archiveren

Maandelijks archief: januari 2022

9082074915.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Naast al die Franse chansons (zie mijn vorige besprekingen) ben ik ook al enige tijd bezig om een andere oude liefde weer op te pakken, de jazzmuziek. Dat heeft te maken met de aanschaf van een nieuwe platenspeler en met mijn idee dat ik jazzmuziek bij uitstek geschikt vind voor dat medium.

Bovendien houd ik van de albumhoezen van dat genre en met name die van het label Blue Note. Toen ik dit boek van Richard Havers zag hoefde ik dan ook niet lang na te denken. Blue Note, the finest in jazz since 1939 vertelt het verhaal van de geschiedenis van dit beroemde jazzlabel. Bovendien staan er een groot aantal beroemde albums in die worden besproken en staan per album de tracks en de bezetting erbij van de artiesten die op de albums spelen. Tenslotte staan er talloze prachtige foto’s in, in veel gevallen ook de contactafdrukken die gemaakt zijn voor de soms iconische hoezen.

De geschiedenis van Blue Note begon overigens niet in New Orleans of in New York, maar in het Duitsland aam het begin van de vorige eeuw. Alfred Lion, oprichter en drijvende kracht achter Blue Note werd in Berlijn geboren in 1908 als Alfred Loew en maakte daar kennis met de jazz in de clubs van die tijd. Hij zou naar Amerika gaan en daar Blue Note oprichten. Zijn Berlijnse jeugdvriend Frank Wolff zou zich bij hem aansluiten.

Hun eerste succes boekten ze met de opname van Summertime door saxofonist en klarinettist Sidney Bechet. Ze onderscheidden zich door een plaat uit te brengen op een 78-toerenplaat van 12 inch in plaats van de gebruikelijke 10 inch. Zo kon er meer muziek op de plaat. Wat ze ook beter dan andere maatschappijen deden was een uitgekiende marketing, een neus voor succes hebben en het trouw blijven aan hun eigen manifest;

Blue Note Records is opgericht ter ondersteuning van compromisloze expressies van hot jazz of swing. Directe en eerlijke hot jazz is een uiting van gevoel, een muzikale en sociale uiting, en Blue Note Records is geïnteresseerd in het vastleggen van zijn impuls, niet in alle sensationele en commerciële opschik eromheen.

Dit is geen manifest opgesteld door accountants of advocaten, maar door liefhebbers. Winst maken is niet het doel, mooie muziek vastleggen bij uitstek wel. Natuurlijk zijn er successen nodig, maar die werden gebruikt om minder gangbaar repertoire te financieren. Blue Note had het geluk een uitmuntende opnametechnicus te vinden, Rudy van Gelder, die talloze opnames tot in detail voorbereidde en uitvoerde. Eerst vanuit zijn huiskamer, later in een speciaal gebouwde studio. Ook de beroemde hoesontwerpen waren in goede handen, bij Reid Miles. Er staan veel voorbeelden in dit boek en dat is een feest voor het oog.

De besproken albums zijn voor een liefhebber vaak bekende titels, maar Havers beschrijft ze op een dermate enthousiaste manier dat ik ze weer met nieuwe oren beluisterd heb. Iemand die minder bekend is met het genre wordt ongetwijfeld enthousiast gemaakt om te gaan luisteren. De verhalen van die opnamesessies zijn mooi om te lezen, zoals toen Alfred Lion de geniale maar manische pianist Bud Powell thuis uitnodigde;

Bij het ontbijt de volgende ochtend raakte Bud zo over zijn toeren van Lions kat dat hij een mes pakte en het dier probeerde te doden; de poging mislukte.

Vaak bekende titels, maar nog veel meer onbekende titels dus het boek was voor mij één grote ontdekkingstocht door de jazzgeschiedenis. Dan is internet een zegen, want al die albums zijn te beluisteren. Zo ontdekte ik de trompettist Clifford Brown. Havers schrijft;

Brown is zo briljant in zijn loopjes, met volle, ronde tonen die de geest oproepen van zijn held Fats Navarro, die een paar jaar daarvoor was gestorven, en zo verlokkelijk. De snelheid van zijn spel en de manier waarop de ideeën in nummers als ‘Carvin’ The Rock’ uit zijn toeter komen tuimelen, is adembenemend…

Je leest mee hoe opnames of hoezen tot stand komen (de enkels op Sonny Clark’s album Cool Struttin’ zijn van de vrouw van Alfred Lion) of waarom een bekend album als Blue Train van John Coltrane zo bijzonder is. Ik ken natuurlijk de jazzinstrumenten als saxofoon, trompet, drums en piano, wist wel iets van de vibrafoon van Lionel Hampton, maar minder van dwarsfluiten en orgels in dit genre en op dit moment staat een vers aangeschafte elpee op van organist Jimmy Smith, Groovin’ At Smalls’ Paradise volume 1, met werkelijk fenomenale muziek.

