archiveren

Reizen

314c4fdd8c13e9e59746b367841444341587343_v5
De sneeuwpanter van Sylvain Tesson is een reisbeschrijving, maar wel een bijzondere. Reiziger, schrijver en filosoof Sylvain Tesson wordt door fotograaf Vincent Munier gevraagd om mee te gaan naar Tibet, op zoek naar de sneeuwpanter waar er nog maar zo’n vijfduizend van in leven zijn.

Ze worden vergezeld door Marie, de verloofde van Munier die er een film gaat maken en door Léo, filosoof en secondant van Munier. Omdat Tesson geen zware bagage kan dragen door een ongeluk is hij wat onzeker over zijn rol in het geheel;

Aangezien ik vanwege mijn gammele wervelkolom niet geschikt was als lastdrager, geen kaas had gegeten van fotografie en ook geen enkele ervaring had met het opsporen van dieren, had ik geen idee wat mijn taak zou zijn. In elk geval ervoor zorgen dat ik niemand ophield en niet moest niezen als de panter zich zou vertonen.

Dat lijkt lollig en die luchtigheid zit zeker in zijn verhaal, maar wat volgt is een geconcentreerd verhaal over de tocht naar de hoogtes van Tibet, op zoek naar de sneeuwpanter. Ik kan op iedere pagina (van de 187) wel iets moois ontdekken. Het is een oefening in geduld om dieren te kunnen observeren. Munier en zijn vrienden zijn er goed in, Tesson minder, maar hij filosofeert terwijl hij wacht in het sneeuwlandschap;

En wij zaten daar, in die verblindende tuin van leven en dood…Het leven in een notendop: geboren worden, rennen, sterven, verrotten en in een andere vorm weer terugkeren in het spel…waardoor een wees geworden zoon zijn moeder kon menen te herkennen in een klapwiekende vleugel, een golvende schub of een trillende vacht.

Het boek is verdeeld in drie stukken, over de aanloop, de voorhof en de verschijning. Af en toe dwalen de gedachten van Tesson terug naar vroeger. Zijn moeder, de vriendin die hij ooit had en die ook zo opging in de natuur. Hij denkt zelfs haar terug te vinden als hij de panter vindt. Maar het zijn vooral zijn observaties en de beschrijvingen die mij zo bijblijven uit dit boek.

Ze zien wolven, wilde ezels, de grote ruwharige jaks die daar gehouden worden maar ook in het wild voorkomen. Ik maak kennis met het blauwschaap, de fluithaas en sinds dit boek heb ik een zwak voor de manoel. Een soort wilde kat die Tesson als volgt beschrijft;

Een andere keer stak een manoel gepikeerd maar koket zijn kop uit zijn schuilplaats. Zijn eigen aaibaarheid leek hem alleen maar kwaaier te maken.

Uiteindelijk gaat het om de sneeuwpanter en hun reis blijkt niet voor niets. Na lang wachten zien ze hem voor het eerst. Op het gevaar af teveel te citeren ga ik het toch doen, want ik vind het prachtig;

De panter richtte zijn kop op en snoof de lucht op. Het dier droeg de heraldieke kleuren van het Tibetaanse landschap. Zijn vacht, inlegwerk van goud en brons, behoorde tot de dag, de nacht, de hemel en de aarde. Hij was getekend door bergkammen, de sneeuwvelden, de duisternis van de kloof en de kristalheldere lucht, de herfst op de hellingen en de eeuwige sneeuw, doornstruiken en alsem, onverhoede onweersbuien en zilveren wolken, goudkleurige steppen en het ijs dat het landschap als een lijkwade bedekte, de doodstrijd van moeflons en het bloed van gemzen. Hij droeg het kleed van de wereld, hulde zich in haar taferelen. De panter, dat sneeuwfantoom, had zich uitgedost met de aarde.

Reizen, filosofische bespiegelingen, observaties en een dosis humor, het zit er allemaal in. Tesson citeert en passant uit literair werk of haalt godsdiensten aan om iets te onderstrepen, maar vertelt vooral ook een boodschap. De panter heeft zich niet voor niets teruggetrokken in een domein waar de mens niet thuis is. Die boodschap is voelbaar door het hele boek heen in een juweel van een verhaal.

Lees ook vooral de prima bespreking van Bettina.

Vertaling; Eef Gratama

 

9056725351.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
In eerste instantie wist ik niet zo goed wat ik moest denken van dit boek. De Pocketatlas van Afgelegen Eilanden van Judith Schalansky geeft een opsomming van vijftig, vaak zeer afgelegen, eilanden. Dan gaat het niet om reisbeschrijvingen want de ondertitel geeft al aan dat de schrijfster er niet is geweest en er ook niet zal komen.

Wat is het dan wel? Het zijn korte verhaaltjes of kleine essays zo u wilt over eilanden. Over gebeurtenissen die er hebben plaatsgevonden, soms over het landschap. De inspiratie voor dit boek van zo’n 240 pagina’s ontstond in de kaartenzaal van de Berlijnse Staatsbibliotheek. Daar begon een ontdekkingsreis naar al die eilanden waaruit de teksten voortkwamen. De auteur zegt hierover;

De vraag naar het waarheidsgehalte van deze teksten is misleidend. Er bestaat geen eenduidig antwoord op. Ik heb niets verzonnen. Ik heb wel alles gevonden; deze geschiedenissen ontdekt en ze me net zo eigen gemaakt als de zeelui de door hen ontdekte kusten…Deze atlas is dan ook allereerst een poëtisch project. Als je de hele aardbol kunt bereizen, bestaat de echte uitdaging erin om thuis te blijven en de wereld daarvandaan te ontdekken.

