wat voegt dit boek toe? Dat is het perspectief van waaruit het is geschreven, namelijk het spiritueel-liturgisch perspectief. Die liturgische context is een interessante, want het werk is niet geschreven voor de concertzaal, maar voor de vespers van Goede Vrijdag. Het maakt onderdeel uit van een dienst. De recitatieven en aria’s die gezongen worden krijgen betekenis en lading door de joodse en christelijke godsdienst met alle tradities die erbij horen.

Daarin gaat de auteur ver. We krijgen een toelichting op de componist én de tekstschrijver Picander en de tijd waarin zij leefden. Er wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van de Matthäus-Passion en de uitvoeringspraktijk. Belangrijk hierin is, dat het werk de voltrekking is van een rite in de liturgie. Het hoort dus gewoon thuis in de dienst. Dat uit zich ook in de rolverdeling. De zangers zijn verkondigers van het woord van God, geen operasterren.

Een eye-opener vond ik de beschrijving van de melodische stijlfiguren die Bach hanteert. Haarfijn wordt uitgelegd welke technieken Bach gebruikte en waar in het werk hij deze heeft toegepast.

Alle liturgische en muzikaal-technische bagage krijgen we mee in deel 1 van het boek, om er in deel 2 mee aan de slag te gaan. Hierin wordt de complete Matthäus-Passion doorgenomen en worden de 27 delen liturgisch én muzikaal geduid. De volledige tekst met vertaling wordt weergegeven en de delen die worden besproken worden onderstreept. Glashelder allemaal. Zo wordt bijvoorbeeld de hiërarchie in de Hoge Raad beschreven:

Bovenaan staan de hogepriesters; zij krijgen in de maten 1-2 de hoogste eer met een hoge a op [Hohen]pries[ter]. Dan volgen in dezelfde maat een toon lager, op een g, de Schrift[gelehrten]. Helemaal onderaan op de ladder staan de oudsten van het volk, de Ältesten, met een lage fis in maat 3.

En hier stuiten we misschien op de makke van het boek; het is een boek voor de echte liefhebber. Het is erg handig als je de Matthäus zo’n beetje uit je hoofd kent, zodat je de passages die je leest direct hoort. Of je loopt je wezenloos naar je cd-speler, dat kan natuurlijk ook. Ook de muzikale termen die in deel 1 worden uitgelegd buitelen in deel 2 echt over je heen. Je moet je er wel even in verdiepen.

Verder biedt het een schat aan informatie; de liturgie en dwarsverbanden uit de bijbel worden er steeds bijgehaald. Het voorhang in de tempel scheurde. Hoe zat dat met dat voorhang? Jezus kreeg azijn met gal te drinken. Wat voor gal? Was dat om te jennen of hem te helpen door hem te verdoven? Wie waren de dochters van Zion? Waarom worden we ineens geconfronteerd met het feilen van Adam? Ik ken de teksten, maar nu blijkt dat ik ze vaak gedachteloos heb gelezen en soms voor zoete koek aannam.

Het boek is een uitdagende intellectuele oefening vanuit een voor mij nieuw gezichtspunt. De auteur, zelf theoloog, komt aan het eind van het boek zelf met een slotakkoord;

Bach heeft zijn passie gecomponeerd voor de kerkdienst van Goede Vrijdag. Deze liturgische context geeft ons, als uitvoerders en hoorders van dit werk, te denken. Teksten die in liturgische riten klinken, worden onmiddellijk actueel in de voltrekking; anders gezegd: in hun performance. Dat geldt ook voor Bachs Matthäus-Passion. Haar betekenis ontvangt zij in het hart van ieder mens die zich eraan bloot wil stellen. Daar hoef je geen gelovig mens voor te zijn, al zou je het er wel van kunnen worden.

‘Für Kenner und Liebhaber’ dus, maar dan ook zeer aanbevolen.

1db4085bf26102e597844535a51444341587343
De Oostenrijkse Elfriede Jelinek won in 2004 de Nobelprijs voor de Literatuur. Daar zal de roman De pianiste in niet geringe mate aan hebben bijgedragen. Jelinek heeft een prachtige stijl van schrijven en construeert het verhaal zo, dat het op allerlei manieren benaderbaar is.

