archiveren

Maandelijks archief: juni 2023

Vaste lezers van mijn blog weten dat ik in 2022 mij wat nader ben gaan verdiepen in de jazzmuziek. U dacht natuurlijk dat u hier vanaf was maar niets is minder waar. Onlangs heb ik een projectje afgerond waarin ik aan de hand van The Penguin Jazz Guide 1001 jazz-albums heb beluisterd.

Auteurs Brian Morton en Richard Cook hebben een keuze gemaakt uit de, volgens hen, beste albums uit de jaren twintig van de vorige eeuw tot en met het jaar 2010. Feitelijk heb ik veel meer dan die 1001 albums beluisterd, want er zitten genoeg ‘Complete Recordings’ tussen die soms 6, 7, 8 of nog meer albums bevatten en die heb ik allemaal achter de kiezen.

Door de zegen van internet en de streamingsdiensten is het merendeel van alle albums online te vinden. Daar waar ik een album echt niet kon vinden heb ik een vergelijkbaar album van dezelfde artiest beluisterd, bij voorkeur uit dezelfde periode. Ik heb dus niets hoeven overslaan.

Ik ben er bijna een jaar mee bezig geweest en heb er heel wat luisteruren op zitten en het heeft mij een redelijk goed beeld gegeven van wat de jazz te bieden heeft. Mijn elpee-wensenlijst is uiteraard gegroeid tot een ongezond formaat en ook heb ik genoeg inspiratie opgedaan voor nog wat muzikantenbiografieën die vast nog wel eens voorbij zullen komen hier.

Maar wat staat er nu precies in het boek? Ieder decennium wordt beschreven door een inleidend verhaal over de jazzmuziek in die periode. Dan volgt de naam van een artiest met zijn of haar geboortedatum en -plaats en, indien van toepassing, de sterfdatum en -plaats. Het instrument staat genoemd en het album dat besproken wordt. Vervolgens staat de bezetting beschreven van de muzikanten die meespelen en wordt er altijd geopend met een quote van de artiest zelf of van iemand die iets over de artiest zegt. Zoals de van oorsprong Oekraiense jazzpianist Art Hodes;

‘You have to admit it’s ironic. Your family emigrates and you end up in Chicago, the one place on the planet that’s colder than Russia.’

Of een quote van sergeant Joe McGann die zich de muziek van Count Basie herinnert;

‘That was the sound of the war for me. “Jumping At The Woodside”, and Jimmy Rushing singing. I know there was a recording ban on, but Basie was above all that. He was like the Manhattan Project, our secret weapon. I hummed that stuff crossing the Rhine.’

Na die quote volgt een verhaal over de artiest of groep en over het album. Als je dat zo achter elkaar beluistert krijg je een fantastisch beeld van hoe de jazz zich heeft ontwikkeld vanaf het swingtijdperk tot en met de jazz die nu gespeeld wordt.

Je wordt ook een hoop wijzer over de muzikanten en hun onderlinge verhoudingen. Zo was de pianiste Mary Lou Williams bang voor de sterpianist Jelly Roll Morton;

‘I was afraid of him. He had this big mouthful of diamonds and he stuttered when he talked fast, which made him seem more frightening rather than ridiculous. He pushed me on to a stool in his office uptown and told me to play. I played “The Pearls” for him, hoping I wouldn’t get dumped on my butt on the floor. He was supposed to hit out for almost no reason, especially girls.’

Natuurlijk is de gemaakte keuze voor de albums in dit boek volslagen arbitrair, hoewel er vrijwel altijd redenen worden gegeven waarom juist dat album is gekozen om op te nemen dus in die zin is de onderbouwing prima voor elkaar. De eigen mening wordt ook weleens met enige humor gebracht dus dat leest prettig, zoals over het album van alt-saxofonist Louis Jordan;

‘If you find yourself not enjoying Jordan’s music, check your pulse.’

Ik heb talloze nieuwe ontdekkingen gedaan, zoals het jazz-album van de klassieke pianist André Previn, het werk van de Belgische pianist Fred van Hove (met titels als Het streven om niet vertrapt te worden, Wie heeft dat vogeltje en Discussie tussen links en rechts waarbij natuurlijk klappen vallen), de muziek van de jonggestorven Poolse KNO-arts Krzysztof Komeda, de totale deconstructie van de saxofoonmuziek van Anthony Braxton, de ontnuchterende werking (letterlijk als we het verhaal mogen geloven) van de muziek van Sun Ra en de doedelzakken (die ik niet direct verwachtte in de jazz) in de muziek van saxofonist Paul Dunmall.

Waar jazzmuziek vaak met de Verenigde Staten wordt geassocieerd staan er ook heel veel artiesten in uit andere delen van de wereld en wordt ook Nederland niet vergeten. Zo is de Dutch Swing College Band opgenomen en zijn Willem Breuker, Misha Mengelberg, Hein van de Geyn en Han Bennink op verschillende opnamen te horen. Het album The 8th Of July 1969 van de Duitse vibrafonist Gunter Hampel is in Baarn opgenomen en het album Grand Max van trompettist Charles Tolliver is een live-opname van het Loosdrecht Jazz Festival in 1972. Genoeg Hollands glorie dus.

Voor de liefhebber staat er dus onnoemelijk veel in en ik kan er nog jaren mee vooruit want ik heb veel aantekeningen van albums die ik opnieuw wil beluisteren of die ik in mijn collectie wil opnemen. Het enige minpuntje is dat de quotes die steeds voorafgaan aan het stuk bij buitenlandse artiesten in het Frans of Italiaans worden weergegeven zonder verdere vertaling. Verder kunt u als liefhebber aardig aan de slag met dit boek.

