archiveren

Middeleeuwen

b31e96e2e7cfadf596e51677877444341587343_v5
Willem die Madoc maakte van Nico Dros is een historische roman die geschreven is rondom de onbekende auteur van het beroemde verhaal Reynaert de Vos. Deze auteur kennen wij onder de naam Willem en het verhaal van Reynaert begint met de zin ‘Willem, die Madocke maecte’. Willem heeft naast het verhaal van Reynaert dus blijkbaar ook een verhaal over ene Madoc gemaakt. Echter, dat is niet terug gevonden en niemand weet wie of wat Madoc is. Genoeg om een roman omheen te weven en dat is wat Dros hier gedaan heeft.

Het verhaal begint in het hier en nu, als mediëvist Willem de Reuvere een paar originele boeken in zijn bezit krijgt die zijn hart sneller doen kloppen. Een versie van het zeldzame Antwerps Liedboek, een zeldzame druk uit de 16e eeuw en een middeleeuws verzamelhandschrift. In die laatste vindt hij het verhaal van Reynaert de Vos en hij is er van overtuigd dat het gaat om een authentiek handschrift van Willem. Uiteraard hoopt hij het verloren gegane verhaal van Madoc te vinden, maar vooralsnog vindt hij dat niet. Wel vindt hij, verborgen in de kaft van het boekwerk, een kortschrift dat hij tracht te ontcijferen. Omdat dit niet vlot begint hij aan een verhaal, wat uitmondt in de roman die wij hier lezen.

Een jongen is de enige overlevende van een schipbreuk en wordt opgenomen in een klooster. Hij wordt Beda genoemd en hij krijgt onderricht in lezen en schrijven. Door zijn kopieerwerk verwerft hij een hoop kennis maar hij heeft ook last van een ascetische monnik. Hij, maar ook zijn medeleerlingen worden door deze Elmus verkracht. Beda neemt wraak op hem door hem een paar maal te geselen. Als blijkt dat anderen zijn geseling afmaken en Elmus vermoorden, vlucht Beda. Hij komt terecht in een dorp nabij Brussel waar hij samen gaat wonen met Veerle. Hij noemt zich inmiddels Madoc, omdat hij weet dat over Beda inmiddels een pauselijke banvloek is uitgesproken.

Madoc weet dat hij niet bij Veerle kan blijven, hij wil naar Parijs. Onderweg komt hij echter terecht bij een graaf en zijn gemalin. Daar weet hij zich als raadgever populair te maken. Hij brengt de grafelijke bibliotheek op orde en diept allerhande vergeten overeenkomsten op en verdient zo geld voor de graaf. Tegelijkertijd krijgt hij nachtelijk bezoek van een dame en jawel, de gravin blijkt zwanger. Madoc bekwaamt zich ook in het zwaardvechten en gaat het duel aan met een beruchte strijder, dat hij natuurlijk wint.

Tussendoor wordt er nog een bisschop vermoord, gaat de graaf naar het slagveld en lachen de edelen om een oud geschrift over ene Renart de Vos. Ook ontwikkelt Madoc en passant een nieuw pachtstelsel voor de graaf. Het is duidelijk dat de grafelijke zoon van Madoc is, maar het komt niet uit. De gravin neemt wel afstand van Madoc en als de graaf sterft vluchten Madoc, de gravin en zijn zoontje het kasteel uit. Hier scheiden hun wegen, de gravin en hun zoon gaan naar het zuiden van Frankrkijk.

Madoc blijft in Parijs en bekeert zich tot de geesteswetenschappen. Hij gaat colleges volgen en neemt tijd voor bezinning. Zo doet hij een ontdekking over de geest;

‘Het betekent dat de geest,’ prevelde hij, ‘geen entiteit uit het bovenmaanse is maar dat deze een natuurlijke, een aardse oorsprong heeft.’ Dit levensbeginsel stond haaks op de premissen van het christelijk geloof, haaks op alle gangbare ideeën omtrent de sferen van het ondermaanse en het bovenmaanse.

Die gedachte, daar zou hij nog last mee krijgen. Hij besluit om toch zijn zoon achterna te reizen, maar onderweg komt hij Wijchje tegen. Die was terug naar Vlaanderen aan het reizen van een onderbroken bedevaart naar Santiago de Compostella en Madoc belsuit bij haar te blijven. Ze gaan in Vlaanderen wonen, krijgen een dochter die helaas overlijdt. Wijchje verliest zich in de Heer en besluit als Hadewijch in een begijnhuis te gaan wonen. Madoc heeft zich inmiddels opgewerk als beheerder van landerijen en gaat verhalen schrijven onder de naam van Willem. U raadt het; hij herschrijft het verhaal over de vos en schrijft een verhaal met de naam Madoc, waarin hij zijn ketterse ideeën verwerkt.

Dat laatste brengt hem in de gevangenis en uiteindelijk wordt hij ingemetseld in een cel om te sterven. Hoe dat afloopt vertel ik hier maar niet.

U merkt, er gebeurt ontzettend veel en dat is precies wat er voor mij aan schort in dit boek, want de helft heb ik nog weggelaten. Er zijn nogal wat losse eindjes. Madoc zou een koningskind zijn uit Wales. Hij ontmoet ook Welshmen die hem zelfs de namen van zijn grootouders geven, maar er gebeurt niets mee. Madoc verlaat Veerle en ziet de gravin met zijn zoon vertrekken. Hij reist ze achterna maar vertrekt net zo goed weer naar het noorden. De zoon zien we niet meer terug. Verder lijkt echt alles in dit ene verhaal te moeten zitten: een klooster en scriptorium met wijze leermeesters maar ook met mishandelingen. Moord, kastelen en graven, een veldslag en een duel. Geesteswetenschappen, inquisitie door de kerk, ketters en brandstapels, beroemde werken, een verwijzing naar de beroemde dichteres Hadewijch, het duizelt af en toe.

Verder zijn er twee uitstapjes naar het heden, die voor mij niet zoveel toevoegen. Daarin komen we Willem de Reuvere en zijn kat Pablo weer tegen en het is bevreemdend om dan ineens te lezen over Louis Couperus bijvoorbeeld.