Dat verhaal is niet te ingewikkeld. Erika Kohut is een pianolerares uit Wenen die haar carrière niet van de grond zag komen. Zij woont samen met haar moeder die zorgt voor een verstikkende atmosfeer. Het mens wil alles van de handel en wandel van haar dochter weten en haar wil is vooral wet;

Maar vandaag is vandaag. Nu wordt er eindelijk geslapen! Dat eist de moeder vanuit het echtelijk bed, Maar Erika staat nog steeds voor de spiegel te draaien. Moederlijke bevelen raken haar als bijlen in de rug.

Erika maakt nachtelijke wandelingen door Wenen. Ze bezoekt peepshows en pornobioscopen. Ze begluurt plat op haar buik de verrichtingen van een Turk met een Weense in het stadspark. Bijna wordt ze gesnapt. Je kan je op dat moment afvragen hoe het met de geestesgesteldheid is van Erika. Dat kan je nog veel meer, als je leest dat ze zichzelf verwondt.

Daarmee stopt het niet. Ze heeft een leerling, Walter Klemmer, die geïnteresseerd blijkt in haar. Aanvankelijk houdt ze de boot af, zeker met de walmende adem van moeder in haar nek, maar uiteindelijk hebben ze een onhandig, seksueel contact in een bezemkast. Erika probeert het heft in handen te nemen door hem een brief te schrijven met hoe hij haar dient te behandelen.

Erika is van plan zichzelf in minieme hapklare brokjes toe te dienen aan de man. Hij mag zich aan haar niet overeten, hij moet voortdurend knagende honger lijden aan haar. Ze spaart zichzelf en geeft zichzelf slechts node uit, nadat ze al het mogelijke heeft bedacht. Ze woekert met haar ponden. Het kleingeld van haar lichaam zal ze voor Klemmer krenterig uittellen, zodat hij denkt dat het minstens twee maal zo veel is als zij in werkelijkheid uitgeeft.

Klemmer leest de brief en behandelt haar verlangens met banaal geweld. Als Erika tenslotte met een mes naar hem op zoek gaat…zult u dat vast zelf willen gaan lezen.

Bovenstaande geeft al een beetje prijs van de schrijfstijl van Jelinek. Die is prachtig, het zijn zorgvuldig gekozen zinnen. Hoewel bij, de geur van een pissoir doet denken aan een pestgroeve, ik geen idee heb van hoe een pestgroeve ruikt (wel van een pissoir overigens). Het is een roman bomvol thema’s als haat en liefde, zelfbeschadiging, voyeurisme, zelfvernietiging, masochisme, hysterie enzovoort. Je pakt een portret van Wenen mee door de uitgebreide beschrijving van de wandeling van Erika door de stad. Het verhaal wordt chronologisch verteld, dus het leest erg makkelijk. Onverbloemd, prachtig proza met rauwe randen in een Weens decor.

Vertaling; Tinke Davids

9058818144.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Journalist Aad Kamsteeg is naar West-Papoea gereisd, tegenwoordig een provincie van Indonesië, en heeft daarover het boek Ooggetuige in Papua geschreven. De ondertitel is Verleden, heden en toekomst van een vergeten volk en dat trekt voorbij in zo’n 150 pagina’s én een bijgeleverde dvd.

Kamsteeg is al sinds de jaren zestig betrokken bij de Papoea’s en besloot om op een toeristenvisum naar West-Papoea te reizen om het verhaal van het land en zijn mensen op te tekenen. Op een toeristenvisum, omdat de vrije pers geen toegang heeft tot het land.