Afscheid van de handkus van Benno Barnard is deel drie van zijn dagboeken en loopt van juli 2019 tot en met januari 2022. Een goed deel van dit boek, 341 pagina’s wordt hierdoor in beslag genomen. Het laatste deel, t/m pagina 459, bevat een korte roman met de titel Afscheid van de handkus.

Over de inhoud van zijn dagboeken kan ik redelijk voortborduren op de vorige twee delen. Hij woont nog met zijn vrouw Joy in Brede in Sussex, Engeland en zijn zoon Christopher woont en werkt in de Verenigde Staten. Hij heeft er zich eerst verloofd en we maken er ook zijn bruiloft mee. Overigens vind ik die ontboezemingen over zijn privé-leven nog de minst interessante delen van zijn verhaal, zeker wanneer we ook nog mee naar de uroloog moeten;

Gisteren moest ik vanwege mijn opstandige prostaat een biopsie ondergaan in Eastbourne. Ik laat u ongaarne toe tot mijn onderbroek , maar ik moet het noteren omdat de situatie zo theatraal was.

Dat viel nogal mee maar dan heeft u ook een proeve van de alledaagse wereld van de heer Barnard. Ik smul wel echt van zijn gedachten over de literatuur of wat hij opschrijft als hij aan het lezen is;

Een klein papierkleurig motje landt op pagina 137 van Everything Is Illuminated (een boek waar ik te lang over doe); de rand van zijn vleugeltjes is versierd met donkere streepjes, die op Hebreeuwse kwadraatletters lijken, alsof een miniem stukje Talmoed vleugels heeft gekregen en verzelfstandigd naar Foers roman is overgevlogen. Ik pak een vergrootglas. Ik tuur. Er staat: alles moet blijven zoals het nooit geweest is.

Zo begint hij ook aan het magnum opus van Proust, maar dat kan zijn goedkeuring veel minder wegdragen. Te veel onnodige details, een Proustiaans vergrootglas boven elke stamper en elke meeldraad in plaats van dat een meidoorn gewoon in vrede wat bloemen produceert. Na deel één gelooft hij het wel. Ik niet, ik vond het wel mooi (want ik las ooit De kant van Swann) en ik ga de complete Proust bij leven en welzijn nog eens tot mij nemen.

Overigens heb ik ook De Toverberg van Thomas Mann nog te lezen liggen en ook dat schaart Barnard onder humorloos proza. Gelukkig hoef ik niet direct wakker te liggen van zijn mening want hij houdt ook niet van de muziek van Johann Sebastian Bach (behalve diens cantates) en ook die heb ik heel hoog zitten. Maar, hij schrijft wel erg fijn over al die zaken waar hij niet van houdt dus van mij mag hij.

Een dagboek brengt onlosmakelijk ook wat versnipperde belevenissen en gedachten met zich mee. Zo heeft Barnard het over zijn voor moord veroordeelde achterneef, over zijn verzameling Engelse kinderboeken, over de euthanasie van de bevriende dichter Koenraad Goudeseune en over de benoeming van een nieuwe dominee in het dorp. Zij maken overigens kennis met die dominee en zijn vrouw die Anna heet, net als de overleden dochter van Barnard. Het toeval wil dat de domineesvrouw een etnische Indische is, net als hun adoptiedochter die begraven ligt naast het huis van het domineesechtpaar;

‘Ik zal haar graf zoeken.’…
‘Op de steen staat Anna Vandana. Ze kwam bij ons als Vandana en wij hebben daar Anna aan toegevoegd. Anna Vandana Barnard. Zeven a’s.’…de domineesvouw Anna slaat haar hand voor haar mond. Haar schouders beginnen te schokken als in een negentiende-eeuwse roman. ‘Dat is mijn naam…’ zegt ze tenslotte.

Een mooi stuk in het dagboek en een sterk staaltje toeval. Verder heb ik zelf bijzonder weinig met Engeland (ik ben er zefs nog nooit geweest) maar die Barnard krijgt het wel voor elkaar dat ik nu denk dat ik er toch nodig eens een keer moet gaan kijken en dat is dan weer een verdienste.

De roman achter in het boek is een soort verlengde van het dagboek. Barnard geeft aan dat het idee ontstond door de ontmoeting met een antiquaar die hem een familiegeschiedenis liet lezen. Het brengt de verteller naar Belgrado en het zou gaan om een nagelaten geschrift van Gavrilo Princip, de moordenaar van aartshertog Frans Ferdinand van Oostenrijk en zijn vrouw. In het verhaal zijn echo’s uit zijn dagboekaantekeningen te lezen en het is een mooi, klein verhaal.

Verder hoop ik dat Benno Barnard doorgaat met zijn dagboeken, ik zal ze zeker weer gaan lezen want ze bevallen mij bijzonder goed.

Zingen en creperen van Benno Barnard is deel twee van zijn dagboeken en beschrijft de jaren 2014-2017. Het valt op dat dit deel voor een groot deel wordt bevolkt door dichters en hun werk. Barnards voorliefde voor Engeland in aanmerking genomen komen de poëten vaak uit die hoek, maar hij kan ook smakelijk vertellen over dichters uit andere windstreken of nog beter, hem volslagen onbekende dichters.

