archiveren

Fictie

b31e96e2e7cfadf596e51677877444341587343_v5
Willem die Madoc maakte van Nico Dros is een historische roman die geschreven is rondom de onbekende auteur van het beroemde verhaal Reynaert de Vos. Deze auteur kennen wij onder de naam Willem en het verhaal van Reynaert begint met de zin ‘Willem, die Madocke maecte’. Willem heeft naast het verhaal van Reynaert dus blijkbaar ook een verhaal over ene Madoc gemaakt. Echter, dat is niet terug gevonden en niemand weet wie of wat Madoc is. Genoeg om een roman omheen te weven en dat is wat Dros hier gedaan heeft.

Het verhaal begint in het hier en nu, als mediëvist Willem de Reuvere een paar originele boeken in zijn bezit krijgt die zijn hart sneller doen kloppen. Een versie van het zeldzame Antwerps Liedboek, een zeldzame druk uit de 16e eeuw en een middeleeuws verzamelhandschrift. In die laatste vindt hij het verhaal van Reynaert de Vos en hij is er van overtuigd dat het gaat om een authentiek handschrift van Willem. Uiteraard hoopt hij het verloren gegane verhaal van Madoc te vinden, maar vooralsnog vindt hij dat niet. Wel vindt hij, verborgen in de kaft van het boekwerk, een kortschrift dat hij tracht te ontcijferen. Omdat dit niet vlot begint hij aan een verhaal, wat uitmondt in de roman die wij hier lezen.

Een jongen is de enige overlevende van een schipbreuk en wordt opgenomen in een klooster. Hij wordt Beda genoemd en hij krijgt onderricht in lezen en schrijven. Door zijn kopieerwerk verwerft hij een hoop kennis maar hij heeft ook last van een ascetische monnik. Hij, maar ook zijn medeleerlingen worden door deze Elmus verkracht. Beda neemt wraak op hem door hem een paar maal te geselen. Als blijkt dat anderen zijn geseling afmaken en Elmus vermoorden, vlucht Beda. Hij komt terecht in een dorp nabij Brussel waar hij samen gaat wonen met Veerle. Hij noemt zich inmiddels Madoc, omdat hij weet dat over Beda inmiddels een pauselijke banvloek is uitgesproken.

Madoc weet dat hij niet bij Veerle kan blijven, hij wil naar Parijs. Onderweg komt hij echter terecht bij een graaf en zijn gemalin. Daar weet hij zich als raadgever populair te maken. Hij brengt de grafelijke bibliotheek op orde en diept allerhande vergeten overeenkomsten op en verdient zo geld voor de graaf. Tegelijkertijd krijgt hij nachtelijk bezoek van een dame en jawel, de gravin blijkt zwanger. Madoc bekwaamt zich ook in het zwaardvechten en gaat het duel aan met een beruchte strijder, dat hij natuurlijk wint.

Tussendoor wordt er nog een bisschop vermoord, gaat de graaf naar het slagveld en lachen de edelen om een oud geschrift over ene Renart de Vos. Ook ontwikkelt Madoc en passant een nieuw pachtstelsel voor de graaf. Het is duidelijk dat de grafelijke zoon van Madoc is, maar het komt niet uit. De gravin neemt wel afstand van Madoc en als de graaf sterft vluchten Madoc, de gravin en zijn zoontje het kasteel uit. Hier scheiden hun wegen, de gravin en hun zoon gaan naar het zuiden van Frankrkijk.

Madoc blijft in Parijs en bekeert zich tot de geesteswetenschappen. Hij gaat colleges volgen en neemt tijd voor bezinning. Zo doet hij een ontdekking over de geest;

‘Het betekent dat de geest,’ prevelde hij, ‘geen entiteit uit het bovenmaanse is maar dat deze een natuurlijke, een aardse oorsprong heeft.’ Dit levensbeginsel stond haaks op de premissen van het christelijk geloof, haaks op alle gangbare ideeën omtrent de sferen van het ondermaanse en het bovenmaanse.

Die gedachte, daar zou hij nog last mee krijgen. Hij besluit om toch zijn zoon achterna te reizen, maar onderweg komt hij Wijchje tegen. Die was terug naar Vlaanderen aan het reizen van een onderbroken bedevaart naar Santiago de Compostella en Madoc belsuit bij haar te blijven. Ze gaan in Vlaanderen wonen, krijgen een dochter die helaas overlijdt. Wijchje verliest zich in de Heer en besluit als Hadewijch in een begijnhuis te gaan wonen. Madoc heeft zich inmiddels opgewerk als beheerder van landerijen en gaat verhalen schrijven onder de naam van Willem. U raadt het; hij herschrijft het verhaal over de vos en schrijft een verhaal met de naam Madoc, waarin hij zijn ketterse ideeën verwerkt.

Dat laatste brengt hem in de gevangenis en uiteindelijk wordt hij ingemetseld in een cel om te sterven. Hoe dat afloopt vertel ik hier maar niet.

U merkt, er gebeurt ontzettend veel en dat is precies wat er voor mij aan schort in dit boek, want de helft heb ik nog weggelaten. Er zijn nogal wat losse eindjes. Madoc zou een koningskind zijn uit Wales. Hij ontmoet ook Welshmen die hem zelfs de namen van zijn grootouders geven, maar er gebeurt niets mee. Madoc verlaat Veerle en ziet de gravin met zijn zoon vertrekken. Hij reist ze achterna maar vertrekt net zo goed weer naar het noorden. De zoon zien we niet meer terug. Verder lijkt echt alles in dit ene verhaal te moeten zitten: een klooster en scriptorium met wijze leermeesters maar ook met mishandelingen. Moord, kastelen en graven, een veldslag en een duel. Geesteswetenschappen, inquisitie door de kerk, ketters en brandstapels, beroemde werken, een verwijzing naar de beroemde dichteres Hadewijch, het duizelt af en toe.

Verder zijn er twee uitstapjes naar het heden, die voor mij niet zoveel toevoegen. Daarin komen we Willem de Reuvere en zijn kat Pablo weer tegen en het is bevreemdend om dan ineens te lezen over Louis Couperus bijvoorbeeld.

Wat wel prima is, is dat het verhaal goed doorleest, je verveelt je geen moment en voor iemand die niet zo thuis is in de Middeleeuwen komt het hele spectrum wel in 584 pagina’s voorbij.