Dan volgt er nog een beschouwing over dat het eiland zowel paradijselijk als de hel op aarde kan zijn en dat een over een landkaart reizende vinger ook heel goed als een erotisch gebaar uitgelegd kan worden en toen wist ik nog steeds niet goed wat ik van dit boek moest denken.

Tot ik bij de eilanden zelf kwam. Het boek is verdeeld in eilanden in de Noordelijke IJszee, de Atlantische Oceaan, de Indische Oceaan, de Grote Oceaan en de Zuidelijke Oceaan. Voor iedere beschrijving staat een afstandstabelletje en een tijdlijntje met een paar vermeldenswaardige gebeurtenissen, een kleine wereldbol met de aanduiding waar het eiland zich bevindt en een kaartje van het eiland zelf op helderblauw papier. Dat ziet er alvast verzorgd uit.

De verhaaltjes zijn niet meer dan 2 pagina’s lang. Even bekroop mij het gevoel, zoals bij het eiland Eenzaamheid in de Noordelijke IJszee, dat ik mij door vijftig verhaaltjes heen moest lezen met lofzangen op eenzaamheid en woeste natuur;

…het is er leeg en koud, en in de winter opgesloten in het pakijs: de gemiddelde jaartemperatuur is zestien graden onder nul…Er woont hier niemand.

Dat geloof ik allemaal best maar om dit soort teksten hoef ik zo’n boek niet aan te schaffen. Dat werd gelukkig snel beter. Ik werd ineens gegrepen door verhalen over de grote kindersterfte op Saint Kilda. Waarbij ik lees dat er helemaal geen heilige Kilda bestaat. Waarbij ik opzoek (want dat wordt niet toegelicht) waar die sterfte door wordt veroorzaakt (een endemische tetanus-uitbraak). Ik lees over Darwin die op de Cocos-eilanden rondscharrelt en over de oorlog tussen gele mieren en rode krabben op Christmas Island. Over de schande van de massale verbanning van de inwoners van Diego Garcia of over de schipbreukelingen uit 1760 die 15 jaar het vuur brandend houden op het eilandje Tromelin.

Soms begint een verhaal niet met een eiland maar bijvoorbeeld in de Vogezen. Daar woont een jongen die in zijn droom een taal leert die niemand begrijpt, hoewel hij de taal vloeiend spreekt. Taalprofessoren snappen het niet en uiteindelijk herkent iemand van de grote vaart de taal als Polynesisch. Hij weet nog een vrouw die mee is gekomen vanuit daar en die in een buitenwijk van Parijs woont. De (inmddels) man en die vrouw ontmoetten en verstaan elkaar en verhuizen naar het eiland Rapa Iti in de Grote Oceaan. Een wonderlijk verhaal en hier ook nog eens terug te lezen.

Zo zijn er talloze kleine verhaaltjes. Het eilandje dat vergeefs wachtte op de landing van Amalia Earhart waar ze zou bijtanken op de vlucht waarbij ze verdween. De adelborst Henry Eld die verrast was door de aggressieve pinguïns, de kernproeven op Fangataufa, het moordmysterie op Floreana, een deel van de Galapagos-eilanden. Eén van opvallendste verhalen is die van de kleurenblindheid van de inwoners van het eiland met de mooiste naam, Pingelap. Deze ‘Pingelapezen’ hebben deze aandoening vanwege een hongersnood een aantal eeuwen geleden, waarbij maar zo’n 20 mensen overleefden, waaronder de drager van een recessief gen dat zich door de nauwe bloedverwantschap al snel liet gelden.

Hoewel ik dus eerst niet goed wist wat ik moest met dit boek, kwam dat helemaal goed. Ik heb veel opgezocht aan achtergrondinformatie omdat ik nieuwsgierig was en heb ieder eiland van dichtbij bekeken op Google Earth. Is dit nu een boek met essays, een reisboek of toch poëzie? Voor het gemak rubriceer ik het maar onder reizen omdat ik een atlas daarmee associeer en vanwege het eerste citaat, maar ik laat nog even de auteur aan het woord;

Het wordt tijd dat de cartografie tot de poëtische genres wordt gerekend en de atlas zelf tot de schone letteren, tenslotte maakt hij zijn oorspronkelijke benaming Theatrum orbis terrarium – ‘theater van de wereld’ – meer dan waar.

Vertaling; Goverdien Hauth-Grubben

9462970807.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Ik heb nog nooit overwogen om een boek van Mart Smeets te kopen. Iets met vooroordelen van journalisten die snel wat boeken op de markt gooien voor de bijverdienste of zo. Ik had echter over zijn boek Mijn Amerika goede verhalen gehoord dus schafte het toch aan en daar heb ik geen moment spijt van gehad.

Smeets heeft de Verenigde Staten talloze malen bezocht, privé én voor zijn werk en heeft op een paar na alle staten gezien ook. Daar weet hij aanstekelijk over te vertellen. Het begon al razend interessant over het ontstaan van het Amerikaanse volkslied en de vlag. Zo werd het eerste exemplaar van de vlag gemaakt van witte overhemden van een paar soldaten, van rode petticoats van officiersvrouwen en het blauw kwam van het uniform van de van oorsprong Nederlandse kapitein Abraham Swartwout. Met dit soort weetjes heb je me hoor.

Smeets laat van alles voorbij komen en ik zocht veel op. Over de enige president van Nederlandse oorsprong bijvoorbeeld, Martin van Buren. Maar ook over de zanger Dion, die op onnavolgbare wijze aan Van Buren gelinkt wordt (via de namen van diens zonen en de titel van een lied, ga het vooral lezen). Musea bezoekt hij ook en ik leer in vogelvlucht wat bij over de foto’s van Harry Callahan, het beroemde schilderij American Gothic van Grant Wood en over Nighthawks van Hopper en zijn pendant Boulevard of broken dreams van Helnwein.

