archiveren

Maandelijks archief: januari 2011

27393a5f62a176259384f425277444341587343

Het Martyrium van Elias Canetti is geen boek om in een verloren uurtje eens aan te beginnen. Canetti heeft een boek geschreven dat surrealistisch, confronterend, verontrustend maar ook grappig is.

 

Hoofdpersoon is de kamergeleerde en sinoloog Peter Kien. Hij heeft de grootste bibliotheek van de stad en sluit zich er dagelijks in op. Hier schrijft hij zijn werken en levert hij zijn commentaren, alom geacht in de academische wereld.

 

Hij neemt een huishoudster, Therese, in dienst, een vrouw die voornamelijk bestaat uit blauw gesteven rok. Hij merkt haar toewijding aan zijn boeken op als hij haar eens een boek uitleent en vraagt haar ten huwelijk. Dat was niet slim en meteen het begin van het einde.

 

Therese eist tijd en ruimte voor zichzelf en gaat het leven van Kien beheersen en controleren. Kien merkt dat en vormt met zijn boeken een front tegen zijn vrouw, Jawel, de waanzin slaat al toe als hij een gloedvolle toespraak houdt, gericht aan de boeken in zijn bibliotheek:

 

‘Tot dusver is geen letter van uw bladzijden gedeerd…Nooit zou ik het mijzelf vergeven wanneer iemand mij ook maar de geringste nalatigheid in mijn verzorgingsplicht tegenover u ten laste zou kunnen leggen. Indien iemand klachten heeft, dat hij spreke.’
Kien zweeg en blikte uitdagend en tegelijk dreigend om zich heen. De boeken zwegen eveneens, niet één stapte naar voren
.

 

Therese is op geld uit en zoekt zijn chequeboek. Uiteindelijk wordt hij door haar op straat gezet, waar hij overtuigd is van het feit dat juist hij haar heeft ingesloten. Zijn chequeboek heeft hij op zak…

 

In de buitenwereld ontmoet hij de gemene, gebochelde dwerg Fischerle. Deze is er van overtuigd dat hij wereldkampioen schaak kan worden en heeft visioenen van luxueuze schaakpaleizen in Amerika. Dat kost geld en Fischerle haakt aan bij Kien, die hij vast wat geld afhandig kan maken. Ze overnachten in hotels en Fischerle helpt hem met de bibliotheek die Kien nu in gedachte met zich meedraagt. Dit geeft meteen een mooi voorbeeld van Canetti’s surrealisme:

 

‘Wilt u me dan maar helpen bij het uitpakken van de boeken!’ zei Kien voor de vuist weg en verbaasde zich over zijn eigen stoutmoedigheid. Om eventuele lastige vragen de pas af te snijden nam hij het pakket uit zijn hoofd en reikt het het mannetje aan. Die ving het handig op met zijn lange armen en zei: ‘Zoveel! Waar moet ik ze laten?’

 

Ze posten in de lommerd waar Kien het volk onderschept dat daar boeken komt verpanden. Kien koopt de boeken en geeft zo zijn geld uit. Fischerle weet hier met wat handlangers handig gebruik van te maken. Ondertussen is de huisbewaarder van Kien, de met nazistische trekjes behepte Benedikt Pfaff bij Therese ingetrokken. Zij komen Kien ook tegen in de lommerd als ze zijn bibliotheek te gelde willen maken. De vechtpartijen zijn niet van de lucht en het spul wordt gearresteerd.

 

Uiteindelijk loopt het verhaal naar een voorspelbare climax toe. Kien is als de dood dat zijn bibliotheek in vlammen opgaat en uiteindelijk kraait de rode haan en gaat hij met zijn levenswerk te onder.

 

Het is een absurd verhaal waarin veel aannames worden gedaan door de hoofdpersonen. Halve woorden worden in een theorie veranderd of voor waarheid aangenomen. Zo denkt Therese dat Kien erg veel geld achter houdt en denkt Kien dat Therese een miljoen heeft geërfd.