Wat wel prima is, is dat het verhaal goed doorleest, je verveelt je geen moment en voor iemand die niet zo thuis is in de Middeleeuwen komt het hele spectrum wel in 584 pagina’s voorbij.

 

9000373735.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
U kent natuurlijk de term ‘de donkere middeleeuwen’. Dat lijkt een door ons bedachte term om een periode vol geweld, ziektes en andere ellende aan te duiden en het was ook niet altijd aangenaam toeven in die tijd, maar als het gaat om kennis en wetenschap, dan kunnen we dat begrip gerust omzetten en dat is wat Seb Falk doet met De Verlichte Middeleeuwen. Het is een ontdekkingsreis door de middeleeuwse wetenschap, zo zegt de ondertitel, en dat was een aspect wat gerust onderbelicht was in de boeken die ik tot nu toe over dit tijdperk las.

Het begint met de wetenschapper Derek Price, die in 1951 in de bibliotheek van Cambridge een manuscript ontdekt dat ‘aanwijzingen voor de vervaardiging van een astrolabium’ bevat. Een astrolabium is een instrument om de banen en posities van planeten en vaste sterren te bepalen. Omdat Price het woord ‘chauc’ in dat manuscript herleidde tot ‘Chaucer’, als in Geoffry Chaucer, de schrijver van de Canterbury Tales, vond hij dat een ontdekking van formaat, hoewel hij wist dat diezelfde Chaucer al een handleiding had geschreven dat Treatise on the Astrolabe heette.

Lang verhaal kort, het manuscript (dat de naam Equatorie of the Planetis kreeg) bleek toch van een monnik, broeder Johannes Westwyk. Falk gebruikt deze monnik en zijn reizen om het verhaal van de middeleeuwse wetenschap aan ons te vertellen. Dat doet hij in 346 pagina’s en ik waarschuw maar vast, daar moet u soms aardig het hoofd bij houden.

Het begint nog allemaal overzichtelijk met een hoofdstuk over tijdrekenkunde. Toen er nog geen mechanische klokken waren moesten monniken toch iets bedenken om op tijd op te staan voor hun gebeden en daar gebruikten ze een waterklok voor. Rond 1300 begon echter de uurwerkrevolutie en Falk noemt de mechanische klok meteen de belangrijkste uitvinding uit de middeleeuwen. De uren werden toen gelijkgeschakeld, want ‘ongelijke uren’ waren nog gangbaar. In de zomer waren de twaalf dag-uren langer dan de twaalf nacht-uren en in de winter was dat omgekeerd. Natuurlijk komen in de rekenkunde de ‘oude’ Romeinse cijfers voor, maar werden de nieuwe Arabisch-Indische cijfers al snel omarmd. Als u even oplet leert u zelfs hoe u tot duizend kunt tellen op één hand. Die nieuwe cijfers bereikten al snel alle verhandelingen over rekenkunde – door middeleeuwse vertalers aangeduid als algorismus als eerbetoon aan Musa al-Khwarizmi, een negende-eeuwse geleerde uit Centraal-Azië. Ons woord ‘algoritme’ is nog aan hem ontleend.

Van al die rekenkunde is het dus een kleine stap naar astronomie en alles wat daarmee samenhangt. De mythe dat men in de middeleeuwen dacht dat de aarde plat was kan overboord, want de Griekse filosoof Eratosthenes wist al een vrij nauwkeurige schatting van de omtrek van de aarde te maken. Falk legt nauwkeurig uit hoe hij dat aanpakte. De middeleeuwse wetenschappers borduurden dus voort op kennis die terugging tot de oude Grieken. Daarbij werden instrumenten ontwikkeld om de baan en posities van sterren en planeten te bepalen zoals genoemd astrolabium, een armillarium of een torketum. We komen zelfs uit bij een albion, een planetaire supercomputer uit die tijd, die alle beschikbare functies in zich verenigde. Onbekende termen? Falk legt het u haarfijn uit en hij weet zelf ook wel dat hij gedetailleerd is;

Lezers wie het na deze laatste twee alinea’s is gaan duizelen verkeren in goed gezelschap. Mensen hebben altijd grote moeite gehad met driedimensionaal denken. Daarom waren armillaria zo nuttig. Het probleem was dat ze ook buitengewoon lastig te maken en dus duur waren.

Waarbij een armillarium weer een model is in een sferische kooi van een globe met koperen ringen om de kosmos uit te beelden. Als daar dan de snarentabellen van Ptolemaeus nog bijgehaald worden die in de middeleeuwen nog steeds als trigonometrische tabellen worden gebruikt werken mijn hersenen op volle toeren om het bij te benen (met mijn Alpha-achtergrond). Toch vind ik het razend interessant om te lezen. Het blijkt dat al die moeite om kennis te vergaren van de astronomie én de astrologie (wat nu als een pseudo-wetenschap wordt beschouwd maar toen serieus werd beoefend) belangrijk was voor navigatie op land, op zee maar ook bijvoorbeeld voor de geneeskunde. Falk maakt dat hier duidelijk;

Het idee dat de mens, bestaand uit elementaire materie, een micro-kosmos en dus een afspiegeling van het heelal was, manifesteerde zich het duidelijkst in de geneeskunde. Ieder lichaamsdeel van hoofd tot voeten werd geregeerd door een zodiakteken, van Ram tot Vissen. ‘Een arts kan niet genezen,’ schreef Robertus Angelicus in zijn commentaar op Sacrobosco’s De Sphaera Mundi, ‘als hij de oorzaak van de ziekte niet kent. En die oorzaak kan niet worden gekend als de beweging en de positie van de hemellichamen niet worden begrepen.’

Wij kijken daar iets anders tegenaan nu maar het belang van de ontwikkelingen in die tijd is onmiskenbaar. De monnik Johannes Westwyk neemt deel aan een kruistocht waar navigatie en geneeskunde uitgebreid aan bod komen. Hij zal later, na terugkomst, nog een belangrijk astronomisch werk schrijven, zijn Traktaat over het Equatorium. Met dit planetaire instrument kon men de positie van planeten in een paar minuten bepalen. Falk legt geduldig de stappen uit hoe je met zo’n equatorium de astronomische lengte van een planeet bepaalt. Voor een complete horoscoop zou je dat met iedere planeet moeten doen maar hij verwijst meteen naar een website waar u dat fijn zelf kunt uitproberen.

