archiveren

Maandelijks archief: december 2021

9403113014.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Wildevrouw van Jeroen Olyslaegers speelt in het zestiende-eeuwse Antwerpen en sluit dus mooi aan op het boek Antwerpen van Michael Pye dat ik hiervoor las. Als auteur wil je de grote gebeurtenissen van die tijd in een geloofwaardig verhaal vatten en volgens mij is Olyslaegers daar volledig in geslaagd.

Ogenschijnlijk is de verhaallijn snel verteld maar er is ontzettend veel aan de hand in dit boek en dat maakt het uitermate boeiend. Eerst de verhaallijn dan.

Beer heeft een herberg in Amsterdam in de Warmoesstraat maar blikt terug op zijn leven in Antwerpen. Daar had hij ook een goedlopende herberg, maar hij kende een groot verdriet. Drie vrouwen heeft hij in het kraambed verloren, alleen de laatste liet hem een zoon na. Die herberg is een gouden vondst van Olyslaegers. Het is de plaats waar mensen samen komen om handel te drijven, ruzie te maken en nieuws uit te wisselen. Daar maken we kennis met het geheime genootschap ‘De Familie der Liefde’ die er bijeenkomsten houdt. De bekende cartograaf Abraham Ortelius en de kunstenaars Joris Hoefnagel en Pieter Bruegel maken er deel van uit en figureren dus in het verhaal.

Er worden in zijn herberg plannen gemaakt om met schepen een doorgang te vinden naar China via het noorden. De rijke Gillis Hooftman zal hiertoe een aantal schepen uitrusten. Zo’n risico moet verzekerd worden en ineens is daar Jan Grauwels, een zogenaamde verzekeringsexpert, die zich zal ontpoppen tot een genadeloze inquisiteur van de Spaanse bezetter.

De schepen vertrekken en slagen niet in hun missie. Slechts één komt er terug, vol met pelsen en slagtanden van walrussen en met, zo gaat het gerucht, een monster in een kooi. Een monster is het niet, Beer krijgt te maken met een wildevrouw en haar dochter, die een belangrijke rol in zijn leven gaan spelen. Gaat u dat vooral zelf lezen.

Dat is het hele verhaal maar daar begint het pas. Er is zoveel meer dan dat. Alle kaders die in het boek van Pye geschetst zijn worden door Olyslaegers prachtig ingekleurd. Allereerst door de taal die een feest is om te lezen. Het boek begint zo;

Wanneer een vent drie vrouwen aan de aarde heeft moeten toevertrouwen, de een na de ander, en twee van hen ook nog eens deze wereld hebben verlaten met een bijna voldragen kind in hun buik, dan acht hij zijn zaad vervloekt. De laatste stierf vlak nadat ze een zoon ter wereld had gebracht. De eerste twee kwamen zelfs niet aan baren toe. Beladen als een schip vol toekomst zonken ze weg in de diepte van de dood, nog voor ze met hun vracht wisten aan te meren. De eerste voelde zich geminacht en had schrik van mijn manieren, de tweede piste op mij vanop grote hoogte en deed alsof ik een ware stier was in bed, de derde keek in het zwart van mijn ogen en wist genoeg.

Wat een begin van een verhaal. Een ander sterk punt zijn alle figuren. De bekende historische figuren worden mooi ingekleurd, maar ook de sterke vroedvrouw Margreet die Beer terzijde blijft staan, zijn zoon Ward die hagepreker wordt, de blinde Jeroom en De Schrale, met wie Beer een wildeman speelt tijdens de opvoering van een landjuweel.

Je voelt de koude als Olyslaegers de extreme winter in Antwerpen beschrijft. Je voelt de gruwelen als goudsmid Samson Wolboort aan Beer vertelt over de Spaanse Furie toen Antwerpen geplunderd werd en haar bevolking werd afgeslacht.

Historische gebeurtenissen en figuren die steeds weer bij elkaar komen in de herberg van Beer. Zelfs de Prins van Oranje en zijn vrouw Anna van Saksen maken hun opwachting in het verhaal en de auteur schuwt ook de humor niet. Ik heb Anna van Saksen nooit zo beschreven zien worden;

Iets aan haar klopte niet. Ze leek ooit van een of andere trap te zijn gedonderd of misschien van een paard gesmeten in volle galop en vervolgens verkeerd in elkaar gestoken.