 

‘Wonderlijke coïncidentie! Juist in mijn huis komt deze rijke erfgename als huishoudster terecht! Acht jaar lang vervult ze rustig haar plicht, opeens, net voor ze een miljoen erft, trouw ik met haar’.

 

Daar staat het boek vol mee. Absurd soms, maar ook confronterend. Het boek maakt duidelijk dat alle wijsheid van de wereld opgeslagen kan worden maar nergens toe leidt als het niet toegepast kan worden. Verontrustend ook, je wilt niet dat er mensen als Benedikt Pfaff bestaan, die zijn dochter hogelijk waardeert omdat hij er zijn vuisten zo prima op kan gebruiken. Grappig toch ook, omdat de schelm Fischerle zich in allerlei bochten wringt om zijn droom te bereiken en uiteindelijk niets bereikt.

 

Wonderlijk is overigens dat Fischerle zich in zijn dagdromen als wereldkampioen schaak Fischer laat noemen. Canetti wist nog niet toen hij dit schreef dat er later een wereldkampioen schaak met de naam Bobby Fischer zou opstaan.

903889287X.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_

Robert Vuijsje heeft met zijn boek Alleen maar nette mensen nogal wat stof doen opwaaien. Zo werd hij bij Pauw & Witteman destijds gefileerd door een boze antropologe Irma Accord die het een seksistisch en racistisch boek vond. Is het dat ook? Kom ik nog op, even naar de inhoud.

 

David is een Joodse jongen en woont in Amsterdam, in Oud-Zuid. Vader en moeder zijn welgesteld, zijn vrienden studeren en hij zou dat ook moeten doen. Hij weet nog niet wat. Hij heeft een vriendin, Naomi, en hij heeft een voorkeur: zwarte vrouwen.

 

Nu zijn er volgens David een paar categorieën van zwarte vrouwen. De bounty-vrouw, die kiest voor de blanke man. De switch-hitter, die kiest voor blank of zwart, al naar gelang het uitkomt, en de Sherida-ketting:

 

Om haar nek draagt ze een gouden ketting, waaraan in gouden krulletters de naam Sherida hangt. Ze woont in een wijk en gaat uitsluitend om met zwarte mensen. Het komt voor dat ze Surinaamse ouders heeft, of Antilliaanse, en haar hele leven in Nederland woont, maar volledig buiten de Hollandse samenleving existeert…Ik zoek de Sherida-ketting die toch intellectueel is. De intellectuele negerin.

 

Die zoektocht brengt hem, hoe zou het anders kunnen, naar de Bijlmer. Op een Kabula-party ontmoet hij Rowanda, compleet met gouden tand en groot gemoed. Hij mag met haar mee, zij is de zwarte man beu en zoekt iemand die geen liegman is.

 

Het is hem echter niet genoeg en hij struint Amsterdam af op zoek naar de ideale, zwarte vrouw. Hij legt het aan met Lynn, met Isidra, met Alessandra, met Shangitha en Muriel; het brengt hem geen steek verder. Hij wordt in elkaar geslagen, zijn relatie met Naomi heeft de warmte van een middelgrote gletsjer en hij vlucht uiteindelijk naar Memphis, Tennessee. In dit walhalla voor negerinnenliefhebbers ontmoet hij een geslaagde, donkere vrouw. De intellectuele negerin, maar met blanke attitudes. Een bounty dus en die moet-ie niet.

 

Uiteindelijk komt hij erachter dat zijn zoektocht vergeefs is en stapt hij op het vliegtuig terug, om daar een volgende klap in de relatiesfeer te verwerken. Gaat dat lezen.