De cola-oorlog, generaal Sherman en de burgeroorlog, het drankje SoCo (Southern Comfort) en wat het met Janis Joplin deed, de Summer of Love in San Francisco (Smeets helpt de mythe van die zomer fijntjes om zeep), Black Friday, het wordt allemaal geduid. Smeets is op zijn best als de verhalen persoonlijk worden, zoals die keer dat hij in een muziekzaak stond en door zijn werkgever gebeld werd om commentaar te leveren op het overlijden van Gerrie Knetemann;

Een half uur later stond ik midden in Waterloo, met al een flink stapeltje nieuwe cd’s in mijn mandje, toen er weer gebeld werd. Dione de Graaff aan de lijn vanuit Hilversum. Ze vroeg of zij mocht toepraten naar een impromptu over de dood van ‘De Kneet’. Ik zette mijn mandje neer, haalde diep adem, bedacht van alles, maar kwam tot niets en riep tegen Dione: ‘Begin maar’.

Natuurlijk komen zijn stokpaardjes de sport en muziek ruim aan de orde en dat levert prachtige verhalen op over keeper Jan van Beveren en het Neil Diamond-nummer ‘Sweet Caroline’. Dat nummer wordt altijd in het midden van de achtste inning gespeeld bij de honkballers van de Boston Red Sox. Ook daar moet en zal Smeets dan naar toe en hij vertelt er prachtig over;

Een donkere mannenstem kondigde ‘Sweet Caroline’ aan en de eerste tonen werden hoorbaar…Als ik hier toch was , dan deed ik volle bak mee…Mensen pakten elkaar vast; sloegen armen rond schouders, handen in elkaar en iedereen, ja, iedereen zong. Ik voelde geen tranen opkomen, maar wel een donkere rilling over mijn rug trekken; een heel erg speciaal gevoel zette zich in mijn lijf en geest vast, en ik merkte dat ik mijn arm om Karen heen legde. Ze keek me aan met iets van ‘ouwe gek’ in haar blik en ze had gelijk. Ik zong, ik schaamde me nergens voor en ik genoot. Niemand, maar dan ook helemaal niemand, kon mij de gevoelens van dit moment afpakken. Ik had het zo graag willen meemaken, en nu stond ik hier en deed wat ik deed. Alles klopte.

Verder had ik nooit over Frederick Douglass en William Edward Burghardt Du Bois gehoord, maar over die belangrijke congresman en mensenrechtenactivist worden we ook bijgepraat. Bijna 380 pagina’s vol met informatie en je komt wat dichter bij Smeets zelf ook. Heeft hij nog iets te wensen? Natuurlijk;

Zo reis ik dus door de USA. Ik zoek naar gekke dingen, leuke namen, musea, universiteiten, springschansen, watervallen, malls, grote bossen, stadions, vervallen dorpjes en plaatsen met Nederlandse namen. Ik wil ook wel naar Harlingen, Texas en Harlingen, New Jersey. Is het een tic? Jawel, maar ik kan er prima mee leven en ik val er ook niemand mee lastig.

Dat laatste gelukkig wel een beetje in de vorm van een erg informatief en leesbaar boek.

39651276e483be3597158636c77444341587343
Ik kwam bij Anna dit boek tegen van Patrick Leigh Fermor over abdijen en het kloosterleven, Een tijd om te zwijgen. Fermor was een bekende reisboekenschrijver waar ik nog wat boeken van op de verlanglijst heb staan, maar dit leek me een mooie opmaat.

Het boekje telt maar 87 pagina’s en gaat over zijn bezoeken in de jaren ’50 aan de Abdij van St. Wandrille de Fontanelle, de abdij van Solesmes, de abdij Notre-Dame de la Grande Trappe (allen in Frankrijk) en de rotskloosters van Cappadocië in Turkije. Die laatste vond ik dan weer een beetje vreemd in de bijt hier, maar goed.

De Abdij van St. Wadrille kent een regime, waar de auteur even aan moest wennen;

Alle maaltijden…werden in stilte gegeten: men werd gemaand zich afzonderlijk te ‘ontspannen’ en alleen met toestemming van de abt tot de monniken te spreken; geen lawaai te maken wanneer men door het klooster liep; niet te roken op de kloostergang; op fluistertoon te spreken en de perioden van stilte strikt in acht te nemen. Ik vond ze onmogelijk grimmig. Wat een stilte en ingetogenheid! Het gebouw kreeg het karakter van een gigantische graftombe, een necropolis waarvan ik de enige bewoner was.

Waarom wil je dit dan? De auteur observeert en verwondert zich over het verschil met bijvoorbeeld de monniken die hij in Griekenland ontmoette. Daar was er vrolijkheid, hier ingetogenheid. Hij beseft;

Deze mannen leefden echt alsof elke dag hun laatste was, ze hadden zich verzoend met de wereld, hadden absolutie gekregen, waren gesterkt door de sacramenten, altijd klaar om op het middernachtelijk uur een zachte dood te sterven.

Ondanks dat hij moest wennen, merkt de auteur langzamerhand dat hij een ritme vindt. Hij hoeft zijn energie niet meer aan talloze afleidingen te besteden maar ervaart ineens vrijheid. Hij schrijft ook en merkt dat dit ook beter gaat. En lees wat hij voelt als hij de abdij verlaat;

Mijn eerste dagen in de abdij mogen dan een periode van neerslachtigheid zijn geweest, het ontwenningsproces achteraf was tien keer erger. Het klooster was eerst een kerkhof, maar de buitenwereld leek later in vergelijking een hel van lawaai en vulgariteit, uitsluitend bevolkt door proleten, sletten en misdadigers…De advertenties voor Byrhh en Cinzano – anders zulke heerlijke symbolen van vrijheid en ontsnapping – …ervoer ik zelfs als een persoonlijke belediging.