 

0e90d0d40073d02597357437467444341587343_v5
De Stenen Hemel van N.K. Jemisin is het derde en laatste deel van de trilogie De Gebroken Aarde. Als u dit epos heeft gelezen kan ik mij voorstellen dat u even moet bijkomen van dit verhaal. Het is namelijk best hard werken. Ook dit deel laat zich niet lezen zonder de vorige delen en ook hier wordt een fors beroep gedaan op uw verbeelding.

Dat begint al op de eerste pagina’s, waar we ineens een toneel erbij krijgen, namelijk de stad Syl Anagist. Het is niet meteen duidelijk wie daar wonen of zelfs in welke tijd we die stad bezoeken, maar daar komt later meer duidelijkheid over, als u er niet overheen leest natuurlijk. Verder hebben we nog steeds te maken met moeder Essun en dochter Nassun. Moeder Essun heeft de ondergrondse samenleving waar zij deel van uitmaakte gered van een aanval door indringers maar de gemeenschap moest daardoor de ondergrondse geode wel verlaten.

Nassun had een opdracht, namelijk de maan weer in de juiste baan om de aarde brengen om een einde te maken aan al die seizoenen van verwoesting die een kwade Vader Aarde over de mensheid uitstort. Daarvoor moet ze naar een stad aan de andere kant van de wereld, naar Kernpunt. Ook haar moeder is met deze opdracht bezig en zij wil haar dochter graag terug vinden.

Nassun is op pad met haar hoeder Schaffa en ze worden door een steeneter een vreemd voertuig ingeleid om dwars door de aarde heen te reizen. Als u geen idee heeft waar ik het over heb, dan heeft u waarschijnlijk de besprekingen van de vorige delen niet gelezen…Maar dat voertuig dus;

Het is een spookachtig ding, glinsterend kevergroen, sierlijk en gestroomlijnd en bijna geruisloos als het van ergens achter de glazen pilaar vandaan komt. Niets hiervan is voor Nassun te snappen. Het grootste deel ervan heeft min of meer de vorm van een traan, al is het smallere uiteinde asymmetrisch, met een punt die hoog boven de grond omkrult op een manier die haar doet denken aan een kraaiensnavel.

U merkt het, als de hoofdpersoon er al niks van snapt dan wordt er een aardig beroep op uzelf gedaan, maar laat u zich niet afschrikken, het is echt de moeite waard. Nassun en Schaffa stappen in een vehimal om zo naar Kernpunt te reizen.

Essun moet aardig wat plooien glad strijken in het woud waar ze met de overgebleven gemeenschap doorheen trekt. Mooi is dat ze hier weer karakters uit boek één tegenkomt die daar een terloopse rol speelden, zoals de jongen Maxixe. Uiteindelijk weet Essun, die zelf ook langzaam aan het verstenen is, net zoals haar mentor Alabaster, dat ze ook naar Kernpunt moet. Zij pakt niet de vehimal, maar wordt door de steeneter Hoa dwars door de aarde heen meegenomen;

Hoa is een flikkerende schaduw in het rood naast je…Hij duwt zich niet door de aarde heen, maar wordt er onderdeel van en verplaatst deeltjes van zichzelf om de deeltjes van de aarde heen…Ook zonder dat je aan het feit denkt dat hij dat ook met jou doet, is het al verontrustend genoeg.

Of moeder en dochter in Kernpunt aankomen en of het lukt de maan weer aan Vader Aarde terug te geven laat ik lekker in het midden. Het is wel duidelijk dat dit verhaal veel meer vertelt dan een levendige fantasie. Het gaat over intermenselijke relaties en over hoe we met onze omgeving omgaan. Jemisin gooit over het eerste een eigentijds sausje door een aantal karakters gay of biseksueel te maken. Niks mis mee, maar Anna gaf het ook aan in haar bespreking; voor het verhaal voegt het weinig toe. De verhouding tot onze omgeving is een veel interessantere in dit boek, want de auteur gaat zover om die kwade Vader Aarde iets van een persoonlijkheid toe te kennen. Ze beschrijft dat prachtig als Nassun en Schaffa door die aarde reizen;

De kern van de wereld is van metaal, gesmolten en opeengedrukt in massiviteit. Hij heeft enige plooibaarheid. Het oppervlak van de rode duisternis begint te rimpelen en te veranderen voor Nassuns ogen. Er verschijnt iets in wat ze even niet kan ontleden. Een bekend patroon. Een gezicht.

De aarde spreekt tot haar. Niet met woorden, maar in golven van hitte en verpletterende druk. Ze ziet meer vormen en personen en begrijpt uiteindelijk dat wat er gestolen of geleend wordt van de aarde, uiteindelijk vergoed zal moeten worden. Het is voor mij het mooiste stuk uit de trilogie en eigenlijk waar het hele verhaal om gaat. Daarom zijn Essun en Nassun op weg, om te trachten dit recht te zetten.

Vertaling; Lia Belt

9024580455.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Deel twee uit de trilogie De Gebroken Aarde van N.K. Jemisin heet De Obeliskpoort. Laat ik het meteen maar zeggen, het heeft weinig zin om dit boek te lezen als je het eerste deel niet gelezen hebt. Heb je dat wel, dan krijg je ook wat met dit boek.

Het toneel wordt wat overzichtelijker want er zijn nu twee grote verhaallijnen. De één gaat over de man van Essun die met zijn dochter Nassun op pad is nadat hij zijn zoontje heeft gedood. Ze gaan op zoek naar een plek waar ze blijkbaar Nassun ‘beter’ kunnen maken ofwel van haar orogenie af kunnen helpen. Leest u vooral mijn vorige bespreking voor nadere uitleg hierover. De andere verhaallijn gaat over Essun die een woonplaats heeft gevonden in Castrima, een ondergrondse stad waar verschillende ‘mensen’ samenleven. Tussen haakjes, want we hebben het over Sterkruggen, Orogenen, Steeneters enzovoort.

Essun wordt in Castrima herenigd met de orogeen Alabaster, die langzaam aan het verstenen is. Hij is verantwoordelijk voor een grote vernietiging op aarde en voor de start van een nieuw seizoen vol ellende. Die seizoenen zijn het produkt van een kwade Vader Aarde. Die heeft een reden om kwaad te zijn, want zijn kind, de Maan, is uit zijn baan gestoten en dat moet hersteld worden.