 

Vuijsje heeft een scherp verhaal neergezet in korte hoofdstukken. Het is een verhaal van nu. Er wordt in ge-sms’t en ge-msn’t en die dialogen worden ook weergegeven. Vuijsje is journalist en heeft waarschijnlijk het nodige veldwerk verricht. Ik vind het prettig als details, zoals metrostations en dergelijke, kloppen. Maar om te weten dat er in de Brasil Musicbar geen Brazilianen komen maar wel een heleboel Surinamers, daarvoor moet je er geweest zijn (en ik kan dit bevestigen vanuit eigen onderzoek in mijn Amsterdamse studententijd). Ook is www.etnodating.nl een actuele site (als ervaringsdeskundigen iets willen delen hoor ik het wel).

 

Is het ook een seksistisch en racistisch verhaal dan? Welnee. Dit is een passage waarover men zich bijvoorbeeld zo opwindt:

 

Bas gaf de joint aan een van zijn studentenvrienden. ‘Wat zei je over negerinnen?’ vroeg hij…’Waarom zou je een negerin nemen als je een blanke vrouw kunt krijgen?’ riep Daan. ‘Ik eet iedere dag filet mignon, waarom zou ik frikadellen vreten? Ik ga mijn lul toch niet in een vuilnisbak stoppen? En wat als je kinderen krijgt? Dan zit je met een kansloze koffieboon.’

 

Direct? Ja, dat wel. Grof en banaal? Misschien ook wel. Seksistisch en racistisch? Nee. Het is fictie met een hoog realiteitsgehalte. De gesprekken en de seks zijn expliciet. Het gebeurt in kelderboxen en met meerdere jongens tegelijk. Alles om niet. Dat gebeurt in het boek en het gebeurt in het echt. Vuijsje heeft het in sneltreinvaart beschreven en dat hij en passant daarmee een maatschappelijke discussie aanzwengelt is alleen maar meegenomen.

0340839260.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_

Eigenlijk gebeurt er niet veel in Black Swan Green van David  Mitchell. Dat klinkt niet als een aanbeveling maar toch is dat juist de charme van het boek. Black Swan Green is de naam van het plaatsje waar de dertienjarige Jason Taylor woont. Het ligt in Worcestershire en het is er saaier dan saai; er is nog geen zwaan te zien (een lokale grap).

Jason is een stamelaar (en dat is wat anders dan een stotteraar) en een beginnend dichter. Dat maakt het leven er niet gemakkelijk op. Hij maakt mee wat een jongen mee moet maken als hij dertien is. Hij wordt gepest met zijn spraak en gaat ervoor in therapie. Hij moet wel nadat hij in de klas met galgje een figuur slaat:

Miss Throckmorton’d been playing Hangman on the blackboard one afternoon…On the blackboard was

NIGH_ING__E

Any duh-brain could work that out, so I put up my hand. Miss Throckmorton said, ‘Yes, Jason?’ and that was when my life divided itself into Before Hangman and after Hangman. The word ‘nightingale’ kaboomed in my skull but it just wouldn’t come out…Every kid in the classroom was waiting. Every crow and every spider in Black Swan Green was waiting. Every cloud, every car on every motorway, even Mrs. Thatcher in the House of Commons’d frozen, listening, watching, thinking. What’s wrong with Jason Taylor?

Erg vervelend, maar dat gebeurt in een klas. Jason heeft wat vrienden maar moet oppassen dat hij niet teveel gepest wordt. Hij gaat eens uit stelen met wat neven en vernielt een kostbaar horloge van opa. Daar zit hij mee en hij tracht een nieuwe te vinden. Dat kost een paar honderd pond; probleempje dus. Hij is nieuwsgierig naar een oud ruiterpad en tracht uit te vinden waar het heen gaat. Hij ziet klasgenoten vechten en vrijen en stuurt onder een pseudoniem gedichten naar een krantje.

Er is wat ophef in de gemeenschap over zigeuners die in de buurt komen wonen, de Falkland-oorlog breekt uit en een dorpsgenoot laat zijn vriendin achter om er te vechten. Vader en moeder maken barsten in hun huwelijk en Jason? Jason bezoekt de kermis, kust zijn eerste vriendinnetje en wordt uiteindelijk veertien.