Blue Note Records moet mee in de vaart der volkeren. Het wordt ingelijfd bij grotere maatschappijen, leidt een tijdje een slapend bestaan in de jaren tachtig maar wordt nieuw leven ingeblazen. Er volgen verzamelalbums uit het immense archief, het Verre Oosten blijkt een onverzadigbare liefhebber en er worden nieuwe artiesten gecontracteerd. De nieuwe president van Blue Note, Don Was (wellicht kent u hem van de band Was Not Was) is een liefhebber pur sang en hij is trouw aan het manifest, dat nog steeds geldt. Heeft hij vertrouwen in een artiest, dan mag die zijn of haar gang gaan, zoals de trompettist Ambrose Akinmusire. Don Was daarover;

Toen ik die set ging opnemen, probeerde hij te beschrijven wat hij in zijn hoofd hoorde, maar hij vond de juiste woorden niet. Ik wist niet waar hij het over had. Ik heb een enorm respect voor hem. Ik wist dat hij een plan in zijn hoofd had, maar ik begreep in de verste verte niet wat hij wilde. Uiteindelijk probeerde ik het hem niet langer onder woorden te brengen…Het was meer van ‘doe het maar gewoon. Je hoeft het niet te beschrijven.’

Het is een prachtig vormgegeven boek met een schat aan informatie, met maar één storende fout, dat op te veel plaatsen de trompettist Lee Morgan wordt aangeduid als Lee Morgel. Verder is het een absolute aanrader voor iedere jazzliefhebber.

9044617486.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_ (1)
Als je met Franse chansons bezig bent (zie mijn vorige besprekingen) dan is het geen grote stap naar een biografie over de Nederlandse chansonnier Ramses Shaffy. Sylvester Hoogmoed schreef hem onder de titel We zien wel! zo’n twee jaar na Shaffy’s overlijden. Nu weet ik dat Hoogmoed later nog een nieuwe biografie over Ramses Shaffy schreef met de titel Door alles heen, maar dit boek had ik nu eenmaal al in mijn kast liggen en zou hopelijk ook voor een aardig beeld van de man zorgen.

Dat klopt ook wel. Het is een boek van 365 pagina’s, verdeeld in 18 hoofdstukken en nog kleinere subhoofdfstukken dus het leest lekker door. Het voorwoord wordt verzorgd door Liesbeth List. Opmerkelijk vond ik dat Shaffy en List buiten het werk om helemaal niet zo veel contact hadden. List;

We hielden van elkaar, maar het was een stil verbond, dat woorden overbodig maakte. Veel van wat ik in deze biografie heb gelezen, is daarom nieuw voor mij…Over zijn geliefden en de ruzies met hen wist ik maar weinig. Klagen over onze sores, het kwam niet in ons hoofd op! We waren toch met iets leuks bezig op het podium? Werken met Ramses was feestvieren, iedere avond weer.

Dat is ook wat dit boek ademt. Ik hoef niet zijn hele leven na te vertellen, daarvoor kunt u het boek zelf wel lezen, maar wat opvalt is de vrije en onafhankelijke geest die Shaffy had. Hij was de zoon van een Egyptische consul en zijn Poolse gravin van Russische afkomst en werd in een Parijse voorstad geboren. In Nederland kwam hij bij een pleeggezin in Nederland terecht waar hij piano leerde spelen. Hij bezoekt de Toneelschool Amsterdam die hij uiteindelijk niet af zou maken, maar hij was zo overtuigd van eigen kunnen dat hij zijn eigen show begon. Geïmproviseerde optredens met pantomime, chansons, klassieke muziek en ballet. Albert Mol herinnerde zich een spiernaakte dame, met in haar hand een jurk aan een kleerhaak over het toneel gelopen, die zogenaamd niet in de gaten had gehad dat het doek al omhoog was. Hij was zijn tijd aardig vooruit met zulke voorstellingen.

Shaffy zou bij de Nederlandse Comedie in dienst treden en bleek een prima toneelspeler. Toch koos hij voor de muziek en hij werd ontslagen bij het toneelgezelschap na een bizar verhaal dat zijn pak verscheurd werd door een dolle aap in een café. Zijn smoezen waren legendarisch overigens. Zijn drankgebruik was dat ook. Hij ontwikkelde zich tot een notoire alcoholist.

Hij woonde inmiddels samen met een partner in een klein wevershuisje in Amsterdam dat een zoete inval bleek voor iedereen waar Shaffy een klik mee had. Dat was vaak een luidruchtige bende maar buurvrouw Bep Hage tilde er niet te zwaar aan;

‘Ach, mijn buurvrouw stonk en Ramses maakte lawaai, iedereen heeft wel wat. Als mijn oudste wel eens niet kon slapen vanwege de muziek, dan zei ik: “De beste remedie tegen lawaai is ernaar te gaan luisteren. Dan hoor je nog eens wat en je valt geheid in slaap. En je bent de eerste die zijn nieuwe liedjes hoort!”’