Uiteindelijk draait het om de wildevrouw en haar dochter en ook dat is gebaseerd op een ware gebeurtenis. Als u het boek heeft gelezen kijk dan vooral op de website www.wildevrouw.be waar allerlei achtergronden staan over dit wervelende verhaal, de historische gebeurtenissen en de hoofdpersonen.

9403134216.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Omdat ik zeer te spreken was over zijn vorige boek, Aan de rand van de wereld, was ik ook benieuwd naar het laatste boek van historicus Michael Pye. Dat gaat over de gloriejaren van de stad Antwerpen en dan hebben we het eerste vraagstuk al te pakken. Wat zijn die gloriejaren? Voor de één zijn dat misschien de eerste zestig jaar van de vorige eeuw waarin de vier landstitels van FC Antwerp behaald werden, maar Pye kijkt er iets anders tegenaan;

Mijn boek begint met de komst van de Portugese schepen met specerijen en eindigt met de beeldenstorm en de lange naweeën daarvan. Voor mij is glorie de tijd waarin de stad haar eigen karakter en individualiteit kon uitdragen, en meer was dan de zoveelste stip op de kaarten die Karel V graag liet maken om te laten zien tot waar zijn heerschappij zich uitstrekte.

Pye schrijft in 300 pagina’s een aantal hoofdstukken die verschillende facetten belichten van een stad in de zestiende eeuw. Begonnen als een plaats aan een rivierhaven, groeide Antwerpen uit tot de noordelijke pendant van Venetië, een grootmacht op een kruispunt van handelsroutes. Er werden veel talen van over de hele wereld gesproken en de plaatselijke arts Jan van Gorp besloot daar eens in te duiken;

Hij probeert na te gaan welke taal Adam en Eva ooit hebben gesproken, waarna hij die taal probeert te vinden te midden van alle talen die op de wereld gesproken worden. Uiteraard is het de taal met de eenvoudigste, kortste woorden, en dan blijkt, niet geheel tot onze verrassing, dat de gehele mensheid ooit de taal van Brabant heeft gesproken.

Dit is wel exemplarisch voor de schrijfwijze van Pye. Met voorbeelden van bestaande mensen een beeld schetsen van verschillende facetten van de stad en haar bewoners. Hij pakt een schilderij van Pieter Aertsen, De Vleesstal, om de stad Antwerpen te beschrijven en de monopoliepositie van de vleeshouwers. De muziekindustrie licht hij toe door componist en uitgever Tielman Susato. Over uitgevers gesproken, die werken nauw samen met drukkers en Christoffel Plantijn is misschien wel de beroemdste drukker, ook actief in Antwerpen. Zijn verhaal staat in dit boek.

Als je leest over hoe de pest heeft huisgehouden dan vallen de overeenkomsten met het huidige Corona-tijdperk meteen op. Gelukkig is de wetenschap nu meer ontwikkeld en hoeven wij de slechte lucht niet met rozenwater te zuiveren of jeneverbes in onze huizen te branden. Kunst en handel is een ander interessant verhaal. Er werd kunst op bestelling gemaakt in plaats van uit roeping en Joos van Cleve zag hier handel in;

Van Cleve tekende de afbeelding in de sterke lijnen van een houtsnede. Vaak stond aangegeven welke kleur waar gebruikt moest worden, een soort schilderen op nummer avant la lettre.

Wie handel zegt, zegt geld en dat maakt een groot deel uit van dit boek. De beurs om te beginnen. Er werd een nieuw beursgebouw neergezet en dat diende tot voorbeeld voor andere landen. Het was zaak om als handelaar gezien te worden op die beurs, gewapend en wel. Ontbrak je, dan kon het wel eens slecht met je gaan. Onder het luiden van de klok gingen de handelaren in optocht naar de beurs toe. Ook het concept geld kreeg een andere lading. Muntstukken waren er al lang natuurlijk, maar nu was geld niet langer fysiek aanwezig. Bankier en koopman Erasmus Schetz probeerde het aan de grote filosoof Desiderius Erasmus uit te leggen, maar het lukte hem niet;

Schetz moest Erasmus vertellen dat er geld in munten bestond en geld op papier, en dat de waarde van beide kon veranderen, dat andere mensen het verschil tussen de geldmarkten konden ‘aanwenden tot hun eigen voordeel en uw nadeel.’

