Door Geert van Oorschot ben ik de Verzamelde gedichten van Chr. J. van Geel gaan lezen. Hoewel ik er een aantal opgezocht had op internet, blijft zoiets een beetje een gok, maar die pakte goed uit. Ik had al gelezen dat Van Geel een natuurdichter was en ik had er een paar voorbeelden van gezien, maar dat heeft hij meer dan waar gemaakt. Op meer dan 760 pagina’s maak je kennis met zijn scherpe blik op de natuur. Ik weet niet hoe vaak er bomen, zee, zwanen, sprinkhanen, padden en eenden in voor komen, maar in het merendeel van zijn werk.
In zijn eerste bundel Spinroc (een omkering van de achternaam van zijn toenmalige vrouw, de vertaalster Thérèse Cornips) zijn nog invloeden te zien van Van Geel’s surrealistische verleden (hij was van oorsprong beeldend kunstenaar) maar geleidelijk aan begint hij zijn eigen taal te vinden in zijn gedichten. Die gedichten heb ik bijna altijd twee keer gelezen, om ze goed tot mij door te laten dringen. Ze staan meestal niet mooi op rijm, zinnen worden vaak afgebroken dus je moet er even je hoofd bijhouden, maar Van Geel heeft een heel eigen manier van observeren en beschrijven. Zo ook met het gedicht Bij;
De bij, een engel die gesard zich wreekt, volstrekt, tot in de dood, het fronsen van de aarde over het met aarde bedolven graf, het fronsen van wolken over de aarde, de doodval van een op een aambeeld in duizenden vonken vervaardigd angelversierd juweel, één noot op zijn zang, één toon van blijvende toorn die zingt wat hij dacht toen hij door mokers en schroeiende lucht gemaakt wist, dit begeleidt tot het eind een gonzende, brommende bij.
Dit lees ik met aandacht. Beginnen en eindigen met de “bij”, een “angelversierd juweel”, “één noot op zijn zang”, het is zonde om dit gedachteloos tot je te nemen. Ik heb er te veel aangekruist om te citeren, maar deze twee wil ik u niet onthouden, gewoon, omdat ik ze mooi vind;
Gotisch
De bomen schragen mist,
vertakte zuilen.
Het regent in het schip,
nevel hangt aan het hout
en regen tikt.
Je hoort de koster sluipen,
op zandmanvoeten graaft
hij kuilen voor de mist.
Dood van een wielrenner
Het najaar viel augustus binnen,
In de verlichte oven van de maan
zit hij rechtop, buigt hij voorover, trekken
sprinters met licht op ronden, komt hij drijfnat
van zweet en welkom op de eindstreep aan.
Uiteraard is alles subjectief en moet het je aanspreken maar voor mij werkt het. Ik wil zinsneden onthouden als “in lange strepen woeien de ogen van de plassen dicht“. Met zoveel gedichten frons ik natuurlijk ook af en toe mijn wenkbrauwen, ik kan niet overal mee uit de voeten. Waar in hetzelfde gedicht eerst merels zich dood staan te talmen op een dak, bouwen ze doodleuk twee regels verder fel aan hun voortbestaan, maar goed.
Waar ik ook minder goed mee uit de voeten kan, zijn de stukken van het laatste deel, teksten die bestemd zijn voor het tijdschrift Barbarber. Dit periodiek was bedoeld voor lichter dichtwerk, gevonden teksten en grapjes en dat is soms aardig, maar niet meer dan dat. Ik ben echter zo enthousiast over zijn gedichten, dat ik inmiddels ook de bundel Onverzamelde gedichten van Van Geel heb aangeschaft, met gedichten die buiten de samenstellingseis van deze bundel vielen. Wordt ergens vervolgd dus.