Shaffy was succesvol met zijn muziekprogramma’s zoals Shaffy Chantant en het is mooi om te lezen hoe klassiekers als ‘Sammy’ zijn ontstaan. Vaak gaf hij maar een draai aan zijn optredens, soms door zijn benevelde toestand, maar hij kwam er vaak mee weg. Hoboïst Han de Vries zei daarover:

‘Het ontroerde me vaak wat hij deed, met dat prachtige timbre in zijn stem. Maar vaak was het ook echt onzuiver, qua intonatie. En ook zijn pianospel: dat vond ik fantastisch, echt waanzinnig! Dat had echt een geniale tic hoor!…Ik zag dat hij ook in dat spelen voortdurend vooruit wilde en dat de afwerking daaronder leed. Alsof iemand voorover vallend vooruit rent.’

Die vrije geest waar ik het over had manifesteert zich op de meest vreemde manieren. Soms spreekt hij mensen aan op een terras, wisselt borden om van mensen die ergens zitten te eten maar het brengt hem ook in contact met andere grootheden als de danser Rudolf Noerejev en saxofonist Ben Webster. Met die laatste wordt hij eens ’s ochtends vroeg in een plantsoen aangetroffen waarna ze beiden door de politie thuis werden gebracht (Webster woonde toen in Amsterdam). Diezelfde vrije geest schreef de meest prachtige liederen waar ik niet zo goed van op de hoogte was. De klassiekers kende ik natuurlijk, maar luister eens naar de eerste drie zinnen van zijn lied Als je m’n sleutel kwijt bent, gezongen op zachte jazz-klanken;

Als je m’n sleutel kwijt bent,
Moet je over het muurtje klimmen,
En dan lazer je vanzelf m’n huis in

Dat vind ik van een ongehoorde schoonheid. Dat geldt ook voor Eens in de honderd jaar of De trein naar het noorden, liederen met een sterk autobiografisch karakter. Shaffy was nieuwsgierig en dat zorgde er ook voor dat hij zich bij de Bhagwan aansloot. Hij is er vaak voor naar India gereisd.

Het is een boek dat zijn leven chronologisch volgt, vol staat met hilarische anekdotes omdat Shaffy een onvoorspelbaar en creatief mens was maar dat ook de andere kant laat zien, zoals actrice Janke Dekker ervoer;

‘Wat mij ongelooflijk trof, was dat hij werd gedreven door pijn en eenzaamheid en van daaruit die enorme drang had om het leven als een zoektocht te zien. Daar kon hij zich enorm in storten, maar hij kon ook aan de zijkant blijven staan, in een hoekje blijven zitten en iedereen observeren, zonder deel te nemen.’

Het heeft mij veel mooie en voor mij nieuwe muziek gebracht, al was het maar omdat ik de Franse chansonnière Frida Boccara nog nooit hoorde met het koor de Mastreechter Staar in Le Soleil Tremble, de vertaalde versie van We zullen doorgaan. Zoekt u het eens op Youtube op.

9c4b623238397ad596749417a67444341587343_v5
Lezers van mijn blog hadden al door dat ik mij de laatste tijd wat bezig houd met het Franse chanson. Dat heeft onvermijdelijk tot gevolg dat er even geen besprekingen komen van vuistdikke romans, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat ik stil zit. Ik lees wel degelijk. Maar ik luister er ook bij. Om precies te zijn, ik heb het integrale oeuvre van chansonnier Georges Brassens beluisterd. Daarbij heb ik het boek De Grote Eik van Gerard Wijnen ernaast gelegd.

De Grote Eik is een dik boek van 420 pagina’s en bevat alle liedteksten van Georges Brassens met een Nederlandse vertaling ernaast van architect Gerard Wijnen (1930-2020). Gedurende 25 jaar heeft Wijnen al het werk van Brassens vertaald en dat heeft hij (naar mijn bescheiden mening) fantastisch gedaan. Helaas is De Grote Eik niet meer in de handel verkrijgbaar en het is ook (nog) niet in mijn bezit, maar op de website gerardwijnen.nl is het boek integraal te raadplegen of als pdf te downloaden.

Waarom wilde ik dit zo graag lezen? Ik had de muziek van Brassens al in huis en kende veel nummers. Ik had enkele teksten ook al eens opgezocht en ik begreep vaak de strekking wel, maar vooral bij Brassens loont het de moeite om de teksten goed te lezen. Ogenschijnlijk zingt hij op steeds identieke wijze; wat afstandelijk, zichzelf begeleidend op gitaar of heel af en toe met een strijkinstrument erbij en dat honderden liedjes lang.