Vervolgens gaat Pye verder met het verhaal van Gaspar Ducci, die zich dat nieuwe concept heel goed eigen maakte, maar toch vervelend aan zijn einde kwam. Zo laveert Pye door de stad en zijn geschiedenis en dat leest best lekker door. Er is nog veel meer te vertellen, want Antwerpen is belegerd, kende zijn eigen inquisitie en beeldenstorm en raakte uiteindelijk in rustiger vaarwater, zoals diplomaat Sir Dudley Carleton in 1616 bemerkte. Het zag er allemaal prima onderhouden uit maar;

Hij vond het er wel stil, zelfs op werkdagen, zag het gras dat in de straten groeide, schooljongens die met hun jezuïtische leraar in het oude Engelse handelshuis zaten. Het statige Hanzehoofdkwartier stond leeg. ‘In de hele tijd dat we daar waren, heb ik nooit meer dan veertig personen tegelijk in een hele straat gezien…’

Ik was niet lang geleden in Antwerpen maar stil is het niet meer. Dit boek lijkt me een prima opmaat naar de roman van Jeroen Olyslaegers, Wildevrouw, die ook het Antwerpen uit de zestiende eeuw als decor heeft.

Vertaling; Pon Ruiter en Annemie de Vries

9028220011.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Jac. P. Thijsse is bekend als één van onze eerste natuurbeschermers, als onderwijzer en als auteur van de bekende Verkade-albums waarin men plaatjes van flora en fauna kon plakken. Minder bekend is dat hij ook dagboeken bijhield van zijn wandelingen door de natuur. Die Wandeldagboeken uit 1884-1898, met de titel Nu ga ik er eens op uit, zijn bijeengebracht in dit boek door de biologe Marga Coesèl.

Het betreft overigens maar een klein deel van de in totaal zes wandeldagboeken die Thijsse heeft bijgehouden, namelijk de eerste twee. Dat heeft een paar redenen. De totale inhoud van alle zes de dagboeken zou te groot zijn voor één uitgave. Daar komt bij dat met name de eerste twee delen een verhalend karakter hebben. De overige delen zijn meer opsommingen van zijn waarnemingen en dat zou de leesbaarheid niet bevorderen.

Interessant is verder dat de twee uitgegeven delen stammen uit de tijd dat Thijsse nog geen bekende Nederlander was. Het valt op hoe groot zijn natuurkennis al was op jonge leeftijd en het is interessant om te lezen waar zijn belangstelling naar uitging. Verder zijn deze dagboeken voorzien van potlood- en pentekeningen van zijn hand waarvan er een aantal zijn opgenomen in het boek.

De liefde voor de natuur zat er al vroeg in bij Thijsse. Hij verzamelde als kind al van alles en legde een herbarium en insectenverzameling aan. Het hielp dat hij op de kweekschool in Amsterdam een bevlogen leraar plant- en dierkunde trof, de latere directeur van Artis. Deze Coenraad Kerbert nam Thijsse mee op excursies naar de Zuiderzee en het Nieuwe Diep. Thijsse abonneerde zich op het Engelse tijdschrift Science-Gossip en dat blad was mogelijk de aanleiding om een wandeldagboek te beginnen. Er stonden namelijk verslagen in van waarnemingen van andere natuurliefhebbers.

Zo begon hij ook aan zijn wandeldagboeken en ik pak er een zaterdag bij, te weten die van 29 maart 1884:

In Diemen per tram naar Muiden. Een tramwagen gevuld met slapende Huizer-visboeren. Bij Muiden ga ik aan de oostzijde een pad op dat aanvankelijk langs de vestinggracht, later door de weilanden naar de Zuiderzeedijk leidt. Aan weerskanten van ’t pad bloeit zeer veel Nasturtium officinale. In ’t weiland staat een groepje wilgen. Na de sloot overgesprongen te zijn, kom ik in een drassig landje, jaag een paar kievitten op en kom eindelijk bij de wilgen.