De dochter van Essun, Nassun, is hier een belangrijke schakel in. Zij heeft ook de krachten die haar moeder heeft en langzaam maar zeker wordt hen duidelijk dat de in de lucht zwevende obelisken cruciaal zijn om de mensheid te redden. Alabaster en zijn steeneter Antimonium geven steeds stukjes informatie aan Essun;

‘De tweehonderdzestien afzonderlijke obelisken, in een netwerk verbonden via de besturingscabochon.’…’Dát zou genoeg moeten zijn om de kracht van de Scheuring te kanaliseren.’
‘Waarvoor?’
‘Om evenwicht aan het Aarde-Maanstelsel op te leggen.’
Wat? ‘Alabaster zei dat de maan was weggeslingerd.’
O, Aarde. O, roest. O nee. ‘Wil je dat ik de máán vang, verdomme!’

Ondertussen zijn Nassun en haar vader in het Arctisch gebied aangekomen waar Nassun opgevangen wordt door een Hoeder. Hoeders zijn de begeleiders van orogenen en kunnen hun krachten tegenhouden. Dat is soms nodig als een orogeen zich niet kan beheersen, dan doden ze alles en iedereen in hun buurt. Het is grappig om te lezen dat de bewoners van deze wereld af en toe ook niet weer weten wie welke rol speelt in het verhaal. Zo komt er zelfs een glimp door van de ons meer bekende wereld;

Al die kletspraat over Vader Aarde, dat zijn gewoon verhalen om te verklaren wat er mis is met de wereld. Zoals die rare cultussen die af en toe de kop opsteken. Ik heb gehoord dat er een cultus bestaat die elke avond als ze gaan slapen een oude man in de lucht vraagt om hen in leven te houden.

Maar dat het mis is met Vader Aarde is evident. Er komen nog steeds dikke as-regens uit de lucht vallen. Grote torren boven de grond gaan zich anders gedragen en zuigen zich met kokend heet water vast aan mensen. Er moet een oplossing komen en moeder en dochter lijken beiden met de oplossing bezig.

Het is fascinerend om in zo’n wereld te vertoeven. De auteur laat de lezer best hard werken, want lang niet alles wordt uitgespeld; een rijke fantasie is geen overbodige luxe. Dat wordt wel beloond want ik kijk al niet meer op van zinnen als

Je sessapinae spannen zich rondom de zilveren draden en je trekt ze bij elkaar, je bent een onderdeel van zowel obelisk als vrouw…

Ik ga direct maar door met deel drie, want Nassun blijkt vastbesloten de maan naar huis te halen om zo een eind te maken aan de seizoenen vol ellende; ik ben benieuwd.

Vertaling; Lia Belt

9024580439.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Het Vijfde Seizoen van N.K. Jemisin is het eerste deel uit de trilogie De Gebroken Aarde en ligt behoorlijk buiten de lijn van wat ik normaal lees. Hoofdverantwoordelijke daarvoor is mede-blogger Anna van Gelderen, die met haar uitstekende bespreking van de trilogie mijn interesse wekte.

Voordat ik een boek begin te lezen kijk ik vaak voor- en achterin, of daar iets staat wat handig is om vooraf door te nemen en dat is hier het geval. Een kaart voorin van een land wat ‘De Stilte’ heet. Achterin een verklarende woordenlijst met vreemde termen als ‘geomest’, ‘kirkhusa’, ‘nodes’ en ‘orogeen’. Voeg daarbij een overzicht van seizoenen die deze wereld heeft doorgemaakt en dan weet je dat de wereld waarin je je gaat begeven niet de onze is. Met name die seizoenen geven aan dat we niet meer te maken hebben met een liefdevolle Moeder Aarde, maar een behoorlijk kwade Vader Aarde. Vulkaanuitbarstingen, aardbevingen, tsunami’s, verschuiving van de magnetische polen, giftige uitstoot en schimmelplagen; dat is waar de mensheid het mee moet doen en dat is waardoor er soms hele delen worden weggevaagd. Minder gevaarlijk, zo lijkt het, zijn de obelisken die in het luchtruim zweven. Niemand weet precies waar ze voor dienen, het zijn overblijfselen uit een oude beschaving. Of niet…

Jemisin weet een heel eigen wereld te scheppen, waarin drie verhalen de hoofdmoot vormen. Essun komt thuis van werk en treft haar zoontje dood aan. Gedood door haar man, die er vandoor is met haar dochter. Ze gaat naar hen op zoek. Damaya is een meisje dat door haar ouders wordt meegegeven aan een kinderkoper en ze moet naar een opleidingsinstituut. Syeniet wordt toegewezen aan een mentor en haar opdracht is om een kind met hem te krijgen.

Zowel Essun als Damaya en Syeniet zijn orogenen. Zij worden niet als mens beschouwd, omdat ze het vermogen hebben aardbevingen op te wekken of te controleren. Ze worden opgeleid in een instituut en hoe verder ze komen, des te meer beheersing ze hebben en des te meer ringen ze aan hun vingers krijgen. Syeniet wordt gekoppeld aan Alabaster, een machtige orogeen met tien ringen.

Essun gaat op zoek naar haar man en dochter en krijgt gezelschap van een vreemde jongen, Hoa. Later voegt zich nog een vrouw bij hen, Tonkee. Door de as-regens zoeken zij hun weg op zoek naar waar Hoa denkt dat Essun’s familie is.

Syeniet probeert in verwachting te raken van Alabaster maar samen hebben ze nog een andere opdracht; de haven van Allia vrij te maken van koraal zodat de schepen weer vrije doorgang hebben. Als Syeniet dat probeert met haar orogene krachten gebeurt er wel iets, maar niets dat zij of wij verwachten. Zij en Alabaster komen bij op een eiland waar ze heen zijn gebracht door een steeneter. Door een wat? Precies. Niemand weet precies wat het zijn, maar ze bewegen zich met gemak door massieve structuren als rotsen en steen.