Het is een zeer interessant boek dat helder de lijnen uitzet van de klassieke en Arabische werken en geleerden die in de middeleeuwen werden vertaald. Universiteiten werden opgericht en theorieën over astronomie en astrologie werden verfijnd. Er werden klokken ontworpen en vraagtekens gezet bij de gebruikte kalenders. Arabisch-Indische cijfers werden omarmd en men experimenteerde met geneesmiddelen uit de hele wereld. Wiskunde, navigatie en zelfs alchemie zorgden voor technieken die we nog steeds gebruiken. Het komt allemaal aan bod. Is het een lastig boek? Ja, soms wel maar een beetje inspanning voor zo’n boek is niets vergeleken met de inspanningen die men in het verleden heeft gedaan om alles te doorgronden. Om met Isaac Newton te spreken, ‘we staan op de schouders van reuzen’.

Vertaling; Conny Sykora

hqdefault (2)
De Bodleian Library in het Verenigd Koninkrijk herbergt een groot aantal prachtige boeken, waarvan het Liber Bestiarum één van de mooiste is. In 2008 gaf de Folio Society een facsimile van dit boek uit in een gelimiteerde oplage. Het boek is prachtig handmatig gebonden in Nigeriaans geitenleer, maar het gaat mij vooral om de schitterende afbeeldingen die er in staan. Het kleurendrukwerk komt van de pers, maar de 135 afbeeldingen zijn, net als in het origineel, van pure goudfolie voorzien. Bij het Bestiarum wordt een extra boek geleverd met een uitgebreide introductie, een toelichting op alle miniaturen en een vertaling van de complete tekst.

Maar…wat is een Liber Bestiarum? Bestiarum betekent letterlijk ‘beestenboek’. Het laat de dierenwereld zien zoals op dat moment bekend. In beeld, maar ook uitgebreid in tekst. Dit Bestiarum, ook bekend als de Bodley 764, dateert uit het midden van de dertiende eeuw. Het is niet eens het oudste Bestiarum uit de Bodleian Library, het heeft nog een oudere broer uit 1210. Toch springt dit boek eruit omdat het juist ook de dierenwereld laat zien in verhouding tot de mens. Het melken van een koe, de escapades van een kat in de keuken, het houden van duiven in een til en het herbergt waarschijnlijk de oudst bekende tekening in de Engelse kunst van een vogelkooi.

Een Bestiarum is zelden een oorspronkelijk werk. Het wordt vaak samengesteld uit bekende teksten uit vroegere geschriften, zoals uit het oorspronkelijke Griekse werk de Physiologus. Daarbij is dit boek waarschijnlijk het meest uitgebreide zoölogische Bestiarum dat bekend is.

Is het daarmee ook een determineergids om mee het veld in te trekken? Zeker niet. Een Bestiarum is een religieus boek. Ze werden gebruikt in kloosters en werden gelezen tot meerdere eer en glorie van God’s schepping. Monniken bestudeerden en mediteerden over de teksten.

Nu komen er nogal wat fantastische beesten en gebeurtenissen in voor (overigens net als in de Bijbel), maar het waarheidsgehalte was niet zo relevant. In de toelichting wordt beschreven hoe de verhalen gebruikt werden;

The lion is an animal which lives on top of mountains. That is a literal meaning and not a very relevant one to an English monk. The lion, however, is an allegory of Christ, the lion of Juda. That had relevance. The lion sleeps with his eyes open, according to the Bestiary text: this is because even when Christ was buried after his Crucifixion, he was spiritually awake. This characteristic of Christ was prophesied in the Old Testament: ‘I sleep, but my heart waketh’ (Song of Songs 5:2)

Zo staan er constant vergelijkingen in de teksten en die zijn zonder meer boeiend om te lezen. Dat gaat niet altijd zachtzinnig. Ketters en Joden komen er niet goed van af bijvoorbeeld. Het zijn niet allemaal allegorieën en vergelijkingen die erin staan. Veel bijdragen beschrijven ook simpelweg hoe dieren eruit zien en hoe ze zich gedragen.

Dat de wetenschap toen niet hetzelfde was als de onze, blijkt uit talloze verhalen, zoals over de bijen;

They are known, by observation, to be born from the corpses of oxen. In order to obtain bees, the flesh of dead calves is beaten; from its putrefying blood worms emerge, which later become bees. So the insects that come from cattle are called bees; those that come from horses are hornets; mules produce drones and donkeys bring forth wasps.

De beschrijvingen  en afbeeldingen van fabeldieren als de leucrota, de manticore en de parander verdienen een aparte vermelding, maar ook de beschrijving van de sluwe vos is prachtig. Toch, na het lezen van dit boek, is mij de mus het meest bij gebleven. Omdat hij blijkbaar ‘greatly’ kan ‘rejoicen’ en dat naadloos gelijk wordt getrokken met de ziel die het uitjubelt als er een plaatsje in de hemel is voorbereid. Je kijkt nooit meer hetzelfde naar zo’n vogeltje;

The sparrow is very quick and swift, and cannot abide in the woods, but eagerly seeks its home in the cracks in the walls: when it finds such a place it rejoices greatly, because it will no longer need to beware of the snares of its enemies. Thus the soul rejoices when it sees that a dwelling has been prepared for it in the kingdom of heaven.

Vertaling en commentaar: Richard Barber & Christopher de Hamel

IMG_6205
Een bijna paginagrote ‘miniatuur’ met verschillende zeedieren

9460017444.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Het boek Wijvenwereld van de auteurs Jelle Haemers, Andrea Bardyn en Chanelle Delameillieure gaat over vrouwen in de middeleeuwse stad. Er zijn boeken volgeschreven over de grote namen uit die periode als Jeanne d’Arc, hertogin Maria van Bourgondië enzovoort, maar het is minstens zo interessant om te bekijken hoe het hun minder bekende tijdgenotes verging. Dat kan ook, omdat er talloze archieven bewaard zijn gebleven waarin besluiten, decreten en vonnissen zijn opgenomen waaruit een beeld kan worden gedestilleerd.