Als u even niet weet wat Nasturtium officinale is, Coesèl heeft achterin een uitgebreide lijst namen opgenomen waarin alles verklaard wordt. Bovenstaande leest goed door, maar Thijsse gaat ook wel eens de diepte in, als hij het bosviooltje tot in detail beschrijft.

Tussen de dagboeken door krijgen we een korte biografie van Thijsse, zodat we weten dat hij enige tijd op Texel woont waar hij zjin hart kan ophalen qua natuur, maar dat hij later met zijn vrouw ook weer naar Amsterdam terugkeert. Hij gaat er samenwerken met Eli Heimans, een jonge hoofdonderwijzer met dezelfde passie voor natuur als hijzelf. Samen zouden ze populaire boeken over de natuur schrijven én een tijdschrift uitgeven. Coesèl is overigens actief in de naar hen vernoemde Heimans en Thijsse Stichting, die een bibliotheek en een archief beheert met materiaal over de ontwikkeling in het denken over en het omgaan met de natuur.

In 1902 verhuisde het echtpaar Thijsse naar Bloemendaal. In die tijd vernam hij tot zijn schrik dat men het plan had om het Naardermeer om te vormen tot een vuilstortplaats. Dat was de reden tot de oprichting van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Het Naardermeer werd de eerste aankoop. Ook werd hij benaderd door Verkade om de teksten te schrijven voor de inmiddels beroemde albums. Thijsse zag de mogelijkheden om een groot publiek te bereiken en ging er graag op in.

Tussen al deze informatie moeten we ook de dagboeken niet vergeten natuurlijk. Van een aantal excursies maakte Thijsse langere verslagen en die zijn apart in het boek opgenomen. Daar zitten soms prachtige stukken tussen;

Ja, al die strandvogels hebben hun vaste uren. De tureluurs komen ’t eerst, dan de kemphaantjes en de grutto’s, vervolgens de kleine wulpen en eindelijk de grote. Nu is ’t nog grutto-tijd. Daar komt een hele troep aanvliegen, heel, heel hoog: drie gelederen elk wel van honderd stuks.

Het is soms pijnlijk duidelijk dat Thijsse zijn waarnemingen deed in een andere tijd dan de onze. Veel van de flora en fauna die hij beschrijft wordt bedreigd of is er zelfs niet meer. Dat onderschrijft meteen het belang van de door hem opgerichte stichting.

Aan feitelijk dagboekmateriaal is er dus niet heel veel te lezen, je bent er redelijk snel doorheen. Maar die dagboekfragmenten samen met de biografische informatie en de losse en uitgebreidere artikelen maken het boek toch zeer de moeite waard. Verder is het boek voorzien van talloze prachtige illustraties en dat maakt het wat mij betreft tot een aanrader.

Leuk voor mij is dat ik reden heb om aan te nemen dat een voorvader van mij nog een rol speelt in het boek, de visser Jan Hoetmer die Thijsse en Prins Hendrik op het Naardermeer heeft rondgevaren. Ik kan het niet helemaal hard maken geef ik toe, maar ik weet dat er in de lijn van mijn voorvaderen Jan Hoetmers, ook vissers, in die tijd rond die plassen actief waren. Ik neem het maar gewoon voor waar aan.

9025961010.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Toen ik de biografie van Herman Brood las kwam ik natuurlijk ook de naam tegen van Nina Hagen. Brood en Hagen hebben namelijk samengewerkt en onder meer de film Cha Cha gemaakt. Zo zag ik dat deze zangeres zowaar een autobiografie had geschreven en deze Bekentenissen leken mij een mooie aanvulling op de Brood-biografie.

Dat viel dus tegen. Misschien had ik gewaarschuwd moeten zijn omdat ik dit boek voordelig tegenkwam bij een tweedehands christelijke boekwinkel, maar de achterflap beloofde nog dat Nina Hagen:

Vertelt over haar leven zoals ze zingt: provocerend, zonder dubbele bodems en opwindend. Ze schrijft zonder opsmuk over zichzelf en haar wilde leven, op de grens van genialiteit en waanzin.