Het klinkt allemaal niet zo enerverend en toch leest het als een trein. Bovenstaand fragment geeft al een beetje aan in wat voor stijl Mitchell schrijft. To-the-point en vaak met humor:

Wish I’d been born a girl, sometimes. They’re generally loads more civilized. But if I ever admitted that out loud I’d get BUMHOLE PLUMBER scrawled on my locker. That happened to Floyd Chaceley for admitting he liked Johann Sebastian Bach. Mind you, if they knew Eliot Bolivar who gets poems printed in the Black Swan Green parish magazine was me, they’d gouge me to death behind the tennis courts with blunt woodwork tools and spray the Sex Pistols logo on my gravestone.

Een jaar uit het leven van een Engelse jongen in een kleine plaats, Het is een stap terug in de tijd met Reagan en Thatcher aan de macht, met Fleetwood Mac en Kate Bush in de charts. Het was aangenaam vertoeven in Black Swan Green, waar uiteindelijk toch gewoon een zwaan landt..

00c6154ff73d1335935782f5951444341587343

Ik kocht Mijn naam is Asjer Lev van Chaim Potok in een opwelling op een boekenbeurs. Paar euro, op de stapel en verder sneupen. Keurig invoeren in het bestand, plekje in de kast en we zien wel.

Het boek is net dichtgeslagen en ik zinder nog een beetje na. Dit had ik niet verwacht. Ik verwachtte eigenlijk niets want ik had slechts summier de tekst op de achterkant doorgenomen. Zo gaat dat soms.

Asjer Lev is een jongen met een talent. Hij kan tekenen. Zijn vader is een orthodoxe Jood die veel op reis is voor de rebbe (chassidisch leider). Hij vindt die tekenmanie van zijn zoon maar niets en maant hem telkens tot grotere ijver op school. Vader is een gerespecteerd man en kan zich geen flierefluitende zoon permitteren.

Nu gooit Asjer Lev er wel eens met de pet naar. Hij komt liever in de winkel van een gevluchte Russische Jood, Joedel Krinsky. Daar kan hij tekenspullen kopen en kan hij praten. Dat kan hij niet met zijn ouders. Vader is druk met zijn werk, moeder is ziek geworden na de dood van haar broer en vervalt tot apathie. Asjer Lev staat alleen en tekent wat hij voelt. De voorstellingen worden steeds wranger en de botsingen met zijn vader frequenter. Waar de kiboed aw (eerbied voor de vader) in hoog aanzien staat is de volgende scene geen kleinigheid in het gezin en een stap naar een onafhankelijke Asjer Lev:

‘Ik wou dat je eens ophield met dat tekenen. Ik dacht dat we die malligheid nu wel hadden gehad.’
‘Arjeh’, zei mijn moeder.
‘Arjeh, Arjeh,’ zei mijn vader. ‘Wat nou, Arjeh, Rivkeh? Mijn zoon zit de hele dag te tekenen in plaats van te leren. Het lijkt nergens naar.’
‘Noem het geen malligheid meer,’ zei ik.
Ze draaiden zich langzaam om en keken me aan.
‘Noem het alstublieft geen malligheid meer, papa,’ zei ik. Ze staarden me in doodse stilte aan. Mijn vaders gezicht verstrakte. Ik zag hem slikken. Mijn moeder werd bleek.

Er onstaat langzamerhand een beklemmende sfeer in de relatie tussen Asjer Lev en zijn ouders. Ze houden van elkaar maar begrijpen elkaars wereld niet. Asjer Lev mag uiteindelijk in de leer bij een kunstenaar, Jacob Kahn. Hij groeit als schilder en mag exposeren. Als blijkt dat er naakten tussen zitten komen zijn ouders niet kijken.

