Ik kocht De gedichten van nu en vroeger van J.W. Oerlemans na het lezen van het Aan mijn voormalig vaderland van Michaël Zeeman. Daar heb ik geen spijt van. Zeeman beschreef Oerlemans als een monumentale minor poet en een in zichzelf gekeerde tuinman die achter een hoge haag naar zijn eigen inzicht een particuliere lusthof aanlegde.
Dat van die lusthof onderschrijf ik. Ik lees wel vaker poëzie, heb er verder geen verstand van dus ga erg af op mijn gevoel. De gedichten van Oerlemans, en dan met name die uit zijn latere bundels in dit boek (en dan heb ik het toch al weer over 1992) passen mij als een jas. Ik vertoef graag in die wereld. Alleen de titels van zijn laatste bundels vind ik al een feest, De maan passeren in gewichtloze kano’s en Een zeer lichte regen uit de eeuw van Duparc.
De natuur is alom aanwezig in zijn gedichten, maar ook de dood, het verval en herinneringen aan plaatsen of personen worden vaak gebruikt. Zeeman noemt het ‘een dauw van melancholie’ die over de gedichten ligt. Misschien dat ik er daarom enthousiast over ben. Datzelfde vind ik ook in de gedichten van Slauerhoff, waar ik ook een fan van ben. Een mooi voorbeeld is het gedicht Oud Huis:
Zo scherp sleep de wind
langs het huis
dat je het slijten
kon horen
het huilen van de muren
en hoog daarboven uit
de zinken dakgoot
halfzingend van bederf
Natuur, verval, maar ook saudade. Het zit er allemaal in. In zijn gedichten vind ik ook elementen terug uit de Japanse haiku. Die hebben een vast rijmschema dat hier ontbreekt, maar haiku worden vaak gekenmerkt door thema’s uit de natuur, met een verrassende ‘twist’ op het eind van het gedicht. Dat hebben de gedichten van Oerlemans ook, zoals Avond op het land:
De bossen mompelen
krakend in hun wortels
de koeien brullen om boeren
schurken aan de hekken
zo vergaan de ogenblikken
ik stoot de lucht uit van vorige
sekonden en verzet mij niet meer.
Het eerste deel is mooi te refereren aan de titel van het gedicht, het tweede niet. Verzet waartegen? Alleen de dichter weet het, wij mogen interpreteren en zo hoort het. De dood mag zich ook verheugen op Oerlemans’ onverdeelde aandacht en dat levert ook mooi werk op, zoals Mijn vader:
Zijn handen bewogen zich
als kreeften –
gekromd
trokken zijn nagels
diepe sporen in het laken
laatste achterwaartse verzet
tegen dokters en dood.
Het zijn 234 pagina’s poëzie die ik veel te snel heb gelezen. Bundels als deze pak ik echter regelmatig uit de kast om nog eens te proeven van het werk. Dat zal met deze niet anders zijn.