Kijk je echter goed naar de teksten, dan gaat er een wereld open. Brassens schreef heel directe teksten, die vaak niets te raden overlieten en voor de jaren vijftig ging dat aardig tegen de gevestigde orde in. Om maar even zijn chanson Fernande aan te halen, waarin hij laat horen wat al die kerels zoal zongen;

Quand je pense à Fernande,
Je bande, je bande,
Quand j’ pense à Félici’,
Je bande aussi,
Quand j’ pense à Léonore,
Mon Dieu, je bande encore,
Mais quand j’ pense à Lulu,
Là, je ne bande plus.
La bandaison, papa,
Ça n’ se commande pas.

Ik krijg van heel wat wijven
Een stijve, een stijve.
Want als ik denk aan Jaan
Dan gaat ie staan.
En als ik denk aan Jannie,
Geloof me stijver kan niet.
Maar als ik denk aan Nell,
Dan zit-ie ruim in ’t vel.
Want voor mijn toverstaf
Is dan de lol eraf.

U ziet meteen een proeve van de vertaalkunst van Wijnen en hoe hij te werk gaat. De strekking klopt altijd, hij past hier en daar wat namen aan naar het Nederlands, maar volgt de betekenis nauwgezet. Dat is vaak een hele prestatie, zeker als de zinnen heel kort zijn. Plaatsnamen zijn ook vaak in het Nederlands en als Brassens bijvoorbeeld een Franse schrijver noemt lost Wijnen dit zo op in het lied Don Juan;

Gloire au flic qui barrait le passage aux autos
Pour laisser traverser les chats de Léautaud !

Ere zij de klabak die auto’s stil liet staan,
Want zo kreeg Kousbroeks kat in ’t stadsverkeer ruim baan!

Brassens schreef over uiteenlopende personages en maakte er soms hele ballades van. Hoeren, zwervers, dieven, ze krijgen allemaal hun monument, zoals La Messe Au Pendu of de Hoogmis Voor Een Gehangene of het prachtige Stances Á Un Cambrioleur of Strofen Voor Een Inbreker. In het boek Ik droom alleen wat minder stond al dat Brassens het regelmatig over de dood heeft, maar altijd op verhalende en soms ludieke wijze. Het heeft niets afschrikwekkends. Zo schreef hij het prachtige Suplique Pour Être Enterré À La Plage De Sète ofwel Verzoek Om Begraven Te Worden Op Het Strand Van Sète. In Sète, aan de Middelandse Zee, is hij geboren en hij ligt er ook inderdaad begraven;

Mon caveau de famille, hélas ! n’est pas tout neuf.
Vulgairement parlant, il est plein comme un oeuf,
Et, d’ici que quelqu’un n’en sorte,
Il risque de se faire tard en je ne peux
Dire à ces braves gens « Poussez-vous donc un peu ! »
Place aux jeunes en quelque sorte.

’t Familiegraf, helaas, daar kan ik niet meer bij;
Platvloers gezegd: het is er voller dan een ei.
En moet er iemand het loodje leggen,
Komt hij misschien te laat. Ik zie ertegenop
Te zeuren bij die lui: ‘Toe, rot nou toch eens op!’
Geef de jeugd een kans, om zo te zeggen.

Brassens was overtuigd atheïst en de Roomse kliek moet het vaak ontgelden in zijn chansons. Ik zoek even willekeurig op ‘soutane’, het kledingstuk van de geestelijkheid en kom uit bij het chanson La Rose, La Bouteille Et La Poignée De Main of De Roos, De Fles En De Handdruk;

Cette bouteille était tombé’
De la soutane d’un abbé
Sortant de la messe ivre mort.
Une bouteille de vin fin
Millésimé, béni, divin,
Je la recueillis sans remords.

De fles schoof uit de soutane van
Een die laveloos de mis uitkwam…
Wat wil je met zo’n celibaat?
Een fles met heerlijke rode wijn
Van ’n goed jaar, die er best mocht zijn…
Kordaat raapt’ ik haar van de straat…

Zo maar wat voorbeelden van zijn teksten en je kan er avonden mee vullen. Nog even over zijn muziek dan. Ik gaf al aan dat Brassens ogenschijnlijk op steeds dezelfde wijze zijn muziek maakt maar niets is minder waar. Brassens zelf beschouwde zijn muziek als een transportmiddel om zijn teksten op de plaats van bestemming te brengen. Hij vond dat het als filmmuziek beoordeeld mocht worden. Als je goed luistert hoor je talloze loopjes en mooie melodieën en het verveelt mij nooit. Dat geldt inmiddels voor zijn hele oeuvre, dat ik met deze teksten nog vaak zal beluisteren.

cms_visual_1590122.jpg_1619178448000_300x443
Het vervolg op Ik droom alleen wat minder van Ignace Schretlen is dit boek met de titel Voor elk woord een gevoel. Ook dit gaat over chansons maar bevat wat meer informatieve tekst en wat minder liedteksten dan het vorige boek. Het is net als de vorige ook geen dik boek, zo’n 95 pagina’s, maar wees gerust; genoeg te ontdekken.