Hij woont nog in België op de taalgrens met vrouw Joy en zoon Christopher en zijn geadopteerde dochter Anna studeert nog in de Verenigde Staten. Zij zit overigens niet te wachten op een prominente rol in het boek;

Anna, de onze althans, ons onmogelijke, geliefde adoptiekind, zit op school in Indiana en maakt het voor het eerst in al die jaren goed. Maar of ik niet over haar wil schrijven papa? Beloofd, lieverd.

Hij laat zijn gedachten de vrije gang gaan in dit boek en dat levert steevast mooi materiaal op. Over Lolita van Nabokov, over waarom hij het Gotisch schrift wil ontcijferen en over zijn waardering voor de classicus en literair vertaler Paul Claes;

Telkens wanneer ik me over een tekst van Claes buig, val ik door een gat in mijn eruditie…De slotregel van het gedicht is superieur (ook als je niet weet dat Roland Barthes deze in fictie gangbare passé simple als conventioneel burgerlijk karakteriseert, maar Paul Claes weet dat wel, die is zijn eigen Google).

Gaandeweg heeft hij het over schrijvers en dichters die hem ontvallen zijn, zoals wanneer hij in Lissabon het terras opzoekt waarop Herman de Coninck stierf in 1997. Hij staat stil bij de dood van Eriek Verpale en Rogi Wieg die allebei in 2015 stierven. Als hij daarover doormijmert komt hij uit bij de liedkunst van de Franse chansonnier Georges Brassens en vergelijkt dat met het speelveld waarop wetenschappers zich bewegen. Het zijn onnavolgbare verhalen.

Zijn grote liefde voor Engeland doet hem uiteindelijk naar Sussex verhuizen met vrouw en zoon. Hij zal nog veel in België te vinden zijn, maar is er soms ook wel even klaar mee;

Vlamingen zijn, anders dan ze zelf denken, een ongemanierd en vrekkig volkje.

In Sussex betrekt hij een oud huis waar in het bouwjaar van 1665 de toenmalige eigenaren een kat hebben laten inmetselen als een beproefd middel tegen boze geesten en heksen. Verder schrijft Barnard wel lekker weg over Engeland, zoals wanneer hij door Dorset rijdt;

Landschap met beek, eik, hek, schaap. Het rafelige schaap klaagt bij het hek dat het over de schouders van Thomas Hardy wil worden gelegd; de invalide eik bij de beek popelt naar een beeld dat zijn bochel betekenis geeft. Maar uit mijn geheugen komt maar één gedicht tevoorschijn. “The Darkling Thrush’, waarin hun buurman een wandeling in de winterschemering maakt – en het uitzicht, schaap en eik incluis, verandert in het lijk van de negentiende eeuw, languit in het landschap, waarvan het wolkenbaldakijn een crypte maakt:

The land’s sharp features seemed to me
The Century’s corpse outleant,
Its crypt the cloudy canopy,
The wind its death-lament.

Ik houd van dit soort taferelen en het wordt alleen maar beter als hij dan ook nog eens Ted Hughes erbij haalt met zijn gedicht over de kraai (het ligt hier nog op de te lezen-stapel). Beter? Wellicht nóg een tikje beter als hij ons kennis laat maken met het gedicht The Rolling English Road van G.K. Chesterton, een lied over de Engelse oerdronkelap aan wie de kronkelige schoonheid van het Engelse wegennet te danken is. The decent inn of death in de slotzinnen als formidabel beeld van de dood als een Engelse herberg gaat mij nog lang bijblijven.

Veel dichters dus en Barnard kent ze ook niet allemaal. Zo wordt hij getroffen door een prachtige zin die hem door een vriend wordt toegestuurd en die hij naar eigen zeggen in een roman heeft aangetroffen;

‘wir kommen immer einen Traum zu spät’

Het blijkt de slotregel van een gedicht te zijn, geschreven door de uit Praag afkomstige Duitse schrijfster en dichteres Olly Komenda-Soentgerath. Zij zou het nodige gepubliceerd hebben maar Barnard kon er geen snipper van terug vinden. Overigens is dat een beetje goed gemaakt, met enig zoekwerk kunt u wat werk van haar bestellen. Ook dichter Tsead Brunja verrast hem met een citaat van de dichter Stephen Crane:

‘Om je de waarheid te zeggen herinnerde ik me alleen vaag de naam Stephen Crane. Nooit iets van gelezen.’ Ook in bescheidenheid blink ik uit. Begint me die Tsead zomaar ineens te citeren

A man said to the universe:
‘Sir I exist!’
‘However,‘ replied the universe,
‘The fact has not created in me
A sense of obligation.’

‘Dat is van Stephen Crane.’
‘Hoe kom je daar zomaar aan?’
‘Geen idee. Ik ken het gewoon.’
‘Tsead…niemand kent Stephen Crane!’

Je leert in kort bestek aardig bij over heel wat dichters en hun werk en de verlanglijst begint weer eens te groeien, maar dat maakt het een leuk boek om te lezen. Tenslotte eindigt het boek in mineur. De dochter van Barnard overlijdt onverwacht in de Verenigde Staten. Leest u vooral wat hij er zelf over schrijft maar neem ook de rest van zijn dagboeken tot u. Hij schrijft ze vol met stijl en eruditie en deel drie heb ik net in huis.

Ik maakte in Stemmen op schrift al kennis met Frits van Oostrom en zijn verhaal over het werk Van den vos Reynaerde, of in de volksmond ook De Reynaert genoemd. Die eerste kennismaking deed mij het werk zelf lezen in de bewerking van Ard Posthuma en nu is er dan De Reynaert: Leven met een middeleeuws meesterwerk.