Het niet zo positief klinkende woord “Wijvenwereld” komt voort uit de andere betekenis die aan het woord “wijf” werd gegeven in de middeleeuwen. In middeleeuwse teksten noemt een vrouw zichzelf namelijk een “wijf” (wyf of wive). Dat woord had een positievere connotatie dan vandaag. Zo was een “coopwijf” een zakenvrouw en stond het adjectief “wivelijc” voor edel of eerbaar.

Hoe gaan de auteurs dan te werk? Zeven hoofdstukken over 230 pagina’s, verdeeld naar onderwerpen als vrouwenrechten, trouwende vrouwen, zakenvrouwen, vrome vrouwen, werkende vrouwen binnen en buiten de ambachten, vrouwen en criminaliteit en vrouwen en seksualiteit.

Daar valt toch binnen relatief kort bestek veel over te zeggen. Alles wordt gelardeerd met verhalen uit de praktijk, met naam en toenaam en dat maakt het een levendig boek. Zo staat er in het hoofdstuk over trouwende vrouwen een boeiend stuk over ontvoering en schaking;

In 1451 werd Margareta Brisons met haar instemming weggeleid door Herman Ruedinx nadat die geen toestemming kreeg van haar ouders en verwanten om met haar te trouwen. Na de schaking ging het koppel een clandestiene verloving aan voor de Sint-Martinuskerk in Lennik. Schaken was dus een middel dat individuen konden aanwenden om te ontsnappen aan de controle van hun families.

Apart om te lezen dat wethouders het hulpgeroep van de vrouw als criterium hanteerden om te bepalen of de schaking met of zonder instemming plaatsvond.

De middeleeuwen waren geen makkelijke tijd, dat blijkt uit dit en vele andere boeken. Aan de andere kant is het ook niet de donkere en wetteloze tijd zoals hij ook bekend stond. Het had iets van beide kanten. Ongetrouwde vrouwen genoten volledige zelfstandigheid, maar hadden bijvoorbeeld een voogd nodig bij financiële transacties. Aan de andere kant had een getrouwde vrouw binnen het huwelijk weer een relatief goede onderhandelingspositie. Ze kon haar rechten, indien nodig, afdwingen voor de rechtbank.

De minder fijne kanten uit die periode, zoals straffen en veroordelingen waren uiteraard ook op de vrouwen van toepassing. Marteling en doodstraf kwamen voor, zij het veel minder dan bij mannen. Bedevaart was een meer gangbare straf voor de vrouw;

Twee vrouwen kregen zelfs een dubbele bedevaart opgelegd: Noykene Basteels moest zowel naar Ferrara (tussen Venetië en Bologna) als naar Rome reizen, terwijl de schepenen Katelijne van Bekkevoort verplichtten naar Keulen en de abdij van Nizelles (tussen Brussel en Nijvel) te trekken. Noykene, allicht een prostituee, was dat enerzijds wegens ‘onzedeleicheden’ die ze bij het begijnhof beging, anderzijds vanwege de verwondingen die ze een man toebracht.

De conclusie is dat er best veel raakvlakken zijn met onze samenleving nu. Weliswaar bekleden mannen alle machtsposities, maar dat betekende niet dat vrouwen onmondige huismoeders waren. In de voorbeelden in het boek verschijnen ze namelijk als ondernemende personen, die hun rechten goed kennen, kansen benutten en creëerden en deelnamen aan het politieke, religieuze en economische leven in hun stad. Dat neemt niet weg dat geweld, bruutheid en ongelijkheid ook een rol speelden in hun leven, maar dat vrouwen wel mogelijkheden hadden om hier iets aan te doen. Met wisselend succes, in die zin ook niet anders dan nu.

4bba7cab41471665971444b6c51444341587343
In de boeken over de Bourgondiërs die ik las kwam Jeanne d’Arc ook voor en de door Larissa Juliet Taylor geschreven biografie had ik in de kast staan, dus dat was reden genoeg om het boek te lezen.

Larissa Juliet Taylor is een Amerikaanse mediëvist met het Franse katholicisme als specialisatie. Haar biografie van Jeanne d’Arc is een wetenschappelijke biografie, gebaseerd op de primaire bronnen die zijn overgeleverd. Dat zijn er nogal wat. De stukken van het proces waardoor Jeanne op de brandstapel belandde zijn bewaard gebleven, evenals de stukken met betrekking tot haar rehabilitatie, de zogenaamde nullificatieprocedure.

Wetenschappelijk staat gelukkig niet gelijk aan gortdroog. In een kleine 300 pagina’s wordt een levendig beeld geschetst van een meisje uit Lotharingen, dat in haar korte leven en in een periode van twee jaar de loop van de Franse geschiedenis zou veranderen.

Als tiener begon Jeanne stemmen te horen, die haar opdroegen Frankrijk te bevrijden van de Engelsen, zodat Karel VII tot koning gekroond kan worden. Jeanne geeft gehoor aan die stemmen en verlaat haar geboortedorp. Het kost haar, uiteraard, de nodige moeite om serieus genomen te worden en ze moet talloze vragen beantwoorden en onderzoeken ondergaan. Daar blijkt ze niet voor één gat te vangen. Ze is scherpzinnig, doortastend, topfit én maagd. Bovendien weet ze feilloos Karel VII aan te wijzen terwijl ze hem nooit gezien heeft én geeft ze en passant aan waar haar droomzwaard zich bevindt, ergens begraven in een kerk waar ze ook nooit is geweest.

Deze zaken worden als wonderbaarlijk gezien en Jeanne wordt toegelaten tot het leger. Ze meet zich een harnas aan en begeeft zich naar Orléans om de stad te ontzetten. Dat wordt haar eerste grote overwinning. Het wordt beeldend beschreven en het is verbijsterend om te beseffen dat het hier om een zeventienjarig meisje gaat;

Voor de inwoners van Orléans en de soldaten beloofde Jeannes komst verlossing…Terwijl haar vaandel voor haar uit werd gedragen, reed ze door de straten van de stad, met de Bastaard naast haar en gevolgd door edelen, schildknapen, commandanten en eenvoudige soldaten…De drang om haar en haar paard aan te raken was zo groot dat een van de mensen met een fakkel zo dichtbij kwam dat haar lansvaantje in brand vloog.