Asjer Lev gaat ook op reis. Hij bezoekt Florence, Rome en Parijs. In de laatste stad schildert hij zijn meestwerken, De Kruisiging I en II. Probleem is alleen dat de hoofdfiguur hierop zijn moeder is, afgebeeld met al haar kwellingen en angsten (afbeelding op de voorkant van het boek hierboven). De kruisiging afbeelden voor een orthodoxe Jood is het werk van sitra achra (satan). Laten juist die werken door een museum gekocht zijn. Het leidt tot een climax op zijn laatste tentoonstelling waar zijn ouders nu wel komen kijken. Er staan immers geen naakten…

Het is een boek over tradities, over conflicten, over onthechting en over liefde. De strijd van Asjer Lev om vast te houden aan zijn kunst, om niet los te geraken van zijn geloof. De strijd van zijn vader die hecht aan zijn tradities en de liefde voor zijn zoon die op eigen wijze met tradities om gaat, de strijd van zijn moeder die vergeefs probeert te middelen…Asjer Lev probeert het ook voor zichzelf op een rij te zetten:

Ik herinnerde me mijn vader toen mijn moeder ziek was. Hij werd verscheurd door haar ziekte, maar ook door het feit dat hij niet meer voor de rebbe kon reizen. Ik had die verscheurdheid nooit begrepen. Nu vroeg ik me af of dat reizen soms meer voor hem betekend had dan alleen maar een manier om God in de wereld te brengen. Was dat reizen een onbewuste manier van boetedoening?…Zou de boetedoening van mijn grootvader door alle generaties van zijn familie heen zijn blijven bestaan? Had hij onbewust de drang om boete te doen doorgegeven aan zijn kinderen en die weer aan hun kinderen?

Hij komt er zelf ook niet uit en dat is prima voor het verhaal. Ik heb het ademloos uitgelezen. Het gaat over een milieu waar ik niet bekend mee ben en het is handig dat er een verklarende woordenlijst bij zit. Maar het belangrijkste is de heldere en krachtige taal waarin het verhaal en de karakters worden neergezet door Potok. Zowel van Asjer Lev en zijn ouders, maar ook van Jacob Kahn, van wie je hoopt dat hij de honderd haalt.

9045014599.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_

Een bed tussen de boeken van Jeremy Mercer is een boek over een boekhandel. Niet zomaar een boekhandel, maar zo’n beetje de beroemdste boekhandel van Parijs, Shakespeare and Company.

De geschiedenis van deze boekhandel gaat terug tot 1919, toen Sylvia Beach in de rue Dupuytren de originele winkel opende. Het was een plek van samenkomst voor schrijvers als F. Scott Fitzgerald, Gertrude Stein en Ezra Pound. Hemingway noemt de winkel in zijn memoires en Ulysses van Joyce wordt er uitgegeven. In de Tweede Wereldoorlog werd Beach gedwongen de winkel te sluiten.

Tien jaar na de oorlog werd een soortgelijke boekwinkel geopend op de linkeroever van de Seine. Eigenaar: dromer, zwerver en schrijver George Whitman. Aanvankelijk noemde hij de winkel
Le Mistral, maar met toestemming van Sylvia Beach werd het Shakespeare and Company. Whitman zorgde ervoor dat ook deze winkel een ontmoetingsplek werd voor schrijvers, dichters en andere artiesten. Er staan bedden tussen de boekenkasten en hij weigert zelden een verzoek tot overnachting. De tegenprestatie is om wat te helpen in de winkel én het schrijven van een korte autobiografie.

Het verhaal wordt verteld door Jeremy Mercer, een Canadese journalist. Als deze vanwege zijn werk een doodsbedreiging krijgt vlucht hij en komt in Parijs terecht. Tijdens een regenbui schuilt hij in de boekwinkel en wordt daar op de thee gevraagd. Hij krijgt een indruk van hoe het daar aan toe gaat, heeft weinig geld en geen onderdak en vraagt of hij mag blijven. Whitman stemt toe.