Het is een boek van bijna 600 pagina’s en het markeert het einde van het hoogleraarschap van Frits van Oostrom in Utrecht. Hij bundelt er zijn kennis, maar vooral zijn enthousiasme voor dit werk van Willem, die wij nog steeds alleen bij zijn voornaam kennen.

Het is handig om het verhaal eerst zelf tot u te nemen, bijvoorbeeld in de prima leesbare editie van Posthuma. U krijgt dan zoveel meer mee van de inhoud van dit boek en dan is het een feest om te lezen. Ik gaf in Stemmen op schrift al aan dat Van Oostrom een bezield verteller is en dat laat hij in dit boek weer zien.

Van Oostrom pakt het hele spectrum aan in zijn boek en maakt er zelfs een persoonlijk verhaal van. Hij ziet drie niveau’s. Allereerst het verhaal zelf. Waarom staat De Reynaert altijd bovenaan in de literaire canonlijstjes? Wat gebeurt er nu precies in die vierduizend verzen en wat heeft de schrijver willen zeggen?

Het tweede niveau gaat over wat De Reynaert allemaal los heeft gemaakt bij mensen. Bij schrijvers als Willem Elsschot (hij ontleende zijn voornaam aan de schrijver van De Reynaert), Louis Paul Boon en Stijn Streuvels, bij artiesten die er opera’s, toneelstukken en raps over maakten tot de makers van Reynaert-bier, -fietsroutes, -pralines en -tabak.

Op het derde niveau is het boek de achtergrond van zijn eigen loopbaan. Hij laat zien hoe er het in zijn vakgebied aan toe gaat en laat zien wat de Reynaert-vorsers zoal boven water hebben gehaald. Ook komt hij terug op zijn eigen publicaties, waar hij af en toe zijn eigen werk nuanceert als hij in zijn jeugdige overmoed te snel aannames heeft gedaan.

Iemand die ook veel aannames deed was Wytze Gerbens Hellinga (1908-1985). Hij omhelsde Reynaert als vrijbuiter en huldigde de opvatting dat De Reynaert stijf van de seks staat. Nu heb ik uw aandacht natuurlijk en die gedachte is niet eens zo vreemd. In mijn blog over De Reynaert verwees ik al naar de homoseksuele connotatie als Reynaert de haas Cuwaert ‘kapelaan maakt’ en daar gaat dit boek uitgebreid op in. Als dan ook de vraag nog gesteld wordt of Kriekeputte, de bergplaats van de schat waarmee Reynaert zich vrijpleit bij Koning Nobel, wellicht een homo-ontmoetingsplaats was (en het is een serieuze vraag!) dan weet u, het is smullen geblazen in dit boek.

Dan, waar te beginnen over dit rijke boek? Bij de voorgangers van De Reynaert natuurlijk, want die vos kwam niet uit de lucht vallen. Er is al een Frans werk over hem wat Willem als inspiratie diende, Le Roman de Renard. Willem heeft dit verhaal uitgebreid en er diepere lagen aan gegeven. Dan de oerversies van Willem. Het origineel is er niet meer, maar er zijn twee afschriften in de Comburg-versie en de Dyck-versie.

Dan de inhoud van het verhaal. Willem die Madoc schreef, zo introduceert de auteur zichzelf. Madoc? Er is niets te vinden over een geschrift met deze naam. Er zijn redenen voor Welshe wortels van dat geschrift en het leuke is dat ‘madoc’ in het Welsh een gangbaar woord voor vos is. Er is wel een roman over Willem geschreven die Madoc maakte en die besprak ik hier.

Verder rept de proloog over een dame zonder wie Willem helemaal dit werk niet had geschreven. U raadt het, men heeft geen idee welke dame. Ook vertelt de proloog over ene Arnout die er maar niet aan toekwam dit verhaal te vertellen. Jawel, de literaire wereld zoekt vertwijfeld naar Arnout;

In tegenstelling tot zo menige middeleeuwse proloog krijgen we niet de geringste indicatie omtrent tijd, plaats of publiek van deze avonture van Reynaerde. Behalve dan dat de dichter goede verstaanders eist, en op voorhand in verzen vol venijn uithaalt naar criticasters.

Dat laatste is interessant, want waarom zou je dat doen als je een dierenverhaal vertelt? Ik kom er op terug.

Reynaert moet voor de koning verschijnen want hij heeft iedereen wel iets geflikt. Eerst moet Bruun de beer hem halen, dan Tybeert de kater en beiden falen ze en laten er zowat het leven bij. Neef Grimbeert de das troont hem wel mee en er volgt een proces, waarin Reynaert ter dood veroordeeld wordt maar…hij vertelt de koning van een schat bij Kriekeputte. De koning, door hebzucht verblind, scheldt hem de doodstraf kwijt. Reynaert mag op pelgrimage als koning Nobel daarna mag delen in de buit. Het is een meesterlijke list. Belijn de ram en Cuwaert de haas vergezellen de vos als hij afscheid wil nemen van zijn gezin en het eindigt zo dat Belijn, zonder het te weten, de kop van Cuwaert aflevert bij de bedrogen koning. Reynaert verkast met zijn gezin naar een woeste plek waar niemand hen kan vinden.

Hier is onnoemelijk veel over te vertellen en te duiden. Wat te denken van de ‘negatieve ruimtewisseling’? De sterke Bruun en listige Tybeert maken geen schijn van kans als ze uit de geordende rechtstaat van koning Nobel op het woeste en wetteloze terrein van Reynaert komen, de burcht Maupertuus. Over die naam is ook genoeg te vertellen, gaat u het vooral lezen.