Hier staat het lied in de samenleving centraal. In het eerste deel van het boek neemt de auteur wat ‘sprongen’ door de Franse geschiedenis vanaf de middeleeuwen tot nu (1980 wordt dan bedoeld) om de ontwikkeling van het chanson toe te lichten.

Vervolgens wordt het repertoire belicht van vijf zangers, te weten Maxime le Forestier, Serge Lama, Yves Simon, Alain Souchon en Yves Duteil. Het derde deel van het boek gaat over de ontwikkeling van het Franstalige lied in Canada. Iets waar ik al helemaal niets van af weet. Ik ben nooit verder gekomen dan het bekende hitje van het vocale duo uit Quebec, Kate & Anna McGarrigle, Complainte Pour Ste-Cathérine.

Die korte geschiedenis in het eerste deel is aardig maar weinig diepgravend. Ik vermaak mij het meest met de liedteksten die als voorbeelden zijn bijgevoegd om zo repertoire te leren kennen. De titel van een hoofdstuk in dit boek luidt Waarom zou je nog zingen? Dan volgt een korte verhandeling over de functie van het lied in de middeleeuwen om een boodschap over te brengen. Maar ik beluister liever het chanson van Leo Ferré met de titel Je chante pour passer le temps. Een opvallende titel voor deze zanger, want als hij iets niet deed was het zingen als tijdverdrijf. Hij stond op de barricades en wilde zijn boodschap verkondigen. Leuk is dan het antwoord van collega-chansonnier Jean Ferrat, die prompt een lied schreef met de titel Je ne chante pas pour passer le temps. In zijn geval waar, want ook hij toonde sociale en maatschappelijke betrokkenheid.

Er is nog een kort hoofdstuk over het chanson, de techniek en de commercie, waarin wij leren dat liedjes kort moesten zijn om op een 78-toerenplaat te passen. Na introductie van de single en elpee bleef dat eigenlijk lang zo, wat je natuurlijk in een lied kan verwerken, zoals François Béranger deed in zijn lied L’Amour Mineral:

Mais qu’ ça fasse pas plus d’trois minutes
A cause des programmes…

Maar het (liedje) moet (vooral) niet langer
dan drie minuten duren
In verband met de (radio-)programma’s…

U heeft zo ook een beeld hoe Schretlen met de liedteksten omgaat. Niet altijd de integrale tekst maar delen uit het lied en met een vrije vertaling die niets om metrum geeft maar wel om toelichting. Het is vaak zeer verhelderend.

Van de vijf besproken chansonniers springen Serge Lama en Yves Duteil er voor mij uit. Van allen heb ik redelijk wat repertoire beluisterd en er zit niets slechts bij, maar ik heb een zwak voor de soms overdreven pathos van Lama en zeker voor de poëzie en woordkunst van Duteil. Die laatste was een zekerheidje, want mijn ouders kochten zijn elpees al en ik ken ze uit mijn hoofd.

Toch deed ik ook over deze zanger nieuwe kennis op, als hij in een interview vertelt over hoe hij componeert;

Ik schrijf mijn teksten altijd vanuit enkele woorden en nooit vanuit een bepaald idee (voor zover die ideeën tenminste losstaan van de woorden). Elke keer, wanneer ik met een bepaald idee voor ogen een liedje wil schrijven, mislukt het…Als ik mijn woorden wil rangschikken naar een bepaald idee, klinkt die tekst niet goed en dat is wel het geval, wanneer zich aan de hand van enkele woorden een bepaald idee ontwikkelt…Dat is misschien het ‘geheim’ van een goed liedje.

Beluister dan eens zijn lied Tisserand (Wever), waarin hij een prachtig verhaal met meerdere lagen vertelt die de auteur dan weer mooi toelicht.

Dan de geschiedenis van het Franstalige lied in Canada. De immigranten daar brachten hun muziek mee en mengden die met andere buitenlandse invloeden als de Duitse accordeon en de Schotse doedelzak. Toen die folklore dreigde te verzanden was er in de dertiger jaren de stormachtige carrière van Mary Travers ofwel ‘Madame Edouard Bolduc’, kortweg ‘La Bolduc’. Zij bracht de volkswijsjes terug en was het eerste idool in Franstalig Canada.

Later kwamen daar drie grootheden bij. Félix Leclerc om te beginnen. Een man met een gitaar, type oude wijze bard met een door de natuur verweerd gezicht. Dan was er Gilles Vigneault. Vurige chansons met een grotere bezetting, waarbij met een orkest vaak een bepaalde spanning wordt opgebouwd. Wel een man uit de natuur, net als Leclerc. De derde is een stadsmens uit Montreal, Robert Charlebois. Hij heeft een heel gevarieerd repertoire met invloeden uit de jazz, blues, disco en ook de klassieke muziek. Bizarre invallen, woordspelletjes en speelse rijmpjes in zijn teksten, maar ook eerlijke verhalen zoals in het prachtige Ordinaire, waarin hij zijn roem mooi relativeert.