Damaya in de opleiding, Syeniet uiteindelijk met Alabaster op een eiland bij een stel piraten en Essun op zoek naar man en dochter, die uiteindelijk belandt in een onderaardse geode. De auteur brengt die verhaallijnen prachtig bij elkaar. De karakters krijgen een eigen gezicht en een niet-menselijke orogeen (volgens de daar heersende opvatting) als de tien-ringer Alabaster, blijkt ineens zeer menselijke trekjes te vertonen;

…’Roest, Syen, ben je het allemaal nooit eens beu?’…’Wil je nooit eens gewoon…mens zijn?’ Ze komt het huis in en leunt met gekruiste armen en enkels tegen de muur naast de deur. ‘We zijn geen mensen.’
‘Ja, dat zijn we wél.’ Zijn stem wordt fel. ‘Het kan me geen moer schelen wat de zoveel-zoveelste graad van grote, belangrijke eikels heeft bepaald, of hoe geomesten dingen classificeren, of dat allemaal. Dat we geen mensen zijn, is gewoon de leugen die zij zichzelf vertellen zodat ze zich niet rot hoeven te voelen om hoe ze ons behandelen…’

Zulke passages geven aan dat het geen fantasy-verhaal alleen is. Het gaat om menselijke verhoudingen bijvoorbeeld. Alle ellende die Vader Aarde over de mensheid uitstort vertelt ons uiteraard ook iets en ook dat geeft de auteur mooi weer;

Volgens de legende voelde Vader Aarde oorspronkelijk geen haat voor het leven. In feite, zoals de steenlezers het vertellen, deed Aarde ooit alles wat hij kon om de vreemde opkomst op zijn oppervlak te faciliteren…Toen begonnen de mensen verschrikkelijke dingen met Vader Aarde te doen. Ze vergiftigden het water zodanig dat zelfs hij het niet meer kon zuiveren…op het hoogtepunt van de menselijke hoogmoed en macht waren het de orogenen die iets deden wat zelfs Aarde niet kon vergeven: ze vernietigden zijn enige kind.

Het zijn die meerdere lagen in zo’n verhaal in combinatie met een goed geconstrueerde wereld en een paar fijne cliffhangers die mij dit boek achter elkaar deden uitlezen en meteen naar het volgende deel doen grijpen.

Vertaling; Lia Belt

 

902952622X.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
De laatste roman van Ilja Leonard Pfeijffer, Grand Hotel Europa is een dikke pil van bijna 550 pagina’s en het is wat mij betreft één van de beste romans die ik ken. Het is maar gezegd.

Een schrijver met dezelfde naam als de auteur neemt zijn intrek in een oud hotel, Grand Hotel Europa, om zijn verhaal op te tekenen van zijn verloren liefde, de Italiaanse Clio. Het is een hotel met vergane glorie. Het heeft een jonge piccolo, de uit Afrika gevluchte Abdul, een majordomus voor de lopende zaken en een nieuwe Chinese eigenaar, de heer Wang. Er zijn een paar vaste bewoners. De Griekse reder Volonaki, de Franse dichteres Albane, de oude geleerde Patelski en de vroegere eigenaresse van het hotel, die huist in de onvindbare kamer met nummer 1.

De auteur vertelt het verhaal over hoe hij zijn geliefde heeft ontmoet. Clio is een Italiaanse kunsthistorica met de schilder Caravaggio als specialisme. Als zij een baan aangeboden krijgt in Venetië volgt de schrijver haar. Er zijn voortdurend flashbacks naar hun avonturen samen, want ze zijn op zoek naar een verdwenen Caravaggio. Dat is het ‘spel’ dat ze samen spelen en waar ze elkaar in vinden. Het is al duidelijk dat het niet goed afloopt tussen die twee, hij schrijft over zijn verloren liefde. Verder wordt de auteur benaderd door een aantal kunstenaars die een documentaire over hem willen maken.

Dit zijn de verhaallijnen die vervolgens kunstig door elkaar verweven worden en uiteindelijk uitmonden in een prachtige metafoor over het continent Europa, over het massatoerisme en over migratiestromen.

Om te beginnen is er het verhaal van de piccolo Abdul. Die is gevlucht uit Afrika en heeft een barre reis achter de rug. Dat combineert Pfeijffer tamelijk briljant met de Aeneis van Vergilius. De les is evident, vluchten en migratie is van alle tijden, de geschiedenis herhaalt zich.

Maar dit boek beweegt zich op vele vlakken. Als hij in Venetië is, reflecteert de schrijver over het verleden en hoe men daar nu mee omgaat;

Separatisme komt voort uit heimwee naar betere tijden die al dan niet ooit werkelijk zijn geweest. Het is een verleidelijke gedachte dat de oplossing voor de problemen van vandaag gelegen is in het terugdraaien van de klokken…Dat is de lokroep van het rechtse populisme, dat in de kern van de zaak nostalgisch is…Dat deze nostalgische boodschap massaal weerklank vindt in heel Europa, is een veeg teken. Als een significant en groeiend deel van de bevolking bereid is te geloven dat vroeger alles beter was, kunnen we met recht spreken van een oud en moe geworden continent…

Dat stemt tot nadenken en zo staan er meer passages in het boek. In zijn boeiende gesprekken met de geleerde Patelski heeft hij het over de vijf kenmerken van de eigenheid van Europa. Het gaat over het verdienmodel van alle toeristen die we graag binnen willen halen, de Chinezen voorop. Eigenaar Wang laat dat zien in zijn hotel, Pfeijffer vergroot het uit naar Europa. Die toeristen zijn schadelijk voor Europa, voor Venetië bijvoorbeeld is er al geen weg meer terug. In een interview (op 17:55) zegt Pfeijffer “Er is zoveel verleden in Venetië, dat er geen plek meer is voor de toekomst”. Daartegenover staan de grote aantallen immigranten, die we juist vrezen maar die voor een nieuwe toekomst kunnen zorgen. Volksverhuizingen zijn van alle tijden en de platitudes als het verdwijnen of overgenomen worden van culturen worden mooi genuanceerd;

De botsing van twee culturen leidt niet tot substitutie van de een door de ander, maar tot een nieuwe cultuur, waarin beide op een magische manier tot overwinnaar kunnen worden uitgeroepen…Als Europa islamiseert, zal de islam daar net zoveel van veranderen als Europa.

Het zijn grote thema’s, die helder worden beschreven en die worden afgewisseld met luchtiger verhaallijnen zoals de zoektocht naar de laatste Caravaggio en de te maken documentaire. Toch zijn ook die verhalen goed onderbouwd en leer ik en passant veel bij over waar het geld naar toe gaat dat al die toeristen naar Amsterdam toebrengen. Niet naar verbetering van de stad zelf in ieder geval. Pfeijffer gebruikt met name in deze verhaallijnen uitvergrote karikaturen, zoals de echtparen die in Giethoorn tegen elkaar opbieden wie de meeste authentieke ervaringen in welk land heeft opgedaan, terwijl buiten de Chinezen in file door de kanaaltjes varen. Ook weer iets om over na te denken; wij vinden dat wij waar ook ter wereld unieke ervaringen mogen opdoen om die op onze tijdlijnen te zetten, terwijl we heel benauwd zijn als de wereld hetzelfde bij ons komt doen…

Ik houd van het weelderige en barokke taalgebruik van Pfeijffer. Een elegant handgebaar, nobele trekken, zich verstouten, met name in en om het Grand Hotel wordt deze taal gebruikt en het past er. Als classicus kent hij natuurlijk zijn Aeneis en ook zijn Ilias, want ik kwam mij bekende termen tegen als ‘helmboswuivende Grieken’ en ‘paardentemmende Trojanen’, die ik herkende uit de Ilias-vertaling van M.A. Schwartz. Het mag van mij. De enige zin die ik niet snapte was deze ‘De vierentwintig geborgen stoffelijke overschotten werden verscheept naar Malta, waar ze de dag ervoor waren begraven.’ Wellicht lees ik hem gewoon verkeerd.