Heel belangrijk is natuurlijk welke vogel Tybeert ziet vliegen als hij Reynaert gaat halen. Hij praat er zelfs mee en de geleerden zijn er over uit dat het een blauwe kiekendief is. Tot en met de redactie van het programma Vroege Vogels is men gegaan om dit uit te pluizen en het is een prachtverhaal. Ook het abrupte einde is een studie waardig. De koning is bedrogen, brult het van vernedering uit en tjoep, daar springt Firapeel het luipaard uit de struiken om als een deus ex machina de oplossing aan te dragen. Die hadden we heel het verhaal nog niet gezien maar komt nu alles keurig afronden.

Dan wilt u ook weten wie de secretaris van de koning is, want Botsaert wordt verder niet geduid, maar de geleerden vinden het met reden een aap. Ook wilt u weten hoe het zit met het uitwissen van sporen met de vossenstaart. Vossen doen dat namelijk niet, van leeuwen is dat wel bekend uit middeleeuwse bestiaria. Wat moeten we daar nu weer achter zoeken?

Het zijn onmisbare verhalen om als achtergrond erbij te hebben maar het grotere plaatje is net zo boeiend. Waarom is Reynaert zo onnodig wreed? Het is niet genoeg dat Bruun de beer en Isengrijn de wolf als verraders gevangen genomen worden, hen wordt ook de huid afgestroopt op verzoek van Reynaert om hem van schoenen en een tas te voorzien voor zijn pelgrimage. Het zijn ronduit wrede taferelen en in latere versies, zeker die bestemd voor de jeugd, worden deze scènes danig afgezwakt.

Ook is er geopperd dat De Reynaert een wraakfantasie is ten opzichte van mede-auteurs, vandaar die waarschuwing aan iedereen in zijn proloog. Verder zijn er andere parallellen met de actualiteit van toen. Zo was er een machtsstrijd tussen de kinderen uit twee huwelijken van gravin Margaretha van Vlaanderen en Henegouwen en die kan heel goed als inspiratie hebben gediend. Verder wordt er aannemelijk gemaakt dat de auteur Willem goed op de hoogte was van de rechtsgang in die tijd. Met name het pleidooi van de vos zelf verdient alle lof en dat geldt ook voor het opgenomen schema waarin zijn list helemaal wordt uitgetekend in stappen zodat u kunt zien hoe ver hij vooruit heeft gedacht.

Van Oostrom geeft zelf een aardige opsomming van wat dit boek heeft gedaan;

De tekst van het handschrift Dyck…gerehabiliteerd naast het soms…gefavoriseerde handschrift-Comburg…beredeneerd wat de Madoc kan zijn geweest…beargumenteerd hoe het recht misschien wel alfa maar niet omega is van de tekst; nadere aanwijzingen gebracht omtrent de homo-erotiek tussen de verzen; de grandioze list van Reynaert in zijn complexiteit ontleed; en zowel de humor als het narcisme en zelfs de psychopathie van de hoofdfiguur doen uitkomen.

Zelfs dat is nog maar een deel van wat er werkelijk te beleven is in dit boek. Gaat u eerst het verhaal zelf lezen en dan heeft u met dit boek nog een prachtige verdieping in handen van een meesterwerk in de Nederlandstalige literatuur waar men nog niet klaar mee is. Zoals conservator Middeleeuwse handschriften aan de Universiteit van Leiden André Bouwman zegt;

Ruim zevenhonderd jaar na dato is het Middelnederlands voor ons doorgaans uitstekend vertaalbaar op letterlijk niveau…Maar vertaald is niet hetzelfde als begrijpelijk.

Het boek maakt duidelijk dat we veel weten maar dat er heel veel lacunes zijn dus literatuurwetenschappers en filologen kunnen nog lang moedig voorwaarts.

Onlangs raakte ik in Dordrecht in gesprek met een sympathieke boekverkoper die mij wees op het laatste boek van schrijver, dichter en essayist Benno Barnard. Hij liet mij zelfs enkele stukken lezen waarvan hij dacht dat die mij zouden bevallen. Die stukken bevielen mij inderdaad maar ik zag dat het boek deel drie van zijn dagboeken betrof. Dan wil ik uiteraard eerst deel één lezen en zo kwam ik uit bij dit Dagboek van een landjonker.

In dit dagboek beschrijft hij de jaren 2008 – 2013 en hij doet dat veelal vanuit zijn huis in België. Hij woont daar in het dorp Sint-Agatha-Rode, een dorp in België op de taalgrens. Hij woont er met zijn Amerikaanse vrouw Joy, zijn zoon Christopher en zijn uit India geadopteerde dochter Anna. Barnard;

Dit dagboek bestaat uit impressies, reisverslagen, sentimenten, ergernissen en ideeën die ik in de loop van vijf jaar heb genoteerd. Vaak over dezelfde onderwerpen: in de stal bij mijn boerderij stonden mijn stokpaarden trouw te wachten tot ik ze weer eens besteeg.

Die stokpaarden zijn Engeland, een land dat hij liefheeft en regelmatig bezoekt, de taalstrijd in België en de verwording van het Nederlands, zijn vader en zijn kinderen, de evolutieleer en religie. Hij studeerde zelf theologie en kwam in 2010 in een mediastorm terecht toen een groep moslims zijn als islamkritisch aangekondigde lezing aan de Universiteit van Antwerpen onmogelijk maakte. Hij vraagt zich vervolgens af;

Een moslim is een reagens waarin een zekere dosis islam is gedruppeld. Maar welke stoffen mengen de omstandigheden daar weer doorheen? Ontploft het mengsel dan?