Het zijn voor de liefhebber toch beste interessante boekjes die Schretlen heeft geschreven. Er is nog een deel met de titel Alles eindigt met een lied, alleen heb ik die nog niet kunnen vinden. Dat wordt wellicht nog vervolgd. Ik heb aan de delen wel een fascinatie overgehouden voor de zanger Leo Ferré, waarvan ik prachtige muziek heb ontdekt en in wiens oeuvre ik mij eens grondig ga verdiepen.

b841991254ea8c0596968437a77444341587343_v5
Ik droom alleen wat minder van Ignace Schretlen is de titel van een boekje van 80 pagina’s dat gaat over liefde, vriendschap, eenzaamheid, jeugd, ouderdom en dood in het chanson. Geen dikke pil dus en het stamt ook nog eens uit 1978, dus is het dan nog wat? Nou, dat viel mij dus behoorlijk mee, ik ben er maar wat druk mee geweest.

Naast de genoemde thema’s die een eigen hoofdstuk kennen zijn er aparte hoofdstukken voor Jacques Brel en Georges Moustaki en voor de Mei-revolutie van 1968 die van invloed is geweest op verschillende chansons. Verder wordt het voorwoord verzorgd door Leo Janssen, de presentator van ‘’n mondje Frans’, een radioprogramma uit die tijd waarvan Schretlen de samensteller was.

De auteur leidt het boek in waarin hij de keuze voor de thema’s en de twee chansonniers toelicht. Hij geeft aan dat eerder gepubliceerde artikelen en interviews de basis vormen voor het boek. Die staan als langere fragmenten tussen de vele stukken liedtekst in. Die liedteksten zijn vaak fragmenten uit chansons, in het Frans én in het Nederlands weergegeven.

Allereerst Jacques Brel en Georges Moustaki. Zij worden eruit gelicht vanwege hun grote invloed op het chanson. Het is wat surrealistisch om over hen te lezen in de tegenwoordige tijd, want de heren leven nog ten tijde van het schrijven van dit boek. De informatie over Brel voegt weinig toe aan de biografie die ik over hem las, of het moeten de interviewfragmenten zijn, zoals wanneer hem wordt gevraagd of hij het chanson als kunst met een grote K of een kleine K ziet;

‘Het chanson is geen kunst. Het is een heel arm domein omdat je gebonden bent aan allerlei regels. Probeer maar eens in drie strofes en drie refreinen iets neer te zetten over ‘het kind’. Geef mij tien pagina’s en dan zal ik uitleggen hoe ik het ‘kindzijn’ zie. Maar omdat een chanson slechts drie minuten mag duren, moet ik tien pagina’s samenpersen tot één regel of strofe.’

Zijn oplossing is om vaak meerdere chansons over een thema te schrijven, waarin hij naar mijn bescheiden mening wel degelijk kunst met een grote K maakt.

Van Georges Moustaki wist ik niet veel. Hij kwam als kind van Griekse ouders vanuit Egypte naar Parijs. Het was lastig voor hem om aan de bak te komen maar hij kreeg steun van collega’s als Barbara en Serge Reggiani én het feit dat hij het lied Milord voor Edith Piaf componeerde hielp ook.

Over al die thema’s als liefde, eenzaamheid enzovoort is natuurlijk veel te zeggen en te zingen. Schretlen haalt er veel liedteksten bij maar geeft ook aan hoe een thema als liefde zich ontwikkelde in het lied. Waar het in de Middeleeuwen nog om het lichamelijke aspect ging in het lied, sloeg men in de Romantiek door naar de andere kant en werd de platonische liefde juist bezongen. Dat duurde zelfs tot na de Tweede Wereldoorlog, waarna Charles Aznavour met die traditie brak. Hij bracht het realisme terug in de chansons over liefde.

Waar de liefde alom bezongen wordt in het chanson is dat met de vriendschap veel minder het geval. Volgens de auteur gaat 75% van de chansons over liefde en slechts 1% over vriendschap. Toch weet hij wat ongemeen mooie chansons naar voren te brengen, zoals L’Amitié van Herbert Pagani;

Met dit lied besloot de Joodse zanger Herbert Pagani in 1976 zijn optreden in de Bobino in Parijs. Met zijn overredingskracht en een aantal geluidseffecten wist hij zijn jonge publiek laaiend enthousiast te maken.

Het optreden is op Youtube te vinden. Ook wijst de auteur mij op de chansons over vriendschap van Georges Brassens en Georges Moustaki. Les Copains d’Abord van Brassens kende ik, Les Amis De Georges niet en al helemaal niet dat Moustaki in de laatste regel Brassens noemt en Les Copains d’Abord citeert.