Dat is het begin van een nogal romantisch verhaal, maar het is zoals het is. Er wonen vogels van diverse pluimage in de winkel. Soms voor even, soms voor langere tijd. Kurt, de jonge knappe schrijver die zijn manuscript nergens kwijt kan, Ablimit, de Oeigoer die vlijtig zijn talen leert en een kippenklauwen-export wil opzetten, Simon, de aan codeïne verslaafde dichter die uiteindelijk toch zijn succes viert en natuurlijk Georg Whitman zelf.

Whitman is een complexe persoon met het hart op de juiste plek. Hij heeft een motto en dat staat boven de deurpost geschilderd: Be not inhospitable to strangers, lest they be angels in disguise. Hij is extreem zuinig enerzijds, aan de andere kant is hij erg nonchalant:

Hij (Whitman) had lang de gewoonte gehad om bundeltjes francs tussen de boeken te stoppen of ze onder zijn kussen te verbergen en dan zocht hij daar verwoed naar terwijl John beneden wachtte. Een keer kwam hij erachter dat zijn favoriete bergplaats was ingenomen door een kolonie muizen. Ze hadden stapeltjes van briefjes van tweehonderd franc aan reepjes gescheurd om er een nest van te maken dat meer dan drieduizend dollar waard was. ‘Ze hebben in ieder geval niet aan de boeken gezeten’ zei George, terwijl hij zijn schouders ophaalde.

Dat tekent de man. Het maakt hem niet uit dat er veel boeken gestolen worden, het maakt hem wel uit dat de dieven die boeken niet lezen maar gewoon doorverkopen.

Velen maken gebruik van de gastvrijheid en in de loop der jaren hebben er tienduizenden geslapen. Omdat deze allemaal een biografie hebben achtergelaten, herbergt het archief van de winkel een schat aan verhalen over de literaire wereld van de afgelopen eeuw.

Het boek is een ware page-turner. Niet omdat het een spannend verhaal is, maar door de sfeer. Het is onversneden romantiek in de huidige tijd. Het gaat om kunstenaars met een verhaal. Ze hebben vaak honger, zoeken naar manieren om goedkoop aan eten te komen, drinken samen goedkope wijn onder de bruggen van de Seine, wassen zich niet of snel op het toilet van café Panis en leven zo goed en zo kwaad als het kan samen in de winkel.

De winkel: een wirwar van gangetjes en ruimtes en boeken zover het oog reikt. Whitman heeft een wensput geplaatst waar bezoekers geld in kunnen gooien. De kunstenaars mogen hier af en toe wat uithalen om eten te kopen. Het is een boekhandel met een eigen bibliotheek. Een ruimte waar je mag gaan zitten om te lezen, de boeken daar zijn niet te koop. Het kan zijn dat er een schrijver aan het werk is in de winkel, de bedden staan tussen de kasten in.

Over wat er zich afspeelt tussen de hoofdpersonen moet men zelf het boek maar lezen. Ik verwijs  wel naar een bespreking van Boekensneuper die de winkel heeft bezocht en er een mooi verslag van heeft gemaakt, alsmede naar een fotoverslag van Kimbooktu.

Als ik weer eens in Parijs kom is deze winkel een zekere bestemming. Deze wordt nu gerund door de dochter van Whitman, Sylvia. Inderdaad vernoemd naar Sylvia Beach. Ik heb nog geen bericht gelezen dat Georg Whitman overleden is, de man moet bijna 100 zijn…

279a76923686653592f34425251444341587343

Het Verzameld Werk dl. 1 van Arthur van Schendel telt een goede 770 pagina’s aan leesvoer van verschillend allooi. Krijgsverhalen uit vervlogen tijden, een verhandeling over Shakespeare, een geromantiseerd portret van het leven van Jezus en een aantal korte verhalen.