De Abdij van Solesmes was een tussenstop op weg naar de Abdij Notre-Dame de la Grande Trappe. Deze abdij  behoort van oorsprong tot de cisterciënzerorde van strenge observatie. Vond de schrijver het regime van St. Wandrille streng, het kon nog veel erger en dat was (let wel, in de jaren ’50) hier;

Een trappist staat om één of twee uur op, al naar gelang het jaargetijde. Zeven uur van zijn dag brengt hij door in de kerk met het zingen van koorgebeden en geknield of staande mediteren, vaak in het donker. de rest van de dag wordt besteed aan primitief en zwaar werk op het land, aan privaat gebed, aan preken en het lezen van de martyrologie…Het eten bestaat bijna uitsluitend uit wortelen; vlees, eieren en vis zijn verboden…

Voeg daarbij de strikte vastenwetten, het altijd dragen van dezelfde dikke kleren, ook in de zomer, het slapen in een gezamenlijke ruimte op een strozak en je kan je weer afvragen. Waarom? Maar ook daar heeft iemand het antwoord op klaar;

Met geduld en oefening levert dit permanent op God geconcentreerd zijn van de geest een rijke beloning op: zielerust, een soort goddelijke vervoering, een onuitsprekelijk geluk, dat een Franse trappist ooit heeft beschreven als een langdurige glimp van het paradijs.

Voilà, ga daar maar eens tegenin. Als laatste worden de verlaten kloosters in Cappadocië in Turkije beschreven. Uitgehouwen in de tufstenen rotsen boden ze jarenlang onderdak aan de verdwenen christelijke gemeenschap in centraal-Turkije. Ik heb ze zelf bezocht en het is inderdaad een indrukwekkend gezicht. De eetzalen in de rotsen, de uit stenen gehakte goten en de nog zwarte haarden, het is leuk om een keer terug te lezen. En ik leer nog wat bij over Anachoreten (ofwel mensen die zich uit de samenleving terugtrokken) die zich inmetselden in grotten en over Dendrieten (wat is afgeleid van dendros, het Griekse woord voor boom) die zich tientallen jaren lang vastketenden aan de hoogste takken van grote bomen.

Dit is een aardig lange bespreking van een kort boekje, maar dat geeft dan aan dat ik het de moeite waard vond. De andere boeken van Fermor zullen vast wel eens voorbij komen.

Vertaling: Barbara de Lange

art-654_boudewijn
Boud, het verzameld leven van Boudewijn Büch is de biografie van Eva Rovers over dichter, schrijver, televisiemaker en fenomeen Boudewijn Büch. Ik keek er al even naar uit en dat heeft te maken met die laatste kwalificatie, fenomeen. Ik kom er op terug.

Boudewijn en ik gaan al even terug. Ik zag zijn boekprogramma op televisie en ik ben met hem meegereisd naar alle uithoeken van de wereld. Al die afleveringen van “De wereld van Boudewijn Büch” heb ik op dvd én ik bekijk ze nog. Ja, hij heeft mij ook aan Goethe gekregen, ik heb een rijtje in de kast staan. Ik mocht hem dus graag zien en horen en was bedroefd toen hij in 2002 overleed. Nu heb ik ook een rijtje Büch in de kast staan en dat is allemaal non-fictie. Daar begint de ellende al.

Büch, zo blijkt uit dit boek, wilde gedichten schrijven en eigenlijk een meesterwerk. Die gedichten schreef hij ook en hij schreef romans, waaronder enkele succesvolle ook. Maar, hij wist dat hij geen meesterwerk à la Goethe ging schrijven. Hij bouwde een leven om zich heen, gevoed uit een tragische jeugd en waar nodig liet hij feiten en fictie in het dagelijks leven door elkaar heen lopen. Na zijn overlijden kreeg Büch bakken kritiek over zich heen voor dat laatste. Hij was een fantast, leugenaar en een egocentrisch persoon. Rovers probeert met dit boek hier nuance in te brengen en slaagt daar in. Kom ik ook op terug. Het helpt dat zij als eerste toegang kreeg tot de archieven van Büch om gedurende vijf jaar haar onderzoek te doen.

Geen meesterwerk dus, maar schrijven kon hij wel. Lezen en feiten verzamelen ook. Hij schreef talloze columns over de meest uiteenlopende onderwerpen. Hij gebruikte zijn eigen leven als dankbare bron. Hoewel hij verschillende vriendinnen had gaf hij aan homo te zijn en koketteerde met pedofilie. Niet zozeer uit overtuiging, wel om opschudding te veroorzaken. Büch beweerde dat hij een zoon had én en dat deze was overleden en veinsde dat hij kanker had. Als iemand te dichtbij kwam en te lastige vragen stelde, verbrak hij rigoureus de vriendschap. Je was voor of tegen hem.

Ondertussen werd hij bekender en verschoof langzaam het accent van de literatuur naar de bibliofilie. Büch kocht grote aantallen boeken, vaak op rekening, en maalde niet echt om betaling ervan. Belastingaangifte deed hij ook niet, wat uiteindelijk tot een faillissement leidde. Gelukkig stegen zijn inkomsten door het televisiewerk dat hij kreeg, zodat zijn faillissement opgeheven werd en hij uiteindelijk behoorlijk ging verdienen. Om er uiteindelijk nog meer boeken en parafernalia van te kopen.