Soms wordt er door de auteur wel eens naar een onderwerp toegeschreven, zoals bij het thema eenzaamheid;

Voor artiesten is de eenzaamheid vaak een obsessie. Wanneer het doek is gevallen en het applaus is weggestorven, staan ze alleen.

Vrij cliché, maar vooruit, er volgen weer talloze chansons waar pareltjes bij zitten, zoals La Solitude van Barbara. Ook Leo Ferré bezong de eenzaamheid, maar veel rauwer en realistischer en ook zijn La Solitude is prachtig.

Dan de dood. Daar komen we niet om Georges Brassens en Jacques Brel heen. Er staat een interview in het boek met Brassens waarin hij het over de dood heeft. Bij hem is de dood niet afschrikwekkend, bij Brel juist wel. Huiveringwekkend vond ik het chanson van Serge Lama, Toute Blanche, waarin hij de dood van zijn verloofde bezingt die in 1965 bij een auto-ongeluk om het leven kwam.

Schretlen wijst ons ook op het thema zelfmoord in de chansons. Ook hier een prachtig chanson van Barbara, A Mourir Pour Mourir, of een nog explicieter lied, J’Aimerais Bien Me Suicider van Alice Dona.

Tot slot is er een apart hoodstuk over de Mei-Revolutie van 1968, waarbij een studentenopstand uitmondde in een landelijke staking. Die revolutie inspireerde velen tot een chanson, niet in de laatste plaats de anarchistische zanger Leo Ferré. Hij staat om zijn protestliederen bekend, maar ik was ook onder de indruk van het indringende nummer Paris-Mai van Claude Nougaro.

Geen dik boek dus maar het staat bomvol chansons waarvan velen mij nog onbekend waren, net als een redelijk aantal zangers en zangeressen. Het grappige is dat ik de heren Rob Kemps en Matthijs van Nieuwkerk op oudejaarsavond op televisie zag met een vervolgavond op hun televisieserie Chansons!. Daarin werden zij gewezen op de Nederlander Dick Annegarn, die net als Dave in Frankrijk een succesvolle carrière wist op te bouwen als zanger van het chanson. Annegarn was de heren volstrekt onbekend (en mij ook), maar hij wordt uitgebreid besproken in dit boek, dat blijkbaar niet door de heren Kemps en Van Nieuwkerk is gelezen. Ook het werk van Annegarn is zeer de moeite waard, zoals zijn Maison à Vendre, wat deels in het Nederlands gezongen wordt.

Tot slot de titel van dit boek. Die is ontleend aan een een chanson van Julie Saget, Je Rêve Un Peu Moins. De titel is karakteristiek voor een aantal chansonniers en chansonnières die zich hebben ontwikkeld uit de ‘school’ van Georges Moustaki. Meer bewust van de realiteit en zij dwingen hun publiek tot een actievere opstelling. Moustaki is van een andere wereld, maar net zo interessant wat mij betreft.

De koop van dit boek was een gokje, maar dat pakte prima uit en voor de liefhebbers staan er talloze mooie tips in.  

28a7e8216d2f2de597533597451444341587343_v5
In 2019 zag ik de film Rocket Man over de Britse zanger en pianist Elton John. Die vond ik erg vermakelijk en ik wist natuurlijk dat zijn autobiografie Ik ook in dat jaar uitgekomen was. Omdat ik hem als singer/songwriter ook waardeer moest dat boek natuurlijk gelezen worden en nu kwam ik daartoe.

Ik zeg het wel vaker over autobiografieën, ze hebben voor- en nadelen. De hoofdpersoon mag zelf beslissen hoe hij/zij er van af komt. Een goede biografie is vaak objectiever. Autobiografieën geven vaak meer ‘inside information’, waar een biograaf niet altijd over beschikt. Zo is het altijd wat.

Feit is wel dat Elton John zichzelf geenszins spaart in dit boek en dat is erg vermakelijk om te lezen. Het is ook nogal een leven dat hij heeft geleid. Hij is er gelukkig nog niet klaar mee, maar dat heeft op momenten weinig gescheeld. Geboren als Reginald Kenneth Dwight was hij niet overmatig tevreden met zichzelf. Wel met de muziek, hij speelde al heel jong piano.