Hierna zouden er meer veldslagen én overwinningen volgen. Jeanne geeft blijk van grote moed, van militair inzicht en raakt gewond. Ook dat laatste lijkt ze uit te buiten, want hoewel ze serieus gewond lijkt blijkt ze even later wonderbaarlijk hersteld. De Engelsen zijn verbijsterd en de Fransen krijgen enorme moraal.

Uiteindelijk bereikt Jeanne haar doel, Karel VII kan in Reims tot koning gekroond worden. Toch wil ze meer en ze houdt geen rekening met krachten die haar uit de weg willen hebben. Uiteindelijk wordt ze gevangen genomen en belandt ze op haar negentiende op de brandstapel. Schrijnend is dat Karel VII erg weinig moeite doet om haar hiervoor te behoeden.

Het is een onvoorstelbaar verhaal waar natuurlijk talloze vragen bij te stellen zijn en daar helpt dit boek enorm bij. Voor uiteenlopende zaken worden logische of pragmatische verklaringen gezocht. De stemmen kunnen hallucinaties zijn geweest, het herkennen van Karel VII en het zwaard dat ze weet te liggen; het is allemaal minder wonderbaarlijk als het lijkt. De plotselinge opstanding na haar wond kan heel goed een list zijn, iets wat vaker toegepast werd. Toch blijven er genoeg vragen over. Tijdens haar proces wordt ze eindeloos ondervraagd en blijft ze overeind tegenover haar ondervragers. Hoe kan dat? Hoe kwam ze aan het militaire inzicht en de vaardigheden die haar vooraan deden strijden? Waar mogelijk worden er verklaringen gegeven door de auteur.

Het boek heeft ervoor gezorgd dat de figuur Jeanne d’Arc meer is gaan leven. Vastberaden, koppig, streng, slim maar ook vroom. Op enig moment lijkt ze te breken, als ze een document moet ondertekenen waarin ze al het haar ten laste gelegde moet bekennen, maar dan toont ze ongekende veerkracht. Voor de duidelijkheid, in eerdere (gedicteerde) brieven zette ze soms een kruisje als teken dat men niet moest geloven wat ze had opgeschreven. Toen moest ze de verklaring dus ondertekenen;

Op spottende wijze tekende Jeanne een soort cirkel. Hoewel Jeanne inderdaad niet kon lezen en schrijven, kon ze wél haar handtekening zetten. Dat ze dit niet deed is veelzeggend. Was dit een kruisje in een cirkel dat Jeanne naar eigen zeggen had gebruikt om haar volgelingen te laten weten dat ze niet moesten geloven wat ze had geschreven? Anderen zeiden dat ze lachte toen ze het document tekende. De bisschop van Noyon herinnerde zich dat na de herroeping velen zeiden dat het slechts komedie was en ze alleen maar de spot met hen dreef. Vermoedelijk had hij gelijk.

Het komt allemaal naar voren uit de bronnen die er nog zijn. Achterin het boek staat dit in bijlagen toegelicht, evenals namen van de getuigen die ondervraagd zijn in verband met haar rehabilitatie en de belangrijkste personages in Jeanne’s leven.

Vertaling; Rob Hartmans

4bba7cab41471665971444b6c51444341587343
Ik had elders al aangegeven dat ik met die Bourgondiërs nog niet klaar was en
De Bourgondische vorsten van Edward De Maesschalck stond dus nog in de kast te branden. Het boek is 237 pagina’s dik en bestrijkt de periode 1315-1530. Uiteraard heeft het veel overlap met het boek van Bart van Loo, wat ik onlangs heb gelezen en dat meer tekst bevat. Is dit boek daarmee dan overbodig? Zeer zeker niet.

Allereerst vind ik het prettig om het verhaal in andere woorden opnieuw te lezen, ik onthoud het dan beter. Er staan handige stambomen en kaarten in het boek die veel verduidelijken. Verder staan er werkelijk prachtige foto’s in, soms paginagroot en zelfs over twee pagina’s.

Het boek is verdeeld in zeven delen en beschrijft achtereenvolgend Filips de Stoute, Jan zonder Vrees, Filips de Goede, Karel de Stoute, Maria van Bourgondië en hun kinderen. Omdat veel verhalen mij nu bekend voorkomen kan ik mij verliezen in al die details waar ik zo van houd. Zo werd ik getriggerd door de huisdieren van Margaretha van Male. Zo had zij papegaaien en die associeerde ik niet direct met de Middeleeuwen, maar niets is minder waar. Ik zocht dat even op en in het midden-Nederlands was het pape gaie (gaai van de paap?) en ze waren alom aanwezig aan de hoven in Europa. Die details zijn prachtig maar onherroepelijk word je ook meegezogen in de grote gebeurtenissen van die tijd.

De kruistochten en het verschrikkelijk pak slaag dat Jan zonder Vrees kreeg in Bulgarije. De koppige Fransen die de fiere ridder wilden uithangen en bij Azincourt werden verslagen door de Engelse boogschutters en die later bij Poitiers precies dezelfde fout maakten. De moorden op Lodewijk van Orléans en op Jan zonder Vrees. Het doorlopende politieke spel om de macht en om zo gunstig mogelijke huwelijken en verbintenissen te sluiten. Een opvolger was van levensbelang en het ging zover dat Maria van Bourgondië moest bewijzen dat ze een jongen had gekregen en geen meisje. Dat deed ze;

Zij ontdeed het kind van zijn zwachtels, toonde het midden op de markt naakt aan de samengestroomde menigte en ‘nam sijn cullekens in haer hant’.

Uiterst interessant is het inkijkje in de hofhouding van de vorsten, ofwel het hôtel;

Het hôtel van Isabella van Portugal kende een hoogtepunt rond 1445, toen er sprake was van 25 eredames en samen meer dan 300 personen of 480 monden…Met monden bedoelde men ook de paarden, want die kosten aan onderhoud ongeveer evenveel als een mens.

Die paarden waren voor een vorst van cruciaal belang dus werden ze goed verzorgd. Een detail in een stukje over wijn;

De mindere wijn werd gebruikt om er na een zware rit de poten (sic) van de paarden mee te wassen.