Het incident heeft hem de polemiek in ieder geval niet doen schuwen. Zijn uitweidingen over de evolutieleer mogen er ook zijn. Die begonnen natuurlijk bij Erasmus Darwin, de grootvader van Charles. Die gaf de eerste aanzetten tot de evolutieleer maar bracht het niet groots naar buiten;

Over deze inzichten zweeg hij, vervuld van het vermoeden dat de Britse klassenmaatschappij niet erg verheugd zou reageren op de onthulling dat zij het resultaat was van een complexe ontwikkeling van aminozuren.

Toen hij ook nog het onderwerp van een spotdicht werd vond grootvader het welletjes;

Daarna hield hij vijfentwintig jaar zijn mond over de evolutie, wat in het licht van dat onderwerp niet erg lang was.

Ik houd van de stijl van Barnard. Hij weet mooie zinnen te construeren zoals wanneer een meisje bij hem aanbelt en vraagt of ze haar ouderlijk huis nog een keer mag bekijken;

En terwijl ze kijkt, kijk ik mee door haar ogen en zie hoe het huis zichzelf onder haar blikken herschikt tot alles weer staat waar het stond op de eerste dag, de dag van onze bezichtiging met de makelaar.

Als u op zoek bent naar kritiekpunten in dit boek kunt u ze wellicht vinden in het feit dat hij af en toe op de man of vrouw speelt. Hugo Camps en Kristien Hemmerechts moeten het steeds ontgelden;

Mijn wereldbeeld is van een solide eenvoud: ik ben tegen alles waar Kristien Hemmerechts voor is.

Of het moet zijn dat hij af en toe verongelijkt is over iets, zoals het mislopen van de Tzumprijs;

Ik had die prijs moeten winnen! Ik was er nota bene met drie zinnen voor genomineerd!…Als ik verlies, wil ik wel verliezen op enig niveau.

Mij stoort het echter niet zo, Jeroen Brouwers zou je van hetzelfde kunnen betichten. Ik heb genoten van de stijl van Barnard en laat mij graag meevoeren met zijn gedachten. Het is leuk als hij kokketeert met zijn kennis van de Engelse taal. Hij ergert zich eerst dat het Nederlandse Fonds der Letteren aan zijn Vlaamse connecties een nieuwjaarswens in het Engels stuurt, om vervolgens een Engels antwoord te sturen om die ‘haringvreters’ te wijzen op het misverstand dat ze die taal machtig zouden zijn;

‘Your kind of wishes smack of parochial cosmopolitanism, nay, are an egregious manifestation of it. Unfortunately, I have a high-strung propensity for restive behavior as soon as my language is scorned. Forgive me for taking you to task on this subject, but I feel obliged to express my wish that your spurious notion of internationalism may soon ‘hop the twig’, to borrow a demotic expression.’

Ik houd hiervan en wil meer lezen van Barnard, dus deel twee van de dagboeken is inmiddels in huis. Wordt ergens vervolgd.

Brievenboeken heb ik wel vaker gelezen maar daar zaten tot nu toe geen nagelbrieven bij. De patatten zijn geschild van de Belgische schrijver Eriek Verpale is een verzameling van nagelbrieven. Maar wat zijn dat dan? Verpale;

‘Deze brieven, of kattebellen, zijn de enige die ik ooit geschreven heb aan iemand die als het ware boven mijn hoofd lag te slapen en bijgevolg haast binnen handbereik verkeerde: zij werden, vóór ik naar bed strompelde of op de sofa de nacht doorbracht, aan een nagel in de keuken aan de achterdeur opgehangen – of ten gerieve van diezelfde huisgenote doodgewoon op de keukentafel achtergelaten.’

Die huisgenote was zijn gewezen echtgenote. Verpale kon bovendien grappig tekenen en zijn nagelbrieven werden in de regel vergezeld van een tekening. Zo vormen de brieven in dit boek een overzicht uit de periode 1975 – 1980, volgens eigen zeggen een beeld van, zoals men in het Jiddisch zegt, ‘die sjwartse joaren’ uit zijn leven.

Dat Jiddisch komt niet uit de lucht vallen. Verpale werd opgevoed door zijn uit Litouwen afkomstige joodse overgrootmoeder. Hierdoor werd zijn belangstelling gewekt voor de joodse cultuur en die speelt een rol in de nagelbrieven in dit boek;

L. Cécile, ik heb, terwijl je sliep, een vermageringsmethode voor je uitgevonden. Ziehier de werktekeningen.
Ik heb goed geschreven vannacht (o.a. over David Pinski) dus Roelovitsj zal tevreden zijn.
Ik kom nu naar bed

E.V.

David Pinski is een Jiddische schrijver en Roelovitsj is Roel Richelieu van Londersele, schrijver en uitgever van het tijdschrift Koebel waarin Verpale delen uit zijn te schrijven boek over het ontstaan van de Jiddische literatuur publiceerde. Hieronder vindt u het origineel van de nagelbrief.

Zo is het boek dus opgebouwd, op de rechterpagina de originele brief, vaak dus met tekening en op de linkerpagina de uitgeschreven tekst.