Eerst even resumeren. Nederland beloofde ooit de Papoea’s te begeleiden naar onafhankelijkheid maar heeft onder druk van de Verenigde Staten toegelaten dat Indonesië daar aan de macht kon komen. De zogenaamde “Daad van vrije keuze”, om wel of geen aansluiting bij Indonesië te zoeken was een aanfluiting zoals u kunt lezen in het boek van P.J. Drooglever. De inlijving bij Indonesië zorgt tot op heden ervoor dat de Papoea’s door een fors transmigratiebeleid een minderheid worden in eigen land. Daarbij worden de Papoea’s, ondanks allerlei geratificeerde verdragen, stelselmatig gedood, mishandeld en vernederd. U hoort daar weinig tot niets over in de media, vandaar dat “een vergeten volk” de lading goed dekt.

Kamsteeg reist het land door en praat met een groot aantal mensen. Met verzetsstrijders, met hulpverleners, met jonge goed opgeleide Papoea’s en met slachtoffers van het regime. Die persoonlijke verhalen maken ook direct de meeste indruk;

Naar buiten durft hij nauwelijks meer. Bijna drie jaar al niet. De geheime dienst heeft overal ogen en oren. Zelfs zijn directe buren weten niet dat hij op de vlucht is, ondergedoken…Zijn levensverhaal barst naar buiten, opgekropt als het kennelijk is…’Ik hoorde dat Densus 88 achter mij aan zat,’ brandt hij onmiddellijk los. ‘Omdat ik de Morgenster had gehesen. En ik had al eerder in de gevangenis gezeten. Nu wist ik dat het goed mis zat.’
Wacht even…Densus 88? Morgenster? Ja, Densus 88 zijn Indonesische troepen van Detachement 88, berucht onder de Papoea’s van westelijk Nieuw-Guinea…En de Morgenster? Dat is de vlag van de Papoea’s, voor hen symbool van onafhankelijkheid, maar voor Jakarta bewijs van verzet. Als je die vlag hijst…

Kamsteeg wisselt deze verhalen af met een beschrijving van de geschiedenis van Papoea en geeft aan de hand van thema’s als religie, gezondheidszorg, onderwijs en economie de huidige stand van zaken weer. Uiteindelijk wordt een blik naar voren geworpen. Is er een toekomst voor de Papoea’s, als zelfstandig, onafhankelijk volk met behoud van hun rijke tradities? De vooruitzichten stemmen somber. Allereerst moet er een dialoog op gang komen met Jakarta, waarin zowel Jakarta als de Papoea’s inbreng moeten tonen;

In de eerste plaats zou de immigratie van niet-Papoea’s moeten worden gestopt…Volgende eis is de terugtrekking van de militaire bezetting…Derde punt is dat…er respect komt voor verscheidenheid in etniciteit, cultuur, religie…Vierde eis is het functioneren van rechtbanken die niet corrupt zijn…en dat allemaal onder voorwaarde dat de Papoea’s niet alleen adviserende bevoegdheden hebben, maar binnen overeengekomen kaders zelf mogen beslissen.

Dit zijn voorwaarden om een start te maken. Van de Papoea’s zelf mag ook wat worden verwacht. Directe onafhankelijkheid, daar is niet iedereen voorstander van. Er moet een opgeleid kader zijn dat het land vooruit kan helpen. In die zin zouden er tussendoelen gesteld moeten worden als burgerrechten, scholing, gezondheidszorg en culturele eigenheid. Voorlopig lijkt het wachten op een machthebber waarmee in ieder geval de dialoog weer kan worden aangegaan.

Een nuttig boek dat, zoals de auteur aangeeft, geen verandering gaat brengen in de dramatische omstandigheden waarin de Papoea’s zich momenteel bevinden, maar wat hopelijk wel ertoe bijdraagt dat er in Nederland meer oog komt voor wat er met de Papoea’s gebeurt. Het enige minpunt; jammer van een aantal zetfouten en wat fouten in de genoemde jaartallen. Nauwgezet redigeren kan nooit kwaad.

Tot slot een persoonlijke noot; ik ben drie maal in West-Papoea geweest en ik ben, naast het prachtige land en de zee rondom, vooral getroffen door de bevolking. Ondanks alle ellende zijn het nog steeds trotse en positieve mensen met een unieke cultuur en ik hoop het land nog eens te mogen bezoeken.