Nu vind ik Hagen echt een prima zangeres en een goede artieste dus ik gaf dit boek een kans. U kunt het zich besparen. Het kwartje viel al snel want Nina is behoorlijk in de Here. Dat is prima natuurlijk, maar daar wil ik niet op iedere bladzijde mee om mijn oren geslagen worden. En dat werd ik wel.

Als dat alles nog op een pakkende manier verwoord werd zou het ook nog door de vingers gezien kunnen worden, maar de schrijfwijze ging mij behoorlijk irriteren;

En luitjes, ik zeg het jullie, als ons hemelse thuis ook zo fantastisch en ongelooflijk vredig & onbeschrijfelijk mooi is als in de droom waarin mijn tante Trudchen zo rustig afscheid van me nam toen ze stierf, dan wil ik ook op een door God gegeven dag ‘naar huis’, naar het nieuwe Jeruzalem, naar mijn Jezus en de Hemelse Vader…naar huis waar mijn tante Trudchen al met een welkomstfeestje op haar Nientje wacht!

Bent u er nog? Omdat ik niet de beroerdste ben heb ik het boek toch voor u uitgelezen. Ergens moet er toch wat interessante informatie uit zo’n verhaal te halen zijn en natuurlijk is dat ook zo. Hagen komt uit een gezin waar vader en moeder niet heel goed naar haar omkeken. Ze groeit op in voormalig Oost-Duitsland waar ze in Oost-Berlijn verzeilt raakt tussen de nozems. Op jonge leeftijd heeft ze al twee abortussen achter de rug. Ze speelt bij een cabaretgroep en zet zich zo in de kijker dat de geheime politie, de Stasi, al belangstelling heeft voor haar.

Zo probeert ze via Warschau in Polen naar het westen te vluchten maar dat mislukt. Als Catharina Hagerowa zingt ze in een band Grupa System en heeft er redelijk wat succes ook. Toch moet ze noodgedwongen terug naar Berlijn. Daar volgt ze een beroepsopleiding tot zangeres, maar is in Oost-Duitsland wel veroordeeld tot het zingen van goedgekeurde schlagers.

Om toch nog een beetje te laten zien hoe ik eigenlijk in elkaar zat, takelde ik mijn hoofd zo huiveringwekkend toe met een schaar dat mijn gaten en pieken elke punker jaloers zouden hebben gemaakt. Alleen bestond punk toen nog helemaal niet.

Ze gaat aan de lsd maar vindt ook een band en een tekstschrijver, Kurt Demmler, die een lied schrijft dat haar beroemd zou maken. Du hast den Farbfilm vergessen zou het geheime volkslied worden van een hele generatie in Oost-Duitsland. Het is een lied dat de troosteloosheid weerspiegelt van het steeds harder moeten werken aan de ene kant en het nutteloos rondhangen bij kapotte machines aan de andere kant. De complete tekst én de vertaling staan integraal in het boek, dus hier toch een pluspunt. Hoe belangrijk dat lied was en is blijkt uit het feit dat Bondskanselier Angela Merkel onder meer dit lied bij haar afscheid wilde horen.

Uiteindelijk reist Hagen naar het Westen via een zogenaamde Aussteiger-Brief. In Londen leert ze de punkbeweging echt kennen en terug in West-Duitsland formeert ze de Nina Hagen Band. Zoek het eens op Youtube op, er zijn live-optredens te vinden uit de jaren zeventig en het is echt een prima band. Toch verlaat ze de band en wordt prompt gebeld door de manager van Herman Brood. Zo belandt ze in Nederland waar ze met Brood optreedt en een film maakt. Ook leert ze daar zijn gitarist Ferdinand Karmelk kennen waarmee ze een dochter krijgt. Helaas wordt Karmelk niet oud en sterft aan aids.