De Bourgondische feesten ontbreken ook in dit boek niet en prachtig is het verhaal waarin Filips de Goede zich verplicht tot een kruistocht door een eed op een goudkleurige, levende fazant. Die kruistocht zou er overigens niet komen. Kortom, de grote lijnen zijn prima te volgen en het is smullen van al die details, ook in de talloze miniaturen die in het boek staan.

9025363911.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
In mijn bespreking van Stemmen op schrift van Frits van Oostrom gaf ik al aan dat ik enthousiast was geworden door het middeleeuwse verhaal over Reynaert de Vos van de auteur die wij niet anders kennen als Willem. De vertaler van dit boek, Ard Posthuma, was door Stemmen op schrift aangezet om een nieuwe vertaling te maken en dat is het boek dat voor mij ligt.

Het is een beroemd verhaal en wat mij betreft terecht, ik heb er van genoten. Het verhaal van de vos blijkt een oeroud verhaal. Er bestaat al een Mesopotamische Reynaert, overgeleverd op kleitabletten. De vos heeft natuurlijk vele gezichten. Hij is sluw, wreed maar kan ook vertederend zijn. Het zorgt voor een dubbel gevoel door het hele verhaal heen, iets wat de auteur natuurlijk meesterlijk doet. Misschien eerst even naar het verhaal.

Koning Leeuw houdt een hofdag waar alle dieren verschijnen, behalve Reynaert de vos. Vele dieren doen hun beklag over zijn streken. Ysengrin de Wolf zegt dat Reynaert zijn vrouw verkracht heeft. Het hondje Courtois beschuldigt hem van diefstal van een worst. Van Oostrom geeft aan dat Grymbeert de Das het hondje afdoet als een ‘huilerig mietje’, wat te maken heeft met de verjaring van het vergrijp. Overigens is Grymbeert de neef van Reynaert en hij verdedigt hem bij de koning. Dat doet de auteur knap. Tegenover de wreedheden van de vos weeft hij een positieve tegenstem. Zo heeft Reynaert met de vrouw van Ysengrin geslapen, maar geheel tot haar tevredenheid bijvoorbeeld.

Toch doet de haan Cantecleer Reynaert nu even de das om, als deze binnen komt lopen met de hen Coppe op een baar, doodgebeten door Reynaert. De verontwaardiging is groot, evenals de schijnheiligheid. Leeuwen en wolven staan immers ook niet bekend om hun vegetarische inslag. Toch moet Reynaert hangen en dient hij opgebracht te worden. Bruun de Beer mag het eerst proberen. Dat loopt faliekant mis. Reynaert is hem te slim af en Bruun komt meer dood dan levend terug. Dat geldt ook voor de volgende, Tybeert de Kater. Het levert een prachtige scène op met een naakte pastoor die de kat betrapt. Deze werd maar al te vaak wat gekuist voor de jeugdige lezers;

Tybeert gaf zich rekenschap
van het dodelijke gevaar.
en schraapte al zijn moed bij elkaar
en maakte de pastor te schande
met zijn klauw en met zijn tanden
en sprong, als een kat in nood,
de pastoor recht naar zijn kloot
en beet van ’t beursje zonder naad
waar een man de klok mee slaat
de helft af en die plofte neer!

Grymbeert krijgt Reynaert uiteindelijk mee naar het gerecht, maar dan blijkt dat deze al ver vooruit heeft gedacht. Hij kent de zwakke plekken van iedereen en ook de koning valt voor zijn listen. Er mee wegkomen is Reynaert niet voldoende. Hij weet iedereen te overtuigen dat hij op pelgrimstocht gaat om te boeten, maar moet hiervoor een tas en schoenen hebben. Hiervoor worden wolf en beer deels gestroopt. Cuwaert de haas en de ram Belijn vergezellen hem naar zijn burcht waar hij afscheid van vrouw en kinderen mag nemen. Cuwaert overleeft het niet en Belijn zal, zonder het te beseffen, de kop van Cuwaert bij de koning afleveren. Dat zal hem later overigens flink bezuren. Reynaert en zijn gezin ontspringen de dans, hoewel ze ook vogelvrij verklaard worden.

Het is een verhaal waar veel over te vertellen valt. Willem Elsschot was groot fan en dankt zijn pseudoniem (hij heet Alfons de Ridder) aan de auteur van dit verhaal. Als voorinformatie is het essay in Stemmen op schrift onontbeerlijk. Je wil weten wat het beroep nu is van vrouwe Ogerne, die meedoet aan de lynchpartij van Bruun de Beer. Je wil weten wat Firapeel het luipaard ineens doet om alles op te lossen. Je weet ineens dat de auteur begint met zijn naam, maar via een acrostichon er ook mee eindigt. Je weet ineens van de homoseksuele connotatie als Cuwaert de haas door Reynaert ‘kapelaan gemaakt’ wordt als hem het Credo wordt geleerd (daar bestaat zelfs een mooie miniatuur van) en je leert vooral over al die tegenstellingen die je constant voor je kiezen krijgt. Dierenliefde komt er niet in voor, of het moet om de onvoorwaardelijke liefde gaan van Reynaert voor zijn gezin, waarmee hij je toch weer voor hem inneemt, de schurk;

Luister, mijn lieve Hermelijne,
jouw kinderen zijn ook de mijne,
behoed die twee in elk geval,
maar verzorg ook bovenal
mijn kleine Reynardinus goed,
wiens snorhaartjes nu al zo zoet
rondom zijn kleine neusje prijken.

De rijmvorm die gekozen is maakt dat het boek heel prettig doorleest. Eén keer lezen volstaat niet, want het is fascinerend om te zien wat de vertaler er van heeft gemaakt, de oorspronkelijke tekst staat er links naast (Tybeert die haast in katzwijm lag, ik houd van die vondsten) maar ook pareltjes als:

heeft hij de door hem tevoren
in het zand gemaakte sporen
met zijn staart weer uitgewist.

Het boek telt 114 pagina’s, het verhaal laat zich makkelijk herlezen en dat is de moeite waard, ook door de prachtige illustraties van Mance Post.