Wat ik hierbij zo mooi vind, is dat hij hierin volkomen zijn eigen weg ging. Zijn bibliotheek was een werkbibliotheek. Hij had wel zeldzame boeken, maar het gros van zijn aankopen werd gedreven door interesse voor het onderwerp. Hij hing posters naast dure zeefdrukken. De buste van Elvis Presley stond gebroederlijk naast die van Goethe. Al dat moois leidde wel tot een chronisch ruimtegebrek. Boudewijn Büch;

‘Ik word hier dus volstrekt, helemaal getikt van. En waar gaat het om? Om vijftienduizend boeken, waarvan er honderdvijftig echt bibliofiel zijn. De rest van die boeken is alleen maar om aan te tonen dat die honderdvijftig bibliofiel zijn. Dus je hebt een enorme hoop ellende aan je kop om te weten dat je honderdvijftig mooie boeken hebt.’

Gedreven in zijn werk, populair overal waar hij kwam, maar uiteindelijk werd zijn leven steeds lastiger om te leiden. Hij had zoveel verzonnen over zijn leven en zijn afkomst dat het moeilijk werd om alles vol te houden.

Omdat hij de büchiaanse komedie met evenveel verve voor vrienden en familie opvoerde, verdween hij ook in zijn persoonlijke leven steeds meer in de rol die hij speelde. Dat vervreemdde hem van zijn omgeving, en zorgde er tegelijkertijd voor dat zijn eenzaamheid steeds reëler en dieper werd, wat zijn treurige personage alleen maar geloofwaardiger maakte.

Hij trok zich terug in zijn huis waar hij uiteindelijk op 53-jarige leeftijd aan een hartstilstand overleed. Er kwamen een man of twintig op zijn begrafenis.

Dus, hebben we te maken met een dichter, een schrijver, een presentator, een fantast, een leugenaar? Met allemaal natuurlijk. Büch heeft het zichzelf niet makkelijk gemaakt door alles wat hij verzonnen heeft, maar heeft het wel tot het uiterste toe doorgevoerd. Rovers laat zien waar hij uit de bocht vloog met de waarheid, maar geeft ook aan dat hijzelf de eerste was om dit toe te geven. Meerdere malen heeft Büch aangegeven dat hij zaken verzon, meerdere malen deed hij geloven dat alles autobiografisch was. De nuance is er dus en ik deel de kritiek niet van Maarten ’t Hart als zou er een boek naast geschreven dienen te worden, waaróm Büch alles verzon en zijn vrienden bedroog;

Bij Barend & Van Dorp sprak ex-vriendin Loan Son haar verbazing uit over de nadruk die werd gelegd op de waarheid. Dat was volgens haar sowieso iets subjectiefs, maar mensen zagen bovendien over het hoofd dat Büch bewust met de waarheid speelde. ‘Bij Boudewijn liepen waarheid en niet-waarheid gewoon door elkaar heen,’ zei ze met een spottende blik die verried dat ze niet begreep waar iedereen zo moeilijk over deed. ‘Dat zei hij ook heel nadrukkelijk. Dat heeft hij ook aan mij geschreven,’ waarop zij een brief pakte en voorlas: ‘Ik heb er een hele roman over geschreven om jou te zeggen dat ik een man ben van emballage, verpakkingen en instanties & dat daarachter de literatuur – die niet anders dan werkelijk is – ligt. Zo ik iets ben, ben ik letterkunde.’

Dit is voor mij reden genoeg, hoewel ik vraagtekens zet bij de manier waarop hij met goede vrienden omging. Hij was volgens eigen zeggen letterkunde en daar ligt zijn tragiek. Ik was en ben nog steeds niet geneigd om zijn romans te lezen. Des te meer zijn non-fictie. Ik laat mij graag geselen door een spervuur aan feiten over eilanden, Goethe, dodo’s, pinguïns, de coelacanth, de Rolling Stones en Napoleon. Die tragiek, gecombineerd met een verzonnen leven en een niet-aflatend enthousiasme over zijn interesses en passies, maken de man voor mij tot een fenomeen waarover ik met veel plezier dit boek las.

Het is een vlot geschreven biografie met een uitgebreid notenapparaat. Omdat de noten vaak wat toevoegen moet je wel vaak achter in het boek bij lezen, ik heb ze liever onder de tekst staan, dat leest makkelijker door. Büch was een absolute muziekfreak, dus de auteur heeft een muzieklijst samengesteld met nummers die belangrijk voor hem waren. Een mooie meerwaarde in een heerlijk boek.

voorkant-gedroomd-land
Gedroomd land van Henk C. Hoogink is het persoonlijke relaas van een man over West-Papua, onderdeel van het huidige Indonesië. Een verhaal dat verteld moest worden, daarom is het in eigen beheer uitgegeven.

Henk Hoogink wordt op 16 augustus 1961 als dienstplichtig marinier van net twintig jaar uitgezonden naar de laatste Nederlandse kolonie Nieuw-Guinea, het huidige West-Papua. In de regio hangt een gespannen sfeer omdat Indonesië regelmatig infiltreert in Papua, al of niet met steun van de Russen.

Maar hoe zat het ook weer met Papua? Leest u het hier nog maar eens na. Feit is dat de auteur zich ineens als dienstplichtige aan de andere kant van de wereld bevond, vaak in stressvolle situaties;

Het is adembenemend heet onder het ijzeren dek…Ondanks de pijn aan een ingegroeide teennagel deint het schip me in slaap. Een uur later wordt ik wakker geschud door een van de wachten: “Korp, er zwemt iemand naar ons schip”! Aangekomen op het dek hoor ik het ook…Er gaat van alles door mij heen: wie of wat is het? Als het een infiltrant is, met welk doel wil hij ons dan bereiken? Het verhaal over de handgranaat heeft veel indruk gemaakt…Het commando wordt gegeven om met de boordmitrailleur in de richting van het geluid te vuren…De volgende ochtend, als we al ver verwijderd zijn van de ankerplaats, hoor ik dat één van de jongens een militaire pet heeft zien drijven.