Het slot? Ook dat is prachtig. Het oude Europa is geweest, een nieuwe tijd breekt aan. Zo, maar net even anders. Wordt het spel met de Caravaggio uitgespeeld? Ik geef het maar niet weg.

Samenvattend, een zeer rijk boek met weelderig taalgebruik over grote thema’s, doorweven met lichtere verhalen, essay-achtige discussies én een pracht van een beschrijving van de tentoonstelling van kunstenaar Damien Hirst, Treaures from the Wreck of the Unbelievable.

Lees vooral ook de besprekingen van Bettina en Anna.

Nabrander; na het schrijven van dit stuk ben ik ook andere besprekingen gaan lezen en dan leer je steeds meer. Pfeijffer lijkt zijn inspiratie overal vandaan te halen. Ik haalde zelf al de Ilias van Schwartz aan, maar ik lees over de grandeur van het hotel als in etablissementen uit Dood in Venetië en De Toverberg van Thomas Mann. De dichteres Albane doet ook denken aan Madame Chauchat uit De Toverberg. De zin ‘De organisatie van een congres kost meer tijd dan je denkt, en zelfs als je denkt dat het meer tijd kost dan je denkt, kost het nog altijd meer tijd dan je denkt’ blijkt een verwijzing naar een gedicht van Judith Herzberg. Je vraagt je af waar je nog meer overheen leest. Verder, wat te denken van de drie beschreven Caravaggio’s, waarvan twee een zelfportret bevatten van de schilder en waarin hij zichzelf in de derde als vrouw heeft geportretteerd. Pfeijffer schreef tot nu toe twee Italiaanse romans met zichzelf als (deels) fictieve hoofdpersoon…ik geef het u maar even mee.

9403123001.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
We moesten er zo’n negen jaar op wachten, maar Peter Buwalda heeft zijn tweede roman voltooid, Otmars zonen. Oorspronkelijk gepland voor september 2018, maar Buwalda besloot dat het nog niet klaar was, hij bleef schaven en slijpen en in maart 2019 was het zover. Was het ‘worth the wait’? Een volmondig ja.

Ik zit mijn aantekeningen door te kijken en bedenk me na het lezen, waar begon deze rollercoaster ook al weer? Bij Ludwig Smit dus. Houdt u vast…Ludwig Smit, voorheen Dolf Smit heeft een moeder Ulrike Eulenpesch. Zijn vader heeft hen al lang verlaten. Ulrike ontmoet Otmar Smit met zijn kinderen Dolf (ook Dolf dus) en Tosca. Het zijn wonderkinderen, vooral Dolf, waardoor Dolf van Ulrike later Ludwig genoemd wordt (terwijl wonderkind en pianist Dolf gek is van Ludwig van Beethoven). Okay, even ademhalen….

Ludwig reist in de tegenwoordige tijd voor Shell de wereld rond en komt aan op het eiland Sakhalin, ten oosten van Siberië om er Johan Tromp te spreken over het doormeten van olievelden. In Johan Tromp meent hij zijn natuurlijke vader te herkennen… Ook komt hij daar Isabelle Orthel tegen. Isabelle kent hij nog van de campus in Enschede. Enschede? Speelde Bonita Avenue, Buwalda’s eersteling, zich daar ook niet af? Jawel, en Isabelle speelde er ook een rol in, net als Siem Sigerius, die ook in dit boek genoemd wordt. Isabelle kent Johan Tromp ook en wel uit Lagos. Daar had zij een relatie met hem waar de honden geen brood van lusten. Die relatie was niet persoonlijk maar had een reden en wordt in geuren en kleuren beschreven; stelt u zich scenes voor uit het boek van Markies de Sade, zo ver gaat het.

Isabelle is onderzoeksjournaliste en ging in Lagos ver om informatie van Tromp te verkrijgen. Met een partner wilde zij een boek over hem schrijven maar dat ging niet door, dus ze wil meer en reist af naar Sakhalin. Hier doorheen speelt nog de sensationele ontdekking van pianist Dolf van onbekende brieven van Beethoven aan Mozart en Haydn én het ontbrekende deel van diens meesterwerk Piano Sonate Opus 111. Ludwig vertelt dit aan Isabelle en zij gaat hiermee als een goed journaliste aan de haal.

Dit duizelingwekkende verhaal wordt verteld in de tegenwoordige én in de verleden tijd. Die wisselen naadloos met elkaar af, vaak zonder witregel ertussen maar altijd volkomen logisch. Ik raakte geen moment de draad kwijt. Verder is de stijl van Buwalda onnavolgbaar. Ik weet niet of hij snel of langzaam schrijft, hoe lang hij op passages broedt of dat het snel zijn pen uit komt, maar het is genieten het hele boek door en dat zijn ruim 600 pagina’s. Voorbeeld, als Isabelle Johan ofwel Hans Tromp ontmoet in Lagos;

‘Ik heet trouwens Hans Tromp.’ Ze realiseerde zich meteen dat er twee interviewaanvragen op zijn persafdeling lagen – I. Orthel, freelance journalist; allebei afgewezen…’Isa,’ antwoordde ze daarom, ‘Isa Phornsirichaiwatana,’ haar Thaise nom de plume die ze wel vaker in vage clubs in vage oren riep, een onkraakbaar auditief letterslot dat alleen de koningin zag wanneer ze ’s avonds nog wat in de Burgerlijke Stand bladerde.