Naast het Joodse geloof is de schrijver Franz Kafka blijkbaar een andere constante want ook die duikt regelmatig op in de geschriften van Verpale;

L.C.,

Ik ben niet naar Etienne gegaan: ik heb de hele namiddag zitten lezen in F. Kafka en ik ben nu een kleine wandeling gaan maken tot aan de Dievenhuizekens. Ik zal zo rond zeven uur wel thuis zijn want ik zou vanavond nog wat willen schrijven als het niet geeft. Tot straks,

Je
Eriek V.

Onderaan de pagina wordt uitgelegd dat Etienne zijn eerste uitgever is en dat de Dievenhuizekens een gehucht is tussen Langelede (waar zij woonden) en het Nederlandse Overslag.

We lezen dus veel over zijn nachtelijke pogingen tot arbeid. Boeken en gedichten wil hij schrijven maar we leren ook dat het resultaat vaak in de kachel of op de bodem van het kanaal terecht komt. Verpale moet zelfs in de plaatselijke ijsfabriek gaan werken om wat inkomen te genereren. Even is er sprake van een mogelijke vacature in Zuid-Algerije. Hij wil solliciteren maar het voornemen strandt op de tegenstand van zijn echtgenote;

L. Cecile,

Waarom weiger je er eigenlijk over te praten? Algerije is toch niet het einde van de wereld? En als ik Hebreeuws erin kan krijgen, dan kan ik toch óók Arabisch leren?

U begrijpt, hij blijft zitten waar hij zit. Naast zijn schrijversbeslommeringen zijn er ook tekeningen zonder tekst die hij achterlaat en soms de gewone, huiselijke zaken, vandaar de titel natuurlijk;

De patatten zijn geschild en ik ben even een wandeling gaan maken tot aan het bosje.

Een vermakelijk boek met leuke illustraties van Verpale en die 225 pagina’s heeft u in een mum van tijd gelezen.

Geen man zal ooit een groot man zijn als hij niet ook een vrouw durft te zijn

Het is een uitspraak van Alkibiades, de hoofdpersoon in de historische roman van Ilja Leonard Pfeijffer. Op die uitspraak zal ik nog terugkomen maar eerst wat achtergronden over dit nieuwe werk van Pfeijffer, een lijvig boek met een kleine 800 pagina’s aan leeswerk, afhankelijk van wat u allemaal tot u wenst te nemen.

Pfeijffer is opgeleid als classicus en hij liep al langere tijd rond om een roman over Alkibiades te schrijven. Hij heeft er, getuige de literatuurlijst achterin het boek, heel veel research voor verricht en hoewel het een roman is, heeft hij het leven van Alkibiades zo getrouw mogelijk trachten weer te geven. In die zin is het interessant om ook de literatuurlijst door te nemen, want hij geeft er keurig aan wat historisch correct is en wat er aan zijn brein ontsproten is.

Wie was Alkibiades? Volgens de achterflap was hij de mooiste man van Griekenland. Een extravagante, geniale, opzienbarende, androgyne, biseksuele en omstreden politicus en strateeg van Athene tijdens de grote oorlog tegen Sparta. We hebben het dan over de periode van ongeveer 450 – 400 voor Christus.

Het verhaal is één grote terugblik door Alkibiades zelf, die in een klein dorpje in Phrygië, het huidige Turkije, zijn verhaal op schrift stelt en het richt aan de Mannen van Athene.

Alkibiades groeide op in de straten van Athene en de filosoof Sokrates was er zijn klankbord. Alkibiades baarde al opzien met zijn lange haren en mooie voorkomen, maar Sokrates hield hem een spiegel voor als hij met zijn grote ambities aan kwam. Ze leefden er in een jonge democratie en Pfeijffer gaat al snel in op de voor- en nadelen van zo’n staatsvorm en geeft weer welke andere politieke systemen er aan vooraf gaan of eruit voort kunnen komen. Als u de termen ‘nepparlement’ en ‘nepnieuws’ tegenkomt zijn de parallellen naar het heden snel gevonden.

Dit is een belangrijk thema in het boek. Alkibiades prijst de democratie maar zal ook zijn best doen om het ten gronde te richten. Zijn ambities zijn groot en hij is niet gespeend van enige arrogantie;

Ik had dat vredesakkoord vanaf mijn aanligbed met een kylix Kretenzische wijn in mijn hand kunnen dicteren, maar Kilias deed er een jaar over.

Hij trouwt met Hipparete en ze krijgen een zoon en een dochter. Hij kan goed praten met zijn vrouw en zij komt met de quote waar ik dit verhaal mee ben begonnen. Zij zou snel overlijden en Alkibiades laat zijn kinderen bij een voogd achter. Politiek gezien krijgt hij macht en hij wordt de grondlegger van het plan om Sicilië te gaan veroveren. Ze zijn van oudsher in oorlog met Sparta, maar als Sicilië wordt veroverd, daarna Italië en vervolgens het achterland, dan doet Sparta er helemaal niet meer toe, zo is de gedachte.

Alkibiades wordt echter door zijn tegenstanders binnen het democratisch proces verdacht van allerlei zaken waardoor hij teruggeroepen wordt en ter dood wordt veroordeeld. Dat laat hij zich niet gebeuren. Hij denkt aan de woorden van zjn vrouw, vermomt zich als dame en ontsnapt. Hij wijkt uit naar Sparta.

Daar maakt hij kennis met de Spartaanse manier van leven maar uiteindelijk zijn er goede redenen, die ik hier niet zal verklappen, waarom hij daar ook weg moet, ook al stond hij uiteindelijk in de gunst van de Spartaanse koning zelf. Zijn tweede terdoodveroordeling zal geholpen hebben bij deze beslissing.