De auteur eindigt zijn diensttijd door een zwaar ongeluk maar herstelt in Nederland. Hij maakt carrière in de horeca maar vergeet Papua nooit en hij keert uiteindelijk in 1996 terug. Hij ziet hoe het land en de bevolking er aan toe is en het laat hem niet meer los. Hij zal nog dertien keer terugkeren en besluit de Stichting Manusia Papua op te richten. Deze stichting zet zich in voor de bevolking door het slaan van waterputten en de oprichting van een kraamkliniek. 

De kraamkliniek is een verhaal apart. Hoogink ontmoet Amelia Yigibalom en haar man Ones Weya. Amelia heeft jaren gevangen gezeten omdat zij verantwoordelijk werd gehouden voor het hijsen van de Morgenster, Papua’s nationale vlag. Zij is verpleegster en na haar vrijlating wilde zij graag een kraamkliniek leiden in de Baliem-vallei, in centraal Papua. Stichting Manusia Papua heeft dat onder meer mogelijk gemaakt:

Om ons project in Nederland te promoten, hebben we Amelia en Ones in 2008 gevraagd naar Nederland te komen. Ze zijn hier een mooie junimaand geweest en natuurlijk heeft hun verblijf grote indruk gemaakt. Ones wilde hier wel blijven. Na uitleg over taalproblemen, huisvesting, verblijfsvergunningen en andere consequenties, zoals bijvoorbeeld dat eenden in het park niet bedoeld zijn als warme maaltijd en er geen pinang in Nederland te koop is, heeft hij gelukkig vastgesteld dat het misschien toch niet zo’n goed idee was.

Hier begint ook mijn persoonlijke betrokkenheid. Ik ben zelf met mijn gezin drie maal in West-Papua geweest en ken Ones en Amelia. Ze hebben bij mij gelogeerd tijdens hun verblijf in Nederland. Helaas is Ones er niet meer, maar Amelia is nog altijd actief in de Baliem-vallei. 

Door die betrokkenheid ben ik ook geen objectieve lezer, het is voor mij een feest der herkenning. Van het land zelf maar ook omdat ik veel van de personen ken die in het boek voorkomen. Dat neemt niet weg dat de auteur, ook voor niet-ingewijden, een buitengewoon helder verhaal neerzet. Zijn eigen verleden daar, de geschiedenis van de regio, de huidige ontwikkelingen, zijn reizen en de Stichting, flora en fauna en mensenrechten, het komt allemaal aan bod in een bestek van zo’n 227 pagina’s. Hoogink is een geoefend fotograaf en dat is te zien aan de vele prachtige foto’s in het boek. Hopelijk draagt dit boek bij aan de bekendheid van een prachtig land en haar trotse inwoners.

359ab805510e795593059315741437641414141
Ik had in een ver verleden Een boekenkast op reis van Boudewijn Büch al eens gelezen, maar ik kon deze mooie eerste druk bemachtigen voor een vriendenprijs, dus dat was een mooie reden om het boek te herlezen. Met veel plezier, want de 270 pagina’s waren in ‘no time’ verslonden.

Het is een dagboek van het jaar 1998, het jaar waarin hij reist naar De Verenigde Staten, Zuid-Afrika, Oostenrijk, Duitsland, Zwitserland en Italië. Hij verdiept zich dat jaar weer bovenmatig in Goethe vanwege een televisieproject, verdiept zich altijd in Napoleon, de coelacant (de wat?, dit dus), de Boerenoorlog, Amerikaanse presidenten en ga zo maar door. Dat vind ik meteen het fascinerende aan de man. Hij wist en weet mij te enthousiasmeren (ik heb al zijn programma’s op dvd) voor zaken die anders aan mij voorbij gaan. Ik weet niet hoeveel mensen zich specifiek interesseren voor The Jameson Raid (de prelude tot de Tweede Boerenoorlog), maar Büch is er één van. Zulke dingen vind ik dus leuk en dat is waar dit boek over gaat. Een boek dat hij helemaal niet wilde beginnen. Hij schrijft op 1 januari 1998;

Ik hoor het vuurwerk – het is nu een halfuur in het nieuwe jaar – en ik haat het oude jaar en heb direct al een hekel aan het nieuwe…Hoewel ik al meer dan veertig jaar een dagboek schrijf, weet ik dat ik dit jaar voor een boekpublicatie zal pennen. Waarom ik uiteindelijk ja heb gezegd tegen het publiceren van een heel dagboek weet ik niet, maar ik heb er nu in elk geval al spijt van.

De auteur is natuurlijk een bibliomaan en verzamelt en koopt honderden boeken per reis voor astronomische bedragen. Het is een feest om te lezen welke titels hij zoal binnensleept. Een kleine proeve;

  • Bericht über die in höchsten Auftrage Seiner Königlichen Hoheit des Prinzen Carl von Preussen […] bewirkte Untersuchung einiger Theile des Mosquitolandes
  • Leaves from the battle-field of Gettysburg
  • Beyond the lines; or a Yankee prisoner loose in Dixie
  • Die berühmteste Radfahr-patrouille des Weltkrieges
  • Evita Perón e l’oro dei nazisti

Wellicht zijn de drie catalogi van Bubb Kuyper nog ergens te koop, daar staat Büch’s nalatenschap in en daarin zijn al die titels na te lezen. Veel van wat er in het boek staat is te zien in zijn programma’s. Wat daar niet in te zien is, zijn de meer persoonlijke gevoelens van Büch. Zo is hij niet tevreden over zijn team (cameravrouw, geluidsman en producer) in Zuid-Afrika. Hij moppert er vrijuit over en dat doet hij ook over de hotelkamers, het eten en de Nederlanders die hem overal aanspreken. Hij lijdt nogal eens aan zwaarmoedigheid en allerlei lichamelijke kwaaltjes en zo zucht en puft hij zich wel een beetje door het boek heen. Dat vind ik meteen de mindere kant van hem. Hij neemt zichzelf nooit eens bij de lurven om dat zelfopgelegde lijden wat te verlichten. Zo vind ik zijn verliefdheid voor de zesentwintigjarige producer Panda ook wat pathetisch overkomen. Dat gezegd hebbend voert zijn enthousiasme voor wat hem wel boeit gelukkig de boventoon en daarom mag ik zijn boeken graag lezen en blijf ik nog steeds naar zijn programma’s kijken.

