archiveren

Begraafplaats

194353229X.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Oscar Wilde zei het al;

Death must be so beautiful…To lie in the soft brown earth, with the grasses waving over one’s head, and to listen to silence. To have no yesterday, and no tomorrow. To forget time, to forgive life, to be at peace.

Hij is nog druk bezig met dat te ervaren, want hij ligt begraven op het kerkhof Père-Lachaise in Parijs. De Amerikaanse schrijfster en fotografe Carolyn Campbell schreef het boek City of Immortals, over het ontstaan van Père-Lachaise en waarin routes zijn opgenomen die je langs bijzondere graven leiden van een aantal beroemde vaste bewoners.

Het begon allemaal op Mont-Louis, een heuvel aan de buitenkant van Parijs vernoemd naar Lodewijk XIV. Daar stond een rusthuis voor jezuïeten waarvan de bekendste bewoner de biechtvader van Lodewijk XIV was, pater François d’Aix de La Chaise. Er werd in 1799, ten tijde van Napoléon Bonaparte, een wedstrijd uitgeschreven om nieuwe begraafplaatsen te creëeren en dit leek een uitgelezen plek.

De kerk was er minder blij mee, want die dreigde haar monopolie te verliezen op dit gebied maar de plannen werden doorgezet. De toenmalige stadsarchitect Alexandre-Théodore Brongniart richtte het gebied opnieuw in. De bevolking was aanvankelijk niet erg enthousiast want de begraafplaats lag verre van centraal, dus er moest aan marketing gedaan worden. De prefect van de Seine, Nicholas Frochot, was hier geknipt voor. Hij stelde de huidige naam in en zorgde ervoor dat er een aantal beroemde overledenen op Père-Lacaise terecht kwamen die allang elders begraven waren. Zo kwamen Molière, Jean de la Fontaine en de beroemde geliefden Héloïse en Abélard naar Parijs.

Campell gaat in op de regels van de begraafplaats. Het is er aardig vol dus u kunt er alleen volgens bepaalde spelregels nog begraven worden. Ze beschrijft ook de iconografie die terug te vinden is op de graven. Een gebroken pilaar voor abrupt onderbroken levens, een open boek voor het menselijk hart, een gesloten boek voor een voltooid leven, een gordijn voor de overgang naar een ander leven enzovoort.

Dan volgt er een ietwat curieus hoofdstuk waarin Campbell in gesprek gaat met een aantal ‘immortals’, mensen die daar begraven liggen. Zo keuvelt ze er onbekommerd op los met Edith Piaf;

Carolyn Campbell; Madame Piaf, why do you sing? And when did you start?

Edith Piaf; For me, singing is a way of escaping. It’s another world. I’m no longer on earth. I sang to survive as a child.

Op die manier heeft Campbell gesprekken met de schrijfster Colette, de componist Chopin, de zanger Jim Morrison, de schrijvers Honoré de Balzac en Oscar Wilde, met de kunstenaar Amedeo Modigliani en de danseres Isadora Duncan. Aardig, maar wat mij betreft een tikje overbodig.

De rondleidingen die daarna volgen vind ik namelijk veel interessanter. Die leiden je in drie verschillende tours langs de graven van allerlei beroemdheden, waaronder de hierboven genoemde. Bij ieder graf volgt een korte beschrijving van de persoon en dat is soms dezelfde informatie die al in die conversaties staat, waarvan de informatie natuurlijk ook gewoon uit bestaande literatuur komt. Ik had graag gezien dat er van ieder graf ook een foto in het boek zou staan. De foto’s dié er in staan zijn namelijk prachtig en in plaats van die conversaties had ik liever een uitbreiding op dit deel gehad. Nu heb ik ieder graf opgezocht op internet wegens ongebreidelde nieuwsgierigheid.

Naast de graven is er ook nog een Columbarium, waarin de as van gecremeerde mensen wordt bijgezet. Hier wordt stil gestaan bij beroemdheden als Maria Callas (wiens as er helemaal niet in ligt), Max Ernst, Paul Dukas en Isadora Duncan. Ook is het mooi dat er aandacht is voor gedenktekens zoals het prachtige beeldhouwwerk van Paul Moreau-Vauthier, buiten de begraafplaats. Dit kunstwerk gedenkt de omgekomen ‘Communards’, de verdedigers van de Parijse Commune die daar werden vermoord. De muur waar ze werden geëxecuteerd en waarvoor ze werden begraven staat wel op het terrein van Père-Lachaise.