De talloze verhalen zijn soms ‘over the top’ maar erg vermakelijk. Het verwisselen van de inhoud van een fles absint (voorop de pagina prijkt een absintlepel) voor Dreft afwasmiddel, het gevecht om een stel oordoppen tussen Isabelle en Ludwig in een hotelbed in Sakhalin, ik ga er volledig in mee. Wonderkind Dolf wordt naadloos aan bestaande personen gekoppeld zoals de pianiste Martha Argerich waarmee hij een cd maakt, of komt bij Adriaan van Dis op bezoek. Isabelle belt Maarten ’t Hart op (die zeer te spreken is over dit boek) als deskundige over de Beethoven-sonate, het is prachtig om te lezen.

Uiteindelijk krijgt Isabelle Tromp te spreken op het eiland Sakhalin. Buwalda weet dit op te bouwen tot een mooie climax. Ze hebben een beladen verleden. In Lagos deed Isabelle zich voor als iemand uit de modewereld. Tromp weet inmiddels dat ze een onderzoeksjournalist is. Hij gaat koortsachtig na of hij in boeken of artikelen voorkomt. Een ontvoering die hij had kunnen voorkomen, omkooppraktijken, waar kan hij op aangesproken worden?

Ze neemt kou mee, maar ook: hitte. Opnieuw heeft een dierlijke emotie haar gezicht uit zijn geheugen gewist, niet de lust van Lagos dit keer, maar de haat van Zima…Onder zijn schedeldak lazert een archiefkast naar voren, stalen lades met scènes, met gesprekken, met geuren en zelfs smaken glijden open – tot het ding met een smak neerkomt.

Otmars zonen is het eerste deel van een trilogie. De Jaknikker en Hysteria Siberiana staan nog op stapel en deel twee schijnt al grotendeels af te zijn. Gelukkig maar, want er zijn genoeg open eindjes. Dat met die sonate is nog niet afgehandeld, Tromp’s vrouw maakt op de laatste pagina’s ineens haar opwachting, Ludwig en zijn vrouw Juliette zijn nog lang niet uitgeruzied, het is maar goed dat we blijkbaar niet zo lang op Buwalda’s derde boek hoeven te wachten. De laatste zin in dit boek maakt dat ik absoluut met deel twee doorga.

c3bb75eec47489a5976666f6a77444341587343
De onderaardse wereld van Athanasius Kircher van Anton Haakman is een apart boek. Het staat te boek als een roman en zo zal ik hem opnemen, maar heel veel heeft de auteur er niet aan hoeven te verzinnen. Het materiaal werd hem in de schoot geworpen.

Dat zit zo. De auteur heeft lang onderzoek gedaan naar de figuur van Athanasius Kircher (1602-1680). Kircher was een Duitse jezuïet en werd tijdens zijn leven beschouwd als één van de grootste en meest universele geleerden van zijn tijd. Hij zou zo’n achttien talen beheersen en boeken hebben gepubliceerd over talloze onderwerpen, zoals optica, magnetisme, geologie, geheimschrift en Egyptische hiërogliefen. Het onderzoek van Haakman leidde uiteindelijk tot de productie van een film in 1974 over Kircher.

Het verhaal heeft twee kanten. De moderne zoektocht (let wel, jaren zeventig en tachtig) naar de nalatenschap van Kircher en een beschrijving van Kircher in zijn tijd. Je valt van de ene verbazing in de andere, want lijkt bovenstaande al veel, Kircher deed ook nog aan musicologie, mineralogie, taalkunde, biologie, geneeskunde en ontwierp rekenmachines, toverlantaarns, een kattenpiano, een componeermachine, een metaforenmachine enzovoort. Dat alles onder één motto, “Omnia in omnibus” (alles ligt in alles besloten). Dat wil zeggen dat hij overal samenhang zag en dat er een alomvattende kennis was.

Haakman loopt in zijn onderzoek aan tegen twee Kircher-adepten, de Commendatores Beck en Franzl. Zij zijn de oprichters van de “Internationale Athanasius Kircher Forschungsgesellschaft”. Dat klinkt indrukwekkend, maar de club blijkt uiteindelijk twee leden te hebben. Het lijken oplichters en zwendelaars en dan wordt ook de raamvertelling duidelijk die dit boek is, want er zijn parallellen met Kircher zelf. Ook hij wordt later omschreven als fantast, charlatan en oplichter. Haakman schrijft;

Mijn belangstelling voor Kircher was aanvankelijk vooral gewekt doordat het er alle schijn van had dat hij een bezeten fantast was geweest, een grootmeester in de geheime kunst van het bedriegen, een oplichter zo geniaal als alleen een oplichter kan zijn die zijn eigen leugens gelooft, een man die door grootheidswaan en paranoia gestimuleerd werd bij het vinden van verborgen betrekkingen en het ontraadselen van geheimen. Nu werd mijn belangstelling voor het Kircher-genootschap gewekt door een gevoel dat hier misschien twee grootse fantasten Kirchers voetspoor volgden.

Een lang citaat maar hier gaat het om. Was Kircher een fantast? Misschien, maar wellicht ook niet en daar begint ook mijn nieuwsgierigheid naar de man. Vast staat dat hij dacht de Egyptische hiërogliefen te hebben ontcijferd, maar dat hij er naast zat. Hij voorzag zelfs obelisken in Rome met betekenisloze afbeeldingen waar hij zei de ontbrekende hiërogliefen aan te vullen. Echter, achteraf bleek dat zijn studie van het Koptisch de uiteindelijke ontcijferaar Champollion aardig op weg geholpen heeft.  Ook opperde Kircher als eerste dat de pest werd veroorzaakt door onzichtbare organismen en hij nam ook maatregelen om de pest tegen te gaan. Fantast of wetenschapper? Haakman noemt hem geen wetenschapsman maar een interpreteermaniak. Er waren sceptici genoeg;

Niet iedereen geloofde in Kirchers grootheid. Een grappenmaker die André Müller heette, stuurde Kircher vanuit Berlijn een aantal willekeurige krabbels, met de vraag of het soms hiërogliefen waren. Prompt ontving Müller een bevestigend antwoord en een vertaling. Liet Kircher zich beetnemen, of beantwoordde hij een grap met een grap?

Dit vraagstuk wordt knap door het hele boek gewoven. Met wie hebben we te maken. Ook wat de beide Kircher-adpten Beck en Franzl betreft. Zijn het oplichters of niet? Haakman vindt er bewijzen genoeg voor. Hij ontmoet Beck nog één maal en dan ontspint zich een interessant gesprek wat ik niet zal weggeven, maar waar Beck zijn theorie over Kircher uitéén zet, en misschien daarmee ook over zichzelf.