3a1313cf7840e935937376a5341444341587343
Ik had Met fiets en tent naar de Oriënt van Gerard Monnink al eens gelezen maar wilde het zelf hebben. Toen ik laatst voor een paar euro een gesigneerd exemplaar kon kopen dacht ik niet lang na. Waarom ik dit boek per se moest hebben kom ik op terug.

Gerard Monnink heeft het plan opgevat om naar Palestina te fietsen. Het is dan kort voor de Tweede Wereldoorlog. Hij zoekt iemand om hem te vergezellen en hoort dat Toon Damhuis een ervaren fietser is en die is toevallig in de buurt. Monnink wil Damhuis vragen of hij mee wil. Dan volgt het welhaast legendarische gesprek;

“Hm, waar wilde je dan naar toe?”
“Nou, een wat excentrieke tocht”, en ietwat verlegen ga ik verder: “een lange reis, helemaal naar Palestina.” Een moment slechts denkt hij na. Dan volgt in zijn sappig Twents dialect: “Ja, dan konk wa metgaon.”
Alsof het een reisje van een paar dagen gold!
“Wanneer wilde je vertrekken?”
“Aanstaande zaterdag liefst”, stamelde ik perplex.
“Goed – dan ben ik hier wel. Daar kun je van op aan.”

Hij was er. Monnink had twee stevige Veeno’s van een sponsor gekregen en hij heeft perskaarten laten maken want onderweg schrijven ze artikelen voor kranten en tijdschriften om zo aan geld te komen. Wat volgt is een heroïsche tocht dwars door Europa en Turkije om uiteindelijk aan te komen in Palestina. Wat het zo fascinerend maakt is dat het toen een heel andere wereld was. Het is oppassen geblazen voor de Födl-zigeuners in Roemenië. Ze komen in gevecht met ze en weten zich alleen te redden door te dreigen met een nep-revolver. Als ze geen vergunning krijgen om door Europees Turkije te fietsen moeten ze 500 kilometer om rijden naar Sofia in Bulgarije. Ze moeten daarvoor de bergruggen van de Stara Planina over. Er is niet overal eten te krijgen dus ze lijden honger, komen in ontzagwekkende regenbuien terecht en zeulen hun fietsen over slechte weggetjes naar boven, meer lopend dan fietsend. Er breekt een fietsas en ze raken in gevecht met een Bulgaar die Monnink uiteindelijk met een zweep te lijf gaat. Monnink weet hem buiten westen te slaan.

In Turkije worden ze aangevallen door de wolfshonden van een aantal herders. Ze worden goed toegetakeld maar weten zich te redden door de “klootschiet-vaardigheden” van Monnink. Uiteindelijk bereiken ze Palestina. Daar maken ze kennis met Sefania. Zij komt uit Egypte en doet daar iets met het hof, maar duidelijk wordt het ze niet. Tot ze Egypte niet in kunnen komen vanwege geldgebrek:

Ik stond op ’t punt om ondanks mijn machteloosheid toch een scherp antwoord te geven, toen vriend Toon me rustig aan mijn jas trok en lakoniek opmerkte: “Doe zos dat wicht toch opbellen.”…Na afloop van het telefoongesprek boog de politie-autoriteit naar ons: “Had u toch direkt gezegd, dat u relaties had au palais royal en journalisten bent van Nederlands grootste dagblad.”

Sefania blijkt gouvernante van de Egyptische koning en zal later met Gerard Monnink trouwen. Het boek staat vol prachtige verhalen en die hebben mij ooit geïnspireerd om ook zo’n tocht te maken, zij het in een ander deel van de wereld. Daarom moest dat boek per se de kast nog in hier.

                       Gerard Monnink over zijn boek bij Kopspijkers

9f07903b7c41c0c593258535667444341587343
Het meest afgelegen eiland ter wereld. Zo wordt Bouvet-eiland door internationale reisgezelschappen inmiddels erkend. Boudewijn Büch schreef er over als eilandgek in zijn boek Eilanden en via het verhaal van Perkamentus leerde ik dat Büch-kenner Frans Mouws er warempel een boek aan heeft gewijd met de titel Bouvetøya 54° 26′ S 3° 24′ E.

Na wat geharrewar met de Britten werd het eiland in 1926 Noors bezit. Zes kilometer lang, drie kilometer breed en het hoogste punt op zo’n 780 meter. Het is het topje van een gigantische vulkaan.

Dat zijn genoeg ingrediënten om stevig tot de verbeelding te spreken. Van de auteur, die dolgraag het eiland zou bezoeken en met de voorbereidingen bezig was. Van Büch, die bij zijn werkgever, de VARA, fondsen probeerde los te weken voor de kostbare expeditie (wat niet is gelukt), maar ook van Gerrit Jan Zwier, antropoloog, geograaf en schrijver. Hij werd uiteindelijk de eerste Nederlander die in 2006 voet op Bouvet-eiland zette. Genoeg reden voor de auteur om hem op te zoeken.

Een goede vraag is natuurlijk hoe een mens op zo’n afgelegen plek terecht komt. Zwier vertelt;

Mijn medereizigers…waren zeer rijke Amerikanen van de Travelers’ Century Club (TCC). Dat is een club waarvan de leden bijna allemaal bejaard en miljonair zijn en die de hele wereld rondreizen, niet zozeer om de wereld te zien, maar om er geweest te zijn.