Ik ben al eens op Père-Lachaise geweest, maar dat is lang geleden. Bij mijn eerstvolgende bezoek aan Parijs staat dit zeker weer op het programma, en dan gaat dit boek mee. Om de verhalen en om de handige plattegrond die achterin het boek is meegeleverd.

Lees ook de bespreking van Bettina hier, die wijst mij nogal eens op dit soort mooie boeken.

 

904461732X.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
De Begraafplaats van Praag van Umberto Eco opent meteen stevig. Naast de Joden krijgen direct de Fransen, Italianen, de clerus én de vrouwen er flink van langs. De toon is direct gezet, de taal is helder.

Aan het woord is Simone Simonini, een meestervervalser uit Turijn. Hij woont boven een kleine winkel en is bezig aan een dagboek. Dat doet hij samen met een abt, Dalla Piccola, die ook in dat boek blijkt te schrijven. Of deze twee personen één en dezelfde zijn, zal blijken.

Simone is van jongsaf aan door zijn grootvader geïndoctrineerd met anti-joodse theorieën. Dat zal een stempel zetten op de rest van zijn leven. Hij maakt zich druk over allerlei complottheorieën waarin Joden, Vrijmetselaars en Jezuïten een rol spelen. In Italië raakt hij bedreven in het vervalsen van documenten als hij bij een notaris in de leer gaat en raakt hij betrokken bij het bespioneren van de vrijheidsstrijder Garibaldi.

Als de grond hem te heet onder de voeten wordt wijkt hij uit naar Parijs. Ook hier staat hij midden in de geschiedenis en beleeft hij de opstanden van de Parijse communards. Eco laat hem zelfs een cruciale rol spelen in de Dreyfus-affaire. In Parijs laat hij zich ook in met vervalsingen en spionage voor diverse groeperingen

Overal doorheen sijpelt het antisemitisme van Simonini. Hij is geïntrigeerd door een bijeenkomst op een Joodse begraafplaats in Praag, waarbij Joodse rabbi’s een masterplan zouden hebben opgesteld om het christendom te ondermijnen. Dit verhaal is ontleend aan historische romans van Alexandre Dumas en Eugène Sue, maar Simonini gaat ermee aan de haal en dikt het aan. Zo ontstaat één van de meest lasterlijke geschriften uit de wereldgeschiedenis: De Protocollen van de Wijzen van Zion.

Terwijl hij zit te schrijven, geeft Simonini blijk van grote tevredenheid…En zo nam er allengs een gedachte bezit van hem die, ofschoon hij dat niet wist, zeer Joods en kabbalistisch was. Hij moest niet slechts één scene op de Praagse begraafplaats beschrijven, niet slechts één betoog van de rabbijn, maar een aantal betogen: een voor de priesters, een ander voor de socialisten, een voor de Russen, een ander voor de Fransen.

En zo worden de protocollen geboren. Eco schetst een mooi beeld van de roerige 19e eeuw en trekt alle registers wel open. Vervalsingen, moord, complottheorieën, geschiedenis, geloof, ant-semitisme, waanzin, het vindt allemaal een plek in deze roman. Wat het verhaal zo mooi maakt is dat de Protocollen echt bestaan, evenals het merendeel van de personages en gebeurtenissen in dit boek. Nu zijn de Protocollen, waar zelfs Hitler in Mein Kampf nog naar verwijst, uiteindelijk als vervalsing aangemerkt, ze zijn toch van invloed geweest op het anti-semitisme in Europa. Eco geeft een korte explicatie over het waarheidsgehalte in het hoofdstuk Nutteloze erudiete toelichting:

Het enige verzonnen personage uit deze roman is de hoofdpersoon..alle andere personages…hebben werkelijk bestaan en hebben de dingen die ze doen en zeggen in deze roman ook daadwerkelijk gedaan en gezegd…De Verteller is zich er van bewust dat de lezer wellicht moeite zou kunnen hebben met de tamelijk chaotische intrige van de hier weergegeven dagboeken…

Daar heeft de auteur een punt, je moet af en toe het hoofd erbij houden want er wordt veel met flash-backs gewerkt. Het boek werkt niet echt naar een plot toe en wijkt daarmee af van zijn grote roman De naam van de roos, maar als geheel vond ik het zeer de moeite waard. O ja, de culinaire uitweidingen in het boek amuseerden mij, ze geven een mooie bourgondische twist aan het boek.