Vertaling: Ard Posthuma
Illustraties: Mance Post

 

27060b849555942593546785777444341587343
Het Chanson de Roland of Het Roelantslied, geschreven door ene Turoldus stond al even bij mij in de kast, maar ik moest nog even een reden vinden om het te lezen. Die vond ik in het boek Stemmen op schrift. Daarin wordt het genoemd en beschreven dus ik pakte het maar eens op.

Het Chanson de Roland is een zogenaamd ‘chanson de geste’, een in de middeleeuwen populaire vorm van verhaalvertelling, waarin historische personen een hoofdrol spelen. In dit geval betreft het een heuse ridderroman, waarin het begrip roman niet in de huidige betekenis moet worden opgevat, daar het volledig in versvorm is opgeschreven.

Het Franse origineel dateert uit de periode 1050-1150 en de eerste, fragmentarisch overgeleverde, Nederlandse vertaling komt uit het begin van de 16e eeuw. Het verhaal zelf mag er zijn. Karel de Grote heeft vrijwel heel Spanje veroverd op de Saracenen. Deze bereiden samen met de Franse graaf Ganelon een verraderlijk plan voor dat moet leiden tot een aanval op het zich terugtrekkende Frankische leger en de dood van zijn stiefzoon Roeland en zijn vriend Olivier.

Ik zal het maar verklappen, dat plan lukt. Wat volgt staat bekend als de Slag bij Roncevaux. Roeland en de zijnen worden overvallen en de hoofdpersoon weigert om met zijn hoorn versterkingen in te roepen. Zij vechten zich eervol dood. De verraderlijke graaf zal echter zijn verdiende straf uiteindelijk krijgen.

Nu weet ik graag wat achtergronden voor ik zo’n vers ga lezen, dus begon ik met het lezen van het nawoord van de vertaler. Dat was nuttig, want ik kreeg zo aanwijzingen voor het verhaal. Er wordt uitgelegd waarom het verraad gepleegd werd. Ook wordt Roeland’s merkwaardige gedrag verklaard met het blazen op zijn hoorn Olifant. Hij weigerde, zei ik al, om versterkingen in te roepen. Later blaast hij toch. Toch bang geworden? Wanhoop? Nee, dat was enkel nog bedoeld om te voorkomen dat de heidenen zouden ontkomen, niet als hulp voor hem persoonlijk. Dan lees je het toch net even anders;

Roeland zet de Olifant aan zijn mond,
plaatst hem goed en blaast er dan krachtig op.
Hoog zijn de bergen, ver draagt zijn stem rond:
tot ruim twintig mijlen heeft hij weerklonken.
Karel hoort hem met zijn hele gevolg.
‘Onze mannen voeren strijd!’ zegt de vorst
Maar dat wordt weersproken door Ganelon:
‘Zei een ander dat, dan leek het bedrog!’ 

Karel de Grote gaat toch terug terwijl Roeland, Olivier en hun metgezellen vechten voor hun leven. Die vechtpartijen worden zeer beeldend beschreven en volgen een vast ‘ridderlijk’ patroon (hier en daar met variaties). Het paard wordt gespoord, de lans gericht, de ridder slaat toe, het schild breekt, het maliënkolder wordt verscheurd, de tegenstander wordt doorboord en van zijn paard geworpen. Iets als volgt;

Engeler, de Gascogner uit Bordeaux,
laat de teugel vrij, geeft zijn paard de sporen
om Escremiz van Valterne te doden.
Hij breekt het schild aan zijn hals middendoor
en ’t kinstuk van zijn kolder: steekt hem voorts
recht in het borstbeen. Met volle lans stoot
hij hem uit het zadel op de grond, dood.
Daarna zegt hij hem: ‘Nu ben je verloren!’

Karel komt dus te laat en zijn jammerklacht is een prachtige. Uiteindelijk zal hij de Saracenen najagen en verslaan en wordt de verrader gevierendeeld. Eind goed, al goed, zo ongeveer.

Er valt verder genoeg over dit verhaal te vertellen, zoals de twijfel aan een deel waarin de emir Baligant optreedt. Het is een andere verteltechniek en er zijn redenen aan te voeren dat het deel niet past, maar afdoende bewijs is nooit geleverd. Leuk om te lezen dat de term ‘la douce France’ in dit vers voor het eerst opduikt (‘het zoete Frankrijk’). Ook de auteur, ene Turoldus, blijft een mysterie. Er zijn er die zeggen dat het om Turoldus van Fécamp gaat, de halfbroer van Willen de Veroveraar. Ook zijn er kroniekschrijvers die melden dat tijdens Willems campagne bij de slag van Hastings een jongleur, genaamd Taillefer, een Roelantslied zong. Dan is er het beroemde tapijt van Bayeux, waarop bij een klein figuurtje in jongleurstenue de naam TVROLD vermeld staat…tenzij die naam slaat op de forse krijgsman naast hem. Kortom, ook daar een mysterie. Het wordt prachtig toegelicht door de vertaler in het nawoord, lees dat vooral eerst.

Vertaling; Arjaan van Nimwegen

9085425735.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Aan de rand van de wereld van historicus Michael Pye heeft als ondertitel Hoe de Noordzee ons vormde. Het is een boek over zo’n 1000 jaar geschiedenis van de landen in het Noordzeegebied, ruwweg in de periode van het jaar 700-1700. Als geïnteresseerde in geschiedenis boeit mij dat, omdat het gaat over de plek waar ik woon en omdat ik de ‘duistere middeleeuwen’ graag wat minder duister laat maken. Pye geeft het al aan;

Als we spreken over de ‘duistere middeleeuwen’ denken we aan oorlogen, invasies, invallen en veroveringen, zelfs aan genocide; maar dat alles hebben we ook nu, in onze eigen tijd, en toch leiden we gewoon ons leven.

Dat gebeurde toen dus ook en Pye beschrijft dat met een veelheid aan thema’s, waarin de handelsroute en commercie de rode draad vormen van het boek. Zo valt hij direct met de deur in huis door aan te geven dat niemand minder dan de Friezen het gebruik van geld geherintroduceerd hebben. Uiteraard was geld al bekend bij de oude Romeinen maar sinds hun vertrek in onbruik geraakt. Ze maakten gebruik van het begrip ‘waarde’ en men begon de wereld in wiskundige termen te bekijken. Iets wat eeuwen later door de wiskundige Simon Stevin veel verder uitgewerkt zou worden.