Geen kritiek op dit boek van 266 pagina’s? Weinig, of een paar herhalingen van zetten. Ik kom informatie op meerdere plaatsen in het boek tegen én alle titels van personen en naslagwerken (en dat zijn er veel) worden allemaal voluit geschreven. Laat het u niet tegenhouden, het is een vermakelijk boek.

b96d1f16c110ce9596f44726f51444341587343
Als Murat Isik met zijn boek Wees onzichtbaar niet de Libris-literatuurprijs 2018 had gewonnen, weet ik niet of ik ertoe was gekomen om dit boek te lezen. Maar goed, het boek kreeg publiciteit en ik hoorde iets over een coming-of-age-roman die zich in de Bijlmermeer afspeelde, in een tijd dat ik er ook wel heb rondgelopen en mijn belangstelling was gewekt.

Het is een dikke pil van bijna 600 pagina’s en ik heb mij geen seconde verveeld, het is een prachtig boek. Hoofdpersoon is Metin Mutlu, een jongen geboren in het Turkse Izmir, die vanuit Hamburg met zijn moeder, zus en tirannieke vader naar de Bijlmermeer verhuist. Vader is overtuigd communist, terroriseert zijn gezin en voert zelf niets uit. Hij gaat weg wanneer het hem belieft en komt (want geen moslim) vaak stomdronken thuis.

Zijn kinderen en vrouw proberen de vrede waar het kan te bewaren in een flat zonder comfort, in een gebouw en een omgeving die wordt geteisterd door junks en criminelen en dat valt niet mee. De situatie die Metin schetst is tekenend;

Toen ik die middag thuiskwam van school, hing er een doordringende alcoholwalm in huis. Instinctief liep ik naar de slaapkamer van mijn ouders en deed de deur zachtjes open. Daar lag mijn vader op de matras op de grond. Hij lag zijn roes uit te slapen in zijn onderbroek…’s Avonds schoof hij aan voor het avondeten, met geschoren wangen, heerlijk geurend naar Tabac-aftershave en zijn haar perfect in model alsof er niets was gebeurd. We spraken niet over het incident, zoals we nooit spraken over vervelende dingen die zich in huis voordeden. We slikten het en gingen verder. En zoals altijd aten we zwijgend ons eten en hoopten we dat de vrede zo lang mogelijk stand hield.

Het verhaal ontvouwt zich in een rap tempo in veelal korte hoofdstukken en dat zorgt ervoor dat je blijft lezen. De hoofdstukken handelen ook vaak over op zichzelf staande gebeurtenissen, zoals Koninginnedag, een voetbalcompetitie, de Bijlmerramp, een ontmoeting met een meisje, er wordt nooit lang doorgegaan op een oud gegeven en dat werkt erg verfrissend.

Metin worstelt dus met zijn vader, maar ook met school, waar veel van hem wordt verwacht. Waar hij eigenlijk havo-niveau heeft, wordt hij gepushed naar het vwo waar hij op zijn tenen moet lopen. Hij wordt er gepest en moet alle zeilen bijzetten;

Dino was een kwaadaardig wezen dat ik zorgvuldig moest mijden, maar de grootste slag zou me misschien wel worden toegebracht door iemand die ik niet eerder in het vizier had gehad, iemand die me tot dan toe niet was opgevallen omdat hij er ongevaarlijk en zwak uitzag. Het was een berekenende dwerg die op een dag besloot mijn radar te omzeilen om een onverwachte en verachtelijke aanval uit te voeren, juist op het moment dat het ergste achter de rug leek. Misschien had ik daarom mijn schild even neergelegd, als een soldaat die uitgeput terugkeert van het front en uitziet naar het moment dat hij zich voorgoed kan ontdoen van zijn uitrusting.

Als een hoofdstuk zo begint dan lees ik graag verder. De geschiedenis van de Bijlmermeer wordt mooi in het boek verwerkt als Metin voor maatschappijleer de verhalen aanhoort van meneer Rolf, één van de eerste bewoners van zijn flat Fleerde en die later de laatste, protesterende bewoner zal blijken te zijn.

In het gezin begint langzaam een kentering te komen. Metin’s moeder krijgt werk en leert snel, Metin en zijn zus worden ouder en vader krijgt steeds meer tegengas. Hij wordt met argumenten voorbijgestreefd en ziet dat hij grip verliest. Als u wilt weten hoe dat afloopt, lees dan vooral het boek. Zijn er geen minpunten? Niet echt, of het moet de passage zijn waarin de auteur de moeilijkheden van Metin nèt iets te ver doordrijft door de lerares te laten vragen wie hij dan wel is en hoe hij heet, alsof ze hem echt nog nooit heeft opgemerkt. Voor de rest, wat mij betreft een aanrader.

902950997x-01-_sx450_sy635_sclzzzzzzz_
Parijs is een feest van Ernest Hemingway bracht mij meer dan ik had verwacht. Ik had een aantal sfeertekeningen verwacht van Parijs in de jaren twintig van de vorige eeuw en die kreeg ik, maar er is heel wat meer over te vertellen. Ik kocht dit boek omdat ik het boek Herinneringen aan Montparnasse van John Glassco ken. Dit is een Canadese dichter die in dezelfde periode in dezelfde kringen in Parijs verbleef en daar een erg onderhoudend boek over schreef. Meer van hetzelfde door Hemingway leek mij erg plezierig en dat stelde niet teleur.

De Hemingway uit dit boek is een jonge, aankomende schrijver die na de Eerste Wereldoorlog met zijn vrouw in Parijs verblijft. De verhalen zijn echter opgetekend door een veel oudere Hemingway en eigenlijk nooit voor publicatie bedoeld. Hij was aan een boek over Parijs begonnen, maar zag er in een brief aan zijn uitgever vanaf. Redenen waren dat hij geen passend einde kon verzinnen en bang was om in rechtszaken wegens smaad te belanden. Ook zou het boek oneerlijk zijn tegenover Hadley, zijn eerste vrouw en de schrijver F. Scott Fitzgerald. Hij liet een kleine opening tot publicatie open, zolang de schetsen maar aangeduid werden als fictie. Het is een ‘gewone’ verhalenbundel dus, met autobiografische elementen. Reden ook waarom ik hem zelf onder de ‘fictie’ plaats.

Een duidelijke brief aan zijn uitgever, ware het niet dat zijn toenmalige vrouw Mary de brief niet postte en zelf besloot de verhalen postuum uit te geven. De titel ontleende ze aan een uitspraak van Hemingway;

‘Waar je de rest van je leven ook naartoe gaat, als je zo gelukkig bent geweest om in Parijs te hebben gewoond toen je jong was, dan blijft die stad bij je, Parijs is altijd een feest.’