Vertaling: Yond Boeke en Patty Krone

b79b2034e39b94b593861615967444341587343

Grafreizen van Boudewijn Büch is een boekje van ruim honderd pagina’s. Het is geschreven in opdracht van de Vereniging voor Crematie AVVL ter gelegenheid van haar 75-jarig bestaan in 1994.

 

Büch was gefascineerd door de dood. Hij is de aangewezen persoon voor zo’n boekje. Het zijn eigenlijk wat bijeengesprokkelde verhalen over uiteenlopende onderwerpen die met de dood te maken hebben. Büch zelf noemt het een geschiedenisboekje, een kijkje in ons begraaf- en begrafenisverleden.

 

Hij begint ook in Nederland. Zo komen we te weten dat Multatuli de eerste Nederlandse schrijver, en wellicht de eerste Nederlandse staatsburger, was die gecremeerd werd, in 1887. Büch schrijft over het gesol met de laatste resten van de grote geleerde Hermannus Boerhave en de verstoring van de grafrust van de fysicus Van Musschenbroek.

 

Hij vertelt over de romantiek van de Joodse begraafplaatsen in Nederland. Deze zien er vaak zo woest uit omdat er volgens de Joodse religie maar weinig gewijzigd mag worden, bestaande graven blijven ongewijzigd. Gras mag alleen met een zeis gemaaid worden en dat gebeurt dus niet tot weinig.

 

Hoewel het volgens Büch over “ons” verleden zou moeten gaan heeft hij het ook over het buitenland. Het gaat over Eva Perón, de Argentijnse presidentsvrouwe. Ook met haar stoffelijk overschot is heen en weer gesleept. Zij werd eerst gebalsemd en opgezet, waarna ze na de val van haar man als president verdween in de kelders van een Argentijns overheidsgebouw. Vervolgens werd ze verscheept naar een kerkhof in Milaan, daarna kwam ze terecht in de garage van de naar Madrid uitgeweken Perón en uiteindelijk kwam ze weer in Buenos Aires terug. Büch hierover:

 

Omdat maoïstische Perónisten (het kan allemaal niet gekker) zich daar van haar nog steeds goed geconserveerde karkas (het haar was wat minder glansrijk, de neus enigszins platter) meester wilden maken, besloot de overheid Evita’s overblijfselen meters onder de grond van het Duarte-familiegraf in gewapend beton in te metselen. Men kan nu door een glazen luikje op het pad voor een monument meters in de diepte kijken. Aldaar ziet men een glimp van de bovenkant van Evita’s kist. Elke lezer zal begrijpen dat ik op Cementerio Recoleta een uur door het luikje heb staan loeren.

 

En zo kennen we Büch weer. Hij vertelt wie er ten onrechte in het Parijse Panthéon ligt, weet te vertellen dat er Egyptische mummies onder het Place de la Bastille begraven liggen en verhaalt over het graf van Jim Morrison (leadzanger van The Doors) op Père-Lachaise.

 

Büch neemt ons mee naar de Kanaaleilanden, naar het kleinste kerkhofje op Herm, één grafsteen, twee lichamen. Tussendoor zien we foto’s van het hoogst gelegen schrijversgraf (Robert Louis Stevenson op West-Samoa), een Noorse begraafplaats in het uiterste zuiden van Nieuw-Zeeland, een obscuur Duits grafmonument op Isla Robinson Crusoe op 600 kilometer voor de Chileense kust. Het zijn stuk voor stuk mooie verhalen.

 

Hij reist naar de States en bezoekt Arlington, de grote militaire begraafplaats. Hier liggen natuurlijk een aantal Amerikaanse presidenten, maar bijvoorbeeld ook Robert Todd Lincoln, de zoon van de vermoorde president. Hij ligt er omdat hij als enige Amerikaan aanwezig was bij het neerschieten of tenminste bij het overlijden van drie presidenten van de Verenigde Staten. Bizar detail:

 

Robert Todd Licolns leven stak vol ironie…Als jongeman werd hij, toen hij uit de trein dreigde te vallen, gered door de acteur Edwin Thomas Booth…Deze Booth was de broer van John Wilkes Booth…, de moordenaar van Abraham Lincoln.

 

Het zijn dit soort verhalen en details die dit boekje tot een prettige leeservaring maken en het is Boudewijn Büch ten voeten uit. Bevlogen, bereisd en belezen.