Dat nam een vlucht en hij richtte een band op. Hij veranderde zijn naam in Elton John, een samentrekking van de namen van zijn bandleden, saxofonist Elton Dean en zanger Long John Baldry. In die tijd leert hij Bernie Taupin kennen die muziekteksten schreef en dat bleek een gouden combinatie. Ze gaan samenwerken en zouden elkaar nooit meer uit het oog verliezen. Zijn grootste hits komen er uit voort. Dat vind ik ook verreweg de meest interessante delen uit het boek, wanneer welke songs ontstonden;

Die nummers kwamen bijna vanzelf – Bernie schreef de tekst van ‘Your Song’ op een ochtend tijdens het ontbijt, waarna ik in exact een kwartier de muziek componeerde – omdat we in zekere zin al het harde werk al hadden gedaan. De sound van die nummers was de optelsom van alle uren die we hadden besteed aan pogingen om samen te schrijven…

De ‘inside information’ gaat vaak over de omgang met collega-artiesten zoals Rod Stewart en die zijn prachtig om te lezen. Elton en Rod doen er alles aan om elkaar op vrolijke manier dwars te zitten, zoals die keer dat Elton met een scherpschutter een promotie-zeppelin van Rod uit de lucht haalt. Dat zijn luchtige verhalen, maar minder luchtig is de keerzijde van het succes. Elton gaat gebruiken en zwaar ook. Drank en cocaïne gaan er dagelijks in enorme hoeveelheden doorheen. Dat, gecombineerd met een heel kort lontje leidt af en toe tot genante taferelen. Tel daarbij zijn onbedwingbare hang naar het kopen van allerlei extravaganza en dan wordt het helemaal een kermis, zoals na een driedaagse cocaïne-marathon;

Of dat je, zoals mij overkwam, wakker wordt gebeld met het bericht dat je een tram hebt gekocht. Niet een modeltram, maar een echte. Een Melbourne-combinatietram van de klasse W2, om precies te zijn, die, zo laat een stem aan de andere kant van de telefoon je weten, van Australië naar Groot-Brittannië moet worden verscheept en alleen met behulp van twee Chinook-helikopters bij je huis kan worden afgeleverd.

Wat dan ook gebeurt. Elton wordt een verzamelaar van meubels, vinyl, porselein, fotografie en kleding. Ook op het podium kleedt hij zich steeds extremer, waarbij een Donald Duck-pak nog niet eens de gekste outfit is (wel de lastigste om piano in te spelen). Hij verkoopt miljoenen platen, maar zijn privé-leven is een puinhoop. Hij is uitgesproken ‘gay’ en verslijt het ene vriendje na het andere, maar blijft uiteindelijk steeds alleen achter. Hij trouwt zelfs met een vrouw, wat nog vier jaar zou duren. Hij worstelt zich door juridische gevechten met tabloids die hem keihard aanpakken en wint, maar zijn zelfdestructieve gedrag neemt steeds grotere vormen aan.

Als zijn vriend zichzelf laat opnemen ziet Elton ook het licht en kickt hij af van drank en drugs. Dat gaat niet vanzelf; hij bezoekt talloze bijeenkomsten van de ‘Alcoholics Anonymous’ waarbij hij ook nog zijn cocaïneverslaving en eetstoornis moest zien aan te pakken. Het lukte hem uiteindelijk wel.

Omdat hij in zijn omgeving veel met sterfgevallen te maken kreeg door AIDS, richtte hij de AIDS Foundation op. Hij werd zelfs door een jongere generatie ontdekt door zijn muziek voor The Lion King;

Ik heb de muziek voor ‘Someone Saved My Life Tonight’, ‘Sorry Seems To Be The Hardest Word’ en ‘I Guess That’s Why They Call It The Blues’ geschreven. Maar er was geen ontkomen aan: nu werkte ik aan een liedje over een winderig wrattenzwijn. Het was natuurlijk een behoorlijk goed liedje over een winderig wrattenzwijn.

Er staat natuurlijk veel meer in het boek. Het gaat over zijn vriendschappen met Gianni Versace en prinses Diana en de impact van hun dood. Hij vertelt over hoe onuitstaanbaar Tina Turner op tournee was en hoe Richard Gere en Sylvester Stallone op de vuist wilden omdat ze beiden prinses Diana wilden versieren. Het gaat over het vreemde gedrag van Michael Jackson en hoe Elton Whitney Houston en George Michael niet van de drugs kon afhouden. Dat is die fijne ‘inside information’ weer.

Uiteindelijk vindt hij de liefde van zijn leven in David en krijgen ze via een draagmoeder twee kinderen. Elton gaat minder touren omdat hij bij zijn kinderen wil zijn. Hij stopt niet, maar doseert. Hij is één van de best verkopende artiesten ooit, heeft talloze onderscheidingen gekregen en staat in de Rock and Roll Hall of Fame. Tegelijkertijd blijft hij verbaasd dat hij mag optreden met een Ray Charles, die hij zelf vroeger wilde zijn, of een Leon Russell, een topmuzikant waarvoor hj zelf de speech gaf toen deze ook in de Hall of Fame werd bijgezet (op Youtube te vinden met als toetje Alice Cooper die Da Doo Ron Ron zingt, dat wil je zien).

Een onderhoudend boek met van alles wat zoals je het zou verwachten in het leven van een rockster, waarbij ik het voorzitterschap van de voetbalclub Watford nog niet eens genoemd heb. Gaat u dat zelf allemaal maar lezen.

Vertaling; Robert Neugarten