Nu vind ik de Nederlandse titel te eenvoudig, want in het Engels klinkt het beter “[…] for Paris is a moveable feast.’ Ook al omdat de spelling Hemingsways idiosyncratische voorkeur volgt om de ‘e’ te behouden in woorden die eindigen op ‘ing’ en die gevormd zijn uit werkwoorden die op een ‘e’ eindigen.

Nu al een heel verhaal en nog niets over de inhoud. Die is ook de moeite waard. Ik word blij van een sfeertekening van een herder door de straten van Parijs;

De geitenherder kwam de straat in en blies op zijn fluitje en een vrouw die op de verdieping boven ons woonde, kwam op het trottoir naar buiten met een grote pot. de geitenherder koos een van de zwaar bezakte zwarte melkgeiten en melkte haar boven de pot…

Dat, maar ook de verhalen zoals we Hemingway kennen. Schrijvend op het terras van Le Clos des Lilas, gokkend bij de paardenrennen, coachend bij een bokswedstrijd en tijdens zijn ontmoetingen met de schrijvers en dichters van zijn tijd. Leuk om te lezen dat hij inderdaad kind aan huis is bij Sylvia Beach van de boekhandel Shakespeare and Company, zoals ik in mijn bespreking over die winkel aangaf.

Hemingway kent schrijfster Gertrude Stein en ontmoet James Joyce en Ezra Pound. Schrijver F. Scott Fitzgerald (The Great Gatsby) en zijn vrouw Zelda worden vrienden en voor hen is redelijk wat ruimte ingeruimd. Fitzgerald is een notoire alcoholist en constant bezorgd om zijn gezondheid. Hij zou twee grote romans schrijven en vroeg aan een beroerte overlijden. Zijn vrouw Zelda belandt in een inrichting en komt bij een brand om het leven. Ik heb naar aanleiding van dit boek zijn romans, haar autobiografische roman en een biografie over Fitzgerald besteld, een klein projectje dus.

Veel hoeft er niet geciteerd te worden, het boek leest als een trein. Bedenk wel dat Hemingway het inderdaad mooier heeft opgeschreven dan in werkelijkheid, er is studie naar verricht. Daarom is het fictie met autobiografische kanten. Gustaaf Peek geeft het mooi weer in zijn nawoord;

Wie nostalgie met angst weet te verweven zoals Hemingway doet, en ook nog eens in een vocatieve en bezwerende stijl, verdient barmhartigheid. Laat een oude man dus nog eenmaal aan het woord, vanaf zijn tafel in de Closerie des Lilas, over de bomen en poivrottes van het place Contrescarpe, over pokerspellen in een warm gestookt hotel hoog in het Vorarlgebergte, over vrijen en daarna wakker liggen, over de eindeloze honger van de herinnering.

De bespreking is veel langer dan ik had gedacht naar aanleiding van 239 pagina’s, maar het is een boek waar ik dan ook meer uit haalde dan ik verwachtte. Dat zijn toch de leukste.

Vertaling; Arie Storm

c980c62be5b86e2597a7a515941437641414141
Ik had De Engelse patiënt van Michael Ondaatje al een tijd in de kast staan en begon er eigenlijk in een opwelling in te lezen. Een beroemde titel, winnaar van de Booker Prize 1992, verfilmd en een intrigerende setting.

Het is aan het eind van de Tweede Wereldoorlog. In een kapotgeschoten villa ten noorden van Florence, verzorgt een jonge Canadese verpleegster een ‘Engelse patiënt’, die geen gezicht meer heeft omdat heel zijn lichaam gruwelijk is verbrand. Dan komt Caravaggio erbij, een dief, die in Noord-Afrika bij de geheime dienst jacht heeft gemaakt op een ongrijpbare spion. Even later voegt zich een derde persoon toe, een jonge Indiër Kirpal Singh ofwel Kip. Hij ruimt met grote onverstoorbaarheid allerlei door de Duitsers achtergelaten mijnen op.

Om deze drie personen draait het verhaal en langzaam aan worden de verhoudingen duidelijk. Het is geen chronologisch verhaal. We springen onverdroten naar de vooroorlogse woestijnavonturen van de ‘Engelse patiënt’, naar het Toronto van Caravaggio (jawel, hij blijkt verpleegster Hana te kennen uit Canada) en naar de opleiding van Kip in Engeland.

De villa is het centrale punt waar steeds naar wordt teruggekeerd. Kip en Hana beginnen voorzichtig een relatie, Caravaggio gelooft dat de patiënt verre van Engels is en zo worden er steeds meer details duidelijk.

De stijl van Ondaatje is rijk en neemt je onmiddellijk mee met het verhaal;

In de loverrijke slaapkamer kijkt de verbrande patiënt uit over grote afstand. Net zoals die dode ridder in Ravenna, wiens marmeren lichaam levend, haast fluïde lijkt, zijn hoofd op een stenen kussen heeft liggen zodat het over zijn voeten heen in de verte kan kijken. Verder dan de verlangde regen van Afrika. Naar het leven van hen allen in Caïro. Hun werk en hun dagen. Hana zit bij zijn bed en reist als een schildknaap met hem mee op die tochten.

De auteur mixt op knappe wijze echte gebeurtenissen, onder meer ontleend aan verslagen van The Geographical Society, met verzonnen werk en personages. Knap is ook de gedetailleerde informatie die wordt gegeven als Kip zijn bommen ontmanteld, Ondaatje heeft zich behoorlijk in de materie verdiept. Het mooiste vond ik de beschreven woestijnpassages, dan komt het boek echt tot leven;

Koude nachten in de woestijn. Hij plukte een draad van de horde nachten en stak hem als voedsel in zijn mond. Dit gebeurde tijdens de eerste twee dagen van de expeditie, als hij zich in het vagevuur tussen stad en plateau bevond. Als er zes dagen verstreken waren dacht hij nooit meer aan Caïro of aan de muziek of de straten of de vrouwen; dan reisde hij door een oertijd, had zich aangepast aan de adempatronen van diep water.

Hieruit blijkt dat Ondaatje ook dichter is, mij spreekt het aan. Het is wel een erg fragmentarische roman, ik moest mijn aandacht er wel bij houden, maar daar krijg je dan ook een rijk verhaal voor terug.