Dat is natuurlijk wat wrang. Het is een heksentoer om überhaupt een bootje op het eiland te zetten. Deze TCC-mensen betalen er fortuinen voor en hebben soms geen idee hoe bijzonder het is waar ze lopen. Het lukt Zwier ook om aan land te komen en hij brengt er vier uur door. Hoe bijzonder ook, het blijft echter bij scharrelen aan de kust. Büch schrijft in zijn boek “Het IJspaleis” op lyrische wijze dat het binnenland waarschijnlijk door geen sterveling is verkend. Het biedt voer voor avontuur…

Mouws en Büch hebben over Bouvet-eiland geschreven, Zwier is er geweest. Er was, ondanks een persbericht, weing aandacht voor. Zwier;

De Nederlandse landing op Bouvet-eiland had groot nieuws moeten zijn. Maar niets van dit alles. Ik moest nota bene in België vernemen dat het, aldus een Belg, een ‘verdomde Ollander’ was gelukt om op Bouvet te landen.

Dat hebben we dan maar weer voor elkaar. Dit boek telt 21 bladzijden en dat is niet veel, maar het is een compacte samenballing van puur eilandgevoel. Bovendien is het een gelimiteerde bibliofiele uitgave die niet meer in de boekhandel verkrijgbaar is. Er zijn negenennegentig genummerde exemplaren voor de handel uitgegeven en zesentwintig geletterden voor auteur, uitgever en medewerkers. Ik kon er gelukig via Frans Mouws nog één bemachtigen, nummer 98/99, gesigneerd en met originele buikband. Zeer bedankt, Frans en Perkamentus voor de tip natuurlijk! 

2a8ab71133472f6593251485241444341587343
Als Boudewijn Büch non-fictie schrijft vind ik dat per definitie enthousiasmerend. In dit geval over Eilanden en het is wat mij betreft weer raak. Ik heb niet de laatste editie gelezen, maar dat doet er eigenlijk niet toe. Büch geeft zelf al aan in zijn boek dat alles draait om het eilandgevoel. De kaartjes in het boek zijn geografisch niet helemaal correct, ze dienen uitsluitend ter oriëntatie.

Dat eilandgevoel druipt van het boek af. Büch noemt zichzelf islomaan of nesomaan, een bijna ziekelijke liefhebber van eilanden. Het is ook niet te doen. Eilanden komen en gaan, het zijn er vele tienduizenden. Er wordt eindeloos getwist over politieke macht en oude rechten op eilanden. Landen vliegen elkaar er regelmatig over in de haren. De auteur zegt hierover:

…wat ik mij de laatste jaren steeds meer heb afgevraagd is dìt: is staatkundige en economische onafhankelijkheid nog wel mogelijk voor sommige eilandjes en archipels? Ik meen helaas van niet…Eilanden zijn altijd de klos. Onafhankelijke eilandjes of eilandstaatjes hebben in ‘de nieuwe wereldorde’ …geen nut, bestaansrecht of eilandvreugde meer. Het is treurig, maar wáár. Ofschoon ik mij het liefst die oude, mooie en idealistische insulaire nostalgie voor ogen zou hebben willen houden, weet ik inmiddels van een wereld die anders en volkomen wreed is.

Zo schreef Büch in 1991. Hij moest zich nog behelpen met atlassen (die hij in overvloed bezat) en blogger Perkamentus laat in zijn bespreking mooi zien dat Boudewijn niet altijd even nauwkeurig is in zijn beweringen. Het stoort mij hier overigens niet, Büch gaf al aan dat het vooral om het insulaire gevoel gaat en dat komt ruimschoots over. Büch zou zijn vingers aflikken bij de zegeningen van Google Earth, waar je moeiteloos meesurft naar de kleinste eilandjes in het boek.

Dan de eilanden. Ik wist zo weinig van Bouvet, van Das, van St. Pierre et Miquelion, van Diu, van Niihau en ga zo maar door. Het piepkleine eilandje Clipperton, zo’n 3000 kilometer ten westen van Panama-stad bijvoorbeeld. Frans bezit en vernoemd naar een piraat. Er huisden Britse strontscheppers (goed, de guano werd geëxploiteerd) welke tijdens de Eerste Wereldoorlog samen met een regiment Mexicanen een beetje vergeten werden. Zij stierven een nare hongerdood.

Niihau dan, een eiland uit de Hawai-eilandengroep. Het is privébezit en niet toegangelijk voor bezoekers, tenzij op uitnodiging. Er zijn geen wapens en er is geen misdaad. Tot er een Japanner een noodlanding maakte. Die waande zich oppermachtig met zijn schiettuig. Een kostelijk fragment:

De Jap begon in zijn eentje een schrikbewind. Een…Niihauer werd door de bezetter in zijn buik en in zijn dij geschoten. Hij bleef er betrekkelijk rustig onder. Totdat de Jap hem, ten derde male, in de lies schoot. De inboorling werd verschrikkelijk kwaad, pakte de Jap bij de nek en een been en smeet hem tegen een muur dood. Vervolgens wandelde de held op zijn gemak naar het dorp om zich te laten verzorgen.

Inmiddels is dit incident op internet na te lezen. Het boek staat vol met weetjes over obscure eilandjes, maar ook over Jamaica, Mauritius en Tonga. Ik wist niet hoe snel ik een beeltenis moest opzoeken van de vriendelijke reuzin-koningin van Tonga, de nog altijd betreurde Queen Salote. Je leest en je wilt meer weten, zien en opzoeken. Dat heb ik altijd bij Büch. Heerlijk, zo’n interactief boek.

download

H.M. Queen Salote of Tonga en H.M. Queen Elisabeth, 1953