Nina Hagen neemt in die periode ook alles aan drugs, maar dan gaat het verhaal ineens razendsnel. Ze woont plotseling op Ibiza en heeft een zoon uit een andere relatie. Vervolgens zit ze in de Verenigde Staten waarin ze in Malibu zowaar een vliegende schotel waarneemt. U dacht zeker dat we de gekkigheid al gehad hadden? Nee dus, via de ufo gaan we moeiteloos over op de Indiase religie waar Hagen dan interesse voor heeft. Uiteindelijk krijgt ze een totaalinzicht als Krisjna, Boeddha, Brahma, Allah en Jezus de revue passeren. Gek genoeg zorgt dat ervoor dat ze dan wel weer Goethe op muziek zet.

Ook is het iemand met oog voor de wereld en haar problemen. Zo heeft ze daadwerkelijk in 2006 een brief aan Merkel geschreven over mensenrechten en ook die brief staat integraal afgedrukt. Al met al is het een vreemd boek waarin echt wel feiten staan die ik nog niet kende, waar de foto’s ook iets toevoegen maar waar u het overgrote deel kunt overslaan omdat het in bar slechte stijl u probeert te overtuigen van de schoonheid van haar geloof. Beter maar afsluiten met het concert op Youtube dat Hagen in 2004 gaf met de Leipzig Big Band, want een performer is ze zeker.

Vertaling; Katja Hunfeld

9048815045.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Gehavende stad van Erik Brus en Fred de Vries is een boek over muziek en literatuur in Rotterdam van 1960 tot nu, waar nu dan het jaar 2012 is toen dit boek verscheen. Ik kwam het tegen toen ik mij verdiepte in het werk van C.B. Vaandrager. Omdat ik ook wat van Jules Deelder gelezen had en sowieso iets met muziek heb was ik benieuwd naar dit boek.

Het boek van ruim 370 bladzijden is verdeeld in vijf hoofdstukken die beginnen eind jaren vijftig en zo naar het heden toewerken, het jaar 2012 dus. Ieder hoofdstuk begint met de beschrijving van een bekende locatie die een rol heeft gespeeld in het literaire en/of muzikale klimaat van die tijd. Het leven van Cor Vaandager wordt als leitmotiv gebruikt en komt als een soort mini-biografie in ieder hoofdstuk terug.

Eén van die locaties die ik uit de biografie van Vaandrager ken is kunstenaarscafé De Fles. Moderne jazz, discussiëren over kunst en existentialisme en er gebeurde alles wat nu geen opzien meer baart maar wat de God van de jaren vijftig verboden had. Cor Vaandrager, Jules Deelder, Riekus Waskowsky en Frans Vogel zijn maar een paar namen van de vaste bezoekers.

Jules Deelder was een groot pleitbezorger van de jazz, maar de jazzclubs van Willem ‘Wodka’ van Empel bezorgden Rotterdam zowaar een uniek jazzgezicht. Dat bestaat nog steeds in de vorm van het North Sea Jazz Festival.

Het aantrekkelijke van dit boek zijn de portretten van markante Rotterdammers die in literair of muzikaal opzicht een rol speelden. Peter Graute bijvoorbeeld is een begrip. Het is de man die in 1976 de Backstreet Record-shop opende en met zijn encyclopedische kennis de jeugd voorzag van de meest bijzondere muziek. Een ander begrip is Anna Vingerhoets. Zij runde het café Oom Tom van haar vader, maar in de volksmond heette het gewoon ‘Anna’.  Het café was een soort ludieke vrijstaat waarin alles kon, zoals het oude gebak opkopen van de bakkers in de buurt en er mee los gaan. Anna;

‘Er is weleens iemand binnengekomen en die had meteen een tompoes op zijn muil. Die dacht een lekker biertje te gaan drinken…’

Rotterdamser krijg je het niet. Het gaat over het tragische verhaal van de Rotterdamse drummer Cor van der Beek van Shocking Blue en even later over de inmiddels gezochte uitgaven van uitgeverij Cold Turkey Press, opgericht doort Gerard Bellaart. Hij wist Charles Bukowski zo gek te krijgen vertaald werk van hem uit te mogen geven. Die afwisseling van muziek en literatuur werkt prima want even later zitten we weer bij Hoeny Chen als oprichter van de Swinging Soul Machine. Daar zou Ivan Groeneveld weer zingen die later bekend werd van het duo Spooky and Sue.