Ik ben niet echt bekend met het werk van Van Schendel dus begon onbevooroordeeld aan het eerste verhaal, Drogon. Ik werd er direct door gegrepen. Amalric gaat op kruistocht en laat zijn gade Ermgarde achter. Broer Drogon wil niets van kruistochten weten maar wel van Armgarde. De tovenaar Karo leert hem een duivels lesje over begeerte en zonde:

Hij zag Karo in twijfelende verbazing aan. Het kwade waartegen hij zich zolang gekeerd had werd hem aanbevolen alsof het geen kwaad ware.
‘Maar zo het een ander leed doet, Karo?’
‘Zo uw daad een ander meer leed doet dan uw begeerte u pijnt, moet gij handelen naar uw liefde tot de naaste…Welnu dan, indien gij een vrouw begeert en meent dat zij u gelukkig zal maken, neem haar zo gij kunt. Wat ik u raad is de zonde, gij moogt mij vervloeken als gij wilt…

Ai, dat belooft weinig goeds en dat klopt. Het loopt slecht af, maar dat geeft een mooi verhaal. Uit bovenstaande blijkt een licht archaïsche schrijfstijl, maar daar kan ik mij prima in vinden. Archaïsch wellicht, maar ook bloemrijk. Kom ik nog op terug.

De kortere verhalen zijn vaak romantisch van toon. Kinderen wonen naast woeste bergpassen, lopen barrevoets door de heuvelen des lands, men converseert in een maanverlichte tuin, schiet op niet te verschalken vogels tijdens de jacht en ga zo maar door. De verhalen lezen vlot weg als je een beetje aan de schrijstijl bent gewend.

Het merendeel is fictie, maar er zit een flinke portie Shakespeare in, waarin het leven van de bard wordt geschetst in een aantal essays. Dat geldt ook, zij het meer geromantiseerd, voor het laatste verhaal, De mens van Nazareth. Hierin wordt het leven en sterven van Jezus naverteld. De met tegenzin gevolgde catechisatielessen en met minder tegenzin eigengemaakte Matthäus-Passion zorgden ervoor dat ik zorgeloos door dit hoofdstuk heenfietste; het is bekende kost.

Een wat wonderlijk verhaal is De berg van dromen. Reinbern, Peter en Corinna vertrekken per boot naar een land waar een berg staat. Het is de berg van dromen. Het idee is dat er in het verleden vele goden, geesten, elfen, feeën en ander esoterisch volk was. Er was ook veel strijd en uiteindelijk bleven er maar een paar goden en godsdiensten over. Alle anderen, of dat nu Wodan, Zeus, Merlijn, Psyche, Daphnis of Chloé is, kortom, al diegeen waar minder of geen behoefte aan is vindt een thuis op de berg van dromen. Het resultaat is een heel scala aan wonderlijke ontmoetingen:

Er stonden weinig mensen, de meeste waren dieren en andere schepselen die zij in de stad nooit hadden gezien…een spook en een man met een takkenbos, een poëet en een pelikaan, en een mijmerende ooievaar;…een sater, een geest en een geitebok…een boef en een beer met een banier…Een heer met een rood broekje aan en handschoentjes van satijn trad op hen toe, sierlijk of hij danste.

Van Schendel schetst een wonderlijke maar fascinerende kruising tussen de wereld van Jeroen Bosch, de Midzomernachtsdroom van Shakespeare en Psyche van Couperus (welke hij gekend had kunnen hebben).

Van Schendel besteedt veel aandacht aan zijn beschrijvingen van de omgeving. Dat maakt het voor mij een levendig geheel. Als een kind van zijn tijd gebruikt hij neo-romatische taal en dat vindt zijn weg in uitdrukkingen als Het vogeltje tjuikte in de takken, Hij was in een krieuwende angst gegaan en Een glijdend glansje van opaal voor een traan. Het mag, het past. Ik heb genoten van dit deel en mag mij verheugen in nog eens zeven kloeke delen.

Arthur_van_Schendel,_dubbelportret

Arthur van Schendel, dubbelportret