Pye laat zien dat de beruchte Vikingen niet voor niets berucht waren, maar ook veel meer dan dat. Het waren ontdekkingsreizigers, die hun voetsporen nalieten van Noord-Amerika tot aan Byzantium in het huidige Turkije én tot aan de grenzen van het Chinese rijk. Zij konden als enig zeevarend volk laveren en waren dus niet afhankelijk van een goede windrichting.

Stap voor stap neemt Pye ons mee door de geschiedenis van de landen rondom de Noordzee. Hij laat zien hoe het geschreven woord steeds belangrijker werd. Er kwamen wetten en daarmee vormde zich een beroepsgroep die zich met de uitleg hiervan bezig hield, de advocatuur. Er ontstonden commerciële facties tussen steden die de naties overstegen, zo ontstonden de Hanzesteden.

Ook de strijd met de natuur wordt niet vergeten. De Nederlanden liggen laag en we zien hoe de strijd aangegaan wordt met het water. Molens worden gebruikt om stukken land droog te leggen maar ook voor tal van andere toepassingen. Ook hier wordt weer wetgeving voor opgesteld. De pest doet zijn intrede en dat heeft een enorme impact op de handel en de beschikbaarheid van mankracht. Pye legt het allemaal uit.

Hij baseert zijn verhaal op een groot arsenaal aan geschriften, variërend van de beroemde Engelse historicus Beda (672/673-735) tot aan de Vlaamse wiskundige, natuurkundige en ingenieur Simon Stevin (1548-1620). Deze laatste beijverde zich voor gelijke reken- en maateenheden in Europa en voegde woorden aan onze taal toe als driehoek, evenredig, langwerpig, loodrecht, middelpunt etc.

Ik heb in recensies wel gelezen dat de makke van dit boek de veelheid aan informatie is, het sluit allemaal niet even mooi aan (bron hier). Mij stoorde het niet. Pye’s vertelkunst lost het voor mij op. Ik wil weten waarom er bij een Zweedse boerderij een boeddha is gevonden, ik wil weten waarom de stokvis een pijler van politieke macht is, waarom kloosters experts waren in valsheid in geschrifte en ik houd van deze details die Pye vrijgeeft, als hij het heeft over waar de Friezen zich allemaal hebben gevestigd;

Ze vestigden zich zelfs aan de buitengrenzen van hun handelswereld. Er was een Fries huis in Kaupang aan de monding van de Oslofjord in het zuiden van Noorwegen…De glazen bekers die hier zijn aangetroffen, lijken op die van de Franken en de Friezen, wat wijst op zuidelijke drinkgewoonten, en ze hadden dubbele kledinghaakjes, die nutteloos waren voor de plaatselijke dracht, maar die iedere Friese vrouw nodig had.

Zo staat het boek vol met wetenswaardigheden, in zo’n 380 pagina’s prima behapbaar. Een feest voor iedere geschiedenisliefhebber.

Vertaling; Arthur de Smet, Pon Ruiter en Frits van der Waa

9047502922.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Toen ik Pilaren van de Aarde van Ken Follett uit had, was duidelijk dat Brug naar de Hemel er direct achter aan gelezen moest worden. Ik zat er lekker in. Waar het eerste boek het wel en wee van het dorp Kingsbridge in de 12e eeuw beschrijft, zitten we in deel 2 in dezelfde plaats, maar dan in de 14e eeuw.

Het boek draait om vier hoofdpersonen. Caris, dochter van een wolhandelaar. Goed in medische zorg en latere priores van de abdij. Merthin, nazaat van Tom Builder, de meesterbouwer uit deel één. Hij heeft het talent van Tom geërfd maar wordt op alle fronten tegengewerkt om zijn vak uit te oefenen. Koestert een hopeloze liefde voor Caris, vertrekt naar Italië en komt uiteindelijk terug. Ralph, de broer van Merthin, is een onbehouwen man en de boeman in het boek. Dat blijkt al snel als hij als kind een pijl door het hondje van Gwenda jaagt. Ralph weet zich tot graaf op te werken en daar hebben veel mensen onder te lijden. Gwenda dan, samen met haar broer Philemon kinderen van straatarme ouders. Gwenda wordt door vader uitgeleverd aan struikrovers maar slaat zich dapper door het leven heen. Ze trouwt uiteindelijk de mooiste vent van het dorp. Broer Philemon is een intrigant en weet het uiteindelijk tot prior te schoppen.

Met deze hoofdfiguren schetst Follett weer een caleidoscopisch beeld van de vroege Middeleeuwen. Ik ben geen geschiedkundige, maar ik heb de indruk dat er grondig onderzoek is verricht. De brug naar de stad speelt een sleutelrol. De oude brug stort in en Merthin heeft plannen om een nieuwe, stenen brug te bouwen. Hij krijgt de kans niet en zijn vroegere leermeester voltooit de brug, maar niet goed. Ik heb aardig wat bijgeleerd over de Middeleeuwse bruggenbouw. De pest speelt ook een hoofdrol. Caris verpleegt tot ze er bij neervalt, maar wordt tegengewerkt door de zogenaamd geleerde artsen. Aderlaten en mestcompressen, zij ziet er niks in. De eerste beginselen van de geneeskunde doen aarzelend hun intrede.

Ook in deel twee spelen grotere belangen altijd een rol op de achtergrond. Ridder Thomas Langley ontsnapt met behulp van de jonge Ralph aan de dood en begraaft een brief die het koninkrijk op zijn grondvesten kan doen schudden. Het gaat om belangen tussen de vorsten van Engeland zelf.

Kortom, ik ben fan. Het is een boek van 1100 pagina’s, het hadden er van mij ook 2000 mogen zijn. Het is hoogstens wat lastig meenemen in de trein. Volgens de laatste berichten is Follett weer aan een opvolger bezig die in 2017 uit moet komen. Het zou weer over Kingsbridge moeten gaan, in de tijd van de Tudor-dynastie. Ik ga hem zeker lezen.

Vertaling: Ans van der Graaff en Jan Smit