Ik was geboeid door het verhaal van dichter Riekus Waskowsky. Adriaan Morriën prees hem als een van de begaafdste vernieuwers van de poëzie. Hij verstond de kunst om grote filosofen en machtsbeluste staatsmannen, oude kunstschatten en hedendaagse jazz, levensbeschouwelijke regels en platte seksgrappen af te wisselen, vaak binnen één gedicht. Ik heb zijn Verzamelde Gedichten aangeschaft en ben zeer benieuwd.

Ineens bevinden we ons alweer in de club Eksit, de Rotterdamse tegenhanger van het Amsterdamse Paradiso. Punk was in en de Eksit was het centrum. Er werden ook literaire avonden gehouden, waar beginnend dichter M.M.M. Kneepkens nog even moest wennen;

Hij komt nog maar net kijken in de literaire scene van Rotterdam en weet niet wat hij meemaakt…Kneepkens: ‘De avond zelf was alsof ik in de hel was afgedaald. Men kon de dichters daar in dat duistere jeugdhonk ruwweg verdelen in twee kampen. De druggebruikers en de alcoholici…Met uitzondering van Peter Bulthuis zat er geen ‘normaal’ consumerend mens tussen. Naast mij zat Jules Deelder coke te snuiven. Riekus Waskowsky…lag al starnakel dronken onder tafel.

Dichters maar ook punk dus, zoals de groep Vissepunk. Het klinkt bijna aandoenlijk als je leest dat ze zich hullen in grijze vuilniszakken met veiligheidsspelden, maar dat ze na afloop vergeten zijn een televisie in elkaar te trappen als apotheose van het optreden.

Er wordt ruimschoots aandacht besteed aan gabberhouse met als centrum Villa Parkzicht bij de Euromast. Ted Langenbach met zijn MTC-party’s en DJ Paul Elstak met de hardcoremuziek maakten furore net als hiphop en de Redrum Party’s van Mike Redman. Ik kende ze niet, maar ze waren van groot belang voor de muziek in Rotterdam. Dit is hoe het er aan toeging volgens Redman zelf;

‘Af en toe kreeg ik kippenvel van de sfeer. Die freestyle-sessies. Mensen duwden elkaar van het podium af. Het was een agressieve sfeer zonder agressie, als je begrijpt wat ik bedoel. Iedereen rapte of zijn leven er werkelijk van af hing.’

Redman richtte zelfs een platenlabel op en werkte samen met de Amerikaanse supergroep Public Enemy. Het is mooi dat de schrijvers hem in de traditie plaatsen van Cor Vaandrager. Dat was de oersampler die met zijn ready-mades in taal bestaande teksten een nieuwe betekenis gaf, Redman deed dat met geluiden die hij gebruikte voor zijn samples.

Een ander fenomeen is A. Moonen (lees A punt Moonen). Wel omschreven als de vieste schrijver van Nederland, met zijn autobiografische bundels vol beschrijvingen over vluchtige seks met hoeren, jongens, Turkse mannen en toevallige passanten. Aan de andere kant een groot stilist en een lastig heerschap af en toe. Hij had daar geen last van bij zijn bezoek aan de tv-show van Jules Deelder (te vinden op Youtube), ik vond hem daar onderhoudend en grappig. Hij stierf eenzaam en de schrijver Erik Brus schrijft een mooi verhaal over hem in dit boek.

Even later zitten we weer midden in de muziek met de klanken van de Rotterdamse band Spasmodique. Ik had er van gehoord maar het was mooi om mij er even verder in te verdiepen. Het is een prima live-band die inmiddels weer optreedt ook; dat konden de schrijvers van dit boek toen nog niet weten. Ook The Kik met hun zanger Dave von Raven is geen onbekende en krijgt aandacht.

Er is veel meer te vertellen over dit boek en het heeft mij mooie tips opgeleverd over muziek en poëzie en dat is altijd winst, maar het is mooi hoe constant de verbinding wordt gezocht tussen de literatuur en de muziek uit Rotterdam, de mensen die het maakten, de omgeving waarin dat gebeurde maar vooral de invloed van de stad waaruit dit alles voortkwam.