Alkibiades gaat vervolgens naar het oosten waar hij in de gunst komt bij de Perzische koning, maar uiteindelijk komt hij weer in de gunst bij Athene en wordt hij bevelhebber van de Atheense vloot;

De juichende opvarenden van de Atheense vloot bij Samos en het hoopvolle soevereine volk van Athene, die mij bij acclamatie hadden aangesteld als strateeg van de Atheense strijdkrachten, zouden niet hebben gewild dat ik in een purperen mantel door de straten van Samos flaneerde en mijn verveling verdreef met het verwekken van nageslacht bij de lokale bevolking, terwijl Thrasyboulos, die zijn positie uitsluitend te danken had aan mijn elegantie om zijn mandaat niet onmiddelijk ter discussie te stellen, met de eer ging strijken van militaire successen tegen Sparta en mij, wanneer het hem uitkwam, een briefje stuurde met het bevel mij koest te houden.

Waarbij ik meteen een voorbeeld geef van de soms lange zinnen die Pfeijffer gebruikt maar die mij absoluut niet storen. Ook is het een voorbeeld van de niet geringe zelfverzekerdheid van Alkibiades.

Zelfverzekerd is hij met reden want hij bezorgt de Spartaanse vloot een verpletterende nederlaag. Hij heeft inmiddels een nieuwe vrouw aan zijn zijde die met hem ten strijde trekt en met wie hij zich uiteindelijk zal terugtrekken op een fort ver van Athene vandaan.

Hoe zij uiteindelijk in het Phrygische dorpje terechtkomen en waarom, hoe het allemaal afloopt met Alkibiades en zijn vrouw en zijn, jawel, nieuwe dochter; gaat u het vooral zelf lezen. Het is een avonturenverhaal om van te smullen.

Zoals gezegd heeft Pfeijffer veel moeite in dit boek gestoken en heeft hij een uitputtende literatuurlijst in het boek opgenomen. Ook staat er een uitgebreide namenlijst in zodat u alle karakters nog eens op kunt zoeken. Laat u zich hierdoor niet afschrikken, ook zonder die lijst is het verhaal prima te volgen. Verder staat er een tijdlijn in en een hoofdstuk over geld, maten en maanden. Het is handig om die even vooraf door te nemen. Voor en achter in het boek staan landkaarten met alle plaatsnamen zodat snel is terug te zoeken waar het verhaal of de veld- of zeeslag zich afspeelt.

Het is te merken dat er research is verricht want we lezen over het schervengericht, over de mysteriën die Alkibiades belachelijk zou hebben gemaakt, over het Spartaanse leven en over het Dubbel Bloeiend Kind; een kind dat bij de bruid moet slapen om de vruchtbaarheid te bevorderen. Grappig dat Pfeijffer hiervoor de jonge Plato opvoert, die later in zijn werk Sokrates als zegsman opvoert.

Pfeijffer kent zijn klassieken natuurlijk maar ik ook een beetje en het is grappig om delen uit het werk van Plato in romanvorm terug te lezen, zoals het deel uit mijn blog over Plato deel 3 waarin hij het heeft over de dood en hoe die een zegen kan zijn. Ook weten we dat hij de zin ik ben een halfgod in het diepst van mijn gedachten natuurlijk niet helemaal zelf heeft bedacht.

Ik wil u verder verwijzen naar de speciale site over het boek Alkibiades, waarop Pfeijffer een aantal mini-colleges geeft over bijvoorbeeld waar zijn graf zou moeten liggen, hoe je zijn naam uitspreekt, over de slag bij Kyzikos en nog zo wat onderwerpen. Boeiend om te volgen.

Het is een roman vol avontuur, waarin Pfeijffer de connectie zoekt met het heden door op de gevaren en voordelen te wijzen die een democratie met zich mee brengt. Hij doorspekt dat met levendige beschrijvingen uit de maatschappij van toen. Denk aan de gebruiken en riten, het voedsel dat men at, de kleding die men droeg en de oorlogen die men voerde. Hij beschrijft die oorlogen van een afstand, u zoekt vergeefs naar afgehakte hoofden en kermende soldaten, in die zin is het meer een getrouwe weergave van de feiten en leunt hij meer op de non-fictieve kant. Ik heb een enkele minder enthousiaste bespreking gelezen hierover die zich afvroeg waar de romancier Pfeijffer was gebleven en die onderschrijf ik niet. Dit is nu eenmaal de vorm die hij gekozen heeft en ik heb het geen moment als ‘taai’ ervaren. Mijn criterium daarbij is vrij eenvoudig. Was ik er door geboeid? Dat is een volmondig ja en ik vind het jammer dat het gelezen is.

Tenslotte nog dit: in mijn bespreking van zijn vorige roman, Grand Hotel Europa, eindigde ik met de drie Caravaggio’s. Twee met een zelfportret en een derde waarin hij zichzelf als vrouw portretteert. De redenatie was toen dat zijn twee eerste romans, La Superba en Grand Hotel Europa naar Pfeijffer zelf gemodelleerd zouden kunnen zijn. De logische gevolgtrekking is dat zijn opvolgende roman, Alkibiades dus, de schrijver losjes als vrouw zou kunnen weergeven. Zo letterlijk gebeurt dat natuurlijk niet maar we komen Alkibiades tegen; lange haren, blakend van zelfvertrouwen en iemand die snakt naar eeuwige roem én die de opvatting van zijn vrouw huldigt en dat ook in praktijk brengt;

Geen man zal ooit een groot man zijn als hij niet ook een vrouw durft te zijn

Ik zeg het maar even.